DEEL B van de onderwijs- en examenregeling voor de bacheloropleiding Algemene cultuurwetenschappen, 2014-2015 § 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 – Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Dit opleidingsspecifieke gedeelte B hoort bij deel A van de regeling dat algemene bepalingen bevat met betrekking tot het onderwijs en de examens van de bacheloropleidingen van de Faculteit der Geesteswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat opleidingsspecifieke bepalingen met betrekking tot de opleiding Algemene cultuurwetenschappen. § 2 – Eindtermen 1. Algemene eindtermen Bij ieder van de kwalificaties is – voor zover van toepassing – tussen haakjes vermeld welk onderdeel van het onderwijsprogramma meer in bijzonder beoogt te bereiken dat de student aan deze kwalificatie voldoet: 1. De student heeft kennis van en inzicht in algemeen wetenschapsfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek en is in staat deze kennis en inzichten toe te passen op het vakgebied van de opleiding en zich een oordeel te vormen over de plaats van dit vakgebied als onderdeel van geesteswetenschappelijke disciplines en ten opzichte van andere verwante disciplines. 2. De student is in staat om (vooral op het vakgebied van de opleiding) op een academisch niveau relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren met het doel zich een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante wetenschappelijke en - voor zover van toepassing – sociaalmaatschappelijke en/of ethische aspecten. 3. De student is in staat om op een academisch niveau in schriftelijke en mondelinge vorm informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek van aankomende specialisten op het vakgebied van de opleiding. 4. De student heeft aantoonbare kennis van en inzicht in een ander vakgebied dan het vakgebied van de opleiding, waarbij – voor zover dit vakgebied tevens in het voortgezet onderwijs aan de orde is geweest – is voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit is overtroffen. De student is in staat om op dit vakgebied op een academisch niveau relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren met het doel zich een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante wetenschappelijke aspecten. 5. De student heeft kennis van en inzicht in enkele specialistische onderdelen van het vakgebied van de opleiding en/of onderdelen van (andere) vakgebieden. 6. De student is in staat om zijn kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen op vakspecifieke vraagstukken, dat dit een professionele benadering van de aan de opleiding gerelateerde werkvelden/beroepen laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en het oplossen van problemen op het vakgebied van de opleiding. 7. De student is in staat om publicaties op het vakgebied van de opleiding die zijn opgesteld in het Nederlands, Engels of de doeltaal van de opleiding correct te interpreteren en in zijn oordeelsvorming te betrekken.
1
8. De student bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan die een hoog niveau van autonomie veronderstelt. 9. De student heeft ervaring opgedaan met het werken in groepsverband en is op basis daarvan in staat over het eigen functioneren in een groep te reflecteren. 10. De student heeft er blijk van gegeven de leer- en planningsvaardigheden te bezitten die noodzakelijk zijn om vakken en de opdrachten die daarvan deel uitmaken binnen de daarvoor gestelde termijn af te ronden. 11. De student is in staat om relevante ontwikkelingen in het vakgebied te verbinden aan een eigen onderzoeksopzet en kan een beperkt aantal analysetechnieken en onderzoeksmethoden zelfstandig toepassen. Artikel 2.2- Opleidingsspecifieke eindtermen 1. De student heeft aantoonbare kennis van en inzicht in het vakgebied van de opleiding waarbij – voor zover dit vakgebied tevens in het voortgezet onderwijs aan de orde is geweest – is voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit is overtroffen; de student beschikt meer in het bijzonder over de kennis en inzichten die hieronder omschreven zijn. 2. De student heeft aantoonbare kennis van en inzicht in de grondbeginselen van de belangrijkste vakgebieden/disciplines van de opleiding Algemene cultuurwetenschappen, te wetencultuurgeschiedenis en cultuursociologie, met als werkterreinen cultuurbeleid, erfgoedstudies en museumstudies. Vakken: • Canon van de Europese cultuur • Cultuur en samenleving • Cultuur en recht • Cultuur en media • Cultuurbeleid in Nederland • Cultuursociologie: een verkenning van kunst en populaire cultuur • Europese cultuurgeschiedenis • Europese cultuurcentra en buitenlandexcursie • Organisatie en management van culturele instellingen • Museologie • Erfgoed: inleiding 3. De student heeft aantoonbare kennis van en inzicht in de wetenschapsfilosofischeachtergronden van onderzoek binnen de vakgebieden/disciplines van de opleiding Algemene cultuurwetenschappen. Vakken: • Wetenschapsfilosofie • Europese cultuurgeschiedenis • Cultuurbeschouwing 4. De student heeft aantoonbare kennis van en inzicht in belangrijke thema's in de wetenschapsbeoefening en/of het wetenschappelijke debat binnen de vakgebieden/disciplines van de opleiding Algemene cultuurwetenschappen. Vakken: • Cultuurbeleid in Nederland • Europese cultuurcentra en buitenlandexcursie • Organisatie en management van culturele instellingen • Museologie • Erfgoed: inleiding
2
5. De student heeft aantoonbare kennis van het begrippenapparaat en de belangrijkste onderzoeksmethoden en –technieken binnen de vakgebieden/disciplines van de opleiding Algemene cultuurwetenschappen. Vakken: • Europese cultuurgeschiedenis • Cultuurpatronen • Cultuur en samenleving • Cultuur en recht • Cultuursociologie: een verkenning van kunst en populaire cultuur • Cultuurbeschouwing • Organisatie en management van culturele instellingen • Museologie • Erfgoed: inleiding 6. De student is in staat om de tijdens de opleiding verworven kennis (praktisch) toe te passen in een context die typisch is voor de vakgebieden/disciplines van de opleiding Algemene cultuurwetenschappen. Vakken: • Cultuur en samenleving • Wetenschappelijk schrijven • Organisatie en management van culturele instellingen • BA-scriptie, incl. werkgroep • Europese cultuurcentra en buitenlandexcursie 7. De student beschikt over aantoonbare vaardigheden die essentieel zijn voor de beoefening van de vakgebieden/disciplines van de opleiding Algemene cultuurwetenschappen, te weten onderzoek, mondelinge en schriftelijke presentatie op het gebied van kunst- en cultuurgeschiedenis en op het gebied van kunst- en cultuursociologie. Ook geeft de student er blijk van in correct schriftelijk en mondeling Nederlands verslag te kunnen leggen van deze leerresultaten. Vakken: • Cultuurpatronen • Canon van de Europese cultuur en wetenschappelijk schrijven • Cultuur en recht • Cultuurbeleid in Nederland • Cultuursociologie • Cultuur en media • Europese cultuurgeschiedenis • Europese cultuurcentra en buitenlandexcursie • Cultuurbeschouwing § 3 – Inrichting van de opleiding Artikel 3.1 – Vorm van de opleiding De opleiding wordt alleen voltijds aangeboden. Artikel 3.2 – Voertaal De opleiding wordt in het Nederlands verzorgd, tenzij in de studiegids anders staat vermeld.
3
Artikel 3.3 - Onderwijsprogramma propedeuse De propedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast. De toetsingsregeling is opgenomen in de studiehandleiding. 1e semester Vak Cultuurpatronen Canon van de Europese cultuur, incl. Wetenschappelijk schrijven Cultuursociologie: een verkenning van kunst en populaire cultuur
studielast blok 6 1-2 12 1-3
12
1-2
2e semester vak studielast blok Cultuurbeleid in Nederland 6 1 Europese cultuurcentra en 12 2-3 excursie
Cultuur en samenleving Cultuur en media
6 6
1 2
Onderzoeksvaardigheden zijn geïntegreerd in het volgende vak/de volgende vakken: Titel Studielast Semester Blok Europese cultuurcentra en excursie 12 2 2-3 Canon 12 1 1-3 Cultuursociologie 12 1 1-2
Artikel 3.4- Onderwijsprogramma postpropedeuse Na de propedeuse kiest de student één van de volgende drie varianten, door te kiezen voor een van de drie opleidingsgebonden keuzetrajecten van 18 EC: • Internationaal cultuurbeleid (6 EC) en Organisatie en management van culturele instellingen (12 EC) • Verzamelen: historisch perspectief (6 EC) en Museologie (12 EC) • Artefact (6 EC) en Erfgoed: inleiding (12 EC) a. Onderwijsprogramma Algemeen jaar 2: 1e semester vak Keuzevak Opleidingsgebonden keuzetraject
studielast blok 12 18
1-3
jaar 3: 1e semester vak Wetenschapsfilosofie
studielast blok 12 1-2
Keuzevak
18
4
2e semester vak Europese cultuurgeschiedenis Cultuur en recht Cultuurbeschouwing 2e semester vak Boeken en ander drukwerk als ‘cultuurdragers’ Scriptie met scriptiewerkgroep
studielast blok 6 1 12 12
2-3 1-2
studielast blok 6 1 12
2-3
1e semester
2e semester Keuzevak
Voor studenten die een semester in het buitenland willen studeren jaar 2: 1e semester 2e semester vak studielast blok vak Wetenschapsfilosofie 12 1-2 Europese cultuurgeschiedenis Opleidingsgebonden 18 1-3 Cultuur en recht keuzetraject Cultuurbeschouwing jaar 3: 1e semester vak Keuzevak
studielast blok 12
Keuzevak
18
2e semester vak Boeken en ander drukwerk als ‘cultuurdragers’ Scriptie met scriptiewerkgroep Keuzevak
12
studielast blok 6 1 12 12
studielast blok 6 1 12 12
b. Opleidingsgebonden keuzevakken (12 EC) 1. De volgende vakken worden gekenmerkt als opleidingsgebonden keuzetrajecten (18 EC), waarvan er een verplicht gevolgd moet worden: • Internationaal cultuurbeleid (6 EC) en Organisatie en management van culturele instellingen (12 EC) • Verzamelen: historisch perspectief (6 EC) en Museologie (12 EC) • Artefact (6 EC) en Erfgoed: inleiding (12 EC) 2. Daarnaast kan er gekozen worden voor de volgende opleidingsgebonden keuzevakken: • Internationaal cultuurbeleid (6 EC0 • Verzamelen: historisch perspectief (6 EC) • Artefact (6 EC) • Hedendaagse Chinese cultuur (12 EC) • Inleiding auteursrecht (6 EC) • Hoofdstukken informatierecht (6 EC) • Tentoonstellingspracticum (12 EC) • Inleiding tot de archeologie van het gedrukte boek I en II (12 EC) • Inleiding tot de archeologie van het handgeschreven boek I en II (12 EC) c. Specialistische minoren binnen het departement De volgende minoren gelden als specialistische minor zoals bedoeld in deel A, artikel 4.6 lid e: • Algemene cultuurwetenschappen • Erfgoedstudies • Hermetica • Kunstgeschiedenis • Museumstudies 5
2-3 1-2
2-3
•
Theaterwetenschap
§ 4 – Wijzigingen en inwerkingtreding Artikel 4.1 – Wijzigingen deel B a. Wijzigingen van deel B van deze regeling worden door de decaan - gehoord de opleidingscommissie en met inachtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. b. Een wijziging van deel B van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. Bij tussentijdse wijzigingen worden de opleidingscommissies en medezeggenschapsorganen om advies dan wel instemming gevraagd. Artikel 4.2 – Inwerkingtreding deel B Deel B van deze regeling treedt in werking op 1 september 2014. Aldus vastgesteld door de decaan van de faculteit op 16 september 2014.
6