RAPPORT BODEMBREED INTERREG Strokenvergelijking / demonstraties Nederlands Limburg 2010
Onderdeel: Werkgroep 3 Document: Rapport Tijdstip: januari 2011 Versie: Versie 1 Opgesteld door: Praktijkonderzoek Plant en Omgeving; Gerard Meuffels
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Akkerbouw, Groene ruimte en vollegrondsgroenten Adres : Vredeweg 1c : 5816 AJ Vredepeel Tel. : 04788538240 Fax : 04788538249 E8mail :
[email protected] Internet : www.ppo.wur.nl
© 2011 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Akkerbouw, Vollegrondsgroenten en Groene Ruimte Januari 2011
PPO nr. 3250134800
2
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING .................................................................................................................................... 5
2
GRONDBEWERKING IN DE TEELT VAN SNIJMAÏS. ............................................................................ 7 2.1 Uitvoering ............................................................................................................................. 8 2.2 Resultaten ........................................................................................................................... 10 2.2.1 Vochttoestand van de bodem......................................................................................... 10 2.2.2 Opkomst en gewaswaarnemingen. ................................................................................. 11 2.2.3 Opbrengst .................................................................................................................... 11 2.3 Conclusies en discussie. ...................................................................................................... 12
3
GRONDBEWERKING IN DE BIOLOGISCHE MAISTEELT .................................................................... 13 3.1 Uitvoering ........................................................................................................................... 13 3.2 Resultaten. .......................................................................................................................... 17 3.3 Conclusies en discussie. ...................................................................................................... 22
4
STOPPELPLOEGEN IN DE TEELT VAN ZOMERGERST. .................................................................... 23 4.1 Uitvoering. .......................................................................................................................... 24 4.2 Resultaten en ervaringen ...................................................................................................... 26 4.3 Conclusies en discussie. ...................................................................................................... 30
5
NIET KERENDE GRONDBEWERKING IN DE TEELT VAN ZAAIUIEN. ................................................... 31 5.1 Uitvoering ........................................................................................................................... 31 5.2 Resultaten. .......................................................................................................................... 34 5.3 Conclusie en discussie. ........................................................................................................ 41
6
SYSTEEMVERGELIJKING NIET KERENDE GRONDBEWERKING. ........................................................ 43 6.1 Uitvoering. .......................................................................................................................... 44 6.2 Resultaten. .......................................................................................................................... 47 6.3 Conclusie en discussie ......................................................................................................... 50
7
DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN. ........................................... 51 7.1 Uitvoering ........................................................................................................................... 47 7.1.1 Opzet strokenvergelijking maatschap Castermans Voeren (B). .......................................... 49 7.1.2 Opzet strokenvergelijking maatschap Huls Sint Geertruid. ................................................ 54 7.1.3 Opzet strokenvergelijking maatschap Lacroix Reijmerstok................................................ 58 7.1.4 Opzet strokenvergelijking maatschap Simons Bocholtz .................................................... 63 7.1.5 Opzet strokenvergelijking Van Hoven akkerbouw perceel Ransdaal. .................................. 68 7.1.6 Opzet strokenvergelijking Van Hoven akkerbouw perceel Sibbe. ....................................... 74 7.1.7 Opzet strokenvergelijking maatschap Wimmers Wijnandsrade. ......................................... 78 7.2 Conclusie en discussie. ........................................................................................................ 82 7.3 Demonstratie aanleg aardappeldrempels. .............................................................................. 84
REFERENTIES .................................................................................................................................... 87 BIJLAGE I. GRONDBEWERKING IN DE TEELT VAN SNIJMAÏS; PERCEELSGEGEVENS. ............................... 88 BIJLAGE II. GRONDBEWERKING IN DE BIOLOGISCHE MAÏSTEELT; PERCEELSGEGEVENS......................... 91 BIJLAGE III. GRONDBEWERKING IN DE BIOLOGISCHE MAISTEELT; BEELDMATERIAAL. ............................ 93
3
BIJLAGE IV. GEWASANALYSE SNIJMAÏS. .............................................................................................. 97 BIJLAGE V. STOPPELPLOEGEN IN DE TEELT VAN ZOMERGERST; PERCEELSGEGEVENS. ........................ 97 BIJLAGE VI. NIET KERENDE GRONDBEWERKING IN DE TEELT VAN ZAAIUIEN; GEGEVENS PERCEEL VIERBUNDER. .................................................................................................................................. 100 BIJLAGE VII. NIET KERENDE GRONDBEWERKING IN DE TEELT VAN ZAAIUIEN; GEGEVENS PERCEEL TERMAAR. ....................................................................................................................................... 102 BIJLAGE VIII. SYSTEEMVERGELIJKING NIET KERENDE GRONDBEWERKING; PERCEELSGEGEVENS. ........ 104 BIJLAGE IX. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; PERCEELSGEGEVENS MAATSCHAP CASTERMANS. ............................................................................................................. 106 BIJLAGE X. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; PERCEELSGEGEVENS MAATSCHAP HULS. ......................................................................................................................... 108 BIJLAGE XI. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; PERCEELSGEGEVENS MAATSCHAP LACROIX. ..................................................................................................................... 110 BIJLAGE XII. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; PERCEELSGEGEVENS MAATSCHAP SIMONS. ..................................................................................................................... 112 BIJLAGE XIII. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; GEGEVENS VAN HOVEN AKKERBOUW PERCEEL RANSDAAL ................................................................................................... 114 BIJLAGE XIV. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; GEGEVENS VAN HOVEN AKKERBOUW PERCEEL SIBBE .......................................................................................................... 116 BIJLAGE XV. DEMONSTRATIE GRONDBEWERKING IN CONSUMPTIE AARDAPPELEN; PERCEELSGEGEVENS MAATSCHAP WIMMERS. ................................................................................................................... 118 BIJLAGE XVI. WEERSGEGEVENS DACOM PROEFBOERDERIJ WIJNANDSRADE. ...................................... 120
4
1
Inleiding
De afgelopen decennia is het agrarisch grondgebruik in zowel Belgisch als Nederlands Limburg veranderd. Specialisatie bracht met zich mee dat de traditionele gemengde bedrijven veranderden in puur akkerbouw of veehouderij bedrijven. Grasland werd omgezet in bouwland ook in sterk hellende gebieden. Daarnaast is in diezelfde periode de groei van het stedelijk gebied toegenomen. Platteland en stad komen steeds dichter bij elkaar. De afgelopen honderd jaar is de neerslaghoeveelheid toegenomen. Vooral extreme buien, waarbij veel neerslag in korte periode valt, worden steeds vaker waargenomen. Deze veranderingen hebben geleid tot een toename van erosie op de Zuid Limburgse akkers. Vruchtbare teeltaarde wordt meegenomen met het regenwater en op een aantal locaties veroorzaakt dit overlast en schade in huizen en straten. Zowel de landbouw als de (lokale) overheden worstelen met het probleem van erosie en willen werken aan oplossingen. Vooral leemhoudende en humusarme gronden zijn gevoelig voor erosie. De Zuid Limburgse lössgronden bevatten circa 80% leem. Lössgrond is erg gevoelig voor interne slemp. Dit is het verspoelen van grond in de teeltlaag zodanig dat de poriën verstopt raken. Hierdoor ontstaat verdichting van de bodem (structuurbedref). Gronden met een lager percentage klei zijn gevoelig voor verdichting. Op deze gronden treedt geen zwel en krimp op waardoor het natuurlijke herstelvermogen beperkt is. De krijtverweringsgronden en de kleefaarde bevatten daarentegen weinig leem maar veel kleibestanddelen en hebben het vermogen tot zwel en krimp. Dit maakt deze gronden minder gevoelig voor erosie. De laatste jaren is aandacht besteed aan onderzoek en communicatie om agrariërs vertrouwd te maken met verschillende oplossingen, die erosie kunnen beperken en/of voorkomen. Een van de methoden om erosie te beperken is het toepassen van niet kerende grondbewerking. Bij deze vorm van grondbewerking wordt de bouwvoor niet gekeerd, waardoor organische resten aan het oppervlak blijven. Dit leidt tot een poreuzere bouwvoor, waarin water beter kan indringen. De organische resten aan het oppervlak hebben tevens een remmende werking op het afstromende water. Verder heeft de minder intensieve bewerking van de bodem een positief effect op het bodemleven. Dit bodemleven zorgt op haar beurt voor een stabiele bodemstructuur, waardoor de grond minder dichtslibt en water beter kan infiltreren. Uit onderzoeken, die in de periode 200482006 zijn uitgevoerd op Proefboerderij Wijnandsrade blijkt, dat deze vorm van grondbewerking geen duidelijk positief of negatief effect heeft op de opbrengst en kwaliteit van graan, aardappelen, suikerbieten en maïs in vergelijking tot ploegen. Vanaf 2013 wordt niet kerende grondbewerking in Nederland leidend als meetregel om erosie te beperken. Ploegen zal onder bepaalde omstandigheden (na melding) mogelijk zijn mits er alternatieve maatregelen worden getroffen. Een van deze alternatieve maatregelen zal zijn dat onderaan het perceel een bufferstrook zal worden aangelegd met een breedte van 2% van de hellingslengte van het perceel. Ondanks deze voorgenomen maatregelen om erosie te voorkomen geven agrariërs in Belgisch en Nederlands Limburg aan onder verschillende omstandigheden in diverse teelten problemen te ondervinden bij het toepassen van niet8kerende grondbewerking op hun bedrijf. Vooral agrariërs met percelen op zwaardere lössgronden. Het project BodemBreed verzamelt informatie over de bodem en het landbouwkundige gebruik ervan, wat uiteindelijk moet leiden tot de implementatie van het bodemmanagement in de bedrijfsvoering. Het project gaat daarom uit van 'niet meer maar anders', uitvoering gerede maatregelen die in de plaats treden van de bestaande praktijk. Het project heeft daarom een praktijkgerichte insteek: veldproeven en praktijkgericht onderzoek, gekoppeld aan kennisuitwisseling en een nauwe betrokkenheid van ondernemersgroepen.
5
Belangrijke speerpunten binnen het project zijn:
het tegengaan van bodemerosie door afstromend water (infiltratie, structuurstabiliteit) het versterken van het bodemleven als motor achter natuurlijke bodemprocessen (omzetting stoffen, beluchting door wormgangen, afbraak schimmels) het tegengaan van bodemverdichtingen die belemmerend zijn voor de gewasgroei (waterhuishouding, doorworteling) het stabiliseren en zo mogelijk verhogen van de organische stof (bodemvruchtbaarheid, structuur)
Aan Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO), De Hooibeekhoeve en PIBO8Campus is gevraagd om aan het project deel te nemen als B8partner. De opdracht aan deze praktijkcentra is om technische vragen op het vlak van erosiebestrijding maar ook bredere bodemkundige vragen te onderzoeken en te beantwoorden. De vragen komen voort uit de kenniscirkel, bestaande uit agrariërs, die meedenken om problemen met erosie te verkleinen op een voor de agrarische praktijk, maar ook voor beleidsmakers bevredigende manier. In 2010 heeft Praktijkonderzoek Plant en Omgeving een aantal strokenvergelijkingen aangelegd op praktijkbedrijven in Zuid Limburg. Naast deze demo onderzoeken in de praktijk zijn ook op Proefboerderij Wijnandsrade onderzoeken verricht in een langjarig perceel waarin verschillende systemen van niet kerende grondbewerking worden vergeleken met ploegen. In 2010 zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd.
6
2
Grondbewerking in de teelt van snijmaïs.
Op een groot aantal veebedrijven wordt maïs in continuteelt verbouwd. Bij teelt van snijmaïs in continuteelt neemt de kans op aantasting door (bodemgebonden) ziekten en plagen toe. Resultaten uit vruchtwisselingsonderzoek tonen opbrengstdervingen van 10820%. Deze opbrengstdervingen wordt voor een groot deel toegeschreven aan wortelverbruining veroorzaakt door pythium en fusarium. Ook kan zich in (snij)maïs stengelrot voordoen, veroorzaakt door fusariumschimmels. Bij een ernstige aantasting verrot het merg van de stengelvoet. De stengels sterven hierdoor vroegtijdig af en knikken vaak vlak boven de grond om. De plant wordt aangetast vanuit de grond via de wortels of de onderste stengelknopen. Fusarium speelt niet alleen een rol bij de teelt van maïs in continuteelt. Ook wanneer tarwe na de oogst van snijmaïs wordt geteeld, kan zich uit overblijvende oogstresten fusarium ontwikkelen. Uit onderzoek blijkt, dat het onderploegen van gewasresten leidt tot minder fusarium in de volgteelt (Bauer, 2000). Naast fusarium wordt de laatste jaren ook Helminthosporium aangetroffen in maïs. Deze schimmelziekte veroorzaakt bladvlekken bij maïs. Bij maïs zijn drie soorten Helminthosporium bekend: 1. Helminthosporium turcicum 2. Helminthosporium carbonum 3. Helminthosporium maydis In Nederland zijn tot nu toe alleen Helminthosporium turcicum en Helminthosporium carbonum aangetroffen, waarbij de eerste het meest wordt aangetroffen. Een besmetting met Helminthosporium vindt plaats vanuit gewasresten in grond. Door het opspatten van schimmelsporen raken planten geïnfecteerd. Deze primaire aantasting vindt plaats op de onderste bladeren. Vervolgens kan de schimmel zich naar hogere delen in de plant verspreiden en vervolgens via de wind door het perceel en verder verspreiden (secundaire aantasting). Bij een aantasting ontstaan er in het begin kleine grijsgroene vlekjes. Bij de Helminthosporium turcicum groeien die vlekjes uit tot grote langwerpige grijs8bruine vlekken tot wel 15 cm lang. Bij Helminthosporium carbonum ontstaan er uiteindelijk veel vlekjes van slechts 2 –3 cm lang. Uiteindelijk vloeien de vlekken samen en kunnen grote delen van het blad afsterven (Werkgroep Handboek Snijmaïs, 2009). Uit onderzoek blijkt dat er rassenverschillen bestaan in gevoeligheid voor Helminthosporium. Omdat de aantasting start vanuit gewasresten (primaire aantasting) is het van belang dat gewasresten zoveel mogelijk worden ondergewerkt. Vandaar dat het advies is om na de teelt van maïs de gewasresten licht in te werken zodat deze kunnen verteren. In het voorjaar heeft het de voorkeur om overgebleven gewasresten onder te ploegen. Uit onderzoek uitgevoerd in 2008 door Praktijkonderzoek Plant en Omgeving bleek, dat ploegen minder primaire aantasting gaf dan spitten of niet kerende grondbewerking, waarbij deze laatste de meeste primaire aantasting gaf (Groten, 2008). In 2009 is gestart met een langjarig onderzoek naar het effect van niet kerende grondbewerking op de ontwikkeling van ziekten en het effect van niet kerende grondbewerking op de opbrengst en kwaliteit van snijmaïs. In dit onderzoek zullen verschillende vormen van niet kerende grondbewerking worden vergeleken met ploegen in het voorjaar. Na de oogst van de maïs is hier nog een object aan toegevoegd, namelijk ploegen in het najaar.
7
2.1
Uitvoering
Op een praktijkperceel in Klimmen met een lutumgehalte van 12% en een organisch stofgehalte van 3.8 % is in 2009 gestart met een strokenvergelijking, waarin ploegen in het voorjaar, stoppelploegen in het voorjaar en niet kerende grondbewerking worden vergeleken. De nadruk bij deze vergelijking ligt op effect van grondbewerking op aantasting door ziekten en opbrengst. In 2009 konden geen verschillen in aantastingen door de schimmelziektes Helmithosporium en Fusarium worden waargenomen omdat er geen aantasting door beide ziekten optrad. In opbrengst kon weinig verschil tussen de (half) kerende en niet kerende grondbewerkingen worden aangetoond. Vanuit de veehouderij sector kwam de vraag om 2010 het object stoppelploegen in het voorjaar te vervangen door ploegen na de oogst van de snijmaïs gevolgd door het inzaaien van een groenbemester. In het voorjaar wordt dit object niet kerende bewerkt. Volgens de geldende erosieverordening is het toegestaan om in het najaar te ploegen en vervolgens een groenbemester in te zaaien, die in het voorjaar gemulched wordt. Door te ploegen in het najaar worden de oogstresten van de voorgaande teelt ingewerkt, waardoor deze snel verteren en geen groene brug vormen voor ziekten. Op het perceel wordt de laatste jaren snijmaïs in continuteelt verbouwd. Na de teelt van snijmaïs dient vanuit de mestwetgeving een groenbemester te worden ingezaaid. In het najaar van 2009 zijn de objecten bewerkt zoals weergegeven in tabel 1. Object A en object B zijn na de oogst bewerkt met een vaste tand cultivator voorzien van 11 tanden met smalle beitels (60 mm). Deze vaste tand cultivator zorgt toch voor een sterke menging van de oogstresten in de bovenste bodemlaag (15 cm). Object C is in het najaar geploegd met een 3 schaar wentelploeg (zonder ondergronders). Hierbij is gewerkt tot een diepte van 25 cm. Na deze (stoppel)bewerkingen is het perceel met een compactschijveneg voorzien van twee rijen schijven (2 x 12 schijven) met een diameter van 460 mm bewerkt en in een werkgang ingezaaid met (blad)rogge als groenbemester (N8saver). Tabel 1. Grondbewerkingsobjecten aangelegd op een praktijkperceel van melkveehouder Nicolaes in Klimmen, waar continu maïs wordt geteeld. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkingsdiepte
A
B
C
Lostrekken stoppel
Vaste tand cultivator
29 september 2009
Inzaai groenbemester Mestinjectie Mengen mest Ploegen Zaaibedbereiding Lostrekken stoppel Inzaai groenbemester Mestinjectie Mengen mest Tussenbewerking Zaaibedbereiding Ploegen najaar Inzaai groenbemester Mestinjectie Mengen mest Tussenbewerking Zaaibedbereiding
Compact schijveneg met zaaiunit
29 september 2009 5 april 2010 5 april 2010 22 april 2010 24 april 2010 29 september 2009 29 september 2009 5 april 2010 5 april 2010 22 april 2010 24 april 2010 29 september 2009 29 september 2009 5 april 2010 5 april 2010 22 april 2010 24 april 2010
Bouwlandinjecteur Vaste tand cultivator Ploegen met 3 schaar wentelploeg Rotorkopeg Vaste tand cultivator Compact schijveneg met zaaiunit Bouwlandinjecteur Vaste tand cultivator Schijfcultivator Rotorkopeg Ploegen met 3 schaar wentelploeg Compact schijveneg met zaaiunit Bouwlandinjecteur Vaste tand cultivator Schijfcultivator Rotorkopeg
25 cm 10 cm 10-15 cm 15-20 cm 25 cm 10 cm 25 cm 10 cm 10-15 cm 15-20 cm 15 cm 10 cm 25 cm 10 cm 10-15 cm 15-20 cm 15 cm 10 cm
8
Op 5 april werd het perceel bemest met 55 ton/ha rundveedrijfmest. De organische bemesting werd uitgevoerd met een getrokken tank voorzien van bouwlandinjecteur. Deze bouwlandinjecteur werkt tot een diepte van 10815 cm. Na het aanwenden van de mest is het hele perceel (alle objecten) bewerkt met een vaste tand cultivator voorzien van 11 tanden met smalle beitel om een goede verdeling van de mest in de bouwvoor te krijgen (diepte bewerking 15820 cm). Op 22 april is object A geploegd met een drieschaar wentelploeg (zonder ondergronders). Object B en C zijn bewerkt met een schijfcultivator. De schijfcultivator bestaat uit twee rijen tanden; eerste rij 3 tanden en op de tweede rij 4 tanden; voorzien van vleugenscharen. Deze vleugelscharen hebben een breedte van 470 mm. Achter de tanden zijn drie paar holle schijven gemonteerd. Deze schijven zorgen voor het mengen, verkruimelen en egaliseren van grond en organische massa. Achter de schijvenparen is een dubbele rol gemonteerd, die zorgt voor het aandrukken en verkruimelen van de grond. De zaaibedbereiding is bij alle objecten uitgevoerd met een rotorkopeg, waarbij de grond bewerkt werd tot een diepte van 10 cm en een vlak zaaibed voor de maïs werd gevormd. In tabel 1 zijn de bewerkingen weergegeven zoals deze in het voorjaar van 2010 zijn aangelegd. Op 24 april 2010 werd de snijmaïs van het ras Torres uitgezaaid op 95.000 planten per ha. Gedurende het groeiseizoen is de maïs beoordeeld op aantasting door de schimmelziekten Helminthosporium en Fusarium. Op 23 september 2010 is de maïs geoogst met een 68rijige maishakselaar. Per strook is de opbrengst (vers8 en droge stof) bepaald. In bijlage I zijn de algemene gegevens van het perceel in Klimmen weergegeven.
9
2.2 2.2.1
Resultaten Vochttoestand van de bodem
Bij het aanleggen van de grondbewerkingsobjecten in het voorjaar (22 april 2010) is een monster genomen van de bodemlagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Aan de hand van deze bemonstering is het watergetal berekend. Het watergetal is het gewicht aan vocht gedeeld door het gewicht van de droge grond. In de onderstaande figuren zijn de watergetallen voor de verschillende objecten weergegeven. Ploegen
0-10 cm
Watergetal
10-20 cm 20-30 cm 1
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
Figuur 1. Watergetallen van de lagen 0-10cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen (bemonsterd 22 april 2010).
0.30
NKG
0-10 cm
Watergetal
10-20 cm 20-30 cm 1
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
Figuur 2. Watergetallen van de lagen 0-10cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object niet kerende grondbewerking (bemonsterd 22 april 2010).
0.25
Ploegen/mulch
0-10 cm 10-20 cm Watergetal
20-30 cm
Figuur 3. Watergetallen van de lagen 0-10cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen mulch (bemonsterd op 22 april 2010).
1
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
10
Tussen de objecten en tussen de bodemlagen waren de verschillen in watergetal klein. De grond was voldoende droog om bewerkt te worden.
2.2.2
Opkomst en gewaswaarnemingen.
Na opkomst van de maïs (ras Torres) is op twee tijdstippen met een interval van 3 weken een opkomsttelling uitgevoerd op 4 plekken per object. In tabel 2 zijn de resultaten van deze tellingen weergegeven. Tabel 2. Gemiddeld aantal maïsplanten per ha voor de verschillende grondbewerkingsobjecten op twee tijdstippen na opkomst (19 mei en 8 juni 2010). Object Beschrijving Gem. aantal planten/ha Gem. aantal planten/ha (19 mei 2010) (8 juni 2010) A
Ploegen voorjaar
75.300
86.700
B
Niet kerende grondbewerking
69.900
73.700
C
Ploegen mulch voorjaar
70.420
76.200
Uit de tellingen blijkt dat de objecten B en C een lichtere stand hadden dan object A, dat in het voorjaar geploegd werd (verschil A8B 15% A8C 12%). Na de bloei van de maïs tot aan de oogst is om de drie weken een beoordeling uitgevoerd op aantasting door Helminthosporium en Fusarium. Ondanks de natte weersomstandigheden vanaf half augustus werd geen aantasting door beide ziektes waargenomen.
2.2.3
Opbrengst
Op 23 september 2010 is de snijmaïs geoogst met een zesrijige hakselaar. Van ieder blok is een oppervlak van 4,5 meter bij 50 meter geoogst. Tijdens de oogst is een monster genomen waarvan het drogestofgehalte is bepaald. In tabel 3 is de vers8 en drogestofopbrengst van de verschillende grondbewerkingsobjecten weergegeven. Tabel 3. Gemiddelde vers- en drogestofopbrengst voor de verschillende grondbewerkingsobjecten in snijmaïs (oogstdatum 23 september 2010). Object Beschrijving Vers opbrengst Droge stof % Drogestof opbrengst (kg/ha) (kg/ha) A
Ploegen voorjaar
52.154
34.4
17.941
B
Niet kerende grondbewerking
42.371
34.1
14.449
C
Ploegen mulch voorjaar
41.408
32.6
13.499
Tussen de objecten bestaat een behoorlijk verschil in vers8 en drogestofopbrengst. De objecten B en C, die in het voorjaar niet kerende zijn bewerkt hebben een drogestofopbrengst die 384 ton/ha lager is dan bij het geploegde object.
11
2.3
Conclusies en discussie.
In een continu teelt maïs, maar ook in rotatie maïs met granen bestaat het gevaar dat bij het toepassen van niet kerende grondbewerking gewasresten aan het oppervlak achterblijven, die niet voldoende snel verteren en waarop schimmelsporen kunnen overleven. Schimmelziekten zoals Helminthosporium spp. en Fusarium spp. zijn belangrijke schimmelziekten in maïs en graan (met name tarwe). Een van de Fusarium soorten (Fusarium graminearum) komt veel voor op maïs en wintertarwe. Onderzoek toont aan dat onderploegen van gewasresten naast een juiste gewasrotatie een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van Helminthosporium en Fusarium. In 2009 is gestart met een strokenvergelijking, waarin ploegen en niet kerende grondbewerking worden vergeleken op aantasting door de schimmelziekten Helminthosporium en Fusarium. In zowel 2009 als in 2010 kon geen in geen van de objecten een aantasting door beide schimmelziekten worden waargenomen. Naast aantasting door schimmelziekten is ook gekeken naar de opbrengst van snijmaïs in continu teelt bij verschillende systemen van niet kerende grondbewerking. In 2009 werden ploegen in het voorjaar, stoppelploegen (tot een diepte van 12 cm) en woelen in het voorjaar vergeleken. Tussen de objecten kon in 2009 geen duidelijk verschil in opbrengst worden waargenomen. In het najaar van 2009 is het object stoppelploegen vervangen door ploegen in het najaar met inzaai van groenbemester; in het voorjaar gevolgd door een bewerking met een schijfcultivator. Het object niet kerende grondbewerking is in het najaar van 2009 gewoeld met een vaste tand cultivator, waarna een groenbemester is ingezaaid. In het voorjaar is ook het niet kerende object bewerkt met een schijfcultivator. De keuze voor een diepe grondbewerking in het najaar is gemaakt om een zo goed mogelijke vermenging van het organisch materiaal te verkrijgen zodat vertering opgang kan komen en overleving van schimmels wordt beperkt. In 2010 leidt ploegen tot een hogere vers8 en drogestofopbrengst in vergelijking met het object ploegen in het najaar en het object woelen in het najaar. Bij deze laatste twee objecten is in het voorjaar geen diepe grondbewerking meer uitgevoerd, wat mogelijk een effect kan hebben gehad op de achterblijvende opbrengst. De grond is in het najaar intensief bewerkt en vervolgens door de vele neerslag in de winterperiode weer verdicht geraakt. Ook de plantdichtheid was bij beide objecten lager als bij het in het voorjaar geploegde object.
12
3
Grondbewerking in de biologische maisteelt
In 2009 is door biologisch melkveehouder Frijns uit Reijmerstok in de kenniscirkel de vraag gesteld op welke manier niet kerende grondbewerking het beste kan worden uitgevoerd op een biologische bedrijf. Frijns teelt snijmaïs in rotatie met gras. In de praktijk maait Frijns in het voorjaar eerst nog een snede gras om vervolgens het perceel om te zetten in bouwland voor de teelt van snijmaïs. In de gangbare praktijk wordt bij een dergelijke wisselbouw het gras doodgespoten met glyfosaat. Vanwege de biologische bedrijfsvoering van Frijns is dit niet toegestaan. Tot nu toe loste Frijns dit op door het perceel te ploegen om zo de grasmassa goed ingewerkt te krijgen. Voor hem is het belangrijk om een voldoende zwart zaaibed te hebben, daar hij voor de onkruidbestrijding aangewezen is op een mechanische bestrijding; eggen en schoffelen. Zoals de regelgeving in de toekomst voorschrijft, zal Frijns bij het blijven hanteren van een dergelijke wisselbouw niet kerend moeten gaan werken. Daarbij schrijft de mineralenwetgeving voor dat scheuren van grasland in het voorjaar (1 februari tot 10 mei) moet worden uitgevoerd.
3.1
Uitvoering
Op het bedrijf van melkveehouder Frijns is in 2010 een strokenvergelijking aangelegd, waarin verschillende systemen van niet kerende grondbewerking zijn vergeleken met ploegen. Op het perceel stond als voorvrucht gras. Dit gras is in februari 2010 bemest met rundveedrijfmest. Deze bemesting is uitgevoerd met een getrokken tank voorzien van sleepvoetbemester. In maart 2010 is door Frijns een strook van 9 meter breed bewerkt met een frees voorzien van een messenrotor (rechte in slepende stand gemonteerde messen). Hiermee is de graszode gescheurd. Vervolgens is de strook bewerkt met een rotorkopeg en begin april bewerkt met een vaste tand cultivator (3 balks). Begin mei is op het niet bewerkte deel van het perceel het gras gemaaid en ingekuild. Op 17 mei is gestart met het aanleggen van de objecten. In overleg met melkveehouder Frijns en adviseur Stefan Muijtjens is gekozen om verschillende systemen van niet kerende grondbewerking te vergelijken met ploegen. Gekozen is om aangedreven werktuigen en niet aangedreven werktuigen en verschillende volgorde van bewerkingen te vergelijken. Object A. Ploegen/zaaibedbereiding aangedreven Object A is geploegd met een 4 schaar wentelploeg tot een diepte van 25 cm. Met deze bewerking werd de graszode goed ingewerkt (slechts enkele pollen gras kwamen aan het oppervlak). Na het ploegen viel een regenbui van ongeveer 12 mm, waardoor drie dagen gewacht moest worden met het maken van het zaaibed. Op 20 mei werd object A drie keer bewerkt met een rotorkopeg voorzien van sporenwissers tot een diepte van 8810 cm. Er is gekozen voor drie keer een bewerking met de rotorkopeg uitvoeren vanwege het feit dat na een bewerking het zaaibed niet voldoende fijn was. Een fijn zaaibed is van essentieel belang voor het slagen van de mechanische onkruidbestrijding later in de teelt. De bewerking met de rotorkopeg werd uitgevoerd bij een toerental van 1000 rpm. Object B. Frezen8woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven Object B werd op 17 mei in één werkgang bewerkt met een frees en woeler. In de fronthef van de trekker was een frees voorzien van messenrotor gemonteerd en in hef achter was een woeler gemonteerd. Deze woeler had zes tanden voorzien van smalle beitels (60 mm). Met de frees werd gewerkt tot een diepte van 10 cm en met de woeler werd de grond gebroken tot een diepte van 30 cm. Gewerkt werd bij een rijsnelheid van 3 km/u. Omdat het gras niet voldoende goed was gescheurd is op 20 mei nogmaals besloten om de strook te frezen (bewerkingsdiepte 12 cm). Na deze freesbewerking werd het perceel met een woeler8 rotorkopegcombinatie zaaiklaar gelegd (woeler 22 cm rotorkopeg 10 cm). Na deze bewerking lagen nog graspollen aan het oppervlak.
13
Object C. Woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven Object C werd op 17 mei gewoeld met een woeler (6 tanden met smalle beitels) tot een diepte van 30 cm. Op 20 mei is dit object gefreesd. Na deze freesbewerking is het perceel zaaiklaar gelegd met een woeler8 rotorkopegcombinatie (woeler 6 tanden met smalle beitels). Hierbij is met de woeler tot een diepte van 22 cm gewerkt en met de rotorkopeg 10 cm diep. Na deze bewerking lagen nog veel graspollen aan het oppervlak. Object D. Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding aangedreven Object D is op 17 mei gewoeld (6 tanden met smalle beitel) tot een diepte van 30 cm. Op 20 mei is dit object in een werkgang bewerkt met een frees in de fronthef en een schijfcultivator in de hef achter. Deze schijfcultivator is een driebalksmachine voorzien van 10 tanden (verdeling tanden 38384). De tanden zijn uitgerust met vleugscharen met een breedte van 32 cm. De vleugelscharen overlappen elkaar waardoor de grond over de volle breedte wordt bewerkt (gemengd). Achter de tanden zijn 6 sterverdelers gemonteerd voor het mengen en egaliseren van de organische massa en de grond en een crackerwals voor de diepteregeling en voor het in stroken aandrukken van de grond. Met deze schijfcultivator is gewerkt tot een diepte van 15 cm. Na deze bewerkingen is het perceel zaaiklaar gelegd met rotorkopeg voorzien van sporenwissers (bewerkingsdiepte 10 cm). Object E. Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding niet aangedreven. Object E is op 19 mei gewoeld (6 tanden met smalle beitel) tot een diepte van 30 cm. Op 20 mei is dit object in een werkgang bewerkt met een frees in de fronthef en een schijfcultivator in de hef achter (zelfde als object D). Op dezelfde dag is dit object nogmaals bewerkt met de schijfcultivator voor het verkrijgen van een vlak zaaibed (bewerkingsdiepte 15 cm). Het zaaibed was grover (meer kluiten) als bij de objecten zaaiklaar gelegd met de woeler8rotorkopegcombinatie. Object F. Schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet aangedreven. Object F is toegevoegd om te demonstreren of de zode ook gescheurd kan worden met niet aangedreven grondbewerkingswerktuigen. Op 17 mei is gestart met het inwerken van de graszode met een compactschijveneg (bewerkingsdiepte 8 cm) bij een rijsnelheid van 12 km/u. Deze machine bestaat uit twee rijen schijven (totaal 22) met een diameter van 520 mm. Omdat de graszode onvoldoende los werd gemaakt over de volle breedte is in een twee werkgang nogmaals met de schijveneg bewerkt (bewerkingsdiepte 10 cm) nu met een lagere rijsnelheid van 8.5 km/u. Op 20 mei is het object bewerkt met een woeler voorzien van gebogen tanden (“dent Michel”) tot een diepte van 30 cm. In een tweede werkgang is met de schijveneg de zaaibedbereiding uitgevoerd. In het zaaibed waren veel kluiten aanwezig. Het gras werd daarentegen wel goed verkleind en ingewerkt. Object G. Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/zaaibedbereiding niet aangedreven. Object G is door Frijns aangelegd als een soort eigen teststrook. Zoals gemeld is reeds in maart deze strook gefreesd en vervolgens bewerkt met de rotorkopeg. Vervolgens is in april de strook bewerkt met een vastetandcultivator voorzien van 13 tanden met smalle beitels (driebalksmachine). Op 20 mei is deze strook gefreesd en vervolgens is met de schijfcultivator de zaaibedbereiding uitgevoerd. Doordat de graszode al geruime tijd gescheurd was, was het zaaibed mooi vlak en lag bijna geen gras (enkele verdroogde pollen) aan het oppervlak. In tabel 4 zijn de verschillende bewerkingen van de hierboven beschreven objecten weergegeven.
14
Tabel 4. Overzicht van de objecten aangelegd op het perceel van biologisch melkveehouder Frijns in Reijmerstok. Alle objecten zijn in februari 2010 bemest met rundveedrijfmest van het eigen bedrijf. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkingsdiepte
A
Ploegen
4 schaar wentelploeg met open rister
17-mei
25 cm
Rotorkopeggen 2x
20-mei
8-10 cm
17-mei
10 cm / 30 cm
Frezen
Rotorkopeg met sporenwisser Frees + woeler (6 tanden smalle beitels) Frees
20-mei
12 cm
Woelen+rotorkopeggen
Woeler + rotorkopeg
20-mei
22 cm / 10 cm
Frezen + woelen B
C
D
E
Woelen
Woeler (6 tanden smalle beitels)
17-mei
30 cm
Frezen
Frees
20-mei
12 cm
Woelen+rotorkopeggen
Woeler + rotorkopeg
20-mei
22 cm / 10 cm
Woelen
Woeler (6 tanden smalle beitels)
17 mei
30 cm
Frezen + mengen
Frees + schijfcultivator
20-mei
12 cm + 15 cm
Rotorkopeg
Rotorkopeg met sporenwisser
20-mei
10 cm
Woelen
Woeler (6 tanden smalle beitels)
19-mei
30 cm
Frezen + mengen
Frees + schijfcultivator
20-mei
12 cm + 15 cm
Mengen
Schijfcultivator
20-mei
15 cm
Schijveneg 2x
Compactschijveneg
17-mei
8 cm
Schijveneg
Compactschijveneg
20-mei
10 cm
Woelen
Woeler (6 gebogen tanden smalle beitels)
20-mei
30 cm
Schijveneg
Compactschijveneg
20-mei
10 cm
Frezen
Frees
Maart 2010
10 cm
Rotorkopeggen
Rotorkopeg
Maart 2010
10 cm
Cultivator
Vaste tand cultivator
Mei 2010
12 cm
Frezen + mengen
Frees + schijfcultivator
20 mei 2010
12 cm + 15 cm
Mengen
Schijfcultivator
20 mei 2010
15 cm
F
G
Op 22 mei is de maïs van het ras Rosalie gezaaid met een zesrijige zaaimachine (120.000 planten/ha). Op 24 mei werd de maïs voor de eerste keer geëgd met een 9 meter wiedeg. Deze bewerking is op 27 mei herhaald, maar veehouder Frijns is gestopt omdat de wiedeg in de niet kerende bewerkte objecten vol liep met gras en onkruiden. In het driebladstadium van de maïs is Frijns gestart met schoffelen (frontschoffel). Ook deze bewerking werd bemoeilijkt door het vele onkruid (en gras) in de niet kerend bewerkte objecten.
Er ontstond dan ook nogal wat schade doordat planten omgedrukt werden. Toen de maïs een lengte van 60 cm had bereikt is nog twee keer het onkruid mechanisch bestreden met een schoffelmachine voorzien van 60 cm breedte messen en vingerwieders.
15
Op 21 oktober 2010 is de maïs gehakseld met een 8 rijige maïshakselaar. Bij oogst is per object de opbrengst bepaald en is een monster genomen ter bepaling van de voederkwaliteit. In bijlage II zijn de algemene perceelsgegevens weergegeven. In bijlage III zijn afbeeldingen van de verschillende machines en een visuele beoordeling van het zaaibed weergegeven.
16
3.2
Resultaten.
Bij de aanleg op 17 mei is van het perceel een grondmonster genomen ter bepaling van het vochtgehalte van de grond bij bewerking.
0-10 cm 1
10-20 cm 20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
Figuur 4. Watergetallen van de lagen 0-10 cm, 10-20 cm en 20-30 cm voor het uitvoeren van de diverse grondbewerkingen op het demoperceel in Reijmerstok (bemonsterd 17 mei 2010).
0.25
Watergetal
De bodemlagen 10820 cm en 20830 cm zijn duidelijk droger dan de bovenlaag 0810 cm. Dit lijkt logisch gezien het feit dat als voorvrucht meerjarig grasland werd geteeld. Met een handpenetrometer is het perceel beoordeeld op verdichting. Op een diepte van 10 cm werd een verdichting aangetroffen met een waarde van 300 PSI = 2.06 Mpa. Bij 2.5 MPa ondervinden de wortels van bijna alle cultuurgewassen zware hinder. Bij 3 MPa kunnen de wortels er niet langer door (Alblas, 1996). Deze verdichte laag had een dikte varieert tussen 10 cm en 15 cm. Gekozen is om te ploegen tot een diepte van 25 cm en de woelbewerking bij de verschillende objecten iets dieper uit te voeren tot 30 cm om er zeker van te zijn dat de grond voldoende diep gebroken is. Op twee tijdstippen na opkomst zijn per strook op 8 plekken het aantal planten op 10 strekkende meter geteld. In tabel 5 zijn de resultaten van de tellingen weergeven.
17
Tabel 5. Gemiddelde aantal maïsplanten per ha geteld op de stroken met verschillende grondbewerking op het demoperceel in Reijmerstok (7 juni en 19 juni 2010). Object
Gemiddeld aantal planten/ha
Beschrijving
7-jun-10
19-jun-10
A
Ploegen/zaaibedbereiding aangedreven
88.667
87.833
B
Frezen/woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven
73.333
70.333
C
Woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven
35.667
53.500
D
Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding aangedreven
48.000
53.500
61.333
66.667
30.667
60.333
67.000
70.500
E F G
Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding niet aangedreven Schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet aangedreven Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/zaaibedbereiding niet aangedreven.
Uit de plantentellingen blijkt dat object A; dat geploegd werd het hoogste plantaantal had in vergelijking tot de niet kerend objecten. Opvallend zijn de lage plantaantallen bij object C en D. Vlak voor de telling op 19 juni is het perceel geschoffeld. Bij de objecten C en D liep de schoffelmachine vaak vol als gevolg van gras en onkruid. Hierdoor werden veel planten meegetrokken. Bij de niet kerende bewerkte objecten werden vlak na opkomst emelten aangetroffen aan het oppervlak.
Afbeelding 1. Emelten aan het oppervlak bij de niet kerend bewerkte objecten (20 mei 2010).
Emelten zijn grauwgrijze larven van de langpootmug (Tipula spp.). De langpootmug kan tijdens haar leven ongeveer drie8 tot vierhonderd eieren leggen, bij voorkeur op vochtige plekken zoals in (lang) gras. Indien grasland wordt gescheurd voor een land8 of tuinbouwgewas, is de kans op schade door emelten in het volggewas reëel, afhankelijk van het type volggewas. De problemen in akkerbouwgewassen doen zich voor in het eerste jaar na het scheuren van graslandpercelen (Rozen, 2006). In maïs kan schade door emelten leiden tot plantverlies.
18
Zoals reeds beschreven verliep de mechanische onkruidbestrijding en dan met name het wiedeggen zeer moeizaam op de stroken, die niet kerend werden bewerkt. Ook de schoffelbewerkingen lukte maar ten dele waardoor de niet kerende bewerkte objecten bij het sluiten van het gewas behoorlijk bedekt, waren met onkruiden en opnieuw uitgelopen gras. Op 20 juli 2010 is een waarneming uitgevoerd, waarbij de stroken beoordeeld zijn op percentage bedekking door onkruiden. In tabel 6 zijn de resultaten van deze waarneming weergegeven. Tabel 6. Procentuele bedekking van de verschillende objecten door onkruiden met de soorten onkruiden die werden aangetroffen (20 juli 2010). Gemiddelde procentuele Object Beschrijving Onkruidsoort bedekking (%) door onkruiden melganzevoet muur A Ploegen/zaaibedbereiding aangedreven 25% paarse dovenetel straatgras zwaluwtong engelsraaigras melganzevoet Frezen/woelen/frezen/zaaibedbereiding muur B 55% paarse dovenetel aangedreven straatgras zwarte nachtschade engelsraaigras kleefkruid melganzevoet Woelen/frezen/zaaibedbereiding C 71% muur aangedreven paarse dovenetel straatgras zwarte nachtschade engelsraaigras melganzevoet Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding D 75% paarse dovenetel aangedreven straatgras zwarte nachtschade engelsraaigras melganzevoet Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding E 65% muur niet aangedreven straatgras zwarte nachtschade engelsraaigras melganzevoet Schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet F 68% muur aangedreven straatgras zwarte nachtschade muur Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/ straatgras G 48% zaaibedbereiding niet aangedreven. zwaluwtong zwarte nachtschade
19
Uit de waarneming uitgevoerd op 20 juli blijkt, dat object G, dat reeds in maart werd gescheurd en bewerkt relatief een lagere bezetting door onkruiden heeft in vergelijking tot de niet kerende bewerkte objecten waarbij het gras pas in mei werd gescheurd. Met name het aandeel grassen was in object G duidelijke lager. Op 13 september is bij iedere strook van 20 planten de lengte gemeten. In tabel 7 zijn de resultaten van deze waarneming weergegeven. Tabel 7. Gemiddelde plantlengte (cm) van de stroken met een verschillende grondbewerking (13 september 2010). Object
Beschrijving
Gemiddelde plantlengte (cm)
A
Ploegen/zaaibedbereiding aangedreven
255
B
Frezen/woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven
268
C
Woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven
254
D
Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding aangedreven
250
E
Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding niet aangedreven
254
F
Schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet aangedreven
252
G
Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/zaaibedbereiding niet aangedreven.
257
Object B heeft gemiddeld de hoogste plantlengte. Tussen de andere objecten kon geen duidelijk verschil in gemiddelde plantlengte worden aangetoond.
Op 21 oktober werd de maïs geoogst met een achtrijige hakselaar. Van iedere strook werd een oppervlak van 6 meter bij 50 meter (300 m²) geoogst en werd een monster genomen ter bepaling van de voederkwaliteit. In tabel 8 zijn de vers8 en drogestofopbrengst per object weergegeven. Tabel 8. Vers- en drogestofopbrengst van de biologische snijmaïs (ras Rosalie) per object geoogst op 21 oktober 2010. Vers Drogestof Object Beschrijving opbrengst Drogestof % opbrengst (kg/ha) (kg/ha) A
Ploegen/zaaibedbereiding aangedreven
B
Frezen/woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven
C D E F G
Woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding aangedreven Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding niet aangedreven Schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet aangedreven Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/ zaaibedbereiding niet aangedreven.
37.585
40.2
15.109
39.167
35.8
14.022
34.285
37.2
12.754
34.569
35.1
12.134
35.714
38.2
13.643
33.802
33.4
11.290
37.566
34.4
12.923
20
Uit de oogstresultaten blijkt dat object A, dat in het voorjaar werd geploegd, de hoogste drogestofopbrengst gaf in vergelijking tot de niet kerende bewerkte objecten. Object A heeft het hoogste drogestofgehalte (40.2%) en was daarmee verder afgerijpt. Object B gaf de hoogste versopbrengst (39.167 kg/ha) maar heeft door het lagere drogestofgehalte een drogestofopbrengst die ruim 1.000 kg/ha lager is dan bij object A. Object F, waarbij de grondbewerking plaatsvond met de woeler/schijveneg, gaf de laagste vers8 en drogestofopbrengst. De silagemonsters, die tijdens het hakselen zijn genomen zijn door onderzoekslaboratorium Blgg AgroXpertus onderzocht op voederkwaliteit. In tabel 9 zijn de resultaten van het kwaliteitsonderzoek weergegeven. Tabel 9. Voerderkwaliteit van de snijmaïs geoogst van de verschillende grondbewerkingsobjecten. Analyse uitgevoerd door Blgg AgroXpertus. Object
Beschrijving
VEM (gram/kg ds)
VEVI (gram/kg ds)
DVE (gram/kg ds)
Zetmeel (gram/kg ds)
A
Ploegen/zaaibedbereiding aangedreven
1.024
1.082
59
455
B
Frezen/woelen/frezen/zaaibedbereidin g aangedreven
992
1.040
57
421
1.000
1.052
57
413
982
1.028
56
387
1.008
1.061
58
439
1.005
1.057
61
420
992
1.041
57
373
C D E F G
Woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding aangedreven Woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding niet aangedreven Schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet aangedreven Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/z aaibedbereiding niet aangedreven.
VEM = Voedereenheid melk VEVI = Voerdereenheid vleesvee Intensief DVE = Darm verteerbaar eiwit. Het geploegde object A heeft de hoogste voerderwaarde (VEM en VEVI). De overige kwaliteitsparameters zijn opgenomen in de bijlage IV. Na de teelt van de maïs dient vanuit erosie oogpunt en vanwege de mogelijke uitspoeling van stikstof een groenbemester ingezaaid te worden. Omdat de oogst laat plaatsvond en doordat op de stroken, die niet kerend waren bewerkt, veel onkruid aanwezig was, was de grond zeer slecht bewerkbaar. Geprobeerd is om toch een groenbemester ingezaaid te krijgen. De opkomst was slecht.
21
3.3
Conclusies en discussie.
Vanuit de kenniscirkel Zuid Limburg kwam de vraag of niet kerende grondbewerking mogelijk is bij een teeltrotatie gras maïs, waarbij ook in het voorjaar nog een snede gras kan worden gewonnen en vervolgens het perceel niet kerende wordt omgezet van grasland naar bouwland voor de teelt van biologische snijmaïs. In de gangbare landbouw wordt bij het omzetten van grasland naar bouwland het gras doodgespoten met glyfosaat. In een biologisch systeem is het echter niet toegestaan om chemische middelen te gebruiken om de graszode te vernietingen. Vandaar dat gekozen moet worden om de zode op een mechanische manier om te zetten in bouwland. In de strokenvergelijking uitgevoerd op het praktijkbedrijf van melkveehouder Frijns is gekozen om stroken aan te leggen, waarin verschillende systemen van niet kerende grondbewerking worden vergeleken. Hierbij is gekeken naar technieken met aangedreven en niet aangedreven en een combinatie van beide werktuigen. Ook is gekeken naar de volgorde van inzet van verschillende werktuigen. Door veehouder Frijns is in het voorjaar van 2010 een strook reeds bewerkt in het maart zodat de zode voldoende tijd kreeg om af te sterven. Uit de resultaten en ervaringen in 2010 blijkt dat het van belang is dat de zode zo goed mogelijk wordt ingewerkt om mechanische onkruidbestrijding te laten slagen. De ervaringen leren dat de objecten, waarbij het gras pas in mei werd gescheurd, de resultaten van mechanische onkruidbestrijding tegenvielen met daardoor veel plantverlies tot gevolg. Van de niet kerende bewerkte objecten was de stand van het gewas het beste bij het object, waarbij de zode reeds in maart werd gescheurd en het object, waarbij twee keer is gefreesd in combinatie met een diepe grondbewerking met een woeler. De onkruidbezetting bij de niet kerende bewerkte stroken was hoog in vergelijking tot het geploegde object. Met name de bezetting met grassen was hoger. De drogestofopbrengst was het hoogste voor het object, dat in het voorjaar werd geploegd, gevolgd door het object waarbij de zode twee keer werd gefreesd en een diepe grondbewerking werd uitgevoerd met een woeler. Uit de resultaten in 2010 blijkt dat bij het omzetten van grasland naar bouwland in de biologische landbouw;
Ploegen zowel technisch als financieel (voederopbrengst) het beste resultaat geeft Wanneer men niet kerende grondbewerking wil toepassen men ervoor moet zorgen, dat de zode goed wordt verkleind met een frees of dat de zode ruime tijd voor zaai wordt gescheurd. Dit is met name van belang voor het slagen van de mechanische onkruidbestrijding. Bodeminsecten zoals emelten in een niet kerende systeem aan het grondoppervlak kunnen blijven, waardoor deze schade kunnen veroorzaken aan de opgroeiende maïsplant.
In 2011 zal op het bedrijf van biologisch melkveehouder Frijns een vervolgonderzoek plaatsvinden, waarin de leerpunten van 2010 verder zullen worden geoptimaliseerd en aanvullende technieken van grondbewerking in een strokenvergelijking zullen worden getoetst.
22
4
Stoppelploegen in de teelt van zomergerst.
In 2009 is akkerbouwer Schnackers uit Bocholtz in contact gekomen met de Duitse machinebouwer Rabe. Schnackers worstelde binnen het huidige erosiebeleid ermee, dat bij het toepassen van niet kerende grondbewerking gewasresten van de voorvrucht onvoldoende werden ingewerkt, wat naar zijn idee leidde tot meer ziektedruk en opslag in de volgteelt. Daarnaast voert Schnackers de grondbewerkingswerkzaamheden uit voor biologische veehouder Huntjens uit Schin op Geul. Ook hier zocht hij naar een methode om gewasresten ondiep in te werken, maar waarbij toch een zaaibed wordt gevormd zonder al te veel gewasresten aan het oppervlak. In de bestrijding van erosie is het van belang, dat organisch materiaal niet door de bouwvoor wordt verdeeld, maar in de toplaag aanwezig blijft. Door de aanwezigheid van organische stof in de bovenlaag wordt het gevaar van verslemping van de toplaag voorkomen kan water beter in de grond infiltreren. Verder is uit onderzoek gebleken dat verruwing van het oppervlak door aanwezigheid van bodembedekking erosie kan worden beperkt. Zeker in periode dat er geen gewas op het land aanwezig is. Daarnaast is het organische materiaal voedsel voor het bodemleven. In de erosieverordening wordt niet kerende grondbewerking omschreven als een grondbewerking, waarbij de grond niet dieper dan 12 cm wordt vermengd of gekeerd. Ploegen tot 12 cm diepte is dus toegestaan (bijvoorbeeld stoppelploegen). Dieper dan 12 cm mag de grond alleen gebroken worden. Voor Schnackers was het van belang om een techniek in te zetten waarmee enerzijds aan zijn eigen wensen voor het verkrijgen van een schoon en vlak zaaibed wordt voldaan en anderzijds aan de erosieverordening wordt voldaan. Belangrijk daarbij was het ook om gebruik te maken van werktuigen die reeds op het bedrijf aanwezig zijn. Schnackers rustte daarom zijn vierschaar Rabe wentelploeg voorzien van open risters uit met verlengde ondergronders. In eerste instantie (tijdens de aanleg van de strokenvergelijking) werden op de eerste drie scharen een ondergronder gemonteerd. Deze ondergronders hebben een zogenaamde penvorm en kunnen tot 20 cm onder het zoolijzer van de ploeg de grond loswoelen op een onderlinge (schaar) afstand van 40 8 45 cm. Dit wil dus zeggen wanneer tot een diepte van 12 cm wordt gekeerd de grond tot een diepte van 32 cm wordt gebroken. Op afbeelding 2 en 3 zijn de aanpassingen aan de ploeg weergegeven.
Afbeelding 2. Stoppelploegen op het perceel in Bocholtz van akkerbouwer Schnackers. De vierschaar wentelploeg is aangepast voor het uitvoeren van een ondiepe bewerking (7 april 2010).
Afbeelding 3. Op de eerst drie scharen is een verlengde ondergronders geplaatst (7 april 2010).
23
In 2010 is op het bedrijf van akkerbouwer Schnackers in Bocholtz een strokenvergelijking aangelegd, waarin het stoppelploegen is vergeleken met ploegen tot een diepte van 25 cm met ondergronders en niet kerende grondbewerking met een woeler.
4.1
Uitvoering.
Op een perceel van akkerbouwer Schnackers is in het voorjaar van 2010 een strokenvergelijking aangelegd waarin verschillende systemen van grondbewerking werden aangelegd. In deze demonstratie lag de nadruk op het testen van stoppelploegen en het opdoen van ervaringen met stoppelploegen in de praktijk. Verder is door akkerbouw Schnackers ervaring opgedaan met het uitvoeren van niet kerende grondbewerking op zijn eigen bedrijf. Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe geteeld. Na de oogst van de wintertarwe (stro afgevoerd) is varkensdrijfmest met een zelfrijdend mestvoertuig voorzien van bouwlandinjecteur aangewend op een diepte van 10 cm. Na de bemesting is het hele perceel geploegd tot een diepte van 12 cm en is met een rotorkopeg8zaaimachinecombinatie gele mosterd ingezaaid. In overleg met akkerbouw Schnackers is de keuze gemaakt om onder praktijkomstandigheden ploegen (25 cm met ondergronders) te vergelijken met stoppelploegen (12 cm met ondergronders) en woelen (30 cm). Het object woelen is opgedeeld in een strook, waarbij in het voorjaar glyfosaat werd toegepast en een strook waar géén glyfosaat werd toegepast. Bij de ploegbewerkingen werd géén glyfosaat toegepast. De variant wel of geen glyfosaat bij de woelbewerkingen is ingebracht om te demonstreren of voor het bestrijden van opslag uit wintertarwe in een niet kerende systeem de inzet van glyfosaat noodzakelijk is. De woelbewerking werd uitgevoerd met een Rabe Combidigger met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 6 tanden (onderlinge afstand 50 cm). De tanden hebben een gebogen vorm en zijn voorzien van beitelpunten van 6 cm. In tabel 10 zijn de objecten, die aangelegd zijn op het bedrijf van akkerbouw Schnackers weergegeven met de bijbehorende werktuigen en bewerkingsdiepten. De objecten hadden een afmeting van 21 meter bij 420 meter. Tabel 10. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten aangelegd op het bedrijf van akkerbouwer Schnackers in 2010. Bij object D werd 3 ltr/ha Glyfosaat toegepast. Alle objecten zijn in het voorjaar aangelegd (7 april 2010). Object
Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerkingsdiepte
Ploegen diep
Rabe 4 schaar wentelploeg
7 april 2010
25 cm + 15 cm (ondergronders)
Inzaai zomergerst
Rotorkopeg + pneumatische zaaimachine (sleepkouter)
7 april 2010
10 cm
Stoppelploegen
Rabe 4 schaar wentelploeg
7 april 2010
12 cm + 25 cm (ondergronders)
Inzaai zomergerst
Rotorkopeg + pneumatische zaaimachine (sleepkouter) Rabe woeler (6 tanden smalle beitels)
7 april 2010
10 cm
7 april 2010
35 cm
7 april 2010
10 cm
17 maart 2010
-
A
B
Woelen C Bespuiting glyfosaat
Rotorkopeg + pneumatische zaaimachine (sleepkouter) Veldspuit 21 meter werkbreedte
Woelen
Rabe woeler (6 tanden smalle beitels)
7 april 2010
35 cm
Inzaai zomergerst
Rotorkopeg + pneumatische zaaimachine (sleepkouter)
7 april 2010
10 cm
Inzaai zomergerst
D
24
Op 17 maart 2010 werd object D gespoten met 3 ltr/ha Glyfosaat. Over het hele perceel kwam in de gele mosterd opslag van wintertarwe voor. Verder stond er klein onkruid van met name straatgras en muur. Doordat het in het voorjaar van 2010 lang nat bleef kon het perceel pas op 7 april worden bewerkt en zijn de hierboven beschreven objecten aangelegd. Bij het aanleggen van de objecten zijn grondmonsters genomen van de laag 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm ter bepaling van de vochttoestand van de bodem. Op 7 april werd na het uitvoeren van alle grondbewerkingen de zomergerst van het ras Quench gezaaid met een combinatie van rotorkopeg en pneumatischzaaimachine. Gedurende het groeiseizoen zijn verschillende gewaswaarnemingen uitgevoerd (plantdichtheid, stand gewas en ziekteaantasting). De zomergerst heeft veel last gehad van legering (plat geslagen gewas) veroorzaakt door hevige onweersbuien in juli. Op alle objecten lag de gerst behoorlijk op de grond, waardoor oogsten zeer lastig zou worden. In overleg met akkerbouwer Schnackers is besloten om de stroken niet apart te oogsten. Het hele perceel is met de nodige moeite geoogst op 22 augustus. In bijlage V zijn de algemene perceelsgegevens weergegeven.
25
4.2
Resultaten en ervaringen
Bij aanleg van de objecten (7 april 2010) zijn grondmonsters genomen van de lager 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm ter bepaling van het vochtgehalte. Deze monsters zijn in een droogstoof 48 uur bij 72 oC gedroogd. Aan de hand van gewichten is het watergetal van de bodem berekend. In figuur 5 t/m 8 zijn de watergetallen van de verschillende objecten weergegeven. Ploegen (25 cm)
Stoppelploegen (12 cm)
0-10 cm 10-20 cm 20-30 cm 1
0-10 cm 1
10-20 cm 20-30 cm
0.0
5.0
10.0
15.0
20.0
25.0
30.0
0.0
5.0
10.0
15.0
20.0
25.0
30.0
Figuur 6. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object stoppelploegen (12 cm) (bemonsterd 7 april 2010).
Figuur 5. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen (25 cm) (bemonsterd 7 april 2010).
Woelen (35 cm met glyfosaat)
Woelen(35 cm zonder glyfosaat)
0-10 cm 1
10-20 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
20-30 cm
0.0
5.0
10.0
15.0
20.0
25.0
30.0
Figuur 7. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen (35 cm zonder glyfosaat) (bemonsterd 7 april 2010)
20-30 cm
0.0
5.0
10.0
15.0
20.0
25.0
30.0
Figuur 8. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen (35 cm met glyfosaat) (bemonsterd 7 april 2010).
Er zit weinig verschil tussen de watergetallen voor de verschillende objecten. Het geploegde object is iets natter aan het oppervlak (0810 cm). Bij de objecten stoppelploegen en woelen bevat de laag 10820 cm het meeste vocht.
26
Bij aanleg zijn profielkuilen gemaakt en is met een handpenetrometer gezocht naar eventuele storende lagen. Bij deze beoordeling konden geen sterk verdichte lagen > 3 MPa. Wel zat tussen 10 en 25 cm diepte een vaste laag met een waarde van tussen 1.72 en 2.2 MPa. Tijdens het uitvoeren van grondbewerking op 7 april zijn bij alle objecten profielkuilen gemaakt om te controleren hoe diep de machines de bodem bewerkt hebben. Het (traditioneel) geploegde object A was tot een diepte van 23825 cm gekeerd. De ondergronders hadden de grond op een onderlinge afstand van 45 cm gebroken tot een diepte van 35 cm. Aan het oppervlak was geen organisch materiaal meer waarneembaar. Het object, dat bewerkt werd met de stoppelploeg (object B), was tot een diepte van 10812 cm gekeerd en tot een diepte van 32 cm gebroken. Na bewerking zat het organische materiaal van de groenbemester en de stroresten van de wintertarwe in de laag 0812 cm. Het oppervlak was ongeveer voor 10% bedekt met organische resten. Afbeelding 4 geeft een beeld van een profielkuil vlak na het uitvoeren van het stoppelploegen. Op de afbeelding is te zien hoe de ondergronder de grond heeft gebroken.
Afbeelding 4. Profielkuil van object B (stoppelploegen) Op de afbeelding is te zien hoe de ondergronder de bodem heeft gebroken (7 april 2010).
Object C en D werden gewoeld met een Rabe Combidigger. Hierbij kon in de profielkuil duidelijk het spoor van de tanden/beitels worden gevolgd. Om de 50 cm was de grond tot een diepte van 35 cm gebroken (punt waar de beitel gelopen heeft). Tussen de tanden was de grond tot een diepte van 25 cm losgemaakt. Op afbeelding 5 is het spoor dat door de beitel is gebroken zichtbaar.
27
Afbeelding 5. Profielkuil van object C (Woelen) op de afbeelding is te zien hoe de beitel van de woeler de grond heeft losgebroken (7 april 2010).
Na de woelbewerking was de grond voor 40% bedekt met organische resten van de groenbemester. Op 10 mei is per object op 4 plekken het aantal planten per m² geteld. In tabel 11 zijn de resultaten van de telling weergegeven. Tabel 11. Gemiddelde aantal zomergerstplanten per m² per object (10 mei 2010). Object Beschrijving Gemiddeld aantal planten per m² A
Ploegen diep (zonder Glyfosaat)
211
B
Stoppelploegen (zonder Glyfosaat)
192
C
Woelen (zonder Glyfosaat)
197
D
Woelen (met Glyfosaat)
174
Op het geploegde object werden gemiddeld meer planten per m² geteld in vergelijking tot de andere objecten. Opvallend is het achterblijvend plantaantal per m² bij object D in vergelijking tot object C. Bij object D is voor de grondbewerking een onkruidbestrijding met glyfosaat uitgevoerd. Gedurende het groeiseizoen is om de twee weken het perceel beoordeeld op eventuele visuele verschillen in stand van het gewas. Gedurende het groeiseizoen konden geen duidelijke verschillen worden waargenomen. Verder is 4 weken na zaai en 6 weken na zaai bij ieder object op 4 plekken het aantal onkruiden geteld. Bij de eerste telling op 3 mei kwamen alleen bij object B en C enkele onkruiden voor (met name muur, melganzevoet en perzikkruid). Op 17 mei kwamen op alle objecten onkruiden voor, maar de mate van bezetting was laag. Opslag door wintertarwe werd zeer sporadische aangetroffen en met name richting kopakker. Tussen de objecten kon geen duidelijk verschil in aantasting door ziekten worden waargenomen. Alle objecten zijn behandeld met fungiciden tegen afrijpingsziekten. Zoals reeds genoemd is de gerst in juli als gevolg van onweersbuien gelegerd. De schade die ontstaan was, was op alle objecten even sterk. Door de sterke legering is besloten om de stroken niet te oogsten. Het perceel is wel met veel moeite als praktijk geoogst. De opbrengst bedroeg 6.000 kg/ha bij een vochtgehalte van 15%.
28
In het najaar van 2010 is door akkerbouwer Schnackers een aantal percelen ondiep geploegd (stoppelploegen 12 cm). Het betrof percelen waar na de oogst van wintertarwe gele mosterd was ingezaaid en percelen waar in 2010 bieten en aardappelen werden geteeld. Deze bewerkingen waren uitgevoerd in het najaar voor de overvloedige regen in het weekend van 13 en 14 november, toen in Zuid Limburg gemiddeld 70 mm regen viel. Op alle percelen, die voordien ondiep geploegd waren, lieten geen verslemping aan het oppervlak zien en er was ook geen afspoeling opgetreden.
29
4.3
Conclusies en discussie.
In 2010 zijn ervaringen opgedaan met stoppelploegen (ondiep ploegen waarbij tot 12 cm wordt gemengd) met behulp van een (vierschaar) wentelploeg. Deze ploeg is uitgerust met verlengde ondergronders zodat de grond om de 40845 cm tot een diepte van 30835 cm wordt gebroken. Door de grond 10812 cm te keren wordt feitelijk voldaan aan de definitie van niet kerende grondbewerking genoemd in de erosieverordening. In vergelijking tot traditioneel ploegen tot een diepte van 25 cm, wordt bij het stoppelploegen de organische resten van een groenbemester en stro niet diep ondergeploegd (in een laag op 20825 cm), maar worden de organische resten verdeeld in de laag 0812 cm. Een beoordeling van de bouwvoor laat dan ook zien dat het oppervlak van de bouwvoor poreuzer is als bij traditioneel ploegen en hierdoor (mogelijk) minder verslempt. Na het stoppelploegen was het oppervlak nog voor 10% bedekt met organische resten van de groenbemester en stro. Bij traditioneel ploegen waren aan het oppervlak geen organische resten meer waarneembaar. Na het woelen met de Rabe Combidigger was nog ongeveer 40% van het oppervlak bedekt met organische resten. Bedekking met organische resten levert een bijdrage aan vermindering door erosie omdat de inslag van de regendruppels worden geremd en de bodem minder snel aan het oppervlak verdicht raakt. De vraag is dan ook of de aanwezigheid van het organische materiaal verdeeld in de bovenste 12 cm en een bedekking van het oppervlak met 10% aan organische resten bij hevige neerslag voorkomt dat de grond aan het oppervlak verslempt. In het najaar van 2010 is door akkerbouwer Schnackers een aantal percelen ondiep geploegd. De vele neerslag in het najaar van 2010 (13 november 70 mm regen) heeft niet geleid tot een sterke verslemping of afspoeling van water en sediment. In 2011 zal op het bedrijf van akkerbouwer Schnackers in het gewas suikerbieten een vervolgonderzoek plaatsvinden, waarin stoppelploegen zal worden vergeleken met woelen. In dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de mate van infiltratie van water bij beide bewerkingen om meer duidelijkheid te krijgen of stoppelploegen eenzelfde bijdrage kan leveren aan het voorkomen van erosie als woelen (niet kerende grondbewerking). Op dit moment lijkt stoppelploegen een alternatief zeker voor de teelten, waarin een schoon zaaibed noodzakelijk is. Door de aanwezigheid van het organisch materiaal in de bovenste 12 cm lijkt verslemping bij hevige neerslag mee te vallen.
30
5
Niet kerende grondbewerking in de teelt van zaaiuien.
Uit de eerste inventarisatie van kennisvragen bij de start van het Interregproject BodemBreed kwam de vraag naar voren of niet kerende grondbewerking ook mogelijk is bij de teelt van fijzadige gewassen zoals zaaiuien. In 2009 is gestart met een strokenvergelijking op het bedrijf van maatschap Van den Hove in Margraten. In 2009 zijn drie objecten aangelegd; ploegen (wintervoor), spitten (snelspitter) en woelen (vaste tand cultivator 3 m werkbreedte voorzien van 11 tanden met smalle beitels). Uit de resultaten kwam naar voren dat het gespitte object (bewerkingsdiepte 20 cm) de hoogste opbrengst gaf gevolgd door ploegen en woelen. Het opbrengstverschil tussen ploegen en woelen bedroeg netto 1.400 kg/ha (ten voordele van ploegen). Ervaringen in 2009 met niet kerende grondbewerking door middel van woelen, lieten zien dat de ondergrond bij niet kerende grondbewerking nog nat was, terwijl bij ploegen op wintervoor de bovenste 10 cm van de bouwvoor mooi was verweerd. De natte (en niet opdrogende) ondergrond bij het object dat in het voorjaar gewoeld werd, bracht bij bewerken veel kluiten aan het oppervlak, waardoor de nodige bewerkingen met een rotorkopeg noodzakelijk waren om een voldoende fijn zaaibed te verkrijgen. Deze ervaringen in 2009 gaven Van den Hove het idee, dat bij niet kerende grondbewerking eigenlijk een zelfde effect noodzakelijk is als bij ploegen op wintervoor. Door de grond in de winterperiode te woelen ontstaat door zwel en krimp een betere bodemstructuur en een betere aangedroogde toplaag, waardoor de grond in het voorjaar sneller te bewerken is. Deze bewerking wordt betiteld als het wintervoorwoelen.
5.1
Uitvoering
In 2010 zijn op twee percelen van maatschap Van den Hove strokenvergelijkingen aangelegd (lutum 14%, slib 28% en organische stof 3%). Op beide percelen werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd. Na de wintertarwe is drijfmest aangewend (perceel Vierbunder kalverdrijfmest en perceel Termaar vleesvarkensdrijfmest) met een zelfrijdend mestvoertuig voorzien van bouwlandinjecteur. Na de mestaanwending in augustus 2009 is op beide percelen een bewerking uitgevoerd met een vaste tand cultivator (bewerkingsdiepte 15 cm en vervolgens met een combinatie van rotorkopeg en zaaimachine gele mosterd als groenbemester ingezaaid. Deze gele mosterd is goed geslaagd (massaal gewas). Op het perceel Vierbunder is begin december 2009 een strook van 33 meter breed geploegd met een vierschaarwentelploeg voorzien van ondergronders (werkdiepte 25 cm + ondergronders 15 cm). De ondergronders hebben een penvorm. Op 2 januari 2010 is op perceel Vierbunder een strook van 33 meter breed geklepeld en gewoeld met een vaste tand cultivator met een werkbreedte van 3 meter en voorzien van 11 tanden met smalle beitels (60 mm). De bewerkingsdiepte was 25 cm; gewerkt werd met een trekker met lage druk banden (0.4 bar). Een derde strook op perceel Vierbunder werd op 2 januari 2010 alleen geklepeld. Deze laatste strook werd op 12 april gewoeld met de vaste tand cultivator (11 tanden, smalle beitels). De zaaibedbereiding werd op 15 april op alle drie de stoken uitgevoerd in een werkgang met een sterncracker in de fronthef en een rotorkopeg in de hef achter. De trekker was voorzien van lage druk banden op 0.4 bar.
31
Tabel 12. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten aangelegd op perceel Vierbunder van maatschap Van den Hove in Margraten in 2010. Op het perceel zijn zaaiuien geteeld. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkingsdiepte A
B
C
Ploegen + ondergronders Rabe vierschaar wentelploeg met December 2009 winter strokenrister voorzien van penvorming ondergronders
25 cm + 15 cm
Zaaibedbereiding
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 8 cm
Klepelen + Woelen in de winter*
Klepelmaaier
2 januari 2010
Evers vaste tand cultivator 3 m werkbreedte voorzien 11 tanden met smalle beitels (60mm)
2 januari 2010
25 cm
Zaaibedbereiding
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 8 cm
Klepelen winter
Klepelmaaier 3 meter werkbreedte
2 januari 2010
Woelen in het voorjaar
Evers vaste tand cultivator 3 m werkbreedte voorzien 11 tanden met smalle beitels (60mm)
12 april 2010
25 cm
Zaaibedbereiding
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 8 cm
*Object B: klepelen en woelen in een werkgang.
Op perceel Termaar zijn twee objecten aangelegd namelijk woelen in de winter en woelen in het voorjaar. Zoals reeds genoemd werd op dit perceel gele mosterd als groenbemester geteeld. Net als bij perceel Vierbunder is op dit perceel een strook aangelegd waarbij de groenbemester op 2 januari 2010 werd geklepeld en de grond met de vaste tand cultivator is bewerkt. De tweede strook werd op 2 januari 2010 geklepeld en op 13 april gewoeld met de vaste tand cultivator. De zaaibedbereiding werd op 15 april op beide de stoken uitgevoerd in een werkgang met een sterncracker in de fronthef en een voorzien van crosskillwals in de achterhef. De trekker was voorzien van lage druk banden op 0.4 bar. De sterncracker is opgebouwd uit twee rijen triltanden met daarachter twee sterrollen. Afbeelding 6 geeft een voorbeeld van een sterncracker zoals toegepast door Van den Hove. Op afbeelding 7 is de rotorkopeg met crosskillwals weergegeven.
Afbeelding 6. Sterncracker frontaanbouw opgebouwd uit twee rijen triltanden en twee sterwalsen voor een verkruimeling van de grond (15 april 2010).
Afbeelding 7. Rotorkopeg voorzien van crosskillwals voor het in stroken aandrukken van de grond. De rotorkopeg is voorzien van sporenwissers (15 april 2010).
32
Het zaaibed bij het geploegde object A was na bewerking met de sterncracker en rotorkopeg combinatie fijner dan de beide gewoelde objecten. De gewoelde objecten hadden meer kluiten aan het oppervlak (afbeelding 8 en 9).
Afbeelding 8. Zaaibed bij het in de geploegde object A. Zaaibed bevat fijne grond waarin uien makkelijk te zaaien zijn (15 april 2010).
Afbeelding 9. Zaaibed bij het in de winter gewoelde object B. Zaaibed bevat veel kluiten en organische resten (15 april 2010).
De stroken hadden een breedte van 33 meter en een lengte van 185 meter. In tabel 13 wordt een beschrijving gegeven van de objecten. Tabel 13. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten aangelegd op perceel Termaar van maatschap Van den Hove in Margraten in 2010. Op het perceel werden in 2010 zaaiuien geteeld. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkingsdiepte B
C
Klepelen +
Klepelmaaier
2 januari 2010
Woelen in de winter*
Evers vaste tand cultivator 3 m werkbreedte voorzien 11 tanden met smalle beitels (60mm)
2 januari 2010
25 cm
Zaaibedbereiding
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 8 cm
Klepelen winter
Klepelmaaier 3 meter werkbreedte
2 januari 2010
Woelen in het voorjaar Evers vaste tand cultivator 3 m werkbreedte voorzien 11 tanden met smalle beitels (60mm)
12 april 2010
25 cm
Zaaibedbereiding
15 april 2010
10 cm + 8 cm
Sterncracker + rotorkopeg
*Object B: klepelen en woelen in een werkgang.
Op 15 april werden de uien van het ras Hyskin gezaaid met een 4.5 m brede zaaimachine (3 beden van 1.5 m). Per bed van 1.5 m werden vijf rijen gezaaid. De oogst vond plaats op 2 september 2010 per strook werd op 3 plekken 2.25 m² (1.5 m x 1.5 m) handmatig geoogst. In bijlage VI en VII zijn de algemene perceelsgegevens weergegeven.
33
5.2
Resultaten.
Op 2 januari 2010 is op beide percelen een strook geklepeld en gewoeld (bewerkingsdiepte 25 cm) en een strook geklepeld. Bij het uitvoeren van deze bewerking was de bovengrond licht bevroren en werd er weinig insporing verkregen zeker omdat de trekker ook nog uitgerust was met lage druk banden op 0.4 bar. Bij het uitvoeren van de zaaibedbereiding (15 april 2010) zijn van alle objecten van de bodemlagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm vochtmonsters genomen, die gedroogd zijn. Aan de hand van de waarden is het watergetal van de verschillende lagen berekend. In de figuren 9 t/m 11 zijn de watergetallen voor objecten aangelegd op perceel Vierbunder weergegeven. Watergetallen objecten winterwoelen perceel Vierbunder
Watergetallen objecten ploegen perceel Vierbunder
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
1
10-20 cm 20-30 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.00
0.30
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Watergetal
Figuur 9. Watergetallen van de lagen 0-10 cm, 10-20 cm en 20-30 cm van perceel Vierbunder bij het object ploegen (15 april 2010).
Figuur 10. Watergetallen van de lagen 0-10 cm, 10-20 cm en 20-30 cm van perceel Vierbunder bij het object woelen winter (15 april 2010).
Watergetallen objecten voorjaar woelen perceel Vierbunder
0-10 cm 1
10-20 cm 20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 11. Watergetallen van de lagen 0-10 cm, 10-20 cm en 20-30 cm van perceel Vierbunder bij het object woelen voorjaar (15 april 2010).
34
Uit de figuren 9 t/m 11 blijkt, dat het geploegde object en het object dat in de winter gewoeld is aan het oppervlak droger is dan het object dat in het voorjaar werd gewoeld. Beide objecten hebben als gevolg van de bewerking (ploegen en woelen) beter kunnen opdrogen in het voorjaar. Bij het object ploegen is de laag 20830 cm natter dan bij de andere twee objecten. Geploegd werd met ondergronders. In de figuren 12 en 13 zijn de watergetallen voor de objecten aangelegd op perceel Termaar weergegeven. Watergetallen objecten winterwoelen perceel Termaar
Watergetallen objecten woelen voorjaar perceel Termaar
0-10 cm 1
10-20 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
Watergetal
Figuur 12. Watergetallen van de lagen 0-10 cm, 10-20 cm en 20-30 cm van perceel Termaar bij het object woelen winter (15 april 2010).
0.30
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 13. Watergetallen van de lagen 0-10 cm, 10-20 cm en 20-30 cm van perceel Termaar bij het object woelen voorjaar (15 april 2010).
Tussen de objecten in Termaar zijn de watergetallen iets lager voor het object gewoeld in de winter in vergelijking tot het object gewoeld in het voorjaar. Het verschil is kleiner als bij het perceel Vierbunder. Op het perceel Termaar is bij het uitvoeren van de voorjaarswerkzaamheden de bodem met behulp van een handpenetrometer bemonsterd op verdichte lagen. Op het perceel in Termaar werden geen verdichte lagen aangetroffen. Met de bewerkingsdiepte van 25 cm met de vaste tand cultivator was de bodem voldoende diep los. Na de bewerkingen is een het grondoppervlak beoordeeld op aanwezigheid van organische resten (o.a. groenbemester). Bij het geploegde object is nagenoeg geen organische materiaal aanwezig. Bij het in de winter gewoelde object is de bedekking door organische resten ongeveer 20%. Bij het in het voorjaar gewoelde object is de bedekking 25%. Afbeelding 10 en 11 geven een beeld van de bedekking door organische resten op het geploegd object en het gewoelde object in de winter. Tussen de geploegde en gewoelde objecten was een duidelijk verschil in grofte van het zaaibed waarneembaar. Het geploegde object bevatte de minste kluiten. Het object gewoeld in de winter en het object gewoeld in het voorjaar bevatte beide duidelijk meer kluiten in vergelijking tot ploegen, waarbij het object woelen in het voorjaar weer iets meer kluiten bevatte dan in vergelijking tot woelen in de winter. Bij alle objecten is de zaaibedbereiding op dezelfde manier uitgevoerd in één werkgang met een combinatie van sterncracker in de front en een rotorkopeg voorzien van crosskillwals.
35
Afbeelding 10. Object ploegen vlak na zaai. Aan het oppervlak is geen organisch materiaal waarneembaar. Het zaaibed is fijn met enkele kluiten (29 april 2010).
Afbeelding 11. Object woelen (winter) vlak na zaai. Het oppervlak is voor 20% bedekt met organische resten. Het zaaibed is grof met veel kluiten (29 april 2010).
Op 7 mei, 20 mei en 7 juni werden op beide percelen op drie vaste plekken het aantal planten geteld (middelste 3 rijen per bed over een lengte van 2 meter). In tabel 14 zijn de resultaten van de telling op perceel Vierbunder weergegeven. In tabel 15 zijn de resultaten voor perceel Termaar. Tabel 14. Gemiddeld aantal planten per ha voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten geteld op 7 mei, 20 mei en 7 juni 2010 op het perceel Vierbunder. Object Beschrijving Gem. aantal planten/ha Gem. aantal planten/ha Gem. aantal planten/ha (7 mei 2010) (20 mei 2010) (7 juni 2010) A
B
C
Ploegen + ondergronders winter
759.259
770.370
814.815
Klepelen + woelen in de winter
605.556
718.519
774.074
Klepelen winter Woelen in het voorjaar
585.185
724.074
740.741
Tabel 15. Gemiddeld aantal planten per ha voor de twee verschillende grondbewerkingsobjecten geteld op 7 mei, 20 mei en 7 juni 2010 op het perceel Termaar. Object Beschrijving Gem. aantal planten/ha Gem. aantal planten/ha Gem. aantal planten/ha (7 mei 2010) (20 mei 2010) (7 juni 2010) B
C
Klepelen + woelen in de winter
579.630
718.519
788.889
720.370
761.111
807.407
Klepelen winter Woelen in het voorjaar
36
Uit tabel 14 blijkt dat het in de winter geploegde object gemiddelde het hoogste plantaantal per hectare heeft in vergelijking tot de gewoelde objecten. Het in het voorjaar gewoelde object heeft gemiddeld het minst aantal planten per hectare. Op perceel Termaar heeft het object gewoeld in het voorjaar het hoogste plantaantal per hectare (tabel 15). Op 26 mei 2010 viel 28 mm neerslag verdeeld over enkele hevige buien. Na de neerslag was bij het geploegde object de grond goed dichtgeslagen. Bij de gewoelde objecten was het oppervlak ook dichtgeslagen, maar in minder mate dan bij het geploegde object. Wel waren bij alle objecten de rijen zichtbaar (uien reed opgekomen). Op afbeelding 12 (27 mei 2010) is te zien hoe de objecten zijn dichtgeslagen na de 28 mm neerslag op 26 mei.
Afbeelding 12. Verslempen van de grond na 28 mm op 26 mei. Links het geploegde object en rechts het gewoelde object (perceel Vierbunder). De rijen zijn wel zichtbaar (27 mei 2010).
Ploegen
Woelen
Gedurende het groeiseizoen kon op beide percelen geen duidelijk verschil in onkruidbezetting worden waargenomen. De onkruidbestrijding verliep volgens gangbare praktijk. Op 2 september zijn de uien handmatige geoogst. Per object werd op drie plekken 1.5 meter bij 1.5 meter (breedte één bed) geoogst. Het geoogste product is enkele weken op een droogvloer gelegd. De uien zijn ontstaart en gesorteerd in de maten < 35 mm, 35840 mm, 40860 mm en > 60 mm. Verder zijn tijdens het sorteren rotte uien, kale uien, dikhalzen en overige misvormingen (dubbele harten) uitgeraapt. In tabel 16 en 17 zijn de gemiddelde bruto en netto opbrengsten weergegeven en het tarragewicht voor perceel Vierbunder en Termaar. Tabel 16. Gemiddelde bruto en netto opbrengst zaaiuien en tarragewicht voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op perceel Vierbunder van maatschap Van den Hove (oogstdatum: 2 september 2010). Bruto opbrengst Netto opbrengst Object Beschrijving Tarra (kg/ha) (kg/ha) (kg/ha) A
Ploegen + ondergronders winter
71.911
0
71.911
B
Klepelen + woelen in de winter
67.852
148
67.704
C
Klepelen winter Woelen in het voorjaar
65.037
59
64.978
37
Tabel 17. Gemiddelde bruto en netto opbrengst zaaiuien en tarragewicht voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op perceel Vierbunder van maatschap Van den Hove (oogstdatum: 2 september 2010). Bruto opbrengst Netto opbrengst Object Beschrijving Tarra (kg/ha) (kg/ha) (kg/ha) B
Klepelen + woelen in de winter
70.785
1.126
69.659
C
Klepelen winter Woelen in het voorjaar
69.630
1.096
68.533
74000
1200 Bruto opbrengst (kg/ha)
72000
Netto opbrengst (kg/ha) Tarra (kg/ha)
1000
800 68000 600 66000
Tarra (kg/ha)
Opbrengst (kg/ha)
70000
400 64000
200
62000
60000
0 Woelen winter (T) Woelen voorjaar (T) Ploegen winter (VB) Woelen winter (VB)
Woelen voorjaar (VB)
Figuur 14. Gemiddelde bruto en netto opbrengst uien en tarragewicht voor de verschillende objecten aangelegd op de perceel Termaar (T) en Vierbunder (VB) van maatschap van den Hove (oogstdatum: 2 september 2010).
38
Uit de resultaten blijkt dat op perceel Vierbunder de bruto en netto opbrengst het hoogste is bij het geploegde object. Het verschil met het object dat in de winter gewoeld is bedraagt netto 4.207 kg/ha. In vergelijking tot het object dat in het voorjaar gewoeld is bedraagt het netto verschil 6.933 kg/ha. Woelen in de winter geeft een netto meeropbrengst van 2.726 kg/ha in vergelijking tot woelen in het voorjaar. Op perceel Termaar zijn alleen woelen in de winter en woelen in het voorjaar vergeleken. Opvallend is het hoger aandeel tarra op dit perceel (voor beide stroken). Ook op dit perceel geeft woelen in de winter een gemiddeld hoger netto opbrengst van 1.126 kg/ha. In tabel 18 en 19 zijn de gemiddelde procentuele verdeling van de netto opbrengst over de sorteringsklassen weergegeven. Tabel 18. Procentuele verdeling van de netto opbrengst over de verschillende sorteringsklassen (perceel Vierbunder) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten (oogstdatum: 2 september 2010). Object Beschrijving < 35 mm (%) 35-40 mm (%) 40-60 mm (%) > 60 mm (%)
A
Ploegen + ondergronders winter
1.5
1.4
77.9
19.2
B
Klepelen + woelen in de winter
2.1
1.6
68.9
27.4
C
Klepelen winter Woelen in het voorjaar
1.8
2.6
72.9
22.7
Tabel 19. Procentuele verdeling van de netto opbrengst over de verschillende sorteringsklassen (perceel Termaar) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten (oogstdatum: 2 september 2010). Object
Beschrijving
< 35 mm (%)
35-40 mm (%)
40-60 mm (%)
> 60 mm (%)
B
Klepelen + woelen in de winter
1.3
2.3
76.9
19.4
C
Klepelen winter Woelen in het voorjaar
0.7
2.5
81.4
15.4
39
100% 90% 80% >60 mm
70% Percentage (%)
40-60 mm 35-40 mm
60%
<35 mm 50% 40% 30% 20% 10% 0% Woelen winter (T)
Woelen voorjaar (T)
Ploegen winter (VB)
Woelen winter (VB)
Woelen voorjaar (VB)
Figuur 15. Gemiddelde procentuele verdeling van de netto opbrengst uien over de sorteringsklassen voor de verschillende bewerkingen op perceel Termaar (T) en Vierbunder (VB) (oogstdatum: 2 september 2010).
Uit tabel 18 en figuur 15 blijkt dat het geploegde object het hoogste percentage uien in de sortering 40860 mm heeft in vergelijking tot de gewoelde objecten. De gewoelde objecten hebben beide een hoger percentage uien > 60 mm in vergelijking tot het geploegde object. Het object dat in de winter werd gewoeld heeft een hoger percentage uien in de sortering > 60 mm in vergelijking tot het object gewoeld in het voorjaar. Uit tabel 19 en figuur 15 blijkt, dat ook op perceel Termaar het object gewoeld in de winter een hoger percentage uien in de sortering > 60 mm heeft in vergelijking tot het object gewoeld in het voorjaar.
40
5.3
Conclusie en discussie.
In de regel wordt gesteld dat de teelt van fijnzadige gewassen zoals zaaiuien een belangrijke eis stellen aan de grofheid van het zaaibed. Een zaaibed met te veel kluiten leidt in de regel tot een slechtere opkomst en uiteindelijk effect op de opbrengst en kwaliteit. Maatschap Van den Hove ploegde tot en met 2009 de percelen waar zaaiuien werden geteeld op wintervoor. Ploegen op wintervoor zorgde ervoor dat de grond als gevolg van opvriezen in de winter en als gevolg van zwel en krimp door uitdroging en bevochtiging verweert en in het voorjaar makkelijk uit elkaar valt bij het maken van een zaaibed. Eind 2008 werd in de kenniscirkel Zuid Limburg de vraag gesteld of niet kerende grondbewerking mogelijk is in de teelt van zaaiuien met behoud van opbrengst en kwaliteit. Met name de vrees voor een niet voldoende fijn zaaibed en het langer nat blijven van de grond, waardoor pas laat gezaaid kan worden waren de belangrijkste redenen om te twijfelen aan de toepasbaarheid van niet kerende grondbewerking in deze teelt. In 2009 is op het bedrijf van maatschap Van den Hove een strokenvergelijking aangelegd, waarbij ploegen op wintervoor werd vergeleken met spitten en woelen in het voorjaar. Uit de resultaten van 2009 bleek, dat spitten leidde tot de hoogste opbrengst. Ploegen gaf een netto meeropbrengst in vergelijking tot woelen in het voorjaar van 600 kg/ha. Hiermee was het verschil tussen ploegen en woelen in het voorjaar klein. Wel werd de ervaring opgedaan, dat wanneer de grond pas in het voorjaar wordt bewerkt deze langer nat blijft in vergelijking tot ploegen op wintervoor. In de kenniscirkel is dan ook gediscussieerd over hoe het effect van ploegen op wintervoor kan worden nagebootst in een systeem van niet kerende grondbewerking. Een oplossing kan zijn om de grond in de winterperiode te bewerken met een vaste tand cultivator of woeler, waardoor de grond tot een diepte van 25830 cm wordt gebroken en aan het oppervlak grof wordt weggelegd, zodat water goed kan infiltreren en het grondoppervlak kan verweren door zwel en krimp. In 2010 is in de strokendemonstratie naast ploegen gekeken naar het effect van woelen in de winter ten opzichte van woelen in het voorjaar. Hierbij is bij beide niet kerende systemen (woelen) de groenbemester in de winter geklepeld. Bij de zaaibedbereiding was (op perceel Vierbunder) te zien dat de grond bij het geploegde (winter) object en het object gewoeld in de winter aan het oppervlak droger was dan bij het gewoelde object in het voorjaar. Het verwerend en drogend effect van het wintervoorploegen was dus ook gerealiseerd bij het wintervoorwoelen. Wel bevatte het zaaibed bij zowel het object woelen in de winter als bij het object woelen in het voorjaar meer kluiten aan het oppervlak in vergelijking tot het in de winter geploegde object. Op perceel Vierbunder was de opkomst van de uien beter op het geploegde object in vergelijking tot de gewoelde objecten. Het geploegde object had ook het meest aantal planten per hectare. Op perceel Termaar was de opkomst van de uien beter bij het in het voorjaar gewoelde object in vergelijking tot het in de winter gewoelde object. Tussen de objecten kon geen duidelijk verschil in onkruidbezetting worden waargenomen. De netto opbrengst liet in 2010 een duidelijk verschil zien tussen ploegen en woelen (op het perceel Vierbunder). Ploegen gaf een meeropbrengst van 4.207 kg/ha in vergelijking tot woelen in de winter en een meeropbrengst van 6.933 kg/ha ten opzichte van woelen in het najaar. Tussen woelen in de winter en woelen in het voorjaar bestond een verschil van 2.726 kg/ha. In de vergelijking tussen woelen in de winter en woelen in het voorjaar uitgevoerd op een ander perceel (Termaar) gaf woelen in de winter een meeropbrengst van 1.126 kg/ha. De resultaten geven een indicatie, dat woelen in de winter een positief effect heeft op de opbrengst van zaaiuien ten opzichte van wachten met het uitvoeren van een diepe bewerking tot het voorjaar. Ook droogt de grond sneller op.
41
Toch is het verschil in 2010 groot tussen ploegen en woelen in de winter groot. Uit de resultaten uit 2009 en 2010 blijkt, dat met ploegen de garantie groter is dat in het voorjaar een fijner zaaibed valt te maken. Wat weer een positief effect heeft op opkomst en de uiteindelijke opbrengst. Een oplossing kan zijn om op de zwaardere lössgronden ploegen op wintervoor te blijven toestaan aangevuld met alternatieve maatregelen indien er gevaar op erosie bestaat. Gedacht kan worden aan het aanleggen van een grasbaan of strook waarop wintertarwe wordt verbouwd, die dient als bufferstrook bij overvloedige regenval. Van den Hove noemt zelf het idee van het aanleggen van een bufferstrook, waarop een groenbemester wordt geteeld of resten van een groenbemester worden achtergelaten.
42
6
Systeemvergelijking niet kerende grondbewerking.
In de praktijk maar ook in onderzoeken en demonstraties wordt vaak gesproken over niet kerende grondbewerking, wanneer men géén diepe kerende grondbewerking heeft uitgevoerd; met andere woorden alles anders dan ploegen. In de erosieverordening wordt gesproken over niet kerende grondbewerking als zijnde een grondbewerking waarbij de vermenging van de bodem zich beperkt tot de bovenste 12 centimeter, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte, waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt (Productschap Akkerbouw, 2008). In het handboek Erosiebestrijding wordt als definitie van niet kerende grondbewerking genoemd: een grondbewerking, waarbij niet wordt geploegd. Stoppelbewerking en hoofdgrondbewerking worden uigevoerd met bijvoorbeeld een triltand, schijveneg, vaste tand of ganzevoet. Ook directe inzaai kan gezien worden als een vorm van niet kerende grondbewerking (Geelen, 2006). Een niet kerende grondbewerking is dus anders dan ploegen een breed in te vullen vorm van grondbewerking. Er zijn verschillende systemen van niet kerende grondbewerking mogelijk. Deze systemen kunnen variëren in het aantal bewerkingen die worden uitgevoerd. Maar ook in de diepte van mengen en breken en de machines, waarmee de grondbewerking wordt uitgevoerd. Iedere ondernemer geeft er zijn eigen invulling aan. Om een goed vergelijk te krijgen tussen de systemen (vormen) van niet kerende grondbewerking is het van belang dat altijd duidelijk wordt aangegeven hoe de grondbewerking is uitgevoerd. Op proefboerderij Wijnandsrade is in het najaar van 2009 een langjarige strokenvergelijking aangelegd, waarin verschillende systemen van niet kerende grondbewerking worden vergeleken in een voor het gebied gangbaar bouwplan. Het perceel waarop de proef werd aangelegd, wordt al meer dan 20 jaar niet kerend bewerkt. Bij deze strokenvergelijking zijn betrokken; mechanisatiebedrijf Frissen uit Valkenburg, de Duitse machinebouwer Amazone en het Duitse onderzoeksinstituut FAL in Braunschweig(Federal Agricultural Research Centre). Amazone en FAL hebben in verschillende landen proefvelden aangelegd, waarin systemen van niet kerende grondbewerking worden onderzocht. Hierbij maken zij een koppeling met landelijke of internationale projecten om te komen tot een gezamenlijk onderzoek, waarin data onderling worden uitgewisseld. In 2011 maakt de strokenvergelijking in Wijnandsrade ook onderdeel uit van het meetprogramma bodemverdichting van de KU8Leuven binnen het interregproject BodemBreed. In augustus 2009 is gestart met de aanleg van een langjarige strokenvergelijking met verschillende systemen van niet kerende grondbewerking. Gekozen is om de volgende systemen te vergelijken. 8 8 8 8
Kerende grondbewerking najaar / mulch voorjaar Diepe intensieve grondbewerking najaar / mulch voorjaar Ondiepe intensieve grondbewerking / mulch voorjaar Ondiep extensieve grondbewerking / mulch voorjaar
De hierboven genoemde objecten zijn zo gekozen dat ze vergelijkbaar zijn met de verschillende onderzoeken lopende in West Europa. In het onderzoek wordt getracht om verschillende systemen van niet kerende grondbewerking met zo weinig mogelijk werktuigen uit te kunnen voeren. De grondbewerkingsobjecten worden in de zomer of najaar na de oogst van het hoofdgewas aangelegd. Het bouwplan dat gevoerd wordt, kent de volgende rotatie: suikerbieten – wintertarwe – consumptie aardappelen8 wintergerst. Wanneer na graan suikerbieten of consumptieaardappelen worden verbouwd
43
wordt na aanleg van de objecten in de zomer/najaar een groenbemester ingezaaid. Deze groenbemester wordt in het voorjaar ingewerkt met een schijveneg en vervolgens worden aardappelen of bieten gepoot of ingezaaid.
6.1
Uitvoering.
Op 4 augustus 2009 is de wintertarwe geoogst en het stro afgevoerd. Twee dagen later op 6 augustus 2009 is het hele perceel bewerkt met compactschijveneg (Amazone Catros 3001), opgebouwd uit twee rijen schijven (12 schijven per rij) met een diameter van 460 mm en een onderlinge afstand tussen de schijven van 125 mm. Deze schijveneg heeft een effectieve werkbreedte van 3 meter. Met deze schijveneg is onder een hoek van 10 graden op de zaairichting van de wintertarwe op een diepte van 8 cm de grond bewerkt. Deze ondiepe bewerking is uitgevoerd om het uitgevallen zaad tijdens de oogst met grond te vermengen en te laten kiemen. Op 17 augustus 2009 is organische mest aangewend (25 ton/ha varkensdrijfmest) met een zelfrijdend mestvoertuig voorzien van een bouwlandinjecteur. Deze mest is op een diepte van 15 cm in de grond gebracht. Op 8 september is een bespuiting uitgevoerd met 2.5 ltr/ha glyfosaat (360 g/l) om het gekiemde opslagzaad van de wintertarwe te bestrijden. Op 18 en 23 september zijn de verschillende (hoofd)grondbewerkingen aangelegd. In tabel 20 is een overzicht van de verschillende objecten met bijbehorende werktuigen en bewerkingsdiepte weergegeven. De objecten zijn in enkelvoud aangelegd en hebben een afmeting van 24 meter bij 320 meter. Tabel 20. Overzicht van de aangelegde objecten op Proefboerderij Wijnandsrade met bijbehorende werktuigen en bewerkingsdiepte (aanleg object A: 18 september; objecten B-D: 23 september). Op 23 september werd op alle objecten een groenbemester (gele mosterd) gezaaid. Bewerkings Object Bewerking Werktuig Datum diepte Steeno 4 schaar wentelploeg Ploegen met ondergronders 18 september 2009 25 cm + 15 cm +ondergronders Zaaibedbereiding + inzaai Compactschijveneg + A 23 september 2009 8 cm groenbemester zaaimachine Zaaibedbereiding (bieten) Diepe bewerking met cultivator B
Zaaibedbereiding + inzaai groenbemester Zaaibedbereiding (bieten)
D
15 april 2010
8 cm
23 september 2009
25 cm
Compactschijveneg + zaaimachine
23 september 2009
8 cm
Compactschijveneg
15 april 2010
8 cm
23 september 2009
15 cm
23 september 2009
8 cm
Zaaibedbereiding + inzaai groenbemester
Schijfcultivator met smalle beitels Compactschijveneg + zaaimachine
Zaaibedbereiding (bieten)
Compactschijveneg
15 april 2010
8 cm
Ondiepe bewerking met compactschijveneg
Compactschijveneg
23 september 2009
10 cm
Zaaibedbereiding + inzaai groenbemester
Compactschijveneg + zaaimachine
23 september 2009
8 cm
Zaaibedbereiding (bieten)
Compactschijveneg
15 april 2010
8 cm
Ondiepe bewerking met cultivator C
Compactschijveneg Schijfcultivator met smalle beitels
Op 18 september 2009 is object A geploegd met een vierschaar wentelploeg voorzien van voorscharen en ondergronders (mesvorm). De bewerkingsdiepte bedroeg 25 cm. Object B t/m D werden aangelegd op 23 september. Object B en C werden bewerkt met een schijfcultivator bestaande uit 11 tanden verdeeld over drie rijen (38484) voorzien van smalle beitels (75 mm) met een
44
werkbreedte van 3 meter. Achter de tanden is een rij schijven gemonteerd (4 paren) voor de vermenging van het organische materiaal en de egalisatie van de grond. Achter de schijvenparen is een V8ringenwals gemonteerd voor het strooksgewijs aandrukken van de grond. Tevens werkt de rol als diepteregeling. Object B werd bewerkt tot een diepte van 25 cm; object C tot een diepte van 15 cm. Op afbeeldingen 13 en 14 is de schijfcultivator weergegeven.
Afbeelding 13. Aanleg van objecten B en C met een schijfcultivator (23 september 2009).
Afbeelding 14. Opbouw van de schijfcultivator bestaande uit drie rijen tanden (11) voorzien van smalle beitels en daarachter 4 paar schijven en een Vringenwals (23 september 2009).
Object D werd bewerkt met een compactschijveneg (opbouw machine reeds beschreven) tot een diepte van 8 cm. Na het uitvoeren van alle hoofdgrondbewerkingen zijn alle objecten bewerkt met de compactschijveneg en in een werkgang, met een op de compactschijveneg gebouwde mechanische aangedreven zaaimachine, ingezaaid met gele mosterd. Deze zaaimachine strooit achter de rol het zaaizaad op de grond, waarna dit door veertandeg met de grond wordt gemengd. Op afbeelding 15 en 16 is de compactschijveneg met opbouwde zaaimachine weergegeven.
Afbeelding 15. Compactschijveneg voorzien van 2 rijen schijven (12 schijven per rij) en v-ringenwals voor het strooksgewijs aandrukken van de grond (23 september 2010)
Afbeelding 16. Inzaaien van alle grondbewerkingsobjecten met gele mosterd met de compactschijveneg voorzien van opgebouwde mechanische zaaimachine (23 september 2009
Tijdens de aanleg van de grondbewerkingsobjecten in het najaar van 2009 was de bodem erg droog. De in het najaar ingezaaide groenbemester ontwikkelde zich gezien het voor gele mosterd late inzaaitijdstip
45
matig. Daarbij was de groenbemester bij object D (grondbewerking met compactschijveneg) zeer matig ontwikkeld. Vermoedelijk heeft de gele mosterd door de ondiepe grondbewerking niet bedekt gelegen en is zeer slecht gekiemd.
In het voorjaar zijn alle objecten twee weken voor zaai gespoten met 2 ltr/ha glyfosaat om reeds aanwezige onkruiden op te ruimen. De groenbemester was door de stevige vorst in de winter van 200982010 en de matige ontwikkeling reeds afgevroren. Op 15 april zijn alle objecten bewerkt met de compactschijveneg, waarmee in één keer de zaaibedbereiding is uitgevoerd. Op dezelfde dag werden de suikerbieten van het ras Coyote gezaaid met een pneumatische zaaimachine. De zaaimachine werd beschikbaar gesteld door Amazone, maar stond op een rijafstand van 45 cm (Duitse zaaiafstand suikerbieten). In Nederland is een rijafstand van 50 cm gangbaar. De bieten werden uitgezaaid op 100.000 zaden per ha (22 cm in de rij). Na de zaaibedbereiding is bij alle objecten met een handpenetrometer gemeten of er storende lagen voorkwamen. De objecten A, B en C waren allemaal bezakt, maar er konden er konden sterk verdichte lagen worden aangetroffen. Object D daarentegen was sterker verdicht dan de andere objecten, logisch ook omdat dit object in het najaar geen diepe grondbewerking heeft gehad. Op een diepte van 5 tot 25 cm werd gemiddeld een waarde van 1.9 MPa gemeten. De bemesting en gewasbescherming werd uitgevoerd volgens gangbare praktijk. Op 3 november zijn per object op drie plekken twee rijen suikerbieten over een lengte van 4 meter geoogst. De geoogste bieten zijn opgestuurd naar het IRS (Nederlands kennis8 en onderzoekcentrum voor de suikerbietenteelt) voor bepaling van de interne kwaliteit. Na de machinale oogst zijn de grondbewerkingsobjecten op 25 november opnieuw aangelegd en is wintertarwe ingezaaid. In bijlage VIII zijn de algemene perceelsgegevens weergegeven.
46
6.2
Resultaten.
In het voorjaar voor het uitvoeren van de zaaibedbereiding is per object het vochtgehalte van de grondlagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm bepaald. Aan de hand van deze metingen zijn de watergetallen (=gram vocht per gram droge grond) berekend en worden weergegeven in figuur 16 t/m 19. Ploegen najaar
Diepe intensief NKG
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
1
10-20 cm 20-30 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
0.00
0.05
0.10
Watergetal
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 16. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen najaar (25 cm) (14 april 2010).
Figuur 17. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object diep intensief NKG (25 cm) (14 april 2010).
Ondiepe extensief NKG
Ondiepe intensief NKG
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
1
0.19 0.18
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
Watergetal
Figuur 18. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ondiep intensief NKG (15 cm) (14 april 2010)
0.30
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 19. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ondiep extensief NKG (8 cm) (14 april 2010)
Het geploegde object was aan het oppervlak (0810 cm) droger in vergelijking tot de andere objecten. Bij de intensiever bewerkte objecten was de ondergrond 20830 cm droger in vergelijking tot het geploegde object en het object ondiep en extensief bewerkt met de compactschijveneg. Op 7 juni zijn per object op vier plekken het aantal planten geteld op een oppervlak van 4.5 m². In tabel 21 zijn de resultaten van deze telling weergegeven.
47
Tabel 21. Gemiddeld aantal planten per ha voor de verschillende grondbewerkingsobjecten. Telling uitgevoerd op 7 juni 2010). Object Bewerking Gemiddeld aantal planten per ha (7 juni 2010) A
Ploegen met ondergronders
90.667
B
Diepe bewerking met cultivator
93.333
C
Ondiepe bewerking met cultivator
90.889
D
Ondiepe bewerking met compactschijveneg
93.333
De onkruidbestrijding is volgens gangbare praktijk uitgevoerd. In de periode opkomst tot aan sluiting van het gewas heeft enkele keren een visuele beoordeling op onkruidbezetting plaatsgevonden. Tussen de objecten kon geen duidelijk verschil in onkruidbezetting worden waargenomen. Gedurende het groeiseizoen kon wel duidelijk verschil in stand van het gewas worden waargenomen. Tot eind juli was het droog en hadden de bieten op object D duidelijk meer last van droogte in vergelijking tot de andere drie objecten. Na de regen in augustus en september was het verschil in stand niet meer zo duidelijk waarneembaar. Op 3 november 2010 werden de bieten handmatig geoogst. In tabel 22 is de opbrengst en interne kwaliteit van de suikerbieten per object weergegeven.
Bewerking
Suikeropbrengst (ton/ha)
Grondtarra (%)
A
Ploegen met ondergronders
89.3
16.12
14.4
20.9
2.4
29.5
6.0
10.7
91.2
B
Diepe bewerking met cultivator
73.0
16.07
11.7
21.9
2.8
28.4
6.4
9.7
91.4
C
Ondiepe bewerking met cultivator
88.7
16.66
14.8
21.1
2.5
25.9
5.0
9.7
92.0
D
Ondiepe bewerking met compactschijveneg
73.6
16.20
11.9
25.4
2.6
26.0
6.7
10.1
91.6
Winbaarheid
Amino (mmol)
Koptarra (%)
Kalium (mmol)
Natrium (mmol)
Object
Suiker%
Wortel opbrengst (ton/ha)
Tabel 22. Gemiddelde wortel- en suikeropbrengst en de interne kwaliteitsparameters van de suikerbieten geoogst op 3 november van de strokenvergelijking grondbewerking op Proefboerderij Wijnandsrade (oogstdatum 3 november 2010).
Uit de oogstresultaten blijkt dat object A, dat in het najaar geploegd werd gemiddelde de hoogste wortelopbrengst per ha heeft. Opvallend is de gemiddeld lagere wortelopbrengst bij object B, diep en intensief bewerkt met de schijfcultivator in het najaar. Tussen de 3 monsterplekken van object B zit weinig spreiding. Ook object D heeft een gemiddelde lagere wortelopbrengst.
48
Object C heeft gemiddeld de hoogste suikeropbrengst per hectare (14.8 ton/ha). Dit wordt veroorzaakt door het gemiddeld hogere suikergehalte bij dit object. Ook heeft object C gemiddeld de hoogste winbaarheid aan suiker. Het percentage grondtarra ligt voor alle objecten hoog (> 20%). Tijdens de oogst was het nat. Object D heeft gemiddeld het hoogste percentage grondtarra. Het gemiddeld percentage koptarra verschilt weinig tussen de objecten. Bij beoordeling van de suikerbieten tijdens oogst viel op dat bij object D relatief meer vertakte bieten voorkwamen dan bij de andere objecten. Op afbeelding 17 is een vertakte bieten tijdens de oogst weergegeven.
Afbeelding 17. Meer vertakte bieten bij object D (ondiep en extensief bewerkt). Aan deze bieten kleeft duidelijk meer grond (3 november 2010).
49
6.3
Conclusie en discussie
Op proefboerderij Wijnandsrade is een langjarige strokenvergelijking aangelegd, waarin verschillende systemen van niet kerende grondbewerking worden vergeleken met ploegen in het najaar. De systemen van niet kerende grondbewerking variëren in intensiteit van bewerking en diepte van bewerking. De opzet van de strokenvergelijking in Wijnandsrade is gelijk aan een door Amazone en FAL Braunschweig gekozen opzet, die in meerdere Noord8Europese landen wordt uitgevoerd (met name in bouwplannen met veel maaivruchten). Het doel van deze langjarig strokenvergelijking is om meer inzicht te krijgen, welke mate en diepte van bewerking de verschillende gewassen in een voor het gebied gangbaar bouwplan vragen met inzet van een beperkt aantal machines. De hoofdgrondbewerking wordt bij de verschillende systemen in het najaar uitgevoerd ook bij de teelt van rooivruchten als suikerbieten en aardappelen. Bij deze gewassen wordt na de hoofdgrondbewerking een groenbemester ingezaaid, die in het voorjaar licht wordt ingewerkt met een schijveneg om zoveel mogelijk organische resten aan het oppervlak te houden om verslemping en inslag door neerslag te verminderen. Het teeltseizoen 200982010 is het eerste jaar van uitvoering van deze strokenvergelijking. Uit de resultaten blijkt, dat ploegen en niet kerende grondbewerking, waarbij ondiep maar wel intensief wordt gemengd een vergelijkbare opbrengst geven. Het achterblijven van de wortelopbrengst (en daarmee de suikeropbrengst) bij het diep en intensief bewerkt object is niet duidelijk te verklaren. De stand van het gewas gedurende het groeiseizoen en het aantal planten per hectare dat geteld werd, zou doen vermoeden dat de opbrengst gelijk zou zijn aan ploegen en niet kerende ondiep en intensief bewerkt. Het ondiep bewerkte object is met hetzelfde werktuig bewerkt. Het enige verschil is, dat dit object 10 cm ondieper is bewerkt, waardoor de vermenging mogelijk minder intensief is. Deze intensievere menging bij het dieper bewerkte object kan ervoor gezorgd hebben dat de grond te los lag, waardoor deze in de winter door inspoeling van water te zeer verdicht is geraakt. Toch kon met de handpenetrometer geen sterk verdichte lagen worden aangetoond in het voorjaar. Uit eerder onderzoeken is gebleken dat wanneer men een diepe grondbewerking wil uitvoeren in het najaar beter gekozen kan worden voor een cultivator, die de grond breekt en niet te intensief mengt. De achterblijvende wortel8 en suikeropbrengst bij het object bewerkt in het najaar met de compactschijveneg is wel verklaarbaar vanwege het feit dat deze grond in het voorjaar verdicht was (penetrometerwaarde van 1.9 MPa op een diepte van 5825 cm), waardoor de wortelgroei van de bieten is verstoord. Het gewas vertoonde in de droge periode in de maanden mei8juli meer last van droogte in vergelijking tot de andere objecten. Tevens waren de bieten bij dit object ook meer vertakt dan bij de andere objecten. De grondbewerkingssystemen zijn in het najaar van 2010 opnieuw aangelegd. Na het uitvoeren van de grondbewerkingen is wintertarwe ingezaaid. In het najaar van 2010 is in overleg met de KU8Leuven een extra object toegevoegd, waarbij een woelbewerking tot een diepte van 30835 cm is uitgevoerd met een vaste tand cultivator met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 9 tanden met smalle beitels (60 mm).
50
7 Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen. Uit de praktijk komen geluiden dat niet kerende grondbewerking voor de teelt van consumptieaardappelen zou leiden tot meer grondtarra tijdens het rooien. Daarnaast zou bij niet kerende grondbewerking meer scheuren in de grond ontstaan, waardoor meer groenverkleuring zou optreden. In 2009 hebben zich als gevolg van de droge weersomstandigheden en de hoge onderwatergewichten, problemen voorgedaan met beschadigingen tijdens het rooien van aardappelen op de niet kerend bewerkte percelen. Deze percelen bevatten veel meer kluiten waardoor de aardappelen tijdens het rooien makkelijk beschadigden. Afbeelding 18 en 19 geven een beeld van het rooien ten tijde van de droge omstandigheden eind september 2009 op het bedrijf van akkerbouwer Van Hoven uit Cadier en Keer. Het getoonde beeld deed zich op meerdere geploegde en niet kerend bewerkte percelen voor.
Afbeelding 18. Rooimat tijdens het rooien op een geploegd perceel in het najaar van 2009 bij akkerbouwer Van Hoven in Cadier en Keer (1 oktober 2009).
Afbeelding 19. Rooimat tijdens het rooien op een niet kerend bewerkt perceel in het najaar van 2009 bij akkerbouwer Van Hoven in Cadier en Keer (1 oktober 2009).
In 2009 zijn ook op twee bedrijven metingen uitgevoerd, waarbij tijdens het rooien op drie plekken een monster werd genomen van de bunkerinhoud. Op het eerste bedrijf (Géron Mechelen) werden monsters genomen van een perceelsdeel dat geploegd (najaar) was en een perceelsdeel dat niet kerend bewerkt was. De niet kerende grondbewerking werd in het voorjaar uitgevoerd door eind maart na het aanwenden van de organische mest de grond te bewerken met een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 4 tanden met brede beitels met daarachter een rotorkopeg. Voor het planten eind april werd de grond bewerkt met een vaste tand cultivator met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 9 tanden met smalle beitels (60 mm). Opmerking hierbij wel is dat de woeler8rotorkopegcombinatie de grond erg fijn weggelegd heeft waardoor deze slecht droogde in het voorjaar. Op het tweede bedrijf (Simons Bocholtz) werd een perceelsdeel geploegd in de winter (groenbemester ingewerkt) en in het voorjaar een keer bewerkt met een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 4 tanden met brede beitels met daarachter een rotorkopeg. Het andere perceelsdeel werd in de zomer geploegd, waarna een groenbemester werd ingezaaid. Deze groenbemester werd in de winter met een schijveneg ingewerkt en in het voorjaar werd het perceelsdeel twee keer bewerkt met een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 4 tanden met brede beitels met daarachter een rotorkopeg. Op beide percelen (Mechelen en Bocholtz) was de voorvrucht wintertarwe en vond het planten en de rugopbouw in één werkgang plaats.
51
De monsters, die tijdens de oogst werden genomen van de bunkerinhoud werden over een stortbak en sorteerunit gehaald om de grondtarra in het gerooide product te bepalen. Op het perceel van Géron in Mechelen werd bij het geploegde perceelsdeel 7% minder grondtarra gemeten in vergelijking tot het niet kerend bewerkte object. Op het perceel van Simons in Bocholtz werd bij het in de winter geploegde perceelsdeel 10% minder grondtarra gemeten in vergelijking tot het geploegde en gemulchde perceelsdeel. Omdat op basis van de waarnemingen in 2009 kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan (over de opzet van de stroken bij met name het tweede bedrijf kan gediscussieerd worden) is gekozen om in 2010 op zes bedrijven een strokenvergelijking aan te leggen. Bij vijf van deze bedrijven is op één perceel een strokenvergelijking aangelegd, waarbij een object in de winter werd geploegd en één of meerdere niet kerend bewerkte varianten met eigen werktuigen werden aangelegd. Op één bedrijf is op twee percelen een strokenvergelijking aangelegd. De keuze van de objecten is vooraf met de betrokken akkerbouwers besproken. De uiteindelijke aanleg is door de akkerbouwers zelf uitgevoerd met de op hun bedrijf aanwezige machines.
7.1
Uitvoering
Zoals genoemd is in 2010 op zes bedrijven een strokenvergelijking aangelegd in consumptieaardappelen waarbij ploegen en niet kerende grondbewerking zijn vergeleken op eventuele verschillen in opbrengst, kwaliteit en grondtarra tijdens het rooien. In tabel 23 is een overzicht gegeven van de betrokken akkerbouwers en de ligging van het perceel. Tabel 23. Overzicht van akkerbouwers met ligging van de percelen waar in 2010 een strokenvergelijking is aangelegd in consumptieaardappelen. Akkerbouwer
Ligging perceel
Castermans Voeren
Perceel gelegen aan de Snauwenberg in Voeren (B)
Huls Sint Geertruid
Perceel gelegen aan de Groeneweg in Libeek (Sint Geertruid)
Lacroix Reijmerstok
Perceel gelegen aan de Provinciale weg de Hut - de Planck in Reijmerstok
Simons Bocholtz
Perceel gelegen aan de Orsbacherweg in Bocholtz
Van Hoven Cadier en Keer
Perceel gelegen aan de Achtbundersweg in Ransdaal
Van Hoven Cadier en Keer
Perceel gelegen aan de Smitserweg in Sibbe
Wimmers Wijnandsrade
Perceel gelegen aan de Bongard in Wijnandsrade
Bij alle percelen is door Praktijkonderzoek Plant en Omgeving een handoogst uitgevoerd en zijn tijdens het machinaal rooien van het perceel monsters genomen van het geoogste product. Deze laatste monsters zijn verzameld door tijdens het rooien per object op drie plekken verspreid over de strook direct uit de rooier kisten te vullen of een trechter te vullen. Deze trechter is vervolgens in jute zakken geleegd (afbeelding 20 t/m 22). Per monsterplek werd een monster van ongeveer 500 kg geoogst product genomen.
47
Afbeelding 20. Trechter waarmee tijdens de machinale oogst monsters worden genomen ter bepaling van de grondtarra in het geoogste product (9 oktober 2010).
Afbeelding 21. Afvullen van de trechter tijdens het oogsten van de strokenvergelijking bij akkerbouw Huls in Sint Geertruid (9 oktober 2010).
Afbeelding 22. Afvullen van de trechter tijdens het oogsten van de strokenvergelijking bij akkerbouw Van Hoven in Sibbe (5 oktober 2010).
De rooimachine is door de teler of loonwerker altijd afgesteld op de geldende omstandigheden (rooien van een zo schoon mogelijk product). De monsters zijn op Proefboerderij Wijnandsrade geschoond door de monsters over een sorteerunit te laten lopen. Per bedrijf zal de opzet van de strokenvergelijking en de resultaten worden besproken.
48
7.1.1
Opzet strokenvergelijking maatschap Castermans Voeren (B).
Op het bedrijf van maatschap Castermans in Voeren is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit drie objecten op een perceel, waar in 2010 consumptieaardappelen werden geteeld (ras Innovator). Het perceel heeft een lutumgehalte van 14% een pH van 6.7 en een organisch stof percentage van 1.8%. Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd, waarna organische mest is aangewend en gele mosterd als groenbemester is ingezaaid. Deze gele mosterd was goed geslaagd. Het perceel is in het verleden regelmatig geploegd. In tabel 24 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 24. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel aan de Snauwenberg bij maatschap Castermans in Voeren (B) in 2010. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
B
C
Ploegen
5-schaar wentelploeg + ondergronders
26 november 2009
22 cm / 15 cm
Woelen
Woeler (3 m, 6 gebogen tanden, smalle beitels) Veertand cultivator
16 april 2010
35 cm
18 april 2010
15 cm
Volleveldsfrees (Multivator) + pootmachine
18 april 2010
16 cm
Schijveneggen
februari 2010
10 cm
Woelen voorjaar
Woeler (3 m, 6 gebogen tanden, smalle beitels)
16 april 2010
35 cm
Tussenbewerking mengen Pootbedbereiding + poten Ploegen
Veertand cultivator
18 april 2010
15 cm
Volleveldsfrees (Multivator) + pootmachine
18 april 2010
16 cm
5-schaar wentelploeg + ondergronders
26 november 2009
22 cm / 15 cm
Veertand cultivator
18 april 2010
15 cm
Volleveldsfrees (Multivator) + pootmachine
18 april 2010
16 cm
Tussenbewerking mengen Pootbedbereiding + poten Voorbewerken groenbemester
Tussenbewerking mengen Pootbedbereiding + poten
Er is gebruik gemaakt van een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 6 gebogen tanden (“dent Michel”) voorzien van smalle beitels. De veertand cultivator heeft een werkbreedte van 4.5 meter voorzien van twee rijen met 19 veertanden met ganzenvoet beitels. Op afbeelding 23 is de woeler weergegeven. Afbeelding 24 toont de veertand cultivator.
49
Afbeelding 23. Woeler met zes gebogen (Michel) tanden over een werkbreedte van 3 meter.
Afbeelding 24. Veertand cultivator met een werkbreedte van 4.5 meter voorzien van 19 tanden met ganzenvoet beitels. De trekker is voorzien van lage druk banden.
Op 18 april 2010 zijn de aardappelen gepoot. In een werkgang werd de grond tot een diepte van 16 cm bewerkt met een frees (AVR Multivator); werden de aardappelen (ras Innovator) gepoot en vond de rugopbouw plaats. Achter deze combinatie was ook nog een Cottard drempelvormer bevestigd (afbeelding 25).
Afbeelding 25. Pootcombinatie voorzien van frees, pootmachine en aanaardkappen. Achter de combinatie is een Cottard drempelvormer bevestigd (18 april 2010).
De bemesting en gewasbescherming zijn uitgevoerd volgens gangbare praktijk. Het perceel is twee keer beregend (20 mm per keer). Op 30 september zijn de aardappelen gerooid met een DeWulf tweerijige zelfrijdende rooimachine voorzien van een axiaalrollen reinigingsysteem. Tijdens het rooien zijn monsters genomen ter bepaling van de hoeveelheid grondtarra in het geoogste product. In bijlage IX zijn de algemene perceelsgegevens opgenomen.
50
7.1.1.1
Resultaten.
Tijdens de bewerkingen in het voorjaar (18 april 2010) zijn van alle drie de objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 20 t/m 22 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven. Woelen voorjaar (object B)
Ploegen najaar / w oelen voorjaar (object A)
0-10 cm 1
10-20 cm
0-10 cm 1
10-20 cm 20-30 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.00
0.30
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Watergetal
Figuur 20. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen / woelen (18 april 2010)
Figuur 21. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen (18 april 2010)
Ploegen najaar (object C)
0-10 cm 1
10-20 cm
Figuur 22. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen (18 april 2010)
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Uit de figuren 20 t/m 22 blijkt, dat de objecten A en C, die geploegd werden aan het oppervlak (0810 cm) droger zijn dan het gewoelde object B. Object A werd in vergelijking tot object C op 16 april bewerkt met de woeler (werkdiepte 30 cm). Het watergetal van de laag 20830 cm is bij object A lager als bij object C. Op 23 september werd door PPO per object op vier plekken (3 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 25 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 26 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven.
51
Tabel 25. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op het bedrijf van maatschap Castermans in Voeren (B) (handoogst: 23 september 2010). Object Bewerking Gem. bruto Gem. netto Gem. tarra OWG opbrengst (kg/ha) opbrengst (kg/ha) (kg/ha) (gram) A
Ploegen + Woelen
67.317
65.567
1.750
364
B
NKG
75.583
73.917
1.667
358
C
Ploegen
74.533
73.567
967
361
Object
Bewerking
< 40 mm (%)
40-50 mm (%)
50-70 mm (%)
> 70 mm (%)
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Tabel 26. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (Maatschap Castermans handoogst: 23 september 2010).
A
Ploegen + Woelen
2.1
12.8
74.3
8.1
0.1
0.7
0.9
0.9
B
NKG
2.8
13.0
68.7
13.3
0.0
1.6
0.0
0.6
C
Ploegen
3.4
13.0
73.5
8.8
0.2
0.9
0.2
0.0
Uit de oogstresultaten blijkt, dat de gemiddelde netto opbrengst tussen de objecten B (woelen) en C (ploegen) weinig verschil vertoond. Object A (ploegen/woelen) blijft daarentegen wel achter in opbrengst. Uit tabel 26 blijkt, dat object B een hoger percentage aardappelen in de sortering > 70 mm heeft in vergelijking tot de andere objecten. Het percentage groene aardappelen is bij alle objecten klein. Object B heeft gemiddeld een hoger percentage aardappelen met groeischeuren. Tijdens het rooien op 30 september 2010 zijn per object op drie verschillende plekken monsters van het geoogste product vanuit de bunker van de rooimachine in kisten gelost. In tabel 27 zijn de resultaten van de tarrabepaling in het geoogste product weergegeven. Per object is het gewichtspercentage kluiten en gewichtspercentage losse grond bepaald. Tabel 27. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten (machinale oogst: 30 september 2010). Object
Bewerking
Kluiten (%)
Losse grond (%)
A
Ploegen + Woelen
1.1
3.6
B
NKG
1.3
5.0
C
Ploegen + Woelen
0.0
3.6
52
Tijdens het rooien was de grond vochtig en viel zo nu en dan regen. Toch kwamen de aardappelen relatief schoon uit de grond, mede doordat de zelfrijdende rooier voorzien was van een reinigingssysteem met axiaalrollen. Het verschil tussen de objecten is klein, toch bevat object B, dat in het voorjaar gewoeld werd meer kluiten en meer losse grond (totaal 6.3%) in vergelijking tot object A (4.7% en object C 3.6%).
53
7.1.2
Opzet strokenvergelijking maatschap Huls Sint Geertruid.
Op het bedrijf van maatschap Huls in Sint Geertruid (Libeek) is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit twee objecten op een perceel, waar in 2010 consumptieaardappelen werden geteeld (ras Bintje). Het perceel heeft een lutumgehalte van 16% een pH van 6.4 en een organisch stof percentage van 2.2%. Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd. Na de wintertarwe is het perceel bewerkt met een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 6 gebogen tanden met daarachter een vaste tand cultivator voorzien van 13 tanden met ganzenvoet beitels (3 m ). Vervolgens is met een combinatie van rotorkopeg en pneumatische zaaimachine een grasgroenbemester ingezaaid. In tabel 28 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 28. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel in Libeek bij maatschap Huls in 2010. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
B
Ploegen najaar
5-schaar wentelploeg + ondergronders (alle scharen)
17 december 2009
22 cm / 15 cm
Organische bemesting
Bouwlandinjecteur
20 april 2010
15 cm
Tussenbewerking mengen
Frontcultivator / vaste tandcultivator (3 m, 13 tanden, ganzenvoeten)
29 april 2010
15 cm / 15 cm
Pootbedbereiding + poten Woelen najaar
Rotorkopeg + pootmachine
29 april 2010
8-10cm
Woeler (3 m, 6 gebogen tanden, smalle beitels)
17 december 2009
35 cm
Organische bemesting
Bouwlandinjecteur
20 april 2010
15 cm
Tussenbewerking mengen
Frontcultivator / vaste tandcultivator (3 m, 13 tanden, ganzenvoeten) 2x
29 april 2010
15 cm / 15 cm / cm**
Pootbedbereiding + poten
Rotorkopeg + pootmachine
29 april 2010
8-10cm
** eerste werkgang ondieper gereden met frontcultivator en vaste tandcultivator (10 cm)
Bij object B is gebruik gemaakt van een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 6 gebogen (Michel) tanden met smalle beitels (afbeelding 26).
Afbeelding 26. Woeler voorzien van 6 gebogen tanden met smalle beitels van maatschap Huls (3 m werkbreedte).
54
Zowel het ploegen als het woelen zijn uitgevoerd in december 2009. Gekozen is voor woelen in de winter om op deze manier de toch wel zware leemgrond te laten verweren voor het verkrijgen van een beter pootbed in het voorjaar. Afbeelding 27 en 28 geven een beeld van de stroken na de winter (11 maart 2010).
Afbeelding 27. Beeld van het geploegde object (A) na de winter (11 maart 2010)
Afbeelding 28. Beeld van het gewoelde object (B) na de winter (11 maart 2010)
Beoordeling van de bodem laat zien dat het geploegde object mooi verweerd is. Het gewoelde object is slechts gebroken, de grond is niet goed verweerd. Op 20 april 2010 is met een zelfrijdend mestvoertuig organische mest aangewend met een bouwlandinjecteur. Deze mest is door de bovenste 15 cm van de bodem gemengd. Na het aanwenden van de mest was tussen beide objecten een duidelijk verschil in structuur van de grond waarneembaar (afbeelding 29 en 30).
Afbeelding 29. Het geploegde object (A) na het aanwenden van organische mest op 20 april 2010. Aan het oppervlak is de structuur van de grond fijn (21 april 2010).
Afbeelding 30. Het in de winter gewoelde object (B) na het aanwenden van organische mest op 20 april 2010. Aan het oppervlak zijn veel kluiten aanwezig (21 april 2010).
Het gewoelde object leek bij het aanwenden van de mest nog niet voldoende droog genoeg.
55
Om een voldoende fijn pootbed te verkrijgen, is object B op 29 april 2010 twee keer bewerkt met een frontcultivator met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 7 tanden met brede vleugelscharen en een vaste tand cultivator met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 13 tanden met ganzenvoet beitels (in de hef achter). Bij de eerste bewerking is met de frontcultivator en de vaste tand cultivator ondieper gewerkt (ongeveer 10 cm). De tweede bewerking is dieper uitgevoerd (15 cm). Op 29 april 2010 zijn de aardappelen gepoot met een combinatie van rotorkopeg en pootmachine. De rugopbouw is op 21 mei 2010 uitgevoerd met een aanaarder. De bemesting en gewasbescherming zijn uitgevoerd volgens gangbare praktijk. Op 9 oktober zijn de aardappelen gerooid met een getrokken tweerijige wagenrooier zonder axiaalrollen reinigingsysteem. Tijdens de oogst zijn monsters genomen ter bepaling van het percentage grondtarra. In bijlage X zijn de algemene perceelsgegevens opgenomen.
7.1.2.1
Resultaten.
Op 21 april zijn voor het uitvoeren van de grondbewerkingen in het voorjaar van beide objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 23 en 24 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven. Woelen najaar (Object B)
Ploegen najaar (Object A)
0-10 cm
0-10 cm 10-20 cm
10-20 cm
20-30 cm
20-30 cm 1
1
-
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
Wate rgetal
Figuur 23. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object Ploegen najaar (bemonsterd 21 april).
0.30
-
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 24. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen najaar (bemonsterd 21 april).
De watergetallen laten zien dat tussen de twee objecten geen verschil in vochttoestand bestond vlak voor het maken van het pootbed. Een dag voordat het vochtgehalte van de bodemlagen is bepaald werd organische mest aangewend. Op 29 september 2010 werd door PPO per object op vier plekken (4.5 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 29 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 30 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven.
56
Tabel 29. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op het bedrijf van maatschap Huls in Sint Geertruid (handoogst: 29 september 2010). Object Bewerking Gem. bruto Gem. netto Gem. tarra OWG opbrengst (kg/ha) opbrengst (kg/ha) (kg/ha) (gram) A
Ploegen (winter)
53.022
51.067
1.956
352
B
Woelen (winter)
57.078
54.889
2.189
354
Object
Bewerking
< 40 mm (%)
40-50 mm (%)
50-70 mm (%)
> 70 mm (%)
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Tabel 30. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (maatschap Huls handoogst: 29 september 2010).
A
Ploegen (winter)
16.0
45.9
34.0
0.2
0.8
0.0
3.1
0.0
B
Woelen (winter)
20.4
44.6
30.7
0.4
0.0
0.0
3.8
0.0
Uit de resultaten blijkt, dat de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst voor het in de winter gewoelde object (B) hoger (netto 7%) is dan voor het geploegde object (A) (bruto verschil: 4.056 kg/ha netto verschil: 3.822 kg/ha). In sortering en tarra kan geen duidelijk verschil tussen de objecten worden waargenomen. Tijdens het rooien op 9 september 2010 zijn per object op drie verschillende plekken monsters van het geoogste product genomen en op Proefboerderij Wijnandsrade zijn grond en kluiten uitgesorteerd. In tabel 31 zijn de resultaten van de tarrabepaling in het geoogste product weergegeven. Per object is het gewichtspercentage kluiten en gewichtspercentage losse grond bepaald. Tabel 31. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten (maatschap Huls machinale oogst: 9 oktober 2010). Object
Bewerking
Kluiten (%)
Losse grond (%)
A
Ploegen (winter)
1.2
9.6
B
Woelen (winter)
3.9
14.5
Tijdens het rooien waren de weersomstandigheden zonnig en warm. De grond was goed licht vochtig. Uit de resultaten blijkt, dat het in de winter gewoelde object B meer kluiten en losse grond bevatte dan het in de winter geploegde object A. Object B bevat ongeveer 8% meer grondtarra in het bruto geoogste product dan object A. Dit wil dus zeggen dat op een kieper van 12 ton één ton meer aan grondtarra wordt meegenomen.
57
7.1.3
Opzet strokenvergelijking maatschap Lacroix Reijmerstok
Op het bedrijf van maatschap Lacroix in Reijmerstok is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit vier objecten op een perceel, waar in 2010 consumptieaardappelen werden geteeld (ras Asterix). Het perceel heeft een lutumgehalte van 14% een pH 6.6 van en een organisch stof percentage van 2.4%. Op het perceel werd als voorvrucht zomergerst verbouwd, waarna organische mest is aangewend en gele mosterd als groenbemester is ingezaaid. Deze gele mosterd was goed geslaagd. Het perceel wordt de afgelopen jaren niet kerend bewerkt, met uitzondering dat na de teelt van korrelmaïs ondiep (20 cm) wordt geploegd. In tabel 32 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 32. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel aan de Rijksweg in Reijmerstok bij maatschap Lacroix in 2010. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
B
C
Inwerken groenbemester winter
Compactschijveneg
19 december 2009
10 cm
Woelen winter
Woeler (4 tanden brede beitels)
8 januari 2010
30 cm
Woelen en mengen voorjaar
Woeler + vaste tand cultivator
18 april 2010
30 cm / 15 cm
Pootbereiding+poten
Rotorkopeg + plantmachine
20 april 2010
10 cm (750rpm)
19 december 2009
10 cm
18 april 2010
30 cm / 15 cm
Inwerken groenbemester winter
Compactschijveneg
Woelen voorjaar
Woeler + vaste tand cultivator
Pootbereiding+poten
Rotorkopeg + plantmachine
20 april 2010
10 cm (750rpm)
Inwerken groenbemester
Compactschijveneg
April 2010
10 cm
Woeler + vaste tand cultivator
18 april 2010
30 cm / 15 cm
Tussenbewerking mengen
Vaste tand cultivator
23 april 2010
15 cm
Pootbereiding+poten
Rotorkopeg + plantmachine
27 april 2010
10 cm (1000rpm)
Ploegen (winter)
5 schaar + ondergronders
10 februari 2010
25 cm / 15 cm
Tussenbewerking mengen
Vaste tand cultivator
18 april 2010
15 cm
Pootbereiding+poten
Rotorkopeg + plantmachine
20 april 2010
10 cm (750rpm)
Woelen en mengen
D
Er is gebruik gemaakt van een woeler met een werkbreedte van 3 meter met 4 tanden voorzien van brede beitels. Deze woeler is in het voorjaar in combinatie met een vaste tand cultivator ingezet (13 tanden). Bij object C is de groenbemester blijven staan tot in het voorjaar van 2010. Bij het uitvoeren van de grondbewerking bleek de grond bij object C nog te nat te zijn. Vandaar dat besloten is deze strook te laten drogen en een week later te poten (27 april 2010). De andere drie stroken zijn gepoot op 20 april 2010, waarbij in een werkgang met een rotorkopeg het plantbed werd bereid. De aardappelen zijn in een aparte werkgang aangeaard.
58
De bemesting en gewasbescherming zijn uitgevoerd volgens gangbare praktijk. Op 28 september 2010 zijn per object op vier plekken (4.5 m²/plek) verspreid over de strook handmonsters genomen ter bepaling van de opbrengst en kwaliteit. Op 14 oktober 2010 zijn de aardappelen machinaal gerooid met een getrokken tweerijige wagenrooier (Wühlmaus). Tijdens de oogst zijn monsters genomen ter bepaling van het percentage grondtarra. In bijlage XI zijn de algemene perceelsgegevens opgenomen.
59
7.1.3.1
Resultaten.
Op 19 april 2010 (nadat de objecten A t/m C waren bewerkt met de woeler) zijn van alle vier de objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 25 t/m 28 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven.
Inwerken groenbemester winter en woelen voorjaar (Object B)
Inwerken groenbemester en woelen winter (Object A)
0-10 cm
0-10 cm
10-20 cm
10-20 cm
20-30 cm 1
0.00
20-30 cm 1
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
0.00
0.05
0.10
Watergetal
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 25. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object inwerken groenbemester en woelen winter (object A)
Figuur 26. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object inwerken groenbemester winter en woelen voorjaar (object B).
Inwerken groenbemester en woelen voorjaar (Object C)
Ploegen winter
0-10 cm
0-10 cm
10-20 cm
10-20 cm
20-30 cm 1
0.00
20-30 cm 1
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
Watergetal
Figuur 27. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object inwerken groenbemester en woelen voorjaar (object C)
0.30
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 28. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen winter (object D)
Object A, waarbij de groenbemester in de winter is ingewerkt met een schijveneg en eveneens in de winter werd gewoeld, is in de diepere grondlager 10830 cm het meeste opgedroogd. Het geploegde object D is aan het oppervlak het meest opgedroogd (als gevolg van uitwinteren), maar op een diepte van 10820 cm is het object vochtiger dan object A en B, waarbij de groenbemester in de winter is bewerkt met de schijveneg en gewoeld is. Object C, waarbij de groenbemester pas in het voorjaar is bewerkt, heeft op alle dieptes de hoogste watergetallen. Dit is ook de reden dat na het woelen in het voorjaar besloten is om dit object nog enkele dagen te laten aandrogen.
60
Op 28 september 2010 werd door PPO per object op vier plekken (4.5 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 33 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 34 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven. Tabel 33. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op het bedrijf van maatschap Lacroix in Reijmerstok. Object
Bewerking Inwerken groenbemester winter en woelen winter Inwerken groenbemester winter en woelen voorjaar Inwerken groenbemester voorjaar en woelen voorjaar
A
B
C
Ploegen (winter)
D
Gem. bruto opbrengst (kg/ha)
Gem. netto opbrengst (kg/ha)
Gem. tarra (kg/ha)
OWG (gram)
69.922
67.633
2.289
418
72.389
70.600
1.789
401
70.211
68.633
1.578
416
66.278
64.156
2.122
433
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Ploegen (winter)
> 70 mm (%)
D
50-70 mm (%)
C
40-50 mm (%)
B
Inwerken groenbemester winter en woelen winter Inwerken groenbemester winter en woelen voorjaar Inwerken groenbemester voorjaar en woelen voorjaar
< 40 mm (%)
A
Bewerking
Object
Tabel 34. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (maatschap Lacroix 2010)
7.5
34.8
52.8
1.6
0.1
0.0
3.2
0.0
7.6
40.4
48.1
1.4
0.0
0.0
2.3
0.1
8.2
33.1
54.3
2.1
0.3
0.0
1.9
0.1
7.8
34.4
53.9
0.7
0.5
0.0
2.6
0.1
Uit de resultaten blijkt, dat de gemiddelde bruto en netto opbrengst voor de niet kerend bewerkte objecten A, B en C hoger is in vergelijking tot object D, dat in de winter geploegd werd. Object B, waarbij de groenbemester in de winter is bewerkt met de schijveneg en in het voorjaar de grond is gewoeld heeft gemiddelde de hoogste bruto8 en netto opbrengst. Ondanks dat de grond bij object C in het voorjaar langer nat bleef en een week later is gepoot is de gemiddelde bruto en netto opbrengst niet veel lager als object A en B. In sortering en gebreken is tussen de verschillende objecten geen duidelijk verschil waar te nemen. Het percentage groen is zeer klein.
61
Op 14 oktober 2010 zijn de aardappelen machinaal gerooid. Tijdens het rooien zijn per object op drie verschillende plekken monsters van het geoogste product genomen en op Proefboerderij Wijnandsrade zijn grond en kluiten uitgesorteerd. In tabel 35 zijn de resultaten van de tarrabepaling in het geoogste product weergegeven. Per object is het gewichtspercentage kluiten en gewichtspercentage losse grond bepaald. Tabel 35. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten (maatschap Lacroix 2010). Object
Bewerking
Kluiten (%)
Losse grond (%)
A
Inwerken groenbemester winter en woelen winter
12.3
12.9
B
Inwerken groenbemester winter en woelen voorjaar
2.8
9.3
C
Inwerken groenbemester voorjaar en woelen voorjaar
1.5
16.3
0.9
7.1
D
Ploegen (winter)
Object C, waarbij de groenbemester tot het voorjaar is blijven staan, heeft gemiddeld het hoogste gewichtspercentage losse grond in het bruto geoogste product. Object A, waarbij de groenbemester in de winter is bewerkt en de grond in de winter is gewoeld heeft gemiddeld het hoogste percentage kluiten in het bruto geoogste product en heeft ook bijna 13% losse grond. Het geploegde object A, heeft gemiddelde het laagste percentage kluiten en losse grond in het bruto geoogste product.
62
7.1.4
Opzet strokenvergelijking maatschap Simons Bocholtz
Op het bedrijf van maatschap Simons in Bocholtz is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit vier objecten op een perceel, waar in 2010 consumptieaardappelen werden geteeld (ras Ramos). Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd, waarna organische mest is aangewend en gele mosterd als groenbemester is ingezaaid. Voor het zaaien van de mosterd werd de grond gewoeld met een vaste tand cultivator. De gele mosterd was goed geslaagd. Het perceel wordt de afgelopen jaren regelmatig geploegd. In tabel 36 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 36 Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel aan de Orsbacherweg in Bocholtz bij Maatschap Simons in 2010. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
B
C
Voorbewerken groenbemester met schijveneg
Compactschijveneg
11 december 2009
10 cm
Ploegen najaar
4 schaar ploeg
11 december 2009
20 cm + 10 cm
Woelen + rotorkopeg voorjaar (1x)
Woeler (3 m, 6 tanden brede beitels) + rotorkopeg
10 april 2010
25 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Volleveldsfrees + pootmachine
10 april 2010
15 cm
Woelen voorjaar (2x)
Woeler (3 m, 6 tanden brede beitels) + rotorkopeg
10 april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Volleveldsfrees + pootmachine
10 april 2010
15 cm
Voorbewerking groenbemester
Compactschijveneg
11 december 2009
10 cm
Woelen voorjaar (2x)
Woeler (3 m, 6 tanden brede beitels) + rotorkopeg
10 april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Volleveldsfrees + pootmachine
10 april 2010
15 cm
Object A is voor het ploegen bewerkt met een schijveneg om de groenbemester te verkleinen, waardoor deze homogener in te ploegen is. In het voorjaar is dit object in een werkgang bewerkt met een woeler (4 tanden brede beitels) en rotorkopeg combinatie. Object B is in het voorjaar twee keer bewerkt met een woeler en rotorkopeg combinatie. Deze bewerking is twee keer uitgevoerd om voldoende losse grond te krijgen voor een goede rugopbouw. Bij object C is gekozen om de groenbemester in december reeds te bewerken met een compactschijveneg. In het voorjaar is dit object net als object B twee keer bewerkt met een woeler rotorkopeg combinatie. De aardappelen werden 10 april 2010 gepoot met een combinatie bestaande uit een frees, pootmachine en aanaardkappen. De structuur van de ruggen bij de objecten A en C bevatte minder kluiten in vergelijking tot object B. Bij de objecten B en C was slechts een kleine hoeveelheid organisch materiaal in het oppervlak van de rug waarneembaar. Afbeeldingen 301 t/m 33 geven een beeld van rugopbouw vlak na poten.
63
Afbeelding 31. Rugopbouw bij het geploegde object A. Er zitten weinig kluiten in de rug en er is geen organisch materiaal aan het oppervlak waarneembaar.
Afbeelding 32. Rugopbouw bij het gewoelde object B, waarbij de groenbemester tot vlak voor het planten is blijven staan. In de zijkant van de rug zitten enkele kluiten. Aan het oppervlak bevindt zich nog een kleine hoeveelheid organisch materiaal.
Afbeelding 33. Rugopbouw bij het gewoelde object C, waarbij de groenbemester in de winter met een schijveneg is bewerkt. In de zijkant van de rug zitten enkele kluiten. Aan het oppervlak bevindt zich nog een kleine hoeveelheid organisch materiaal.
De bemesting en gewasbescherming zijn uitgevoerd volgens gangbare praktijk. Op 27 september 2010 zijn per object op vier plekken (4.5 m²/plek) verspreid over de strook handmonsters genomen ter bepaling van de opbrengst en kwaliteit. Op 4 oktober zijn de aardappelen machinaal gerooid met een getrokken tweerijige zelfrijdende aardappelrooier (DeWulf R4000) voorzien van een axiaalrollen reinigingsysteem (afbeelding 34). Tijdens de oogst zijn monsters genomen ter bepaling van het percentage grondtarra. In bijlage XII zijn de algemene perceelgegevens opgenomen.
Afbeelding 34. Machinale oogst van de aardappelen op 4 oktober 2010 met een tweerijige zelfrijdende aardappelrooier voorzien van axiaalreinigingssysteem.
64
7.1.4.1
Resultaten.
Vlak voor het uitvoeren van de grondbewerking is op 16 april 2010 van alle drie de objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 29 t/m 31 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven. Ploegen winter (object A)
Woelen voorjaar (object B)
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
1
10-20 cm 20-30 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.00
0.30
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Watergetal
Figuur 29. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen in de winter (object A) gemeten 16 april 2010.
Figuur 30. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen in het voorjaar (object B) gemeten 16 april 2010.
Voorbewerking groenbemester + woelen voorjaar (object C)
0-10 cm 1
10-20 cm 20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 31. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object voorbewerken groenbemester in de winter en woelen in het voorjaar (object C) gemeten 16 april 2010.
De watergetallen laten zien dat object C, waarbij de groenbemester is voorbewerkt met een schijveneg en waarbij in het voorjaar de grond werd bewerkt met een woeler, aan het oppervlak het meeste is aangedroogd. Opvallend is dat het object A (ploegen najaar) het hoogste watergetal heeft in de laag 0810 cm en 10820 cm.
65
Op 27 september 2010 werd door PPO per object op vier plekken (4.5 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 37 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 38 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven. Tabel 37. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op het bedrijf van maatschap Simons in Bocholtz. Object
Bewerking
Gem. bruto opbrengst (kg/ha)
Gem. netto opbrengst (kg/ha)
Gem. tarra (kg/ha)
OWG (gram)
A
Ploegen najaar
60.883
59.500
1.383
340
B
Woelen voorjaar
66.033
65.022
1.011
346
C
Voorbewerking groenbemester + woelen voorjaar
63.489
62.911
578
337
Object
Bewerking
< 40 mm (%)
40-50 mm (%)
50-70 mm (%)
> 70 mm (%)
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Tabel 38. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (maatschap Simons 2010)
A
Ploegen najaar
8.3
25.1
60.9
3.4
0.6
0.7
1.0
0.0
B
Woelen voorjaar
9.8
30.5
56.3
1.8
0.0
0.7
0.9
0.0
C
Voorbewerking groenbemester + woelen voorjaar
9.6
26.6
58.2
4.8
0.3
0.4
0.2
0.0
Uit de resultaten van de handoogst blijkt, dat object B, waarbij de groenbemester in het voorjaar werd gewoeld, heeft gemiddeld de hoogste bruto en netto opbrengst. Dit object heeft wel het hoogste percentage aardappelen in de sortering < 40 mm en 40850 mm en is daarmee fijner van sortering, dan het object A en C. De gemiddelde netto opbrengst bij object A was gemiddeld 5.522 kg/ha lager in vergelijking tot object B en gemiddeld 3.411 kg/ha lager in vergelijking tot object C. Object C had een duidelijk lager tarragewicht dan object A en B. Object A heeft gemiddeld het hoogste gewichtspercentage groene knollen.
66
Op 4 oktober 2010 zijn de aardappelen machinaal gerooid. Vanwege de drukke omstandigheden tijdens de oogst, zijn alleen van object A (ploegen) en object B (woelen voorjaar) monsters genomen ter bepaling van de hoeveelheid tarra. Per object op drie verschillende plekken monsters van het geoogste product genomen en op Proefboerderij Wijnandsrade zijn grond en kluiten uitgesorteerd. In tabel 39 zijn de resultaten van de tarrabepaling in het geoogste product weergegeven. Per object is het gewichtspercentage kluiten en gewichtspercentage losse grond bepaald. Tabel 39. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten (maatschap Simons 2010). Object
Bewerking
Kluiten (%)
Losse grond (%)
A
Ploegen najaar
0.1
10.8
B
Woelen voorjaar
0.7
21.7
Uit de resultaten van de tarrabepaling blijkt, dat object A (ploegen) gemiddeld 11.5% minder grondtarra in het geoogste product bevatte in vergelijking tot object B (woelen). Tussen de drie monsters genomen bij object B zit nogal wat spreiding in percentage losse grond (14%, 24% en 27%). Dit in tegenstelling tot object A, waarbij de hoeveelheid losse grond in de monsters tussen 10 en 11% varieerde.
67
7.1.5
Opzet strokenvergelijking Van Hoven akkerbouw perceel Ransdaal.
Op een perceel in Ransdaal van akkerbouwbedrijf Van Hoven uit Cadier en Keer is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit vier objecten. Op dit perceel werden aardappelen verbouwd (ras Innovator). Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd, waarna organische mest is aangewend en gele mosterd als groenbemester is ingezaaid. Deze gele mosterd was goed geslaagd. Het perceel is de afgelopen jaren regelmatig geploegd. In tabel 40 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 40. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel aan de Achtbundersweg in Ransdaal van akkerbouwbedrijf Van Hoven uit Cadier en Keer. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
B
C
D
Ploegen najaar
Vijfschaar wentelploeg met ondergronders (penvorm)
november 2009
22 cm
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Woelers + volleveldsfrees + pootmachine
april 2010
20 cm + 15 cm
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Woelers + volleveldsfrees + pootmachine
april 2010
20 cm + 15 cm
Bewerken groenbemester najaar
Compactschijveneg
december 2009
10 cm
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Woelers + volleveldsfrees + pootmachine
april 2010
20 cm + 15 cm
Bewerken groenbemester
Compactschijveneg
december 2009
10 cm
woelen najaar
Woeler (4 tanden brede beitels)
december 2009
30 cm
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Woelers + volleveldsfrees + pootmachine
april 2010
20 cm + 15 cm
Object A werd in het najaar geploegd met een vijfschaar wentelploeg voorzien van penvormige ondergronders op elk schaar (afbeelding 35) Bij object B is de groenbemester blijven staan tot in het voorjaar. Voor het planten werd de hoofdgrondbewerking uitgevoerd met een woeler en rotorkopeg combinatie. Deze woeler heeft een werkbreedte van 3 m voorzien van 6 (rechte) tanden met smalle beitels 60 mm. De tanden van de woeler staan versprongen ten opzichte van elkaar (afbeelding 36).
68
Bij object C werd de groenbemester in het najaar bewerkt met een compactschijveneg met een werkbreedte van 6 meter voorzien van twee rijen schijven (48) met een diameter van 460 mm (afbeelding 37). In het voorjaar is dit object eveneens als object B bewerkt met de woeler rotorkopeg combinatie. Bij object D werd net als bij object C de groenbemester in het najaar bewerkt met de compactschijveneg. Direct na deze bewerking werd het object gewoeld met een woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 4 tanden met brede beitels (afbeelding 38). Ook dit object werd in het voorjaar bewerkt met een woeler rotorkopeg combinatie. De aardappelen zijn eind april gepoot met een getrokken plantcombinatie, waarbij in een werkgang de grond tot een diepte van 18 cm werd bewerkt met een frees (multivator) de aardappelen werden gepoot en de ruggen werden aangeaard. Voor de frees bevonden zich vier woelpoten met vleugelscharen, die tot een diepte van 20 cm werkten.
Afbeelding 35. Wentelploeg voorzien van open risters en penvormige ondergronders.
Afbeelding 36. Woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 6 rechte tanden met smalle beitels. De tanden staan versprongen ten opzichte van elkaar waardoor de doorstroming van grond en organisch materiaal door de machine wordt bevorderd. Deze machine werd in het voorjaar ingezet in combinatie met een rotorkopeg.
Afbeelding 37. Compactschijveneg met een werkbreedte van 6 meter voorzien van gekartelde schijven met een diameter van 460 mm. Deze machine werd ingezet voor het bewerken van de groenbemester in het najaar.
Afbeelding 38. Woeler met een werkbreedte van 3 meter voorzien van 4 tanden met brede beitels. Deze machine werd ingezet voor het woelen in het najaar.
69
Op 1 oktober 2010 zijn per object op vier plekken (4.5 m²/plek) verspreid over de strook handmonsters genomen ter bepaling van de opbrengst en kwaliteit. Op 23 oktober zijn de aardappelen machinaal gerooid met een vierrijige zelfrijdende aardappelrooier (AVR Puma) voorzien van een axiaalrollen reinigingsysteem. Tijdens de oogst zijn monsters genomen ter bepaling van het percentage grondtarra. In bijlage XIII zijn de algemene perceelgegevens opgenomen.
70
7.1.5.1
Resultaten.
Op 18 april 2010 zijn van alle vier de objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 32 t/m 35 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven. Ploegen najaar (object A)
Woelen voorjaar (object B)
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
1
10-20 cm 20-30 cm
20-30 cm
0
0.05
0.1
0.15
0.2
0.25
0.3
0
0.05
0.1
Wategetal
0.15
0.2
0.25
0.3
Wategetal
Figuur 32. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen najaar (object A). Perceel Ransdaal 18 april 2010.
Figuur 33. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen voorjaar (object B). Perceel Ransdaal 18 april 2010.
Bewerken groenbemester najaar + woelen voorjaar (object C)
Bewerken groenbemester najaar woelen najaar Woelen voorjaar (object D)
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
10-20 cm
1
20-30 cm
20-30 cm
0
0.05
0.1
0.15
0.2
0.25
Wategetal
Figuur 34. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object bewerken groenbemester najaar en woelen voorjaar (object C). Perceel Ransdaal 18 april 2010.
0.3
0
0.05
0.1
0.15
0.2
0.25
0.3
Wategetal
Figuur 35. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object bewerken groenbemester najaar en woelen in najaar en voorjaar (object D). Perceel Ransdaal 18 april 2010.
Het geploegde object was in het voorjaar aan het oppervlak droger in vergelijking met de gewoelde object C en D. Bij object B, waar de groenbemester tot in het voorjaar is blijven staan, was de grond het meest vochtig. Bij de bewerking van dit object leidde de nog niet bewerkte groenbemester tot veel problemen met verstoppingen.
71
Op 1 oktober 2010 werd door PPO per object op vier plekken (4.5 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 41 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 42 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven. Tabel 41. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op een perceel in Ransdaal van Van Hoven akkerbouw in 2010. Object
Bewerking
A
Ploegen najaar
B
C
D
Gem. bruto opbrengst (kg/ha)
Gem. netto opbrengst (kg/ha)
Gem. tarra (kg/ha)
OWG (gram)
61.022
60.044
978
346
62.667
62.200
467
352
62.900
59.978
2.922
346
66.433
62.189
4.244
333
Woelen voorjaar Bewerken groenbemester najaar Woelen voorjaar Bewerken groenbemester en woelen najaar Woelen voorjaar
Object D heeft gemiddeld de hoogste bruto en netto opbrengst. Ook heeft dit object gemiddeld het hoogste tarragewicht (4.244 kg/ha). Het geploegde object heeft de laagste bruto opbrengst, maar door een lagere hoeveelheid tarragewicht is de gemiddelde netto opbrengst hoger dan bij object C, dat gemiddeld de laagste netto opbrengst heeft. De gemiddelde netto opbrengst bij object B en D is nagenoeg gelijk. Opvallend zijn de hogere gemiddelde tarragewichten bij object C en met name object D.
72
Object
Bewerking
< 40 mm (%)
40-50 mm (%)
50-70 mm (%)
> 70 mm (%)
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Tabel 42. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (Van Hoven akkerbouw 2010).
A
Ploegen najaar
4.3
32.3
60.3
1.4
0.0
0.3
1.4
0.0
B
Woelen voorjaar
4.2
24.1
70.1
0.8
0.3
0.0
0.5
0.0
4.3
20.3
67.5
3.3
0.2
1.5
3.0
0.0
3.4
16.1
70.9
3.3
0.0
3.1
3.3
0.0
C
D
Bewerken groenbemester najaar Woelen voorjaar Bewerken groenbemester en woelen najaar Woelen voorjaar
Object C en D hebben gemiddeld een hoger gewichtspercentage aardappelen in de sortering > 70 mm in vergelijking tot de objecten A en B. Object A heeft het hoogste gemiddelde gewichtspercentage aardappelen in de sortering 40850 mm (32%) en is dus fijner van sortering. Het gemiddelde gewichtspercentage groene aardappelen is bij alle objecten klein (0.3%). Opvallend is het hoger gewichtspercentage misvormde aardappelen (vergroeiingen; poppen en flessen) bij object C en D (3%). Op 23 oktober 2010 zijn de aardappelen machinaal gerooid. Vanwege de weersomstandigheden en het drukke rooischema zijn de aardappelen door Van Hoven zelf gerooid in bigbags en door PPO op Proefboerderij Wijnandsrade gesorteerd. Gekozen is om alleen object A en C te oogsten. In tabel 43 zijn de resultaten van de tarrameting weergegeven. Tabel 43. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten (Van Hoven akkerbouw 2010). Object
Bewerking
Kluiten (%)
Losse grond (%)
A
Ploegen najaar
0.3
2.7
C
Bewerken groenbemester najaar Woelen voorjaar
1.7
6.2
Uit de resultaten blijkt dat object C, waarbij de groenbemester in het najaar is bewerkt met een compactschijveneg en in het voorjaar is gewoeld, een hoger gewichtspercentage losse grond en kluiten heeft in vergelijking tot het geploegde object. Dit verschil bedraagt 1.4% in kluiten en 3.5% in losse grond.
73
7.1.6
Opzet strokenvergelijking Van Hoven akkerbouw perceel Sibbe.
Op een perceel in Sibbe van akkerbouwbedrijf Van Hoven is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit twee objecten. Op dit perceel werden aardappelen verbouwd (ras Innovator). Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd, waarna organische mest is aangewend en gele mosterd als groenbemester is ingezaaid. Deze gele mosterd was matig geslaagd. Het perceel is de afgelopen jaren regelmatig geploegd. In tabel 44 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 44 Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel aan de Smitserweg in Sibbe van akkerbouwbedrijf Van Hoven uit Cadier en Keer. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
B
Ploegen najaar
Vijfschaar wentelploeg met ondergronders (penvorm)
december 2009
22 cm
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Woelers + volleveldsfrees + pootmachine
20 cm + 15 cm
april 2010
Bewerken groenbemester
Compactschijveneg (6m)
december
10 cm
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Woelers + volleveldsfrees + pootmachine
20 cm + 15 cm
april 2010
Object A werd in december geploegd met een vijfschaar wentelploeg voorzien van penvormige ondergronders op elk schaar. Bij object B is de groenbemester in december bewerkt met een compactschijveneg (6 meter werkbreedte voorzien van twee rijenschijven met een diameter van 460 mm). Voor het planten werd de hoofdgrondbewerking uitgevoerd met een woeler en rotorkopeg combinatie. Deze woeler heeft een werkbreedte van 3 m voorzien van 6 (rechte) tanden met smalle beitels 60 mm. De bemesting en gewasbescherming zijn uitgevoerd volgens gangbare praktijk. De aardappelen zijn eind april gepoot met een getrokken plantcombinatie, waarbij in een werkgang de grond tot een diepte van 18 cm werd bewerkt met een frees (multivator) de aardappelen werden gepoot en de ruggen werden aangeaard (afbeelding 39). Voor de frees bevonden zich vier woelpoten met vleugelscharen, die tot een diepte van 20 cm werkten (afbeelding 40).
74
Afbeelding 39. Plantcombinatie bestaande uit vier woelpoten, een frees en een pootmachine voorzien van aanaardkappen van akkerbouwbedrijf Van Hoven.
Afbeelding 40. Vier woelpoten voorzien van brede vleugelscharen voor een extra bewerking tot een diepte van 20cm om meer losse grond te krijgen voor het opbouwen van de ruggen.
Op 28 september 2010 zijn per object op vier plekken (4.5 m²/plek) verspreid over de strook handmonsters genomen ter bepaling van de opbrengst en kwaliteit. Op 23 oktober 2010 zijn de aardappelen machinaal gerooid met een vierrijige zelfrijdende aardappelrooier (AVR Puma) voorzien van een axiaalrollen reinigingsysteem. Tijdens de oogst zijn monsters genomen ter bepaling van het percentage grondtarra. In bijlage XIV zijn de algemene perceelgegevens opgenomen.
75
7.1.6.1
Resultaten.
Op 18 april 2010 zijn van alle vier de objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 36 en 37 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven. Ploegen najaar (object A)
Woelen voorjaar (object B)
0-10 cm
0-10 cm 1
10-20 cm
10-20 cm
1
20-30 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
0.00
0.05
0.10
Watergetal
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetal
Figuur 36. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen najaar (object A). Perceel Sibbe 18 april 2010.
Figuur 37. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen voorjaar (object B). Perceel Sibbe 18 april 2010.
Het geploegde object was in het voorjaar aan het oppervlak (0810 cm) droger in vergelijking met de in het voorjaar gewoelde object B. Op 28 september 2010 werd door PPO per object op vier plekken (4.5 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 45 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 46 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven. Tabel 45. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op een perceel in Sibbe van akkerbouwbedrijf Van Hoven in 2010. Object
Bewerking
Gem. bruto opbrengst (kg/ha)
Gem. netto opbrengst (kg/ha)
Gem. tarra (kg/ha)
OWG (gram)
59.411
58.956
456
376
64.622
63.344
1.278
377
Ploegen najaar A
B
Bewerken groenbemester Woelen voorjaar
Uit de resultaten blijkt dat het in het voorjaar gewoelde object een gemiddeld hoger bruto en netto opbrengst heeft in vergelijking met het geploegde object. Het verschil in bruto opbrengst bedraagt 5.211 kg/ha en het verschil in netto opbrengst bedraagt 4.388 kg/ha. Bij het gewoelde object werd ook een gemiddeld hoger tarragewicht waargenomen dan bij ploegen. Dit verschil bedraagt 822 kg/ha.
76
Object
Bewerking
< 40 mm (%)
40-50 mm (%)
50-70 mm (%)
> 70 mm (%)
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Tabel 46. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (Van Hoven akkerbouw 2010).
A
Ploegen najaar
3.5
19.8
72.3
3.5
0.0
0.0
0.5
0.2
B
Bewerken groenbemester Woelen voorjaar
4.4
21.1
69.3
3.2
0.0
0.8
1.1
0.0
Het gewoelde object A heeft gemiddeld een iets hoger percentage aardappelen in de sorteringen 50870 mm en > 70 mm, wat duidt op een grovere sortering. Toch is dit verschil klein. Bij beide objecten werden uit het geoogste product geen groene knollen uitgelezen. Wel werden bij het gewoelde object B meer aardappelen met groeischeuren en misvorming uitgelezen. Op 5 oktober 2010 zijn de aardappelen machinaal gerooid. Tijdens het rooien zijn per object op drie verschillende plekken monsters van het geoogste product genomen en op Proefboerderij Wijnandsrade zijn grond en kluiten uitgesorteerd. In tabel 47 zijn de resultaten van de tarrameting weergegeven. Tabel 47. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de drie verschillende grondbewerkingsobjecten (Van Hoven akkerbouw 2010). Object A B
Bewerking Ploegen najaar Bewerken groenbemester Woelen voorjaar
Kluiten (%)
Losse grond (%)
0.0
2.4
0.1
3.0
Bij het rooien was maar weinig grondtarra aanwezig in het geoogste product. Uit de monsters, die tijdens het machinaal rooien werden genomen zat bij het geploegde object slechts 0.1% minder kluiten en 0.6% minder losse grond.
77
7.1.7
Opzet strokenvergelijking maatschap Wimmers Wijnandsrade.
Op het bedrijf van maatschap Wimmers in Wijnandsrade is een strokenvergelijking aangelegd bestaande uit twee objecten op een perceel, waar in 2010 consumptieaardappelen werden geteeld (ras Innovator). Het perceel heeft een lutumgehalte van 13% een pH 6.3 van en een organisch stof percentage van 2.5%. Op het perceel werd als voorvrucht wintertarwe verbouwd, waarna organische mest is aangewend en gele mosterd als groenbemester is ingezaaid. Deze gele mosterd was goed geslaagd. In tabel 48 wordt een beschrijving gegeven van de objecten met de bijbehorende werkdieptes en werktuigen. Tabel 48. Overzicht van de grondbewerkingsobjecten met bijbehorende werktuigen, werkdieptes en tijdstippen aangelegd op het perceel aan de Bongard in Wijnandsrade bij Maatschap Wimmers in 2010. Object Bewerking Werktuig Datum Bewerkings diepte A
Woelen winter
Vaste tand cultivator (9 tanden smalle beitels) Vaste tand cultivator (9 tanden smalle beitels)
15 december 2009
30 cm
14 april 2010
20 cm
Pootbedbereiding
Woeler (6 tanden smalle beitels) + rotorkopeg
16 april 2010
20 cm / 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Rotorkopeg + pootmachine 4 schaar + ondergronders
16 april 2010
10 cm
15 december 2009
25 cm / 15 cm
Tussenbewerking mengen
B
Ploegen winter Tussenbewerking mengen
Vaste tand cultivator (9 tanden smalle beitels)
14 april 2010
20 cm
Pootbedbereiding
Woeler + rotorkopeg
16 april 2010
20 cm / 10 cm
Pootbedbereiding + poten
Rotorkopeg + pootmachine
16 april 2010
10 cm
Voor het ploegen en woelen in de winter is de gele mosterd geklepeld. Object A werd gewoeld met een vaste tand cultivator met een werkbreedte van 3.2 meter met 9 tanden verdeeld over twee balken (eerste rij 5 tweede rij 4) voorzien van smalle beitels van 60 mm (afbeelding 41). Twee dagen voor de pootbedbereiding zijn zowel object A en B bewerkt met de (hierboven beschreven) vaste tand cultivator. De bodem werd tot een diepte van 20 cm losgemaakt. Deze tussenbewerking wordt door maatschap Wimmers uitgevoerd om de grond te laten aandrogen. Op 16 april werd bij beide objecten de pootbedbereiding uitgevoerd met een woeler met een werkbreedte van 3 meter met 6 gebogen tanden voorzien van smalle beitels (afbeelding 42) met daarachter een rotorkopeg.
78
Afbeelding 41. Woeler met 9 tanden voorzien van smalle beitels 60mm (3.25 meter werkbreedte).
Afbeelding 42. Woeler met 6 gebogen tanden voorzien van smalle beitels (3 meter werkbreedte).
Op 16 april 2010 zijn de aardappelen gepoot met een combinatie van rotorkopeg en pootmachine. In een tweede werkgang zijn de aardappelen op 28 april aangeaard (Rumptstad Speedridger). De bemesting en gewasbescherming zijn uitgevoerd volgens gangbare praktijk. Het perceel is twee keer beregend (25 mm per keer). Op 21 september 2010 zijn per object op vier plekken (4.5 m²/plek) verspreid over de strook handmonsters genomen ter bepaling van de opbrengst en kwaliteit. Op 22 september zijn de aardappelen machinaal gerooid met een getrokken tweerijige wagenrooier (AMAC), zonder axiaalrollenreiniger. Tijdens de oogst zijn monsters genomen ter bepaling van het percentage grondtarra. In bijlage XV zijn de algemene perceelgegevens opgenomen.
79
7.1.7.1
Resultaten.
Op 15 april 2010, voordat de grond bewerkt werd met de vaste tand cultivator zijn van alle twee de objecten grondmonsters genomen van de lagen 0810 cm, 10820 cm en 20830 cm. Deze monsters zijn gedroogd in de droogstoof (48 uur bij 720C). Aan de hand van deze cijfers zijn de watergetallen berekend (gram vocht per gram droge grond). In figuur 38 en 39 zijn de watergetallen voor deze objecten weergegeven. Woelen winter (object A)
Ploegen winter (object B)
0-10 cm
0-10 cm 10-20 cm
1
10-20 cm
1
20-30 cm
20-30 cm
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
Watergetallen
Watergetallen
Figuur 38. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object woelen winter (bemonsterd 15 april)
Figuur 39. Watergetallen van de lagen 010cm, 10-20 cm en 20-30 cm bij het object ploegen winter (bemonsterd 15 april)
Het geploegde object was aan het oppervlak (0810 cm) droger dan het gewoelde object. Bij beide objecten zijn de grondlagen 10820 cm en 20830 cm even vochtig. Op 21 september werd door PPO per object op vier plekken (4.5 m²/plek) een handoogst uitgevoerd. Op Proefboerderij Wijnandsrade zijn de aardappelen gesorteerd in de maten < 40 mm, 40850 mm, 50870 mm en > 70 mm. Verder zijn groene, rotte en misvormde knollen en knollen met groeischeuren uitgelezen. In tabel 49 zijn de gemiddelde bruto8 en netto opbrengst en het tarragewicht weergegeven. In tabel 50 is per object de gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken weergegeven. Tabel 49. Gemiddelde bruto en netto opbrengst aardappelen, tarragewicht en onderwatergewicht (OWG) voor de verschillende grondbewerkingsobjecten aangelegd op het bedrijf van maatschap Wimmers in Wijnandsrade. Object
Bewerking
Gem. bruto opbrengst (kg/ha)
Gem. netto opbrengst (kg/ha)
Gem. tarra (kg/ha)
OWG (gram)
A
Woelen winter
57.978
57.633
344
358
B
Ploegen winter
52.811
51.567
1.244
366
80
Object
Bewerking
< 40 mm (%)
40-50 mm (%)
50-70 mm (%)
> 70 mm (%)
Groen (%)
Groeischeuren (%)
Misvormd (%)
Rot (%)
Tabel 50. Gemiddelde procentuele verdeling van de bruto opbrengst over de sorteringsmaten en gebreken (maatschap Wimmers 2010)
A
Woelen winter
2.2
27.5
65.6
4.2
0.0
0.4
0.2
0.0
B
Ploegen winter
4.7
36.1
55.0
1.9
0.0
2.2
0.2
0.0
De gemiddelde bruto8 en netto opbrengst was bij het gewoelde object hoger als bij het geploegde object (netto verschil 6.066 kg/ha). Het gewoelde object had gemiddeld een hoger gewichtspercentage aardappelen in de sortering 50870 mm en > 70 mm en was daarmee grover van sortering. Het geploegde object had gemiddeld meer tarra dan het gewoelde object (verschil 900 kg/ha). Deze tarra bestond voor een groot deel uit aardappelen met groeischeuren. Op 14 oktober zijn de aardappelen machinaal gerooid. Tijdens het rooien zijn per object op drie verschillende plekken monsters van het geoogste product genomen en op Proefboerderij Wijnandsrade zijn grond en kluiten uitgesorteerd. In tabel 51 zijn de resultaten van de tarrabepaling in het geoogste product weergegeven. Per object is het gewichtspercentage kluiten en gewichtspercentage losse grond bepaald. Tabel 51. Gemiddeld gewichtspercentage kluiten en losse grond in het geoogste product voor de twee verschillende grondbewerkingsobjecten (maatschap Wimmers 2010). Object
Bewerking
Kluiten (%)
Losse grond (%)
A
Woelen winter
0.8
14.7
B
Ploegen winter
0.1
8.2
Uit de resultaten blijkt, dat het gewoelde object gemiddeld een lager gewichtspercentage grondtarra in het bruto geoogste product had in vergelijking tot het geploegde object (verschil 7.2 %).
81
7.2
Conclusie en discussie.
In 2009 deden zich bij een aantal akkerbouwers in Zuid Limburg problemen voor met de aanwezigheid van veel grondtarra en met name kluiten in het geoogste product. In het verleden werd al meerdere malen door telers opgemerkt dat het toepassen van niet kerende grondbewerking in aardappelen leidt tot meer grondtarra tijdens het rooien en inschuren. De aanwezigheid van kluiten in het geoogste product leidt tot meer beschadiging van de aardappelen, zeker in jaren zoals 2009, waarin de aardappelen een hoog drogestof gehalte (onderwatergewicht) hebben en hierdoor meer gevoelig zijn voor blauw verkleuring als gevolg van beschadiging. Beschadigingen door blauw kunnen leiden tot afkeuring. Meer grond in de aardappelen leidt tevens ook tot meer transportbewegingen bij inschuren maar ook bij uitschuren met als gevolg meer kosten en uitstoot van CO2 . Daarnaast leidt meer grond in de bewaring tot meer drooguren met als gevolg hoger kosten en een hoger energieverbruik. Door telers wordt eveneens gemeld dat bij het toepassen van niet kerende grondbewerking de ruggen meer scheuren vertonen, waardoor aardappelen meer groenverkleuring vertonen. Groene knollen bevatten in de regel een hoger gehalte aan ongewenste glycolalkaloïden (TGA). Knollen met een hoog gehalte aan TGA zijn ongeschikt voor consumptie (Meijers, 2002). Te veel groene knollen in het geoogste product leidt tot kortingen (CKA normen consumptieaardappelen). In 2010 is op 6 bedrijven op een perceel (op een bedrijf twee percelen), waar in 2010 aardappelen werden geteeld een strokenvergelijking aangelegd. Deze strokenvergelijking bestond uit een in de winter geploegd object en één of meerdere niet kerende bewerkte (gewoelde) objecten. De weersomstandigheden in 2010 waren totaal anders dan in 2009. In 2009 was de zomer en herfst warm en droog. 2010 daarentegen had een zeer droog voorjaar gevolgd door een natte zomer en herfst. Uit de resultaten van strokenvergelijkingen op de verschillende bedrijven vallen de volgende conclusies te trekken.
Op het merendeel van de bedrijven is het in de winter geploegde object aan het oppervlak eerder opgedroogd dan de niet kerend bewerkte objecten. Op enkele bedrijven zijn meerdere niet kerend bewerkte stroken aangelegd. Er waren stroken, waarbij de groenbemester in het najaar of winter is ingewerkt maar ook stroken waarbij de groenbemester tot in het voorjaar is blijven staan. Bij deze laatste stroken bleef de grond langer nat, waardoor soms langer gewacht moest worden met het poten van de aardappelen (Maatschap Lacroix).
Op alle bemonsterde percelen was de bruto en netto opbrengst van het niet kerend bewerkte object of één of meerdere niet kerend bewerkte objecten hoger dan het object ploegen. Op alle percelen werd in het najaar of winter geploegd. Zoals beschreven was de grond bij het geploegde object aan het oppervlak droger. In 2010 was het voorjaar droog en warm. De aardappelen geteeld op de niet kerend bewerkte objecten hebben meer vocht ter beschikking gehad en mogelijk een betere aansluiting met de ondergrond gehad. De strokenvergelijkingen bij maatschap Simons en akkerbouwbedrijf Van Hoven laten zien dat het object waarbij de groenbemester tot in het voorjaar is blijven staan gemiddeld de hoogste bruto en netto opbrengst hadden (meer vocht).
82
Het percentage kluiten en losse grond is bij alle bedrijven het hoogste voor de niet kerend bewerkte objecten. Opvallend is het groot aantal kluiten bij het object woelen in de winter bij maatschap Lacroix en het hogere gewichtspercentage losse grond bij het in het voorjaar gewoelde object, waarbij de groenbemester is blijven staan in het voorjaar. Ook bij maatschap Simons heeft het in het voorjaar gewoelde object, waarbij de groenbemester is blijven staan tot in het voorjaar, een hoog gewichtspercentage grondtarra. Van dit laatste bedrijf is bij het object, waarbij de groenbemester in de winter in bewerkt met een schijveneg geen bemonstering uitgevoerd. Hierdoor is vergelijk niet goed mogelijk.
In het algemeen waren de percentages grondtarra in het geoogste product niet extreem hoog. Dit ook vanwege de goede uitgangssituatie in het voorgaande jaar (goede oogstomstandigheden) en winter (veel vorst), waardoor de structuur van de grond op veel percelen goed was. Toch is bij alle bedrijven het gemiddelde tarrapercentage lager bij het in de winter geploegde object. In jaren met een slechte structuur (en weersomstandigheden in het voorjaar) is de verwachting dat het verschil in grondtarra tussen ploegen en niet kerende grondbewerking groter zal zijn. Daarnaast kan op een perceel dat in de winter geploegd is vaak eerder gestart worden met de voorjaarswerkzaamheden, wat op een bedrijf met een groot areaal aardappelen betekent dat er meer werkbare dagen zijn. Dit kan dan ook een teler doen besluiten om te kiezen voor ploegen voorafgaande aan de teelt van aardappelen. In de toekomst zal dan ook voor de teelt van aardappelen op met name de zwaardere lössgronden, die in het verleden op wintervoor werden geploegd, ploegen toegestaan moeten blijven. Hierbij zullen dan wel aanvullende maatregelen moeten worden getroffen die effectief genoeg zijn om erosie te voorkomen (aardappeldrempels). De vraag is ook wat incidenteel ploegen aan schade zal aanbrengen aan de opbouw van een niet kerend systeem (met name het bodemleven). Hierbij kan natuurlijk al de vraag worden gesteld wat de teelt van aardappelen voor een effect heeft op de opbouw van een niet kerend systeem omdat bij de teelt van aardappelen de bouwvoor intensief wordt gemengd.
83
7.3
Demonstratie aanleg aardappeldrempels.
In 2001 is door Praktijkonderzoek Plant en Omgeving onderzoek gedaan naar het effect van drempels in de geulen tussen de ruggen op afstroming van water en grond. Achter een rijenfrees werd een mechanisme gebouwd, dat drempels vormt. De proef werd aangelegd op een perceel met een hellingspercentage van 7%. Met behulp van een regensimulatie is het bodemverlies en de afstroming aan grond onderzocht bij een hoeveelheid neerslag, die overeenkomt met een bui die eens in de 25 jaar voorkomt. Ten opzichte van frezen zonder drempels nam het bodemverlies af met 96% en de afstroming van water met 66% bij het object, waarbij gefreesd werd en drempels werden gevormd (Geelen, 2001). In 2009 en 2010 zijn door het Centre Wallon de Recherches Agronomiques (CRA8W) onderzoek verricht naar afspoeling van water en bodemsediment op perceel met en zonder drempels. Uit het onderzoek blijkt dat in 2009 het maken van drempels tussen de aardappelruggen leidde tot een afname aan waterafspoeling van 97% en afspoeling van sediment met 99%. De resultaten uit 2010 laten zien dat de afname aan waterafspoeling gemiddeld over de locaties 74% bedraagt en de afname aan afspoeling van sediment 92% bedraagt bij het maken van drempels tussen de aardappelruggen (Barthélémy, 2010). In Zuid Limburg zijn door een tweetal telers investeringen gepleegd in mechanisatie, waarmee tussen de aardappelruggen drempels kunnen worden aangelegd. Zo wordt door maatschap Castermans in Voeren/Noorbeek al enkele jaren gebruikt gemaakt van een Cottard drempelvormer (type Barbutte), die achter de pootcombinatie is gemonteerd. Op deze manier kan in een werkgang aardappelen worden gepoot, ruggen worden gevormd en drempels worden aangelegd (afbeelding 43). Door maatschap Huls uit Sint Geertruid is in 2010 geïnvesteerd in een drempelvormer van Grimme (type Dycker), die achter de aanaarder gemonteerd kan worden (afbeelding 44).
Afbeelding 43. Cottard (type Barbutte) drempelvormer achter de pootcombinatie van mts Castermans uit Voeren
Afbeelding 44. Grimme Dycker drempelvormer achter de aanaarder van maatschap Huls uit Sint Geertruid.
In 2010 zijn op alle bedrijven, waar een strokenvergelijking in aardappelen is aangelegd (tabel 20) ook enkele stroken aangelegd met drempels tussen de aardappelruggen. Bij maatschap Castermans zijn de drempels in één werkgang bij het poten aangelegd. Op het bedrijf van maatschap Huls werd de drempels bij het aanaarden met de eigen Grimme drempelvormer aangelegd.
84
Bij de overige bedrijven (Lacroix, Simons, Van Hoven perceel Ransdaal en Wimmers) werden de drempels enkele weken na poten aangelegd, door deze in een aparte werkgang met de drempelvormer van maatschap Castermans aan te leggen (afbeelding 45).
Afbeelding 45. Aanleg van de aardappeldrempels in een aparte werkgang op de praktijkpercelen.
Doordat enkele weken gewacht werd met het aanleggen van de drempels was de grond op enkele percelen al wat te sterk bezakt, waardoor het moeilijker was om voldoende hoge drempels te vormen. De drempels aangelegd met de Cottard drempelvormer hadden een onderlinge afstand van 1.6 meter en waren 15 cm hoog. Op 26 mei 2010 viel in Zuid Limburg ongeveer 28 mm regen. Op het perceel van maatschap Lacroix was een duidelijk positief effect te zien van de drempels op afspoeling van water en grond. Op afbeelding 46 is te zien dat bij de strook met drempels duidelijk minder afstroming heeft plaatsgevonden dan bij de strook zonder drempels. De drempels zijn aangelegd in het geploegde object.
Afbeelding 46. Verschil in afspoeling na 28 mm regen op 26 mei 2010. Links ruggen zonder drempels, rechts met drempels. Stroken zijn aangelegd in het geploegde object. Ploegen zonder drempels
Ploegen met drempels
Ook op de niet kerend bewerkte stroken was afspoeling opgetreden op het perceel van maatschap Lacroix na de regen van 26 mei. Ook hier was het effect van wel en geen drempels waarneembaar.
85
In 2002 tot 2006 zijn in het project “Aan de slag met erosie” ervaringen opgedaan op praktijkbedrijven met destijds kleinere maar korter op elkaar liggende drempels. Uit de praktijkervaringen bleek, dat telers nogal wat hinder ondervonden van de drempels bij loofklappen en rooien. Met de huidige drempelvormers worden hogere drempels (10815 cm) op een grotere onderlinge afstand (1.6 m) gevormd. Deze drempels (met name bij de Cottard drempelvormer) zijn bij oogst nog duidelijk aanwezig. Met name bij loofklappen zorgen de drempels ervoor dat de machine niet stabiel blijft en te diep of te ondiep werkt. Wanneer bij rooien in de geulen tussen de ruggen moet worden gereden vormen de drempels eveneens een belemmering. Rooiermachines, die in verstek rooien, ondervinden minder hinder van de drempels, doordat niet in de geulen tussen de ruggen hoeft te worden gereden. Maatschap Huls heeft vanwege deze eerdere ervaringen ervoor gekozen om in de geulen, waarin bij oogst de trekker met loofklapper rijdt (in een werkgang worden vier rijen geklapt), geen drempels aan te leggen. Bij oogst moet maatschap Huls wel door de geulen met drempels rijden. De Grimme Dycker vormt drempels op een onderlinge afstand van 75 cm en een hoogte van 10 cm. Deze machine duwt de grond als aan de kant en maakt als het ware kluitjes in de geulen. De Cottard drempelvormer werpt dammen op tussen de ruggen. Bij oogst waren de drempels gevormd met de Grimme Dycker verweerd en gaven volgens maatschap Huls weinig problemen met rooien. Afbeelding 47 toont de drempels gevormd met de Grimme Dycker bij oogst.
Afbeelding 47. Drempels gevormd met de Grimme Dycker door maatschap Huls bij oogst.
In vervolgonderzoek is het belangrijk om verder onderzoek uit te voeren naar het effect van drempels op erosie en ook de technische uitvoerbaarheid van de drempels in de praktijk te onderzoeken. Hierbij moet ook aandacht zijn voor het machinaal verwijderen van de drempels bij oogst.
86
Referenties Alblas, J., Tramper, M., Wander, J.G.N. (1996). Vergelijking tussen de hoofdgrondbewerkingen ploegen, ploegen met woeler en spitten ten aanzien van gewasopbrengsten en bodemkenmerken. www.kennisakker.nl . Anonymous (1988). Bodemerosie in Zuid Limburg, oorzaken, gevolgen, maatregelen. Consulentschap voor de Akkerbouw en de Tuinbouw, 16 p. Anonymous (2009). Erosiebestrijding; de voorschriften vanaf 2009. Notitie Productschap akkerbouw en Productschap tuinbouw, 10 p. Barthélémy, J-P., Fonder N., Olivier, C., Van Eecke, P. (2010) Contrôle du ruissellement et de ses impacts en culture de pomme de terre en Wallonie. Présentation des résultats 2009-2010, 56 sheets. Bauer, G. (2000). Zur analyse der Daten des Fusarium-Monitoring Bayern. Ergebnisse eine LBPForschungsverbund, p 33-37. Geelen, P.M.T.M. (2006). Handboek Erosiebestrijding, 100 p. Geelen, P.M.T.M. (2001). Beperking van erosie in aardappelen door aanleg van drempels in aardappelen. Projectrapport nummer 11 15105a, PPO Lelystad, 26 p. Geelen, P.M.T.M. (2001). Niet kerende grondbewerking in de strijd tegen watererosie, www.kennisakker.nl Groten, J. (2008). Invloed voorjaarsbewerking op Helminthosporium in maïs. Interne notitie PPO-AGV, 6 p. Kema, G.H.J., Köhl, J., Kroon, L.P.N.M., Löffler, H.J.M. & Schepers, H.TA.M (2002). Fusarium in granen. Plant Research International Wageningen UR Nota 142, 60 p. Paauw, J.G.M. (2003). Erosie en niet kerende grondbewerking. Projectrapport 5115105/2003, PPO Lelystad, 37 p. Poulet, V., Xanthoulis, Fonder, N., Lebrun, P., Barthélémy (2009). Drempels tussen aardappelruggen om afspoeling en erosie tegen te gaan. Landbouwcentrum Aardappelen resultaten 2009. Artikelnummer 9.3, 6p. Smits, M. (2009). Woelen is maatwerk. Boerderij nummer 95, p. 36-39. Schroten, H., Philipsen, B. & Groten, J. (2009). Handboek snijmaïs. Livestock Research Wageningen University Praktijkboek 44, p. 118-125. Weide, van der, R., Alebeek, F. en van de Broek, R. (2008). En de boer, hij ploegde niet meer? Literatuurstudie naar effecten van niet kerende grondbewerking versus ploegen. Projectrapport 3250128700 / 2009 PPO Lelystad, 45 p.
Websites www.grimme.de www.nietkerendegrondbewerking.nl www.overmaas.nl www.vanhovenakkerbouw.nl
87
Bijlage I. Grondbewerking in de teelt van snijmaïs; perceelsgegevens. Objecten en omschrijving (najaarsbewerking)
Object
A
B
C
Bewerking najaar 2009
Werktuig
Bewerkingsdiepte (cm)
Vaste tand cultivator
25
Compact schijveneg met zaaiunit
10
Vaste tand cultivator
25
Compact schijveneg met zaaiunit
10
Ploegen met 3 schaar wentelploeg
25
Compact schijveneg met zaaiunit
10
Ploegen voorjaar
Niet kerende grondbewerking
Ploegen mulch voorjaar
Objecten en omschrijving (voorjaarsbewerking)
Object
A
B
C
Bewerking voorjaar 2010
Ploegen voorjaar
Werktuig
Bewerkingsdiepte (cm)
Ploegen met 3 schaar wentelploeg
25
Rotorkopeg
10
Vaste tand cultivator
25
Rotorkopeg
10
Schijfcultivator
15
Rotorkopeg
10
Niet kerende grondbewerking
Ploegen mulch voorjaar
88
C
B
1
2
PLOEGEN PRAKTIJK
stroken over volle dige lengte perceel
Proefveldschema.
A
3
4
5
----10.35---> 12 meter zandpad
Ligging perceel.
89
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte stikstof totaal C/N ratio N-leverend vermogen Fosfor P-Al Kalium Magnesium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg N/kg kg N/ha mg P/kg mg P2O5/100g mg K/kg mg Mg/kg pH % % %
jan-08 0-25 cm 1760 11 85 3.09 29 65 130 5.5 3.8 12 20-29
90
Bijlage II. Grondbewerking in de biologische maïsteelt; perceelsgegevens. Objecten en omschrijving. Object
A
B
C
D
E
Datum
Bewerking
Werktuig
Bewerkings diepte
17-mei
Ploegen
4 schaar wentelploeg met open rister
25 cm
20-mei
Rotorkopeggen 2x
Rotorkopeg met sporenwisser
8-10 cm
17-mei
Frezen + woelen
Frees + woeler (6 tanden smalle beitels)
10 cm / 30 cm
20-mei
Frezen
Frees
12 cm
20-mei
Woelen+rotorkopeggen
Woeler + rotorkopeg
22 cm / 10 cm
17-mei
Woelen
Woeler (6 tanden smalle beitels)
30 cm
20-mei
Frezen
Frees
12 cm
20-mei
Woelen+rotorkopeggen
Woeler + rotorkopeg
22 cm / 10 cm
17 mei
Woelen
Woeler (6 tanden smalle beitels)
30 cm
20-mei
Frezen + mengen
Frees + schijfcultivator
12 cm + 15 cm
20-mei
Rotorkopeg
Rotorkopeg met sporenwisser
10 cm
19-mei
Woelen
Woeler (6 tanden smalle beitels)
30 cm
20-mei
Frezen + mengen
Frees + schijfcultivator
12 cm + 15 cm
20-mei
Mengen
Schijfcultivator
15 cm
17-mei
Schijveneg 2x
Compactschijveneg
8 cm
20-mei
Schijveneg
Compactschijveneg
10 cm
20-mei
Woelen
Woeler (6 gebogen tanden smalle beitels)
30 cm
20-mei
Schijveneg
Compactschijveneg
10 cm
Maart 2010
Frezen
Frees
10 cm
Maart 2010
Rotorkopeggen
Rotorkopeg
10 cm
Mei 2010
Cultivator
Vaste tand cultivator
12 cm
20 mei 2010
Frezen + mengen
Frees + schijfcultivator
12 cm + 15 cm
20 mei 2010
Mengen
Schijfcultivator
15 cm
F
G
91
Proefveldschema. Gras
G
F 7
E 6
D 5
C 4
B 3
A 2
1
Afrastering
Ligging perceel.
92
Bijlage III. Grondbewerking in de biologische maisteelt; beeldmateriaal.
Afbeelding III.1. Aanleg ploegobject met een vierschaar wentelploeg zonder ondergronders (17 april 2010).
Afbeelding III.2. Frezen en woelen. In een werkgang (3 km/u). Pennenfrees en woeler met zes tanden voorzien van smalle beitels (17 april 2010).
Afbeelding III.3. Schijfcultivator met 13 tanden voorzien van vleugelscharen (20 april 2010).
Afbeelding III.4. Rotorkopeg voorzien van sporenwisser voor het uitvoeren van de zaaibedbereiding (20 april 2010)
93
Afbeelding III.5. Inwerken van de graszode met een compactschijveneg. In twee werkgangen is de zode ingewerkt (17 april 2010)
Afbeelding III.6. Woelen van object G (voorbewerkt met de compactschijveneg). De woeler was met 6 gebogen tanden (“dent Michel”) voorzien van smalle beitels (20 april 2010).
Afbeelding III.7. Zaaibed object A (ploegen) op 20 april 2010. Het oppervlak is voldoende fijn met slechts enkel graspollen.
Afbeelding III.8. Zaaibed object B (frezen8 woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven) op 20 april 2010. Het oppervlak is voldoende fijn maar nog veel grasresten aan het oppervlak
94
Afbeelding III.9. Zaaibed object C (woelen/frezen/zaaibedbereiding aangedreven) op 20 april 2010. Aan het oppervlak zijn kluiten en graspollen zichtbaar.
Afbeelding III.10. Zaaibed object D (woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding aangedreven) op 20 april 2010. Aan het oppervlak zijn kluiten en graspollen zichtbaar.
Afbeelding III.11. Zaaibed object E (woelen/frezen/mengen/zaaibedbereiding niet aangedreven) op 20 april 2010. Aan het oppervlak zijn kluiten en enkele graspollen zichtbaar.
Afbeelding III.12. Zaaibed object F (schijveneggen/woelen/zaaibedbereiding niet aangedreven) op 20 april 2010. Het oppervlak is fijn en de grasresten zijn goed gescheurd en ingewerkt.
95
Afbeelding III.13. Zaaibed object G (. Frezen/rotorkopeggen/cultivator/frezen/za aibedbereiding niet aangedreven) op 20 april 2010. Doordat de strook reeds in maart is gefreesd was het gras al goed verteerd. Wel waren er veel (uitgedroogde) kluiten aan het oppervlak aanwezig.
96
Bijlage IV. Gewasanalyse snijmaïs.
97
Bijlage V. Stoppelploegen in de teelt van zomergerst; perceelsgegevens. Objecten en omschrijving.
Object
Bewerking
Werktuig
Bewerkingsdiepte
A
Ploegen diep (zonder Glyfosaat) Ploegen ondiep (zonder Glyfosaat) NKG (zonder Glyfosaat) NKG (met Glyfosaat)
Rabe 4 schaar wentelploeg
25 cm + ondergronders
Rabe 4 schaar wentelploeg
12 cm + ondergronders
B C D
Rabe woeler (6 tanden smalle 30 cm beitels) Rabe woeler (6 tanden smalle 30 cm beitels)
Proefveldschema
A
1
B
2 21 m
C
3 21 m
D
4 21 m
21 m
84 m
98
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte stikstof totaal C/N ratio N-leverend vermogen Fosfor Pw Zwavel totaal S-leverend vermogen Kalium Magnesium Natrium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg N/kg kg N/ha mg P/kg mg P2O5/l Mg S/kg Kg S/ha mg K/kg mg Mg/kg mg Na/kg pH % % %
Maart 2009 0-25 cm 1070 11 57 1.9 50 210 11 89 135 6 6.7 2.4 13 22-31
99
Bijlage VI. Niet kerende grondbewerking in de teelt van zaaiuien; gegevens perceel Vierbunder. Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Datum
Bewerkingsdiepte
A1
Ploegen + ondergronders
December 2009
25 cm + 15 cm
B1
Sterncracker + rotorkopeg Klepelen + woelen in de winter
15 april 2010 2 januari 2010
10 cm + 10 cm 25 cm
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 10 cm
Klepelen
2 januari 2010
Woelen in het voorjaar
13 april 2010
25 cm
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 10 cm
C1
Proefveldschema
A1
1
B1
2
C1
3
33 meter
100
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte Pw Kali Magnesium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg P2O5/l mg K2O/100g mg MgO/kg pH % % %
Juli 2007 0-25 cm 90 27 155 6.6 3 14 28
101
Bijlage VII. Niet kerende grondbewerking in de teelt van zaaiuien; gegevens perceel Termaar. Objecten en omschrijving Object
B2
C2
Beschrijving
Datum
Bewerkingsdiepte
Klepelen + woelen in de winter
2 januari 2010
25 cm
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 10 cm
Klepelen
2 januari 2010
Woelen in het voorjaar
13 april 2010
25 cm
Sterncracker + rotorkopeg
15 april 2010
10 cm + 10 cm
Proefveldschema
B2
1
C2
3 33 meter
102
Ligging perceel
103
Bijlage VIII. Systeemvergelijking niet kerende grondbewerking; perceelsgegevens. Objecten en omschrijving
Object
Hoofdgrondbewerking zomer/najaar
Bewerkings diepte
Zaaibedbereiding
Bewerkings diepte
A
Ploegen met ondergronders
25 cm
Compactschijveneg
8 cm
B
Diepe bewerking met cultivator
25 cm
Compactschijveneg
8 cm
C
Ondiepe bewerking met cultivator
15 cm
Compactschijveneg
8 cm
D
Compactschijveneg
8 cm
Compactschijveneg
8 cm
Proefveldschema
A
1
B
2
C
3
D
4
24 m
104
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte stikstof totaal Fosfor P-AL Zwavel totaal Kalium Magnesium Natrium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg N/kg mg P/kg mg P2O5/100g Mg S/kg mg K/kg mg Mg/kg mg Na/kg pH % % %
Februari 2010 0-25 cm 1140 2.7 41 180 57 64 9 6.8 2.2 14 22-33
105
Bijlage IX. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; perceelsgegevens maatschap Castermans. Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerkings diepte
A
Ploegen + Woelen
5-schaar wentelploeg + ondergronders Woeler Veertand cultivator
26 november 2009 16 april 2010 18 april 2010
22 cm / 15 cm 35 cm 15 cm
Schijveneggen Woeler (3 m, 6 gebogen tanden, smalle beitels) Veertand cultivator 5-schaar wentelploeg + ondergronders Veertand cultivator
februari 2010 16 april 2010 18 april 2010
10 cm 35 cm 15 cm
26 november 2009 18 april 2010
22 cm / 15 cm 15 cm
Pootbedbereiding B
C
Voorbewerking Woelen voorjaar Pootbedbereiding Ploegen Pootbedbereiding
Proefveldschema
A 1
B 2
C 3
18 meter
106
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte Pw Kali Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg P2O5/l mg K2O/100g pH % % %
Februari 2008 0-25 cm 45 15 6.7 1.8 14 28
107
Bijlage X. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; perceelsgegevens maatschap Huls. Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerkings diepte
A
Ploegen
5-schaar wentelploeg + ondergronders (alle scharen)Frontcultivator / vaste tandcultivator (3 m, 13 tanden, ganzenvoeten)
17 december 2009 29 april 2010
22 cm / 15 cm 15 cm / 10 cm
Woeler (3 m, 6 gebogen tanden, smalle beitels) Frontcultivator / vaste tandcultivator (3 m, 13 tanden, ganzenvoeten) 2x
17 december 2009 29 april 2010
35 cm
Pootbedbereiding
B
Woelen Pootbedbereiding
15 cm / 10 cm
Proefveldschema
A 1
B 2
33 meter
108
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte stikstof totaal C/N ratio N-leverend vermogen Fosfor Pw Zwavel totaal S-leverend vermogen Kalium Magnesium Natrium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg N/kg kg N/ha mg P/kg mg P2O5/l Mg S/kg Kg S/ha mg K/kg mg Mg/kg mg Na/kg pH % % %
September 2009 0-25 cm 1100 00 70 3.6 42 235 13 70 99 6.2 6.4 2.2 16 35
109
Bijlage XI. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; perceelsgegevens maatschap Lacroix. Objecten en omschrijving Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerken groenbemester winter en woelen winter Bewerken groenbemester winter en woelen voorjaar
Compactschijveneg Woeler Woeler + vaste tand cultivator Rotorkopeg + plantmachine
19 december 2009 8 januari 2010 18 april 2010 20 april 2010
Bewerkings Diepte 10 cm 30 cm 30 cm / 15 cm 10 cm (750rpm)
Compactschijveneg Woeler + vaste tand cultivator Rotorkopeg + plantmachine
19 december 2009 18 april 2010 20 april 2010
10 cm 30 cm / 15 cm 10 cm (750rpm)
C
Bewerken groenbemester voorjaar en woelen voorjaar
Compactschijveneg Woeler + vaste tand cultivator Vaste tand cultivator Rotorkopeg + plantmachine
April 2010 18 april 2010 23 april 2010 27 april 2010
10 cm 30 cm / 15 cm 15 cm 10 cm (1000rpm)
D
Ploegen (winter)
5 schaar + ondergronders Vaste tand cultivator Rotorkopeg + plantmachine
10 februari 2010 18 april 2010 20 april 2010
25 cm / 15 cm 15 cm 10 cm (750rpm)
Object
A
B
Proefveldschema
A 1
B 2
C 3
D 4
110
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte stikstof totaal C/N ratio N-leverend vermogen Fosfor P-AL Zwavel totaal S-leverend vermogen Kalium Magnesium Natrium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg N/kg kg N/ha mg P/kg mg P2O5/100g Mg S/kg Kg S/ha mg K/kg mg Mg/kg mg Na/kg pH % % %
Augustus 2009 0-25 cm 1340 9 77 2.8 51 200 10 91 70 10 6.6 2.4 14 24-33
111
Bijlage XII. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; perceelsgegevens maatschap Simons. Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerkings Diepte
A
Bewerken groenbemester najaar Ploegen najaar Woelen + rotorkopeg voorjaar (1x)
Compactschijveneg 4 schaar ploeg Woeler (3 m, 6 tanden brede beitels) + rotorkopeg
11 december 2009 11 december 2009 10 april 2010
10 cm 20 cm + 10 cm 25 cm + 10 cm
B
Woelen voorjaar (2x)
Woeler (3 m, 6 tanden brede beitels) + rotorkopeg
10 april 2010
30 cm + 10 cm
C
Bewerken groenbemester najaar Woelen voorjaar (2x)
Compactschijveneg Woeler (3 m, 6 tanden brede beitels) + rotorkopeg
11 december 2009 10 april 2010
10 cm 30 cm + 10 cm
Proefveldschema
A 1
B 2
C 3
112
Ligging perceel
113
Bijlage XIII. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; gegevens Van Hoven akkerbouw perceel Ransdaal Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Werktuig
Datum
A
Ploegen najaar
Vijfschaar wentelploeg met ondergronders (penvorm)
november 2009
Bewerkings Diepte 22 cm
B
Woelen voorjaar
Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
C
Bewerken groenbemester najaar Woelen voorjaar Bewerken groenbemester en woelen najaar Woelen voorjaar
Compactschijveneg Woeler (6 tanden smalle beitels) + rotorkopeg
december 2009 april 2010
10 cm 30 cm + 10 cm
Compactschijveneg Woeler (4 tanden brede beitels) Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
december 2009 december 2009 april 2010
10 cm 30 cm 30 cm + 10 cm
D
Proefveldschema
A B C D
114
Ligging perceel
115
Bijlage XIV. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; gegevens Van Hoven akkerbouw perceel Sibbe Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerkings Diepte
A
Ploegen najaar
Vijfschaar wentelploeg met ondergronders (penvorm)
november 2009
22 cm
Bewerken groenbemester najaar Woelen voorjaar
Schijveneg
november 2009
8 cm
B
Woeler (6 tanden met smalle beitels) + rotorkopeg
april 2010
30 cm + 10 cm
Proefveldschema
B 1 39 meter
A 2 Rest perceel
116
Ligging perceel
117
Bijlage XV. Demonstratie grondbewerking in consumptie aardappelen; perceelsgegevens maatschap Wimmers. Objecten en omschrijving Object
Bewerking
Werktuig
Datum
Bewerkings Diepte
A
Woelen winter Tussen bewerking voorjaar Pootbedbereiding
Vaste tand cultivator Vaste tand cultivator Woeler + rotorkopeg
15 december 2009 14 april 2010 16 april 2010
30 cm 20 cm 20 cm / 10 cm
B
Ploegen winter Tussen bewerking voorjaar Pootbedbereiding
4 schaar + ondergronders Vaste tand cultivator Woeler + rotorkopeg
15 december 2009 14 april 2010 16 april 2010
25 cm / 15 cm 20 cm 20 cm / 10 cm
Proefveldschema
A
1
B
2
118
Ligging perceel
Bodemanalyse Bemonstering datum Bemonsteringsdiepte stikstof totaal C/N ratio N-leverend vermogen Fosfor Pw Zwavel totaal S-leverend vermogen Kalium Magnesium Natrium Zuurgraad Organische stof Lutum Berekend slib
mg N/kg kg N/ha mg P/kg mg P2O5/l Mg S/kg Kg S/ha mg K/kg mg Mg/kg mg Na/kg pH % % %
Februari 2010 0-25 cm 1060 11 62 1.7 46 200 9 82 90 16 6.3 2.5 13 22-31
119
Bijlage XVI. Weersgegevens DACOM proefboerderij Wijnandsrade. datum 01-01-10 02-01-10 03-01-10 04-01-10 05-01-10 06-01-10 07-01-10 08-01-10 09-01-10 10-01-10 11-01-10 12-01-10 13-01-10 14-01-10 15-01-10 16-01-10 17-01-10 18-01-10 19-01-10 20-01-10 21-01-10 22-01-10 23-01-10 24-01-10 25-01-10 26-01-10 27-01-10 28-01-10 29-01-10 30-01-10 31-01-10 01-02-10 02-02-10 03-02-10 04-02-10 05-02-10 06-02-10 07-02-10 08-02-10 09-02-10 10-02-10 11-02-10 12-02-10 13-02-10 14-02-10 15-02-10 16-02-10 17-02-10 18-02-10
T-gem -1.6 -2.2 -3.3 -5.9 -2.4 -5.5 -6.5 -5.7 -2.4 -2.1 -1.5 -1.6 -1.4 -0.5 -1.9 1.5 4.4 4 3.6 1.9 2.6 3.1 2.4 0.9 -0.6 -4.8 -4.2 1.9 1.2 -1.1 0.4 0.4 1.4 1.8 5.6 3.3 4.1 1.8 -0.5 -4.2 -5.5 -3.5 -4.2 -3.2 -2.8 -3.5 -2 -1.6 4.2
T-max -1 0.3 0.6 -2.9 -0.7 -1.1 0 -3.2 -1.2 -1 -0.4 0 1.6 7 2.3 2.7 6.3 4.6 4.4 5.4 4 5.3 3.8 2.4 0.4 -2.8 0.5 3.4 2.2 0.6 1.8 1.4 4.9 4.3 9.2 7.5 9.2 2.9 1.9 -3.6 -3.6 -1.5 -2.9 -1.4 -1.1 -1.3 3.3 4.7 8.7
T-min -5.4 -5.4 -6.2 -13.2 -7.3 -8.8 -13.4 -13 -3.8 -5 -3.4 -2.2 -3.1 -6.7 -7.6 -0.3 3.1 3.1 2.4 -2.4 1.6 0.8 1.1 0.1 -2.6 -7.6 -8.6 0.4 0.2 -5.9 -1.3 -1.5 -1.4 0.1 0.7 -1.1 0.2 0.6 -3.5 -5.3 -8.8 -5.5 -7.6 -7.8 -3.9 -5 -7.8 -9.1 0.7
neerslag 0 0.6 0 0 0 0.2 0 0 0 0 0 0 0 5.4 0.2 8.6 3.8 0 0.4 0 0.4 0 0 1.6 0.6 0 0 1.6 11.2 1 0.2 3 4.6 6.6 0.4 2.6 0.8 0.4 0 0 0 0 0 0 0.2 0.2 3.6 3 1
w.richt W ZZW ONO ZW WNW Z N NNO NNO NO NNW NO ZO O OZO OZO ZW WZW NO ONO O OZO OZO NNO NNO NNO W WZW W WZW ZW ZZW W OZO O ZO NNO NO NO NNW NNO N N N NNO ZO OZO O ZO
w.snelh 1.2 1.9 0.1 1.3 1.7 0.3 0.1 1.2 2.9 1.2 0.3 2 3 1.4 0.8 3.5 2 2.1 0.9 1.8 1.4 1.3 2.1 0.7 0.3 1 2.7 3.6 3.3 1.9 3 2.8 4.4 1.9 1.8 1.7 0.3 0.3 2.2 1.7 0.9 2.2 1 0.8 0.5 0.2 1.8 1.1 1.6
120
datum 19-02-10 20-02-10 21-02-10 22-02-10 23-02-10 24-02-10 25-02-10 26-02-10 27-02-10 28-02-10 01-03-10 02-03-10 03-03-10 04-03-10 05-03-10 06-03-10 07-03-10 08-03-10 09-03-10 10-03-10 11-03-10 12-03-10 13-03-10 14-03-10 15-03-10 16-03-10 17-03-10 18-03-10 19-03-10 20-03-10 21-03-10 22-03-10 23-03-10 24-03-10 25-03-10 26-03-10 27-03-10 28-03-10 29-03-10 30-03-10 31-03-10 01-04-10 02-04-10 03-04-10 04-04-10 05-04-10 06-04-10 07-04-10 08-04-10 09-04-10 10-04-10 11-04-10 12-04-10 13-04-10 14-04-10
T-gem 3.9 1.7 2.6 7.5 4.7 8.4 9.2 8.3 7.4 7.3 3.8 1.7 1.3 1.9 0.4 0.5 -1 -1.2 -0.3 1.4 -1.3 2.3 4.2 4.9 6.6 5.2 7.5 10.6 13.5 13.7 9.7 8.8 9.9 13.1 14.5 10.1 9.7 9.5 11.3 10.8 6.7 4.8 6.7 8.4 7.9 7.1 10.6 12.8 9.8 8.7 8.3 5.1 6.9 10.2 8.7
T-max 5.6 4 5.2 12.7 9.7 10.9 10.7 10.2 13.1 12.2 5.7 7.4 6.3 5.4 3.8 2.3 3 3.3 3.8 7.5 1.6 5.7 7.1 7.1 10.1 8.2 13.8 17.6 16 17.2 14.1 12.4 13.9 20.3 19.6 12.2 12.5 12.1 14.8 14.1 10.3 8.2 11.8 11.4 9.2 11.4 18.8 19.4 12.2 14.9 12.2 8.6 12.8 15.6 14.3
T-min 1.3 0.5 0.4 3.8 2.9 3.4 8.1 5 4 4.4 -1 -2.7 -4.4 -1.1 -4.5 -2.1 -4.6 -5.5 -3.9 -3.1 -2.7 -1.6 1.6 3.6 4.4 1.2 1.3 1.6 11.6 11.5 7.6 6.2 6.9 7.1 10.6 8.6 6.8 7.8 8.6 4.8 4.7 2.4 1.8 5.5 6.5 3.2 4 5.5 6.6 1.7 3.7 1.2 1.9 4.8 3.9
neerslag
w.richt 0.4 0 1.6 9 10 2.2 3.4 4.4 0 9 2 0.2 0 0 1.8 4.6 0 0 0 0 0 0 0 0.4 4.4 2.6 0 0 0 2.2 7.6 0.2 0 0 1 4.8 0 3 9.6 2.6 1.2 1.4 0.2 1.4 2.4 0 0 0 5.8 0 0 0 0.2 0.2 0
ZW ZZW ZO WZW ONO ZO OZO ZZW OZO WZW ZW WZW NNO WNW NW NO NO NNO NO NNO WNW W W WNW WNW ZZO ZZW ZZW Z W ZZW ZZW O OZO Z ZW WZW ZW ZO ZZW ZZW ZO ZZO ZO WZW ZZO OZO NW WNW N NNO NNO NNO NNO NNO
w.snelh 2.8 2.7 1.4 2.9 2.2 1.6 3.9 4.1 3.2 6.7 3.9 1 0.8 0.9 2.9 2.7 1.9 0.4 1.4 2 0.8 1.2 2.9 3.8 3.9 1.6 1.8 1.6 3 3.7 1.5 1.2 0.8 1.4 2 1.9 2.5 3 0.8 3 5.4 4.5 3 1.9 3.3 2.4 1.8 1.3 0.8 0.8 0.6 1.1 1.7 1.2 0.9
121
datum 15-04-10 16-04-10 17-04-10 18-04-10 19-04-10 20-04-10 21-04-10 22-04-10 23-04-10 24-04-10 25-04-10 26-04-10 27-04-10 28-04-10 29-04-10 30-04-10 01-05-10 02-05-10 03-05-10 04-05-10 05-05-10 06-05-10 07-05-10 08-05-10 09-05-10 10-05-10 11-05-10 12-05-10 13-05-10 14-05-10 15-05-10 16-05-10 17-05-10 18-05-10 19-05-10 20-05-10 21-05-10 22-05-10 23-05-10 24-05-10 25-05-10 26-05-10 27-05-10 28-05-10 29-05-10 30-05-10 31-05-10 01-06-10 02-06-10 03-06-10 04-06-10 05-06-10 06-06-10 07-06-10 08-06-10
T-gem 9.4 7.3 8.9 11.9 7.7 8.5 6.2 5.7 8.7 12.1 15.5 12.6 12.9 16.2 19.8 14.7 12.5 10.4 7.2 7.6 7.1 7 6.4 9.2 10.2 9.3 6.3 5.8 6.8 8.1 10.2 11.7 10 10.1 11.3 14 15 15.4 16.7 19.7 16.7 10 12.4 14.1 14.3 12.8 11.8 13.5 15.6 17.1 18.2 20.1 19.8 16.6 17.6
T-max 15.6 11.1 15.8 20.1 12.5 15 10.6 12.3 16.1 21.1 25.3 16.9 19.9 23.5 25.7 19.3 17.6 14 8.5 10.6 11.7 9.7 8.1 14.5 15.3 12.2 7.9 7.8 8.3 10.5 13.9 17.1 14.9 16 17.5 20.5 21.4 22.5 24.1 26.2 21 13.6 17.3 18 20.4 15.4 15.1 17.7 21.5 22.8 25.2 27.7 27.7 20.5 22.3
T-min 3.4 4.1 0.1 1.5 5 1.8 1.6 -1.8 -0.9 0.9 5.3 9.1 5.3 7.2 13.6 9 7.9 7.8 5.3 5.6 1.5 3.7 4.2 6.3 4 6.4 4.7 4 5.5 6.4 6.9 6.6 7 4.4 5 5.5 7.6 8.6 10.1 12.4 13.4 8.6 8.2 10.1 8 9.6 8.5 9.9 8 10.3 11.2 9.8 13.6 13.6 12.4
neerslag 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0 0 0 0 1 0 7.4 1 0.4 0 4 6.6 0 0 0 13.2 3.2 0.2 0.4 0 0 9.2 0.2 0 0 0 0 0 0 0 28 0 0 0.2 8 2 0 0 0 0 0 0.8 0 1.6
w.richt NNO N NNW N ZO W W N N ONO Z WZW NNW ZO NW ZZW WZW NW N N NNO NNO ZW WZW N N NNW NW WNW NW W WZW WNW NW NNW N N NNW W N N WNW N WNW ZZW W WNW NNW N ONO N O W N OZO
w.snelh 0.9 0.7 0.3 0.5 0.4 2.5 1.6 0.3 0.4 1 1.5 2.2 0.7 0.7 1.3 3 2.1 1 0.9 0.7 0.7 0.6 0.2 0.5 0.1 0.1 0.3 0.9 0 0 0.7 2.2 1 0.5 0.6 0.2 0.1 0.1 0.1 1.6 0 0.2 0.2 1.7 1.7 3.1 1.5 0.5 0.1 0 0.1 0.1 0.9 2.4 1.2
122
datum 09-06-10 10-06-10 11-06-10 12-06-10 13-06-10 14-06-10 15-06-10 16-06-10 17-06-10 18-06-10 19-06-10 20-06-10 21-06-10 22-06-10 23-06-10 24-06-10 25-06-10 26-06-10 27-06-10 28-06-10 29-06-10 30-06-10 01-07-10 02-07-10 03-07-10 04-07-10 05-07-10 06-07-10 07-07-10 08-07-10 09-07-10 10-07-10 11-07-10 12-07-10 13-07-10 14-07-10 15-07-10 16-07-10 17-07-10 18-07-10 19-07-10 20-07-10 21-07-10 22-07-10 23-07-10 24-07-10 25-07-10 26-07-10 27-07-10 28-07-10 29-07-10 30-07-10 31-07-10 01-08-10 02-08-10
T-gem 17.4 19.6 20 14.6 13.4 17.2 15.2 15.7 16.8 13.6 11.9 11.8 13.4 15 17.9 20.5 19.7 19.9 21.2 23.1 20.6 21.2 23.1 26.5 23.9 21.2 17.5 17.5 19.1 23.9 25.2 27.5 25.6 21.9 21.5 21.9 19.1 20.7 17.9 17.1 20.7 23.1 21.6 19.3 17 16.8 15.7 16.6 17.3 19.4 15.2 17.7 19.4 19.2 17
T-max 20 22.4 25.1 17.9 18.6 23.2 19.2 22.1 21.8 18.1 14.6 15.2 19.1 21.7 25.5 27.6 24.8 26.4 29.2 29.7 25.6 28.5 30.3 34 30.3 26.5 21.2 21.6 27.5 32 32.3 34.2 32.4 29.7 27.1 30.9 22.6 27.9 22.1 23.9 29.4 30.8 27.7 22.8 24.4 21.5 20.8 19.1 21.3 23.9 18.1 22.8 25.2 23.9 21.7
T-min 15.6 16.5 14.7 12.3 6.3 9.4 11.3 8.4 10.2 10.6 9.9 9.1 7.7 6.2 8.7 11.6 12.8 10.5 11.5 14.7 14.4 13.9 14.7 18.6 18.8 17 13.1 11.4 8.7 14.8 15.2 19.8 19 17.6 14.9 16.9 14.9 13.4 13.4 10.2 10.6 14.3 17.7 16.6 12.1 12.8 10.5 14.2 13.2 14.7 12.8 13.4 14.3 15.6 13.9
neerslag 6.2 0.4 0.4 7 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 1.2 0 0 0 0.6 0 0.6 0 1.2 0 0 0 0 0 5.2 10.8 0.2 21.2 0 10.6 0.4 0 0 0 0 1.2 11.8 0 0 5.4 0 0.8 9.6 1 0 0 1.8
w.richt ONO ZO WNW WNW N NNO NNO ONO N WNW WNW NW NNW ONO WNW NNW NNW N NW WNW WNW NO OZO OZO NW W W WNW O O W ONO WNW W OZO ZZW ZZO ZO Z WZW N OZO Z ZW W NW ZZW WZW ZZO W WZW ZO ZZO N WZW
w.snelh 0.1 0.3 3.1 0.2 0.1 0.1 0.1 0.3 0.3 0.1 1.3 0.5 0.2 0 0.1 0.3 0 0 0.1 0.4 0.8 0.6 0.9 0.9 0.7 0.8 1.1 0.7 0.3 0.4 0.4 0.5 0.8 1.3 0.3 1 0 1 1.5 0.6 0.2 0.4 1.2 0.5 0.7 1.2 0.8 0.9 0.9 1.4 0.7 0.6 1.5 1.1 0.4
123
datum 03-08-10 04-08-10 05-08-10 06-08-10 07-08-10 08-08-10 09-08-10 10-08-10 11-08-10 12-08-10 13-08-10 14-08-10 15-08-10 16-08-10 17-08-10 18-08-10 19-08-10 20-08-10 21-08-10 22-08-10 23-08-10 24-08-10 25-08-10 26-08-10 27-08-10 28-08-10 29-08-10 30-08-10 31-08-10 01-09-10 02-09-10 03-09-10 04-09-10 05-09-10 06-09-10 07-09-10 08-09-10 09-09-10 10-09-10 11-09-10 12-09-10 13-09-10 14-09-10 15-09-10 16-09-10 17-09-10 18-09-10 19-09-10 20-09-10 21-09-10 22-09-10 23-09-10 24-09-10 25-09-10 26-09-10
T-gem 16.9 16.8 16.1 16.2 18.3 17.5 17.3 18.9 18.5 16.9 15.8 16.7 15.7 17.2 15.2 16.2 16.2 19.7 22.2 20.6 20.2 16.8 16.2 19.1 16.8 13.3 12.9 13.2 14 13.4 12.9 13.6 12.8 13.1 14.4 14.1 16.1 14.7 15.4 18.1 14.5 14.1 16.5 14.6 13.5 11.6 10.7 11.3 15 15.1 15.9 17.3 15.1 11.6 10.8
T-max 21.9 20.1 19.8 22.4 24.7 20.3 21.8 24.5 23.1 22.3 20.7 23 17.1 21.1 17.2 20.1 21.2 27.4 27.8 25.3 23.4 19.4 20.7 22.4 19.4 16.7 16.6 16.5 19 18.3 18 18 18.8 19.9 20.6 17.9 21.4 17.3 18.4 23.6 16.7 18.4 18.5 16.8 16.5 15.4 15.7 15.1 20.1 22.5 24.6 24.2 17.1 14.4 13.4
T-min 13.2 14.3 13.7 9.7 11.5 14.9 13.7 12.6 16 12.2 12.2 8.8 14.7 14.7 14.3 13.3 12 11.8 16.4 17.4 18.1 13.9 12.4 14.3 12.8 10.5 9.3 10.6 9.8 7.8 7.3 9.3 7.8 6 7.7 11.2 12.9 13.3 13.2 13.8 12.4 11.4 14.5 11.8 11.3 8.6 7.5 6.6 10.8 9.7 7.5 11.8 13.3 8.7 8.6
neerslag 0.2 3 2.4 0 0 9.2 0 3.4 11.4 0.8 0.2 0 46.6 4 2.2 2 0 0 0 3.4 3.4 0 0 15 13.4 3 12.6 6.4 0 0 0 0 0 0 0 9.4 1 29.2 0.6 0 0 0 0.4 9.2 1 0.6 0.2 0 0 0 0 0 0 0 0
w.richt ZZO WZW W O ZZO WZW O ZZO NNW ZW OZO N N OZO ZZW ZZW OZO Z W NNO ZZW ZZW ONO Z W ZZW W N N NNO N N NNW NNO NO NNO OZO ZZW Z WZW W Z W NW ZW W ZZO Z Z NO ZO ZZO N Z NO
w.snelh 0.9 1.8 0.7 0.4 0.5 0.8 0.5 1.3 1.5 0.3 0.5 0.4 2.7 0 2.9 1.8 1.9 0.9 0.9 0.8 2.5 3.5 1.8 2.4 1.6 1.3 3.1 3 0.6 0.4 0.4 0.3 0.7 0.4 0.6 0.5 0.2 1 1.2 1.3 0.3 1.1 3.6 3.1 2 1 0.8 1.8 1.7 0.2 0.1 0.1 0.6 1.6 0
124
datum 27-09-10 28-09-10 29-09-10 30-09-10 01-10-10 02-10-10 03-10-10 04-10-10 05-10-10 06-10-10 07-10-10 08-10-10 09-10-10 10-10-10 11-10-10 12-10-10 13-10-10 14-10-10 15-10-10 16-10-10 17-10-10 18-10-10 19-10-10 20-10-10 21-10-10 22-10-10 23-10-10 24-10-10 25-10-10 26-10-10 27-10-10 28-10-10 29-10-10 30-10-10 31-10-10 01-11-10 02-11-10 03-11-10 04-11-10 05-11-10 06-11-10 07-11-10 08-11-10 09-11-10 10-11-10 11-11-10 12-11-10 13-11-10 14-11-10 15-11-10 16-11-10 17-11-10 18-11-10 19-11-10 20-11-10
T-gem 8.8 11.2 11.6 12.4 11.8 15 18.7 17.6 17.1 16.7 16.1 14.8 13.6 11.8 9.4 6.1 5.9 5.5 9.8 7.7 5.4 7.6 8.3 6.2 5.3 5.8 5.8 7 4.5 5.2 8.6 9.6 10.4 10.8 10 7.9 10.2 13 15.1 13.3 10.5 6.7 5.7 6.7 5.7 6 10.8 12.1 13.1 6.9 2.6 4.3 5.5 6.9 5.3
T-max 12.4 12.8 14.7 15.6 16 17.4 23.1 20.6 19.4 19.8 20.2 18.2 19.8 18.1 15.6 11.4 10.4 10.6 12 9.7 6.5 10.7 11.4 9 8.9 9 8.6 10.4 9.8 10.5 11.7 12.1 16.5 13.3 16.1 9.1 12.6 14.5 16.2 14.7 14 8.5 8.2 9.6 7.2 10.8 13.2 14.2 14.7 9.6 4.8 5.3 7.4 8.9 9.3
T-min 4.4 9.8 9.4 9.6 7.8 12 15.4 15.3 15.1 14.4 13.8 11.9 7.8 7.4 4.1 3.3 2.6 -0.3 8.4 5.8 4.1 5.7 6.5 3.8 2.6 4 1.4 3.4 0.4 0.3 6 7.4 4.1 6.7 5 6 7.8 10.9 14.4 12.3 7.5 5 4.7 4.1 4.6 2.5 9.5 10.2 10.7 3 0.1 3.2 4 5.4 2.4
neerslag 0.2 0 1 4.4 1 10.6 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 8.4 3.8 0 0 7 6.8 0.4 0 1 0.6 0.2 0 3 0 0 3.8 1.2 0 0.2 0 0 3.8 11 0 1 4.6 12.4 4.4 18.2 79.6 6.2 0 0 0 0 0.2 0
w.richt W NNO NNO Z ZO OZO OZO ZO ZO ZZW ONO NO NNO NNO NNO N N NNW NNW N N Z ZW WZW ZZW Z Z WNW ZZW Z Z Z ZO ONO N WZW Z NO ZZW ZW N N N N ZW NO N N N N N NNO OZO ZZO N
w.snelh 0.5 0.1 0.1 0 0.2 0.4 0.3 0.4 1.2 0.3 0.4 0.5 0.3 0.9 1.7 1.4 0.7 0.1 0.4 2.3 1.4 1.4 1.9 1.3 2.7 2.2 2.9 1.7 0.6 0.7 2.8 2.3 0.2 0.6 0.3 0.3 2.6 3.4 4.9 4.3 1.5 0.7 1 0.7 1.4 4.3 5 3 4.4 0.4 0.1 0.5 0.2 0.6 0.1
125
datum 21-11-10 22-11-10 23-11-10 24-11-10 25-11-10 26-11-10 27-11-10 28-11-10 29-11-10 30-11-10 01-12-10 02-12-10 03-12-10 04-12-10 05-12-10 06-12-10 07-12-10 08-12-10 09-12-10 10-12-10 11-12-10 12-12-10 13-12-10 14-12-10 15-12-10 16-12-10 17-12-10 18-12-10 19-12-10 20-12-10 21-12-10 22-12-10 23-12-10 24-12-10 25-12-10 26-12-10 27-12-10 28-12-10 29-12-10 30-12-10 31-12-10
T-gem 4 4 4 3.9 1.9 0.3 -0.4 -2.2 -2.3 -2.1 -5.8 -6.7 -5.6 -2.4 1.2 -1.4 -2.4 -1.2 0.9 2.6 5.1 3.2 -3 -2.4 -1.9 -1.2 -3 -5.4 -1.2 -5.5 -1.2 0.1 -2.3 -2.8 -5.8 -0.9 -0.8 -0.4 0.9 -0.2 -0.5
T-max 5.9 4.7 5 4.9 3 1.8 1.9 -0.1 -1.9 -1.5 -3 -5.4 -2 2.4 3 1.1 -1.1 -0.7 2.6 3.9 5.8 5.7 -1.5 -0.4 1.3 1.2 -1 -2.1 -0.1 -1.5 1.6 0.8 -1.2 -2 -4.1 1.4 0.2 1.6 3 4.4 0.7
T-min 1.8 3.3 3.2 3 0.4 -1.6 -2.2 -4.7 -2.8 -3 -7 -8.1 -7.3 -5.8 0.2 -3.4 -3.6 -2.2 -1.9 1.7 3.6 -1.1 -5.1 -5 -5.6 -5.8 -6.9 -8.7 -2.6 -9.8 -8.8 -1.5 -3.3 -4 -8.1 -5 -1.9 -2.8 -1.6 -4 -2.3
neerslag 0 0 0.8 1.2 1.6 3.2 0.2 0 0 0 0 0 0.2 0.2 14.8 0.2 0 0 3.4 4 0.6 0.8 0 0 0.2 0 0.2 0 0 0 0.4 4.8 0 0 0 0.2 0 0.8 4.4 1.2 0.2
w.richt NNO NW N N N N N N N N N ZO Z ZZO Z N N N N N N N N N N N N N N N NNO NNO N N Z WZW O O NO ZZO ZW
w.snelh 1.3 2.2 1 1.2 1.2 0.4 0.6 1.1 1.2 2.6 4 0.8 0.8 3.5 3.8 0.3 1.3 1.7 2.7 2.1 2.8 2.1 1 1.5 0.9 3.3 0.8 0.9 1.1 0.4 0.1 1.6 3.5 4.8 1.2 2.2 1.6 0.1 0 0.1 0.8
126