1
DEEL
VAN DE AANGIFTE
VAK I
WIJZIGING OF EERSTE MEDEDELING VAN UW BANKREKENING – TELEFOONNUMMER
I
1. BANKREKENING Heeft u het nummer van uw financiële rekening reeds in een vorig jaar aangegeven op uw belastingaangifte en staat dit nummer op de voorpagina van de aangifte net onder de titel van vak I afgedrukt, dan hoeft u het onderhavige vak niet meer in te vullen. Alle latere terugbetalingen met betrekking tot de personenbelasting zullen dan op dit rekeningnummer worden overgeschreven. Staat uw rekeningnummer niet vermeld of wenst u voortaan een andere rekening te gebruiken, vermeld dan de gegevens van de financiële rekening waarop u een eventuele teruggaaf van een gedeelte van de betaalde voorheffingen of voorafbetalingen wilt laten overschrijven. U dient uw internationaal rekeningnummer (IBAN) en de bijhorende identificatiecode (BIC) te vermelden of te wijzigen. Deze gegevens vindt u terug op uw rekeninguittreksels. De overschrijving op rekening is kosteloos. Terugbetalingen die niet via een in België geopende post- of bankrekening geschieden, zullen met een forfaitair bedrag voor kosten worden verminderd. De terugbetaling geschiedt altijd aan het einde van de tweede maand na de datum van verzending van het aanslagbiljet. In een aantal speciale gevallen zoals bij overlijden, onverdeeldheid, langdurig verblijf in het buitenland, enz. kan de terugbetaling vaak niet op tijd worden uitgevoerd. Dit kan u echter vermijden door binnen de 8 dagen na ontvangst van het aanslagbiljet in contact te treden met het ontvangkantoor dat op het aanslagbiljet is aangegeven. Deze dienst zal u dan uitleg geven over de formulieren die
noodzakelijk zijn zodat de terugbetaling geen vertraging zou oplopen.
E
U mag enkel een eigen rekening, een rekening op naam van uw echtgenote/wettelijk samenwonende of een rekening op naam van u beiden vermelden. In geen geval de rekening van een derde persoon (bijv. een schuldeiser) of de rekening van een vennootschap waarin u bedrijfsleider of vennoot bent.
Door gebruik van de cijfers 1, 2 of 3 op het aangifteformulier maakt u duidelijk wie houder is van de rekening.
E
Laat bij feitelijke scheiding, beëindiging van de wettelijke samenwoning of echtscheiding het rekeningnummer zo spoedig mogelijk wijzigen. Daarmee voorkomt u dat de andere persoon de voor u bestemde teruggave in zijn bezit krijgt.
2. TELEFOONNUMMER Het telefoonnummer wordt enkel gevraagd om gemakkelijk nadere inlichtingen over uw aangifte te kunnen bekomen. U bent niet verplicht uw telefoonnummer op te geven.
A Aanvaard nooit een telefonisch door de belastingdienst gedaan voorstel tot wijziging van uw aangifte. Vraag steeds een schriftelijke bevestiging.
59
VAK II
PERSOONLIJKE GEGEVENS EN GEZINSLASTEN
II
61
VAK II. – PERSOONLIJKE GEGEVENS EN GEZINSLASTEN
1. PERSOONLIJKE GEGEVENS 1.1. ALGEMEEN
Omdat het fiscaal van groot belang is te weten of men enerzijds als alleenstaande dan wel als gehuwde/wettelijk samenwonende zal worden beschouwd en anderzijds welke personen als fiscaal ten laste kunnen worden beschouwd, dient de belastingplichtige in “VAK II – persoonlijke gegevens en gezinslasten” een aantal gegevens te vermelden.
• er een overdracht tussen de gehuwden/wettelijk samenwonenden kan plaatsvinden van de belastingvrije som en toeslagen; • men recht heeft op een belastingvrije som per belastingplichtige.
E
Deze gegevens moeten de Administratie der Directe belastingen toelaten zowel de juiste berekeningsmethode te gebruiken als de belastingvrije sommen te bepalen waarop de belastingplichtige recht heeft. Het is steeds de situatie op 1 januari van het aanslagjaar die moet worden ingevuld. Dus met betrekking tot de aangifte aanslagjaar 2012 – inkomsten 2011 dient men de situatie op 1 januari 2012 mee te delen. Vooreerst moet worden nagegaan of de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar nog in leven was of niet. Heeft een overlijden plaats na deze datum dan heeft dit geen invloed op de wijze waarop de aangifte moet worden ingevuld. Was de belastingplichtige nog in leven op 01.01.2012 dan moet één van de vakjes onder A1 op het aangifteformulier worden ingevuld en/of aangekruist; was hij niet meer in leven dan kan uiteraard geen vakje meer aangekruist worden. Aangezien de in dit vak gebruikte terminologie niet noodzakelijk overeenstemt met de terminologie van het Burgerlijk Wetboek, noch met de gewone spreektaal, volgt er hierna een analyse van iedere gezinssituatie. Zie ook topic 2: De fiscus en het gezin. 1.2. ONGEHUWD EN NIET WETTELIJK SAMENWONEND
Dit vakje van de aangifte moet worden ingevuld en/of aangekruist door elke persoon die NOOIT gehuwd en NOOIT wettelijk samenwonend is geweest; we onderscheiden: • feitelijk samenwonenden; • alleenstaanden. Het invullen en/of aankruisen van dit vakje op het aangifteformulier heeft tot gevolg dat: • er een afzonderlijke individuele aangifte moet worden ingediend; • het huwelijksquotiënt niet van toepassing is; • men recht heeft op een belastingvrije som als alleenstaande. Het basisbedrag van de belastingvrije som varieert in functie van het belastbaar inkomen (zie topic 2, rubriek 5.8). 1.3. GEHUWD OF WETTELIJK SAMENWONEND
Het vakje 1002-65 of 1006-61 dient te worden aangekruist als u vóór 01.01.2012 gehuwd bent of een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd en niet gescheiden bent of de verklaring hebt ingetrokken in 2011. Dit heeft tot gevolg dat: • er één gemeenschappelijke aangifte moet worden ingediend; • u gezamenlijk belast wordt met eventuele toekenning van een huwelijksquotiënt of toekenning meewerkende echtgenoot; • er compensatie van verliezen kan plaatsvinden tussen de echtgenoten en wettelijk samenwonenden; 62
Bent u in de loop van 2011 gehuwd of wettelijk gaan samenwonen dan moet dat hier worden gespecificeerd in het subvakje 1003-64 of 1007-60. Indien de andere partner in de loop van 2011 niet meer dan 2.890,00 EUR bestaansmiddelen had, dient ook het subvakje 1004-63 of 1008-59 te worden aangekruist en dit geeft dan recht op een aanvullende belastingvrije som van 1.400,00 EUR. Indien de bestaansmiddelen van de partner meer dan 2.890,00 EUR bedroegen, kruist men subvakjes 1005-62 of 1009-58 aan. Onder ‘huwelijk’ en ‘wettelijke samenwoning’ worden zowel het huwelijk als de wettelijke samenwoning verstaan tussen personen van hetzelfde geslacht als tussen personen van verschillend geslacht.
De hierboven vermelde gevolgen gelden nog niet voor het jaar zelf waarin het huwelijk of de wettelijke samenwoning worden aangegaan. 1.4. WEDUWNAAR/WEDUWE OF WETTELIJK SAMENWONENDE WAARVAN DE PARTNER OVERLEDEN IS
Het vakje 1010-57 wordt aangekruist door personen wiens partner overleden is en die voordien gehuwd of wettelijk samenwonend waren. Is uw echtgenoot of wettelijk samenwonende partner overleden in de loop van 2011 dan dient tevens het subvakje 1011-56 te worden aangekruist en dient u de keuze te maken tussen één gemeenschappelijke aanslag of twee afzonderlijke aanslagen via de subvakjes 1012-55 of 1013-54. Als er geen keuze wordt gemaakt, worden er automatisch twee aanslagen gevestigd. Wordt er geopteerd voor een gemeenschappelijke aanslag dan moeten er toch twee aangifteformulieren worden ingevuld, één op naam van de overlevende en één op naam van de overledene. Alle gevolgen (behalve één gemeenschappelijke aangifte) van een aanslag als gehuwden of wettelijke samenwonenden zullen dan gelden (zie hierboven). Wordt er niet uitdrukkelijk gekozen voor een gemeenschappelijke aanslag dan heeft de langstlevende recht op een verhoging van de belastingvrije som van 1.400,00 EUR op voorwaarde dat hij op 01.01.2012 ten minste één kind ten laste heeft. 1.5. UIT DE ECHT OF DE WETTELIJKE SAMENWONING GESCHEIDEN
Dateert de uit-de-echt-scheiding of beëindiging van de wettelijke samenwoning van vóór 01.01.2011 dan wordt de belastingplichtige alleen belast en heeft hij recht op de eigen belastingvrije som. Heeft hij/zij nog minstens één kind ten laste dan wordt deze belastingvrije som verhoogd met 1.400,00 EUR. Elke partner dient een eigen aangifte in en zal een eigen aanslagbiljet ontvangen. Vond de echtscheiding of beëindiging van wettelijke samenwoning plaats in 2011 dan moet bovendien ook het subvakje 1015-52 worden aangekruist. Elke partner dient een eigen aangifte in, zal een eigen aanslagbiljet ontvangen en heeft recht op de eigen belastingvrije som verhoogd met 1.400,00 EUR als er minstens één kind ten laste is op 01.01.2012.
E
• Betreffende de echtscheiding is de datum van de overschrijving van het vonnis in het bevolkingsregister bepalend.
• Betreffende de wettelijke samenwoning is de datum van overhandi-
ging aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de éénzijdige verklaring van beëindiging van wettelijke samenwoning bepalend.
1. PERSOONLIJKE GEGEVENS
1.6. VAN TAFEL EN BED GESCHEIDEN
Dit vakje wordt ingevuld en/of aangekruist door personen die in 2011 of eerder van tafel en bed gescheiden zijn. Indien de scheiding van tafel en bed plaatsvond in 2011 dient ook het subvakje 1017-50 te worden ingevuld en/of aangekruist. Dit heeft tot gevolg dat elke echtgenoot een eigen aangifte invult en een eigen aanslagbiljet ontvangt. Alleen gehuwden kunnen scheiden van tafel en bed. De basisbelastingvrije som wordt bij elke echtgenoot bepaald in functie van het eigen belastbaar inkomen en noch het huwelijksquotiënt, noch de toekenning van een meewerkinkomen zijn van toepassing. De belastingvrije som kan verhoogd worden met 1.400,00 EUR als er minstens 1 kind ten laste is op 01.01.2012.
E
• De scheiding van tafel en bed onderscheidt zich van de gewone echtscheiding door het behoud van de plicht tot getrouwheid en hulp. De plicht tot samenwoning en tot bijstand vervallen. • Ook betreffende de scheiding van tafel en bed is de datum van de overschrijving van het vonnis in het bevolkingsregister bepalend.
1.7. FEITELIJK GESCHEIDEN
In fiscale termen betekent ‘feitelijke scheiding’ niet meer samenwonen, en is een gewilde of vrijwillige verwijdering van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden. Deze verwijdering dient twee elementen te omvatten, namelijk het niet meer samenwonen en de wil hiertoe bij ten minste één partner. De feitelijke scheiding blijkt dus niet noodzakelijk uit een rechterlijke beslissing. In de praktijk worden de belastingplichtigen vermoed feitelijk gescheiden te zijn vanaf de datum van de nieuwe inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente waar ze hun nieuwe afzonderlijke woonplaats hebben. Dit vermoeden is echter weerlegbaar. De bewijslast van de feitelijke scheiding rust op de belastingplichtige en kan worden geleverd door alle bewijsmiddelen van het gemeen recht met uitzondering van de eed.
E
Er is geen sprake van een toestand van feitelijke scheiding als één van beide echtgenoten/wettelijk samenwonenden tijdelijk bijv. om beroepsredenen, ziekte, oorlog, verblijf in de gevangenis, enz. niet in de gezinswoning verblijft. Sommige omstandigheden waarin echtgenoten afzonderlijk leven worden wel gelijkgesteld met een feitelijke scheiding. Dit is o.a. het geval bij: • opname in een instelling wegens gezondheidsredenen met een permanente en onomkeerbare breuk van het gezinsleven; • definitieve opname van één der echtgenoten in een verzorgingsinstelling of home.
C RECHTSPRAAK De rechtspraak met betrekking tot het begrip ‘feitelijk gescheiden leven’ is niet eenvormig en stelt soms de belastingplichtige en dan weer de belastingdienst in het gelijk. Deze niet-uniforme rechtspraak vloeit voort uit het feit dat de rechter rekening houdt met ‘concrete feiten’. • Zelfs in een geval waarin een belastingplichtige in het bevolkingsregister nog op hetzelfde adres was ingeschreven als zijn echtgenote/wettelijk samenwonende partner kon feitelijke scheiding worden bewezen, onder meer doordat de beroepswerkzaamheden op een nieuw adres werden uitgeoefend en voorts door een aantal bescheiden en verklaringen van buren en een conciërge. • Feitelijke scheiding kan eveneens deugdelijk worden bewezen aan de hand van gas- en elektriciteitsrekeningen en verklaringen van de buren, ook al is de adreswijziging van de belastingplichtige nog niet officieel ingeschreven.
• Feitelijke scheiding werd geacht niet te bestaan in een geval waarin door de echtgenote/wettelijk samenwonende partner weliswaar een afzonderlijk appartement werd gehuurd, maar de overschrijving in het bevolkingsregister pas een jaar later plaatsvond en de belastingdienst vaststelde dat de echtgenote nadien nog een hele tijd over een onbeperkte volmacht van de bankrekening van de echtgenoot beschikte en in verband met de huur van het afzonderlijke appartement slechts voor 12,39 EUR gas- en elektriciteitsrekeningen kon worden overgelegd. • De omstandigheid dat één van de echtgenoten/wettelijk samenwonenden gedurende verscheidene jaren in het buitenland werkzaam was en uit het bevolkingsregister is geschrapt vormen een afdoende bewijs van de feitelijke scheiding. • Het leven onder één dak sluit de feitelijke scheiding niet uit indien één van de echtgenoten/wettelijk samenwonenden zijn intrek neemt in de kelderverdieping van de gezamenlijke woning mits deze is ingericht als aparte woonentiteit.
Dateert de feitelijke scheiding van vóór 01.01.2011 dan ontvangen de belastingplichtigen elk een apart aangifteformulier en wordt er een individuele aanslag gevestigd. Deze toestand geeft recht op de belastingvrije som eventueel verhoogd met 1.400,00 EUR als de feitelijk gescheiden belastingplichtige op 01.01.2012 minstens één kind ten laste heeft. Vond de feitelijke scheiding plaats in 2011 dan dient ook het subvakje 1019-48 te worden ingevuld en/of aangekruist. De belastingplichtigen worden in het jaar van feitelijke scheiding fiscaal nog als gehuwden of wettelijk samenwonenden beschouwd, zodat zij een gezamenlijk aangifteformulier zullen ontvangen en een gezamenlijk aanslagbiljet. De gevolgen zoals beschreven in punt 1.3. zullen van toepassing zijn. Om praktische redenen, zoals onenigheid tussen de personen, aanvaardt de administratie afzonderlijk ingediende aangiften. De administratie verzamelt dan de gegevens die op de twee aangiften zijn ingediend om een gezamenlijke aanslag te kunnen vestigen. Men kan de controleur tevens verzoeken om het aandeel van elke partner in de aanslag te bepalen. 1.8. INTERNATIONAAL AMBTENAAR
Indien u een gehuwde of wettelijk samenwonende persoon bent die, als ambtenaar, ander personeelslid of gepensioneerde van een internationale organisatie in 2011 beroepsinkomsten heeft genoten van meer dan 9.470,00 EUR die bij verdrag zijn vrijgesteld, dan dient u het vakje naast code 1020-47 aan te kruisen. Bent u daarentegen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van zulke ambtenaar, ander personeelslid of gepensioneerde die in 2011 beroepsinkomsten heeft genoten van meer dan 9.470,00 EUR die bij verdrag zijn vrijgesteld, dan dient u het vakje naast code 1021-46 aan te kruisen. Hier worden in de eerste plaats de EU-ambtenaren bedoeld. Hun bezoldigingen betaald door de EU zijn vrijgesteld van belasting zonder progressievoorbehoud d.w.z. dat de bezoldigingen niet moeten worden aangegeven in de personenbelasting. Gevolgen: • elke partner wordt fiscaal als ‘alleenstaande’ beschouwd; met andere woorden, er dienen twee aangiftes te worden ingediend en er zullen twee aanslagen worden gevestigd; • elke belastingplichtige heeft recht op een belastingvrije som bepaald in functie van het belastbaar inkomen (zie topic 2, rubriek 5.8) maar heeft geen recht op de belastingvrije toeslag voor alleenstaande met kind ten laste; • elke partner wordt belast op zijn eigen inkomsten; 63
II
VAK II. – PERSOONLIJKE GEGEVENS EN GEZINSLASTEN
• geen toepassing van het huwelijksquotiënt of toekenning van een meewerkinkomen mogelijk aangezien beide partners als alleenstaande worden belast.
2. GEZINSLASTEN 2.1. ALGEMEEN
Er zijn ook internationale ambtenaren die zijn vrijgesteld van belasting met progressievoorbehoud. Voor hen is dit niet van toepassing. Een lijst van deze ambtenaren is opgenomen in de circulaire R.9. Div/579.355 dd. 11/08/ 2006. Ook voor de beroepsinkomsten (bezoldigingen en pensioenen) betaald aan (voormalige) leden van het Europees Parlement (of aan hun rechthebbenden) die worden onderworpen aan de Europese Gemeenschapsbelasting, geldt er vrijstelling met progressievoorbehoud.
Wilt u in aanmerking komen voor een belastingvrije som wegens gezinslasten, vermeld dan in dit vak de gevraagde gegevens. Bent u vrijgesteld van het doen van aangifte (zie Inleiding onder punt 3) dan moet u eventuele wijzigingen in uw gezinstoestand uiterlijk op 1 juni 2012 aan de belastingdienst meedelen. Voor kinderen ten laste geldt een progressieve belastingvrije som. Voor de overige personen ten laste geldt een vaste belastingvrije som. 2.2. WIE KUNNEN TEN LASTE ZIJN VAN DE BELASTINGPLICHTIGE?
1.9. OVERLEDEN BELASTINGPLICHTIGE
Betreft het een aangifte van een in 2011 overleden belastingplichtige dan dienen de wettelijke erfgenamen één of meerdere vakjes naast de codes 1022-45 t.e.m. 1027-40 aan te kruisen, naargelang de toestand van de belastingplichtige op de datum van zijn/haar overlijden. Voor meer informatie, zie de uitleg bij de verschillende mogelijkheden hierboven. 1.10. ZWARE HANDICAP
Bent u of uw echtgenoot/wettelijk samenwonende partner op 1 januari 2012 zwaar gehandicapt dan hebt u voor uzelf of voor uw echtgenoot/wettelijk samenwonende partner recht op een verhoging van de belastingvrije som van 1.400,00 EUR. Plaats dan een kruisje in het passend vak 1028-39 of 1029-38. Wordt u of uw echtgenoot/wettelijk samenwonende partner voor de eerste maal als zwaar gehandicapt aangegeven, dan moet u bij de aangifte een attest voegen waarin de aard van de handicap is vermeld en waaruit de periode van ongeschiktheid blijkt. Dit attest is geldig voor de duur van de erop vermelde periode van ongeschiktheid. Bij een blijvende ongeschiktheid hoeft dit attest slechts eenmaal te worden toegevoegd. Zwaar gehandicapt is iemand van wie ingevolge gebeurtenissen, overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: • de lichamelijke of psychische toestand het verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een valide persoon in een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; of • de gezondheidstoestand een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid met zich meebrengt van ten minste 9 punten, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal die geldt in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; of • na de periode van primaire ongeschiktheid het verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder; of • op grond van een administratieve of gerechtelijke beslissing een verklaring is afgegeven dat hij of zij voor ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is. Als zwaar gehandicapt wordt ook beschouwd iemand die voor ten minste 66 % gehandicapt is ingevolge ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen als die handicap vóór 1 januari 1989 is vastgesteld (deze tijdbeperking geldt niet voor kinderen). 64
Ten laste van de belastingplichtige kunnen zijn: a) zijn/haar afstammelingen (descendenten) en die van zijn/haar echtgenoot/wettelijk samenwonende partner; alsmede b) de niet-eigen kinderen die hij/zij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft (zoals de kinderen van een feitelijk samenwonende partner); c) zijn/haar ascendenten (ouders, grootouders, overgrootouders …) en die van zijn/haar echtgenoot/wettelijk samenwonende partner; d) zijn/haar zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn/haar echtgenoot/wettelijk samenwonende partner: (schoon)broer en (schoon)zus; e) de personen die hem (of haar) volledig of hoofdzakelijk ten laste hebben gehad toen hij (zij) kind was: pleegouders.
A Om als kind ten laste te worden beschouwd, is vereist dat de persoon
vóór de meerderjarigheid in het gezin wordt opgenomen. Dit kind blijft dan ook na zijn meerderjarigheid kind ten laste. Op die manier kan een broer of zus, een neef of nicht fiscaal een kind ten laste zijn (als nieteigen kind).
Hebben beide echtgenoten/wettelijk samenwonende partners beroepsinkomsten dan kunnen de hiervoor vermelde personen ten laste zijn van de echtgenoot/wettelijk samenwonende partner met het hoogste belastbaar inkomen (zie topic 2). Wanneer het belastbare inkomen van één van beide belastingplichtigen lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd. Afstammelingen van beide echtgenoten/wettelijk samenwonende partners Afstammelingen zijn de kinderen, de stiefkinderen, de pleegkinderen, de kleinkinderen en de achterkleinkinderen. Volledig of hoofdzakelijk ten laste zijnde kinderen Hier worden o.a. bedoeld door u ten laste genomen kinderen die niet uw eigen kinderen zijn, zelfs als die kinderen niet ouderloos zijn, zoals kinderen van wie de ouders uit de ouderlijke macht zijn ontzet, kinderen die in uw gezin zijn geplaatst door de jeugdrechter of door een OCMW. Voorts minderjarige bij u inwonende kinderen van degene met wie u samenwoont (behalve indien uw partner in 2011 feitelijk is gescheiden). Een kind is volledig ten laste wanneer het zonder eigen bestaansmiddelen of enige geldelijke hulp ten laste is op 1 januari 2012. Een kind is hoofdzakelijk ten laste wanneer in 2011 zijn eigen bestaansmiddelen samen met de geldelijke hulp die eventueel voor dat kind betaald wordt (uitgezonderd: studiebeurzen, wettelijke gezinsbijslagen, de eerste schijf van 2.890,00 EUR van ontvangen onderhoudsuitkeringen, de eerste schijf van 2.410,00 EUR van bezoldigingen van studentenarbeid, wettelijke toelagen aan mindervaliden en
2. GEZINSLASTEN
bijdragen betaald door een openbare overheid, zoals het Ministerie van Justitie, het OCMW, enz.) niet hoger zijn dan de helft van de onderhoudskosten.
D
VOORBEELD
Voor een aangenomen kind bedragen de onderhoudskosten (voeding, kleding, enz.) 6.000,00 EUR. Eigen bestaansmiddelen: bijv. OCMW-tussenkomst 2.400,00 EUR Geldelijke hulp: bijv. tussenkomst door grootouders 540,00 EUR Totaal 2.940,00 EUR hetgeen minder is dan de helft van de onderhoudskosten (3.000,00 EUR). Het kind is dus hoofdzakelijk ten laste.
Geen leeftijdsgrens Voor afstammelingen en voor kinderen die volledig of hoofdzakelijk ten laste zijn geldt geen leeftijdsgrens. Een kind kan slechts volledig ten laste zijn als het dat ook reeds was vóór het meerderjarig (18 jaar) werd. Ascendenten Ascendenten zijn de ouders, de grootouders of de overgrootouders van beide echtgenoten/wettelijk samenwonenden die werkelijk tot het gezin behoren. Zijverwanten tot en met de tweede graad Het betreft hier bloedverwanten in de zijlijn (broers en zusters van beide echtgenoten/wettelijk samenwonende partners). Aanverwanten (bijv. echtgenoten van broers of zusters) zijn dus uitgesloten. Uiteraard zijn ook ooms en tantes uitgesloten vermits ze zijverwanten zijn van de derde graad. Personen die hem of haar volledig of hoofdzakelijk ten laste hebben gehad toen hij/zij kind was In feite uw pleegouders of die van uw echtgenoot/wettelijk samenwonende partner. 2.3. WIE KAN NIET TEN LASTE ZIJN
a) de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner kan nooit als ten laste worden opgegeven; b) personen die bezoldigingen genieten die voor de belastingplichtige beroepsuitgaven zijn (zelfs al is dit slechts 1,00 EUR). Bijvoorbeeld zoon of dochter die in de vakantie helpt in de handelszaak van de ouders en hiervoor een bezoldiging ontvangt.
A Wordt de zaak van de ouders uitgebaat onder de vorm van een vennootschap en wordt er vanuit de vennootschap een bezoldiging uitgekeerd dan blijft zoon of dochter wel ten laste voor zover de grens van de nettobestaansmiddelen niet wordt overschreden.
2.4. HET BESLISSENDE TIJDSTIP
Om een verhoogde belastingvrije som te kunnen bekomen moeten de in punt 2.2 hiervoor bedoelde personen ten laste zijn op 1 januari 2012. Een op 31 december 2011 geboren kind is dus ten laste, terwijl een kind dat op 31 december 2011 is gehuwd in beginsel niet meer ten laste is. Dit gehuwde kind kan nog wel ten laste zijn als zijn/haar bestaansmiddelen in 2011 niet meer bedroegen dan 2.890,00 EUR (zie onder punt 2.5 hierna) en hij/zij met zijn/haar echtgenoot op 1 januari 2012 bij de ouders inwoont en deel uitmaakt van het gezin.
2.5. VOORWAARDEN OM TEN LASTE TE ZIJN
Om ten laste te kunnen zijn moeten de in punt 2.2 hiervoor vermelde personen: a) op 1 januari 2012 deel uitmaken van het gezin; b) in 2011 niet meer dan 5.290,00 EUR, 4.170,00 EUR of 2.890,00 EUR netto eigen bestaansmiddelen hebben genoten: – 5.290,00 EUR, indien het gaat om een kind met een zware handicap dat ten laste is van een belastingplichtige die fiscaal als alleenstaande beschouwd wordt; – 4.170,00 EUR, indien het gaat om een kind dat ten laste is van een belastingplichtige die fiscaal als alleenstaande beschouwd wordt; – 2.890,00 EUR, in alle andere gevallen; c) in 2011 geen bezoldigingen hebben genoten (welk bedrag ook) die, voor de belastingplichtige te wiens laste zij komen, beroepskosten zijn. a) Op 1 januari 2012 deel uitmaken van het gezin Om ten laste te kunnen zijn moeten de personen op 1 januari 2012 deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige, dus werkelijk en bestendig samenwonen. Het volstaat dus niet dat u bijvoorbeeld volledig voorziet in het onderhoud van uw kinderen als die kinderen niet met u samenwonen. Het gemeenschappelijke gezinsleven heeft volgens de rechtspraak niet alleen betrekking op het huisvesten, maar ook op het voeden, het kleden, het verschaffen van onderwijs en het betalen van de kosten van ziekte, enz. Een kind kan zowel deelnemen aan het huishouden van een belastingplichtige als aan dat van diens echtgenoot, die van hem feitelijk gescheiden leeft. In dat geval komt het kind ten laste van de belastingplichtige van wiens huishouden het hoofdzakelijk deel uitmaakt. Is een kind op hetzelfde adres ingeschreven als zijn ouder, maar staat vast dat het bij een andere persoon inwoont die het opvoedt, volledig in zijn onderhoud voorziet en voor het kind ook de kinderbijslag geniet, dan is het kind ten laste van diegene die werkelijk in zijn onderhoud voorziet. Voorziet de ouder wel volledig in het onderhoud van het kind, maar woont het kind niet meer met hem of haar samen dan komt het kind dus niet ten laste van de ouder. Maken verschillende personen die afzonderlijk worden belast deel uit van hetzelfde gezin dan komen zij ten laste van de belastingplichtige die in feite aan het hoofd van dat gezin staat. Deze hoedanigheid wordt beoordeeld aan de hand van feitelijke gegevens, waarbij de hoogte van de inkomsten een belangrijk beoordelingselement vormt. Gemeenschappelijke kinderen van feitelijk samenwonenden die afzonderlijk worden belast, kunnen niet tegelijkertijd zowel ten laste van de vader als ten laste van de moeder worden aangemerkt. Zij moeten worden beschouwd als ten laste van de belastingplichtige die in feite aan het hoofd staat van dat gezin. Ook voor het jaar van het huwelijk en/of wettelijke samenwoning en voor het jaar van overlijden van één van de echtgenoten/wettelijk samenwonenden kan in beginsel enkel de echtgenoot/wettelijk samenwonende partner die voor dat jaar aan het hoofd staat van het gezin, zijn of haar kind(eren) ten laste nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van gezinnen waarbij één van de echtgenoten internationaal ambtenaar is en die ook afzonderlijk als alleenstaanden worden belast. Kinderen die deel uitmaken van een gezin van feitelijk samenwonenden, maar die geen gemeenschappelijke kinderen zijn, kunnen wel door de partner die geen ouder is ten laste worden genomen, maar nooit door de beide partners tegelijk. Bewijs van samenwonen Het bewijs van samenwonen kan met alle middelen, uitgezonderd de eed, worden geleverd (bijv. door de inschrijving bij het ziekenfonds). Inschrijving in het bevolkingsregister is in beginsel dus niet noodzakelijk. 65
II
VAK II. – PERSOONLIJKE GEGEVENS EN GEZINSLASTEN
Samenwonen niet altijd verplicht Tijdelijk geïnterneerden, gehospitaliseerden, studenten die op school of op kot verblijven en mindervaliden die in een instelling verblijven en in nauw contact blijven met hun ouders worden geacht enkel tijdelijk niet in het gezin aanwezig te zijn. Fiscaal gezien blijven zij deel uitmaken van het gezin. Dit geldt eveneens voor kinderen die in het buitenland studeren. In 2011 overleden gezinslid Een gezinslid dat in 2011 is overleden en dat voor het aanslagjaar 2011 (inkomsten van 2010) te uwen laste was en aan de voorwaarden b) en c) voldeed, wordt geacht nog ten laste te zijn op 1 januari 2012. Ook een kind dat in 2011 is geboren en eveneens in dat jaar overleed wordt geacht nog ten laste te zijn op 1 januari 2012. Ook een doodgeboren kind of een kind verloren bij een miskraam na minstens 180 dagen zwangerschap wordt geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar. Bedoeld zijn de kinderen waarvoor een akte van een levenloos kind wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Die kinderen geven ook recht op kraamgeld. Zij geven evenwel geen recht op de verhoogde belastingvrije som wegens zware handicap. Het kind mag wel worden opgenomen in het aantal kinderen jonger dan 3 jaar die fiscaal ten laste zijn van de belastingplichtige in code 1038-29 van de aangifte. Ontvoerde of vermiste kinderen Een kind dat in de loop van het belastbare tijdperk vermist of ontvoerd is en dat op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, wordt verondersteld nog deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar op voorwaarde dat het kind ook voor het vorige aanslagjaar ten laste was van de belastingplichtige. Vereist is dat de belastingplichtige de ontvoering heeft aangegeven bij de politie, of een klacht heeft ingediend bij het parket of de bevoegde overheden, vóór 1 januari van het aanslagjaar. Deze regeling is uitgebreid naar de tijdens het inkomstenjaar geboren en vermiste of ontvoerde kinderen. Hoewel die kinderen technisch niet ten laste konden zijn voor een “vorig aanslagjaar”, blijven ze ten laste op 1 januari van het aanslagjaar.
E
Een ontvoerd of vermist kind kan alleen op 1 januari van het aanslagjaar dat onmiddellijk volgt op het inkomstenjaar tijdens hetwelk de ontvoering of verdwijning plaatsvond, geacht worden deel uit te maken van het gezin.
b) In 2011 niet meer dan 5.290,00 EUR, 4.170,00 EUR of 2.890,00 EUR netto eigen bestaansmiddelen hebben genoten Zoals hiervoor vermeld mag een kind of een andere persoon om als ten laste beschouwd te worden niet meer nettobestaansmiddelen hebben dan: • 5.290,00 EUR, indien het gaat om een kind met een zware handicap dat ten laste is van een belastingplichtige die fiscaal als alleenstaande beschouwd wordt; • 4.170,00 EUR, indien het gaat om een kind dat ten laste is van een belastingplichtige die fiscaal als alleenstaande beschouwd wordt; • 2.890,00 EUR, in alle andere gevallen. Wat zijn bestaansmiddelen? Onder eigen bestaansmiddelen worden verstaan alle – belastbare of niet-belastbare – inkomsten of opbrengsten (ook van BEVEK’s of SICAV’s), renten, pensioenen, vergoedingen, fooien, enz. met inbegrip van de wezenvergoeding die door het Fonds voor Beroepsziekten aan een kind wordt betaald ingevolge het overlijden van zijn ouder. Ook vergoedingen bekomen op grond van een verzekering tegen ziekte en opbrengsten van roerende en onroerende goederen worden als bestaansmiddelen beschouwd. 66
Met andere woorden het totaal van de brutobestaansmiddelen van een persoon is de som van de onroerende, roerende, beroeps- en diverse inkomsten. Worden niet als bestaansmiddelen beschouwd: • de roerende en onroerende inkomsten van minderjarige kinderen (< 18 jaar); • gewone onderhoudsuitkeringen tot een bedrag van 2.890,00 EUR aan kinderen; • achterstallige onderhoudsuitkeringen ten gevolge van een gerechtelijke beslissing; • kraamgelden, adoptiepremies, gezinsbijslagen, studiebeurzen en premies uitgekeerd in het kader van het voorhuwelijkssparen; • wettelijke toelagen aan personen met een handicap van minstens 66 %; • vervangingsinkomsten voor arbeidsongeschiktheid of tijdelijke werkloosheid en bezoldigingen ontvangen van een beschutte werkplaats ontvangen door een persoon met een handicap van tenminste 66 %; • pensioenen die een ascendent, broer of zus, met een leeftijd van 65 jaar of ouder ontvangt tot een bedrag van 23.250,00 EUR; • bezoldigingen toegekend in het kader van een studentenovereenkomst tot een bedrag van 2.410,00 EUR; • kapitalen die door erfenis, schenking, toekenning door de openbare machten of op een andere manier worden toegekend aan een persoon ten laste, met uitzondering van het roerend inkomen uit die kapitalen dat als een beroeps- of divers inkomen wordt beschouwd; • inkomsten die niet beschikbaar zijn door omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de genieter.
E
E
E
D
De vrijstelling van 2.410,00 EUR geldt enkel voor studenten die een specifieke studentenarbeidsovereenkomst hebben afgesloten. De vrijstelling zal niet worden toegekend wanneer de student een gewone arbeidsovereenkomst heeft ondertekend of wanneer hij een zelfstandige activiteit uitoefent. Ook achterstallige onderhoudsuitkeringen worden niet als bestaansmiddelen beschouwd als ze zijn ontvangen op grond van een rechterlijke beslissing waarbij het bedrag van die uitkeringen met terugwerkende kracht werd vastgesteld of verhoogd. Vergoedingen die een in een erkende beschermde werkplaats tewerkgestelde gehandicapte verkrijgt ter compensatie van het verlies aan inkomsten dat hij lijdt ten gevolge van ziekte of werkloosheid worden evenmin als bestaansmiddelen in aanmerking genomen.
VOORBEELD
Een kind woont samen met zijn moeder en haar tweede echtgenoot. Het kind heeft in 2011 gewerkt volgens een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten en heeft daarvoor 4.400,00 EUR ontvangen. Van de vader ontvangt het kind een onderhoudsuitkering van 4.200,00 EUR per jaar. Is het kind fiscaal ten laste? Lonen: 4.400,00 EUR – 2.410,00 EUR = 1.990,00 – 400,00 (20 % forfaitaire kosten of miniforfait van 400,00) = 1.590,00 EUR Ontvangen onderhoudsuitkering: 4.200,00 EUR – 2.890,00 EUR = 1.310,00 – 262,00 (20 % forfaitaire kosten) = 1.048,00 EUR Nettobestaansmiddelen: 2.638,00 EUR De moeder en de tweede echtgenoot worden fiscaal als gehuwden beschouwd en dan bedraagt het maximumbedrag van de nettobestaansmiddelen 2.890,00 EUR. De nettobestaansmiddelen van het kind zijn lager dan die 2.890,00 EUR, waardoor het kind wordt beschouwd als fiscaal ten laste.
Inkomsten die niet vrij beschikbaar zijn Bedragen die niet vrij beschikbaar zijn ingevolge omstandigheden onafhankelijk van de wil van de rechthebbende of zijn wette-
2. GEZINSLASTEN
lijke vertegenwoordiger worden niet als bestaansmiddelen beschouwd. Daarbij kan het gaan om een kapitaal of een rente van minderjarige kinderen ingevolge het overlijden van een ouder door een beroepsongeval of -ziekte waarover niet vrij kan worden beschikt. Niet vrij beschikbaar zijn ook gelden waarop uitvoerend beslag onder derden is gelegd door de belastingdienst. Ziet u evenwel (voorlopig) vrijwillig af van bepaalde inkomsten dan worden deze bedragen wel als bestaansmiddelen beschouwd. Berekening van het nettobedrag van de bestaansmiddelen Beroepsinkomsten Voor beroepsinkomsten bekomt u het nettobedrag van de bestaansmiddelen door het brutobedrag te verminderen met ofwel: • de werkelijke kosten; • 20 % forfaitaire kosten. Gaat het om bezoldigingen van loon- of weddetrekkenden of om baten uit een vrij beroep dan geldt steeds een minimumaftrek van 400,00 EUR. Een student met een jaarlijks brutoloon van niet meer dan 6.022,50 EUR (nettoloon + bedrijfsvoorheffing) blijft ten laste (6.022,50 EUR – 2.410,00 EUR (gedeelte dat niet in aanmerking genomen wordt als nettobestaansmiddel) = 3.612,50 EUR; 3.612,50 EUR x 80 % (20 % forfaitaire aftrek) = 2.890,00 EUR (maximumbedrag nettobestaansmiddelen). Onroerende inkomsten Voor in België gelegen onroerende goederen die u niet verhuurde neemt u het laagste bedrag van ofwel a) het geïndexeerd kadastraal inkomen, b) 10/6 (gebouwde) of 10/9 (ongebouwde) van het geïndexeerde kadastraal inkomen minus de werkelijke lasten. Verhuurde u wel dan neemt u het laagste bedrag van: a) de ontvangen huurgelden en voordelen minus de werkelijke uitgaven, ofwel b) 60 % (1) van de ontvangen huur voor gebouwde onroerende goederen respectievelijk 80 % van de ontvangen huur voor ongebouwde onroerende goederen. (1) de 40 % forfaitaire kosten mogen evenwel niet meer bedragen dan 2/3 van het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de revalorisatiecoëfficiënt (voor aj. 2012: 3,97). Als inkomen van in het buitenland gelegen onroerende goederen die niet zijn verhuurd moet het laagste bedrag worden genomen van: a) de geschatte huurwaarde verminderd met de buitenlandse belastingen en de werkelijke lasten, b) 60 % van de geschatte huurwaarde voor gebouwde onroerende goederen respectievelijk 80 % van de geschatte huurwaarde voor ongebouwde onroerende goederen, nadat daarop eerst de buitenlandse belasting in mindering is gebracht. Voor verhuurde buitenlandse onroerende goederen geldt hetzelfde, met dien verstande dat dan niet de geschatte huurwaarde wordt genomen maar de ontvangen huur verhoogd met de huurlasten die normaliter ten laste van de verhuurder komen, maar door de huurder zijn gedragen. Roerende inkomsten Vloeien de bestaansmiddelen voort uit roerende goederen dan neemt u het laagste bedrag van ofwel het brutobelastbaar bedrag (het netto geïnde bedrag desgevallend verhoogd met de innings- en bewaringskosten en de roerende voorheffing) minus de werkelijke kosten, ofwel 80 % van voormeld brutobelastbaar bedrag.
Gaat het om lijfrenten dan wordt 2,40 % van het prijsgegeven kapitaal als nettobestaansmiddelen beschouwd. Diverse inkomsten Voor periodieke onderhoudsuitkeringen wordt 80 % van het door de onderhoudsplichtige betaalde brutobedrag als nettobestaansmiddelen genomen. Voor eenmalige onderhoudsuitkeringen wordt 80 % van de fictieve jaarlijkse uitkering (zie bespreking Vak VI) als nettobestaansmiddelen aangemerkt. Komen de bestaansmiddelen voort uit niet-belastbare maar wel als bestaansmiddelen beschouwde inkomsten dan wordt 80 % van het werkelijk ontvangen bedrag genomen. Kinderen van wie het inkomen met dat van het gezinshoofd wordt samengevoegd Kinderen van wie het inkomen geheel met dat van het gezinshoofd wordt samengevoegd, worden altijd als ten laste beschouwd, zelfs zo hun netto-inkomen hoger is dan 2.890,00 EUR. Vindt gedeeltelijke samenvoeging van inkomsten plaats dan wordt het kind nog als ten laste beschouwd als de niet-samengevoegde inkomsten van het kind (bijv. ontvangen bezoldigingen) 2.890,00 EUR niet te boven gaan. Inkomsten uit een beroepswerkzaamheid en onderhoudsuitkeringen moeten altijd door de kinderen zelf worden aangegeven. Is het nettobedrag van die inkomsten niet hoger dan 2.890,00 EUR dan blijft dat kind dus ten laste. Inwonende (groot)ouder(s) Wonen uw beide (groot)ouders bij u in dan moet u nagaan of zij ten laste kunnen zijn. Daarvoor moeten de nettobestaansmiddelen van de (groot)ouders als volgt worden beoordeeld: • de nettobestaansmiddelen overtreffen 2.890,00 EUR niet: beide (groot)ouders zijn ten laste; • de nettobestaansmiddelen overtreffen 2.890,00 EUR maar zijn niet hoger dan 5.780,00 EUR: één (groot)ouder is ten laste, naar keuze van de belastingplichtige; • de nettobestaansmiddelen overtreffen 5.780,00 EUR: geen van beide (groot)ouders is ten laste. Woont één van uw (groot)ouders bij u in dan mag u hem/ haar als ten laste vermelden indien zijn/haar nettobestaansmiddelen niet hoger zijn dan 2.890,00 EUR. Voor aanslagjaar 2012 wordt de eerste schijf van 23.250,00 EUR van het pensioen van de inwonende (groot)ouder die ouder is dan 65 jaar niet meegeteld voor de berekening van de nettobestaansmiddelen.
D
VOORBEELD 1
Grootvader van 70 jaar is eigenaar van de woning met een KI van 1000 EUR waar het gezin verblijft, ontvangt een pensioen van 24.000 EUR en 800 EUR intrest op een gewoon spaarboekje. Vaststelling van de nettobestaansmiddelen Door het gezin betrokken woning Nettobestaansmiddelen: 1000 EUR x 1,5790 (indexatiecoëfficiënt aanslagjaar 2012) = 1.579,00 EUR Afgerond 1.579 EUR Pensioen Brutobedrag: Gedeelte dat geen bestaansmiddel is: Verschil: Intrest spaarboekje
24.000 EUR - 23.250 EUR 750 EUR 800 EUR
Brutobestaansmiddelen Aftrekbare kosten: 1.550 EUR x 20% =
1.550 EUR - 310 EUR
Nettobestaansmiddelen: Totaalbedrag van de nettobestaansmiddelen:
1.240 EUR 2.819 EUR
67
II
VAK II. – PERSOONLIJKE GEGEVENS EN GEZINSLASTEN
Vermits het totale bedrag van de nettobestaansmiddelen van grootvader lager is dan het maximumbedrag van de nettobestaansmiddelen dat van toepassing is voor aj. 2012 (2.890 EUR), mag de betrokkene als ten laste worden aangemerkt. Opmerking: het feit dat de grootvader van de belastingplichtigen eigenaar is van de woning die zij met hem bewonen, verhindert niet dat zij hem fiscaal ten laste kunnen nemen. Dit is echter niet het geval indien er sprake is van afzonderlijke wooneenheden binnen eenzelfde gebouw.
D
D
VOORBEELD
De inwonende vader is 66 jaar oud, de moeder 64 jaar en zij hebben de volgende inkomsten: Pensioen van de man: 25.270 EUR Pensioen van de vrouw: 1.800 EUR Intresten van een spaarboekje op naam van de vrouw: 1.700 EUR Vaststelling van de nettobestaansmiddelen Inkomsten van de man: pensioen Gedeelte dat geen bestaansmiddel is:
25.270 EUR 23.250 EUR
Brutobestaansmiddelen van de man: Aftrekbare kosten: 2.020 EUR x 20% =
2.020 EUR - 404 EUR
Nettobestaansmiddelen van de man:
1.616 EUR
Inkomsten van de vrouw: pensioen Intrest spaarboekje:
1.800 EUR 1.700 EUR
Brutobestaansmiddelen van de vrouw: Aftrekbare kosten: 3.500 EUR x 20% =
3.500 EUR - 700 EUR
Nettobestaansmiddelen van de vrouw: Totaal van de nettobestaansmiddelen van de twee ouders:
2.800 EUR 4.416 EUR
Vermits het bedrag van de nettobestaansmiddelen van de twee ouders begrepen is tussen 2.890 EUR en 5.780 EUR (2 x 2.890 EUR), mogen de belastingplichtigen de ascendent die ouder is dan 65 jaar als te zijnen laste aanmerken.
D
VOORBEELD
Zelfde gegevens als in voorbeeld 2, maar de vrouw heeft alleen een brugpensioen van 15.000 EUR verkregen. Nettobestaansmiddelen van de man (zie voorbeeld 2): Brutobestaansmiddelen van de vrouw: Aftrekbare kosten: 15.000 EUR x 20% =
1.616 EUR 15.000 EUR - 3.000 EUR
Nettobestaansmiddelen van de vrouw: Totaal van de nettobestaansmiddelen van de twee ouders:
12.000 EUR 13.616 EUR
Vermits het bedrag van de nettobestaansmiddelen van de twee ouders hoger is dan 5.780 EUR (2 x 2.890 EUR), mag geen enkele van de twee ouders als ten laste worden aangemerkt.
c) In 2011 geen bezoldigingen hebben genoten die voor de belastingplichtige te wiens laste zij komen beroepskosten zijn Indien een belastingplichtige bezoldigingen toekent aan gezinsleden kunnen deze gezinsleden niet als ten laste worden beschouwd. Zie 2.3 hiervoor. 2.6. OVERNAME VAN PERSONEN TEN LASTE
Zijn de gezamenlijke nettobestaansmiddelen van het gezinshoofd, zijn echtgenoot/wettelijk samenwonende partner en de personen ten laste samen lager dan 2.890,00 EUR maal het aantal personen ten laste plus één, dan mogen de personen waarvoor de belastingplichtige geen 2.890,00 EUR nettobestaansmiddelen heeft, als personen ten laste worden overgenomen door een ander lid van het gezin dat het meest in hun onderhoud bijdraagt. 68
Dat gezinslid wordt dan als gezinshoofd- belastingplichtige beschouwd. Desgevallend moet een omstandige gedagtekende nota, waarin de identiteit en de bestaansmiddelen van het gezinshoofd alsook van de personen ten laste vermeld zijn, worden gevoegd bij de aangifte van zowel het gezinshoofd dat één of meer personen ten laste afstaat als van het gezinslid dat één of meer personen als ten laste overneemt. VOORBEELD
Het pensioen van een gehuwde vader bedraagt in 2011 10.000,00 EUR. Hij heeft twee studerende kinderen ten laste. Een derde kind heeft een belastbare bezoldiging van 15.000,00 EUR. De nettobestaansmiddelen van het gezinshoofd bedragen derhalve 8.000,00 EUR (80 % van 10.000,00 EUR – zie onder punt 2.4 hiervoor). Nettobestaansmiddelen per persoon ten laste plus één (twee studerende kinderen + de echtgenote): 8.000,00 EUR: 4 = 2.000,00 EUR, hetgeen lager is dan 2.890,00 EUR. Met deze 8.000,00 EUR heeft de vader 2.890,00 EUR nettobestaansmiddelen voor zichzelf en 2.890,00 EUR voor een gezinslid (in beginsel zijn echtgenote). Hij kan in dit geval de twee studerende kinderen als ten laste overhevelen naar het werkende kind.
Overname van personen ten laste van alleenstaanden Wilt u als alleenstaande personen ten laste laten overnemen door een ander gezinslid, dan moet u als volgt handelen: a) de personen ten laste indelen volgens de toegelaten bestaansmiddelen 2.890,00 EUR, 4.170,00 EUR of 5.290,00 EUR; b) uw bestaansmiddelen en deze van de personen ten laste bij elkaar optellen; c) het in b) bekomen resultaat vooreerst verminderen met 2.890,00 EUR; d) van het saldo zoveel maal een bedrag van 2.890,00 EUR, 4.170,00 EUR of 5.290,00 EUR aftrekken als er personen zijn van deze categorieën en dit volgens de door u gekozen volgorde van aanrekening. Die personen blijven tot uw last. De personen waarvoor u geen aftrek kunt toepassen kunnen ten laste worden genomen door het gezinslid met de hoogste nettobestaansmiddelen.
D
VOORBEELD
Het gezin van een alleenstaande belastingplichtige met 17.400,00 EUR nettobestaansmiddelen bestaat uit: • •een ascendent (die geen inkomsten heeft); • •twee zwaar gehandicapte kinderen; • •een niet-gehandicapt kind (dat geen inkomsten heeft); • •een niet-gehandicapt kind (een zoon met 14.000,00 EUR nettobestaansmiddelen). a) indeling van de personen die normaal ten laste van de belastingplichtige zijn: categorie tot 2.890,00 EUR bestaansmiddelen: de ascendent; categorie tot 4.170,00 EUR bestaansmiddelen: het niet- gehandicapte kind zonder inkomsten; categorie tot 5.290,00 EUR bestaansmiddelen: beide gehandicapte kinderen. Het kind dat 14.000,00 EUR nettobestaansmiddelen heeft, kan in verband met de hoogte van die inkomsten niet ten laste zijn; b) totaalbedrag van de nettobestaansmiddelen van de belastingplichtige en de personen die normaal tot zijn last zijn: 17.400,00 EUR; c) bedrag van de bestaansmiddelen dat overblijft na aftrek van 2.890,00 EUR (voor de belastingplichtige zelf): 17.400,00 EUR – 2.890,00 EUR = 14.510,00 EUR; d) aantal over te hevelen personen (er van uitgaande dat de belastingplichtige één of beide van de gehandicapte kinderen wil overhevelen naar zijn zoon die inkomsten heeft): 14.510,00 EUR – 2.890,00 EUR = 11.620,00 EUR (voor de ascendent)
2. GEZINSLASTEN
11.620,00 EUR – 4.170,00 EUR = 7.450,00 EUR (voor het niet-gehandicapte kind) 7.450,00 EUR – 5.290,00 EUR = 2.160,00 EUR (voor 1 gehandicapt kind) Deze drie personen blijven ten laste van de belastingplichtige. Het andere gehandicapte kind kan ten laste genomen worden door de zoon met 14.000,00 EUR nettobestaansmiddelen.
menlijk hoederecht over hebben, kan de verhoging voor de kinderen over beide ouders worden verdeeld. De belastingvrije som die voor verdeling in aanmerking komt is de normale toeslag voor 1 of meer kinderen ten laste en de specifieke toeslag voor kind(eren) jonger dan drie jaar. (Voor meer uitleg zie kaderstuk co-ouderschap onder topic 2: De fiscus en het gezin.)
2.7. ZWARE HANDICAP
Als zwaar gehandicapt worden aangemerkt (zie ook punt 1.10 hiervoor): • Kinderen die recht geven op verhoogde kinderbijslag voor gehandicapte kinderen (zie topic 2, 15). • Andere gehandicapte kinderen: – kinderen met een verdienvermogen van één derde of minder; – kinderen met een vermindering van de zelfredzaamheid van ten minste 9 punten; – kinderen die RIZIV-invalide zijn; – kinderen die ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing tot ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt zijn verklaard (deze criteria worden fiscaal aangewend voor het vaststellen van de handicap van (meestal volwassen) kinderen ten laste, die wegens hun leeftijd om één of andere reden geen recht (meer) geven op kinderbijslag wegens hun hoedanigheid van gehandicapt kind). Een kind ten laste dat op 1 januari 2012 zwaar gehandicapt is, wordt voor twee kinderen ten laste geteld. Voor elk ander gezinslid ten laste dat op 1 januari 2012 zwaar gehandicapt is, geldt een bijkomende belastingvrije som van 1.400,00 EUR. Wordt het mindervalide kind of gezinslid voor de eerste maal als zwaar gehandicapte persoon aangeduid dan moet bij de aangifte een attest worden gevoegd waarin de aard van de handicap is vermeld en waaruit de periode van gehandicapt zijn blijkt. Dit attest is geldig voor de duur van de erop vermelde periode. Bij een blijvende handicap hoeft dit attest in beginsel slechts eenmaal te worden toegevoegd. 2.8. GEZAMENLIJK OUDERLIJK GEZAG – CO- OUDERSCHAP
Wanneer de vader en de moeder van één of meer kinderen ten laste waarvoor recht bestaat op een verhoging van de belastingvrije som, geen deel uitmaken van hetzelfde gezin, maar gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun gemeenschappelijke kinderen en er het geza-
Vak II.B.2. moet worden ingevuld voor kinderen die fiscaal ten uwen laste zijn, maar voor wie de helft van het belastingvoordeel moet worden toegekend aan de andere ouder; Vak II.B.3. voor de kinderen die ten laste zijn van de andere ouder, maar voor wie u de helft van het belastingvoordeel moet bekomen. De verdeling van de toeslagen op de belastingvrije sommen is slechts mogelijk tot de meerderjarigheid van de kinderen en geldt niet voor minderjarige ontvoogde kinderen.
E
De aftrek van onderhoudsuitkeringen door de ene ouder sluit de verdeling van de verhoging van de belastingvrije som uit.
2.9. KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR
Voor kinderen die op 1 januari 2012 nog geen 3 jaar waren en waarvoor u geen uitgaven voor kinderopvang in rekening hebt gebracht, krijgt u een bijkomende toeslag op de belastingvrije som van 520,00 EUR per kind. In het vakje 1038-29 dient u het aantal kinderen te vermelden die in aanmerking komen.
E
Er kan een vrije keuze gemaakt worden per kind tussen de bijkomende belastingvrije som van 520,00 EUR of de aftrek van de uitgaven voor kinderopvang.
Deze laatste optie zal meestal voordeliger zijn, aangezien de aftrek van de kinderopvang een besparing oplevert tegen het marginaal tarief terwijl de verhoging van de belastingvrije som op het laagste tarief wordt aangerekend. U maakt in de berekening best een simulatie van beide opties om na te gaan wat voor u het voordeligst is.
E
Zwaar gehandicapte kinderen tellen mee voor twee.
69
II