Deel B van de onderwijs- en examenregeling voor de duale masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen, 90 EC, 2014-2015 § 1 – Algemene bepalingen Artikel 1.1 – Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Dit opleidingsspecifieke gedeelte B hoort bij deel A van de regeling dat algemene bepalingen bevat met betrekking tot het onderwijs en de examens van de masteropleidingen van de Faculteit der Geesteswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat opleidingsspecifieke bepalingen met betrekking tot de duale masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen.
§ 2- Opbouw van de opleiding Artikel 2.1 – studielast a. De masteropleiding heeft een omvang van 90 studiepunten. b. Het examen van de master omvat de volgende verplichte onderdelen: • 42 studiepunten mastervakken; • 30 studiepunten leerwerkplaats/stage; • 18 studiepunten scriptie. c. In paragraaf 4 staan per programma de vakken met studielast vermeld. Artikel 2.2 – vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds / duaal aangeboden. Artikel 2.3 – vrije opleiding De student heeft de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, een eigen samenhangend onderwijsprogramma samen te stellen dat afwijkt van de onderwijsprogramma’s zoals vermeld in paragraaf 4. De samenstelling van een dergelijk programma behoeft voor aanvang van de opleiding de goedkeuring van de examencommissie van de Graduate School of Humanities. Artikel 2.4 – credit transfer en vrijstellingen a. Studenten die voorafgaand aan een duale master al een masterdiploma hebben behaald kunnen bij de examencommissie een verzoek tot vrijstelling voor de keuzevakken indienen. b. Studenten die voorafgaand aan de duale master al vakken hebben afgerond op masterniveau kunnen bij de examencommissie een verzoek indienen om deze vakken mee te laten tellen voor het duale masterexamen. Artikel 2.5 – selectieprocedure In verband met het beperkte aantal leerwerkplaatsen vindt er een selectieprocedure plaats. De selectieprocedure per programma is beschreven in paragraaf 4. De selectiecommissie bestaat uit leden afkomstig uit de bij het programma betrokken capaciteitsgroep en uit het beroepsveld.
1
§ 3 - Doelstelling en eindtermen Artikel 3.1 – doelstelling van de opleiding Met de master wordt beoogd de student zodanige kennis en vaardigheden en een zodanig inzicht bij te brengen op het gebied van de opleiding dat de afgestudeerde beschikt over de kennis en competenties die een voorwaarde zijn om te worden toegelaten tot een promotietraject, en die hem of haar in staat stellen tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verzorgen van publicaties daarover. De afgestudeerde is daarnaast in staat op zelfstandige en professionele wijze een functie uit te oefenen op gevorderd academisch niveau. Artikel 3.2 – eindtermen van de opleiding a. academisch denk- en werkniveau De student die de masteropleiding heeft afgerond: 1. is in staat geesteswetenschappelijk onderzoek te verrichten en daarvan verslag te doen; 2. is in staat verschillende theoretische visies over een onderwerp waarin hij gespecialiseerd is uiteen te zetten en daarover een eigen standpunt te bepalen; 3. is in staat in om zelfstandig te werken, alsmede volwaardig te functioneren in teamverband; 4. is in staat om de belangrijke thema’s in hedendaagse debatten op het terrein van de eigen specialisatie(s) uiteen te zetten en daarover een eigen standpunt te bepalen. b. vakspecifieke eindtermen De student die de masteropleiding heeft afgerond: 1. heeft een gedegen overzicht van de opleiding en van de geschiedenis van het vakgebied; 2. heeft een grondige kennis van een specialisme binnen de opleiding, dan wel een gedegen kennis op het snijvlak van de opleiding en een ander vakgebied; 3. heeft de vaardigheid om zelfstandig problemen op het terrein van het vakgebied te signaleren, formuleren, analyseren en oplossingen aan te dragen. De student is tevens in staat gerichte onderzoeksvragen te formuleren en deze te presenteren in een onderzoeksplan. 4. heeft de vaardigheid de relevante vakliteratuur rond een onderwerp te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen; 5. heeft de vaardigheid om onderzoek op het vakgebied uit te voeren en daarover te rapporteren op een wijze die voldoet aan de gebruikelijke disciplinaire normen; 6. heeft ervaring opgedaan met de praktische toepassing van het vakgebied in een (of meer) relevante instelling(en) buiten de Universiteit van Amsterdam; 7. is in staat binnen een complexe organisatie te functioneren. Programmaspecifieke eindtermen staan in paragraaf 4.
2
§ 4 - Programma Discourse and Argumentation Studies Artikel 4.1 – voertaal De voertaal van dit programma is Engels. Artikel 4.2 – programmaspecifieke ingangseisen a. Elke student die over een universitair bachelordiploma beschikt, kan via het Graduate Office van de faculteit een verzoek tot toelating tot de master aan de examencommissie voorleggen. Aanmelden hiervoor kan uitsluitend online via www.gsh.uva.nl tot 1 april van het voorafgaand academisch jaar. De examencommissie beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. b. De volgende bachelordiploma’s behaald aan een Nederlandse universiteit of een daarmee vergelijkbare instelling, bieden met in achtneming van de selectieprocedure toegang tot het programma: • Bachelordiploma Taal en communicatie; • Bachelordiploma Nederlandse taal en cultuur, mits de bachelorscriptie gewijd is aan taalbeheersing • Bachelordiploma Wijsbegeerte, mits een 24 EC minor Argumentatie in theorie en praktijk is gevolgd. • Daarnaast is het masterprogramma Discourse and Argumentation Studies toegankelijk met een ander bachelorprogramma in de Geesteswetenschappen, mits de student beschikt over aantoonbare theoretische kennis en praktische vaardigheden op het terrein van verbale communicatie, argumentatie en retorica (blijkend uit gevolgde theoretische vakken op het vakgebied van de taalbeheersing en praktijkgerichte vakken op het terrein van mondelinge en schriftelijke communicatie). c. Een student van wie het Engels niet de moedertaal is, moet bij aanmelding aantonen dat zijn of haar Engelse taalvaardigheid van een voldoende niveau is om het masterprogramma met goed gevolg te kunnen afronden. Op de website van het programma wordt vermeld op welke wijze de student voldoende Engelse taalvaardigheid kan aantonen. d. Studenten met een bachelordiploma uit een van de volgende landen hoeven geen taaltest te overleggen: Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië, Ierland, Australië en Nieuw Zeeland. e. UvA studenten die tijdens de bachelor het vak Academic English hebben gevolgd en met een 7,0 of hoger hebben afgerond hoeven geen test te overleggen. Artikel 4.3 – programmaspecifieke selectiecriteria voor de selectieprocedure De selectiecriteria voor het programma zijn: 1. Een cijferlijst van de behaalde tentamens in de bacheloropleiding of van een vergelijkbare opleiding, met een gemiddelde van tenminste een 7,0 in de postpropedeutische fase. Als het gemiddelde van de cijfers beneden de 7,0 ligt wordt ter verklaring een toelichting gegeven op de behaalde resultaten. 2. Een overzicht van het studietempo; indien de studieduur langer is dan de door de opleiding aangegeven cursusduur dient gemotiveerd te worden waarom de studie vertraging heeft ondergaan. Wanneer de opleiding nog niet voltooid is ten tijde van de aanvraag, dienen studenten een overzicht te geven van nog af te ronden onderdelen, alsmede een planning voor het afronden van deze onderdelen. 3. Gebleken belangstelling voor argumentatie en overtuigingsprocessen. 4. Geschiktheid en motivatie voor zowel de studie van argumentatie als de praktische 3
toepassing van vaardigheden tijdens de stage (zoals blijkend uit het cv en de motivatiebrief).
4
Artikel 4.4 – opbouw programma Discourse and Argumentation Studies JAAR 1 Semester 1
Semester 2 workload block 6 EC 1
Qualitative Methods
workload block 6 EC 1
6 EC
1
Argumentative Practices 2
6 EC
2
Argumentation In Institutional Contexts
6 EC
2
DMA-Thesis
18 EC
1+2+3
Dialectical and Rhetorical Analysis and Fallacies
6 EC
2
6 EC
3
Quantitative Methods Argumentation and Discourse in Science 1
Research Paper Argumentation
JAAR 2 Semester 1 DMA-Internship
Semester 2 workload block 30 EC 1+2+3
Workload block
Artikel 4.5 – programmaspecifieke eindtermen De student die het programma heeft afgesloten beschikt over: 1. Gedegen kennis van verschillende theoretische benaderingen van argumentatie 2. Vaardigheid in analyseren, evalueren en produceren van argumentatie 3. Vaardigheid om de verworven theoretische en praktische inzichten toe te passen in de praktijk van een instelling, bedrijf of organisatie 4. Goede receptieve alsmede schriftelijk productieve taalvaardigheid in het Engels. Programma Tekst en communicatie Artikel 4.1 – voertaal a. De voertaal van dit programma is Nederlands. b. In afwijking van het bepaalde onder a worden enkele vakken in het Engels gegeven. Indien dit het geval is, staat dit vermeld in de studiegids. Artikel 4.2 – programmaspecifieke ingangseisen a. Elke student die over een universitair bachelordiploma beschikt, kan via het Graduate Office van de faculteit een verzoek tot toelating tot de master aan de examencommissie voorleggen. Aanmelden hiervoor kan uitsluitend online via www.gsh.uva.nl tot 1 april van het voorafgaand academisch jaar. De examencommissie beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. b. De volgende bachelordiploma’s behaald aan een Nederlandse universiteit of een daarmee vergelijkbare instelling, bieden met in achtneming van de selectieprocedure toegang tot het 5
programma: • Bachelordiploma Nederlandse taal en cultuur met specialisatie Taalbeheersing • Bachelordiploma Taal en communicatie • Daarnaast is het masterprogramma Tekst en communicatie toegankelijk met een ander bachelorprogramma in de Geesteswetenschappen behaald aan een Nederlandse universiteit, mits de student beschikt over aantoonbare theoretische kennis en praktische vaardigheden op het terrein van verbale communicatie, argumentatie en retorica (blijkend uit gevolgde theoretische vakken op het vakgebied van de taalbeheersing en praktijkgerichte vakken op het terrein van mondelinge en schriftelijke communicatie). Artikel 4.3 – programmaspecifieke selectiecriteria voor de selectieprocedure De selectiecriteria voor het programma zijn: 1. Een cijferlijst van de behaalde tentamens in de Bacheloropleiding III of van een vergelijkbare opleiding, met een gemiddelde van ten minste een 7,0 in de postpropedeutische fase. Als het gemiddelde van de cijfers beneden de 7,0 ligt wordt ter verklaring een toelichting gegeven op de behaalde resultaten. 2. Een overzicht van het studietempo; indien de studieduur langer is dan de door de opleiding aangegeven cursusduur dient gemotiveerd te worden waarom de studie vertraging heeft ondergaan. Wanneer de opleiding nog niet voltooid is ten tijde van de aanvraag, dienen studenten een overzicht te geven van nog af te ronden onderdelen, alsmede een planning voor het afronden van deze onderdelen. 3. Toelating vindt plaats op basis van een selectieprocedure waarbij de volgende criteria een rol spelen: • gebleken belangstelling voor en aantoonbare goede vaardigheden in het schrijven en redigeren van teksten (zoals blijkend uit het meegestuurde materiaal); • geschiktheid en motivatie (zoals blijkend uit het cv, de invulling van keuze- en minorruimte, een stage en activiteiten buiten de studie Artikel 4.4 – opbouw programma Tekst en communciatie JAAR 1 Semester 1 Quantitative Methods
Semester 2 studielast blok 6 EC 1
Argumentation and Discourse in Science 1
6 EC
1
Dialectical and Rhetorical Analysis and Fallacies 1
6 EC
2
Journalistieke Vaardigheden
12 EC
2+3
Communicatie in organisaties DMA-scriptie
studielast blok 12 EC 1+2 18 EC
1+2+3
JAAR 2 Semester 1
Semester 2 studielast blok
studielast blok 6
DMA-stage
30 EC
1+2+3
Artikel 4.5 – programmaspecifieke eindtermen De student die het programma heeft afgesloten beschikt over: 1. kennis en theorieën over het schrijven en herschrijven van teksten voor een specifiek publiek en voor specifieke situaties en bezit vaardigheden hierin; 2. kennis van en inzicht in theorieën over tekst en communicatie; 3. de vaardigheid in het toepassen van theoretische inzichten over tekst en communicatie bij het oplossen van praktische problemen in de praktijk van schriftelijke communicatie.
§ 5 – Wijzigingen en inwerkingtreding Artikel 5.1 – Wijzigingen deel B a. Wijzigingen van deel B van deze regeling worden door de decaan - gehoord de opleidingscommissie en met inachtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. b. Een wijziging van deel B van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. Bij tussentijdse wijzigingen worden de opleidingscommissies en medezeggenschapsorganen om advies dan wel instemming gevraagd. Artikel 5.2 – Inwerkingtreding deel B Deel B van deze regeling treedt in werking op 1 september 2014. Aldus vastgesteld door de decaan van de faculteit op 16 september 2014.
7
8