Deel 1: PowerPoint Basis De mogelijkheden van PowerPoint als ondersteunend middel voor een gedifferentieerde begeleiding van leerlingen met beperkingen.
CNO Universiteit Antwerpen
1
Deel 1
PowerPoint Basis
In dit deel worden de basiselementen van PowerPoint toegelicht: hoe u een presentatie moet openen, opslaan en sluiten, hoe u tekst en figuren invoegt, hoe u een nieuwe dia invoegt, enz.
1. PowerPoint openen en een nieuwe presentatie starten A. PowerPoint openen 1. Kies
links onderaan het scherm
2. Klik op “Programma’s”:
3. Klik op het dubbele pijltje om alle programma’s in de lijst te zien:
2
4. Klik in de lijst op “Microsoft Office”:
5. Klik op “Microsoft Office PowerPoint”:
3
Wacht tot het programma volledig is opgestart alvorens verder te gaan. U ziet nu het volgende scherm (of een variant hierop, afhankelijk van uw versie van het programma en reeds gemaakte instellingen):
B. Nieuwe presentatie starten Let op: Een presentatie is niet hetzelfde als een dia. Een presentatie is een verzameling van dia’s, het is een reeks van dia’s die één voor één getoond worden. Wanneer u een nieuwe presentatie opent, zal deze één dia bevatten: u dient dus nog nieuwe dia’s in te voegen. Hoe u dit doet, kunt u lezen in“Deel 1 PowerPoint Basis, 7. Een dia toevoegen”.
4
1. Klik linksboven op het icoontje met het witte blad papier met omgeplooide hoek:
2. U krijgt nu rechts een overzicht van mogelijke indelingen. Kies een volledig lege indeling als basisdia:
5
2. Een figuur invoegen Men kan twee soorten figuren invoegen: illustraties vanuit het programma PowerPoint zélf en figuren uit uw eigen afbeeldingen. In “Deel 6 PowerPoint presentaties aantrekkelijk maken, 1. Materiaal verzamelen”, wordt uitgelegd hoe u eigen afbeeldingen op uw computer kunt verzamelen.
A. Een illustratie invoegen 1. Kies “Invoegen” bovenaan in de werkbalk:
2. Klik op “Afbeelding”:
3. Klik op “Illustratie”:
6
4. Rechts zal volgende balk verschijnen:
1
Typ een trefwoord waarnaar u wilt zoeken. Om bijvoorbeeld een auto in te voegen, typt u ‘auto’ in dit zoekvakje. Ga dan verder met stap 2.
4 2
Druk op start om het zoeken te beginnen. Klik op het pijltje en vink ‘overal’ aan, hierdoor zal de computer gaan zoeken in ‘Alle collecties’ in plaats van enkel in ‘Geselecteerde collecties’
.
3
Klik op het pijltje en kijk na of het vakje voor ‘Alle mediabestandstypen’ aangevinkt is.
7
5. Om de auto te zoeken, typte u ‘auto’ in het zoekvakje en klikte vervolgens op ‘Starten’. Dit zou het volgende resultaat moeten geven:
8
6. Om een figuur uit de gevonden collectie in te voegen, klikt u gewoon op die figuur. Deze verschijnt nu in het midden van de dia:
De wijze waarop u grootte en plaats van de illustratie kunt aanpassen staat beschreven in “Deel 1 PowerPoint basis, 3. Plaats en grootte van een figuur aanpassen”.
B. Een eigen afbeelding invoegen 1. Kies “Invoegen” bovenaan in de werkbalk:
9
2. Ga naar “Afbeelding”…:
…en kies “Uit bestand”:
10
3. U ziet volgend venster (of een soortgelijk venster, afhankelijk van de afbeeldingen die op uw computer opgeslagen zijn):
11
4. Indien uw beeldmateriaal zich in een andere map bevindt, zoek dan eerst deze map. Door te klikken op het naar onderen wijzende pijltje naast (in dit geval) “Mijn afbeeldingen”, ziet u dat de structuur van uw documentmappen zich openvouwt (deze structuur is bij iedereen anders, afhankelijk van de mappen die men op de computer heeft):
5. Selecteer in het geopende documentenmenu de map waarin uw afbeeldingen zich dan wél bevinden. Als u bijvoorbeeld afbeeldingen van een CD-rom wilt invoegen klikt u op “Cd-romstation (D:)” en selecteert u hier de gewenste afbeeldingen. Om toch terug te gaan naar het “Mijn afbeeldingen” menu klikt u op “Mijn documenten”, daaronder vindt u “Mijn afbeeldingen”.
12
6. Om een afbeelding effectief in te voegen, klikt u op de afbeelding en vervolgens rechts onderaan op “Invoegen”:
1 2
7. U krijgt een gelijkaardig scherm als bij het invoegen van een illustratie:
8. Om de afbeelding weer te verwijderen, selecteert u ze door erop te klikken en drukt u vervolgens op de Delete-toets. Deze vindt u meestal boven de pijltjes op uw toetsenbord.
13
3. Plaats en grootte van een figuur aanpassen 1. Klik op de figuur. U ziet een kadertje van 8 witte bolletjes verschijnen en één groen bolletje:
2. Om de plaats van de figuur te wijzigen, plaatst u de muiscursor op de afbeelding (de cursor zal hierdoor veranderen in vier uit elkaar staande pijltjes ), u drukt de linkermuisknop in en houdt deze ingedrukt terwijl u de muis beweegt. De afbeelding kleeft nu als het ware aan de muiscursor. Zo sleept u de afbeelding naar de gewenste plaats. Wanneer u de gewenste positie bereikt heeft, laat u de linkermuisknop los. 3. Om de grootte van een figuur te wijzigen, versleept u één van de vier hoekpunten. De hoekpunten van de figuur zijn de vier witte bolletjes die op de hoeken staan. Wanneer u de cursor op één ervan zet hier verandert de cursor in twee uit elkaar staande pijltjes :
U zou ook één van de vier overige punten kunnen verslepen, maar dan blijft de lengte - breedte verhouding niet behouden. Let op: Op deze manier verplaatst u de figuur niét. 4. Om een figuur te spiegelen, neemt u opnieuw één van de hoekpunten en sleept u de figuur over zijn eigen as (de cursor verandert hier ook in twee uit elkaar staande pijltjes
).
Ook hier kunt u één van de overige vier punten verslepen, zonder behoud van lengte - breedte verhouding.
14
5. Om een figuur te draaien, plaatst u de muiscursor op het groene bolletje. U ziet dan een rond pijltje. Druk de linkermuisknop in en houdt deze ingedrukt terwijl u de figuur draait.
U bent nu klaar met het invoegen van figuren. In het volgende onderdeel wordt uitgelegd hoe u een tekst kunt invoegen
15
4. Tekst invoegen Om tekst in te voegen, hebt u de werkbalk “Tekenen” nodig. Deze staat meestal links onderaan het scherm.
Ziet u deze balk niet, lees dan eerst het deeltje “Help, ik zie geen werkbalk “Tekenen!”, op de volgende pagina.
1. Klik onderaan in de werkbalk “Tekenen” op het icoon “Tekstvak”:
2. Wanneer u de cursor in de dia verplaatst, ziet u dat deze de vorm van een plusteken heeft. Nu kunt u klikken en slepen om een tekstvak te maken, met dit resultaat:
Anders dan in de meeste schrijfprogramma’s kunt u het tekstvak op eender welke plaats in de dia zetten. U kunt dit tekstvak op dezelfde manier behandelen als een figuur. U kunt het vak verplaatsen en breder maken. De hoogte past zich automatisch aan wanneer u ENTER drukt tijdens het typen. 3. Om tekst in te voeren, klikt u binnen het vak en begint gewoon te typen. U kunt de grootte en het lettertype aanpassen, net zoals in een Word document. Selecteer hiervoor de tekst (om een tekst te selecteren klikt u achter het laatste woord en houdt u de linkermuisknop ingedrukt terwijl u de cursor over de tekst sleept. U zal zien dat uw tekst nu in een zwart balkje komt te staan), daarna kunt u de gewenste veranderingen doorvoeren:
Klik hier om het lettertype aan te passen
Klik hier om de grootte van de letters aan te passen
Klik hier om de tekst te onderlijnen, in het vet te zetten of schuin te zetten
4. Om de tekst weer te verwijderen, selecteert u het tekstvak door erop te klikken en drukt u vervolgens op de Delete-toets. Deze vindt u meestal boven de pijltjes op uw toetsenbord. 16
Help ik zie geen werkbalk “Tekenen”! 1. Kies “Beeld”:
2. Ga vervolgens naar “Werkbalken”:
3. Vink “Tekenen” aan door erop te klikken:
De werkbalk zal nu op het scherm verschijnen.
17
5. Tekenen in PowerPoint A. Eenvoudige vormen Binnen PowerPoint is het mogelijk om eenvoudige vormen te tekenen. De meest courante vormen, namelijk lijn, pijl, rechthoek en ovaal zijn in de werkbalk “Tekenen” als pictogram aanwezig. Hier zal het tekenen van een rechthoek geïllustreerd worden. Het tekenen van andere vormen verloopt gelijkaardig.
1. Klik op het icoon “Rechthoek” in de werkbalk “Tekenen”:
2. Wanneer u de cursor in het dia-veld beweegt, merkt u dat deze de vorm heeft van een groot plusteken. Druk de linkermuisknop in om het tekenen te starten en sleep nu diagonaal tot de rechthoek het gewenste formaat heeft.
3. Laat de linkermuisknop los om het tekenen te voltooien. U krijgt een ingekleurde rechthoek:
U kunt deze vorm draaien, spiegelen, verslepen en het formaat wijzigen, net als bij een andere figuur.
18
4. Om de kleur en eigenschappen van de vorm te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop in de vorm en kiest u vervolgens “AutoVorm opmaken”.
5. U krijgt volgend scherm, met bovenaan verschillende tabbladen: 1ste tabblad: Kleuren en lijnen aanpassen:
Wijzig de kleur van het vlak.
Maak de kleur in het vlak meer of minder transparant Wijzig kleur, soort, vorm en dikte van de lijn die de figuur omgeeft.
Klik op de naar onderen wijzende pijltjes om de verschillende opties te kunnen zien. Klik op ‘OK’ om uw keuzes vast te leggen en het venster te verlaten. 19
2de tabblad: Klik op ‘Grootte’:
Wijzig de hoogte en de breedte van de vorm door een aantal centimeters in te geven. Wijzig de hoogte en de breedte van de vorm procentueel, hier zullen de bestaande verhoudingen behouden worden. Vink dit vakje aan indien u niet wenst dat hoogte en breedte afzonderlijk kunnen gewijzigd worden.
Let op, zoals reeds eerder vermeld (“Deel 1 Impress basis, 3. Plaats en grootte van een figuur aanpassen”) kunnen deze wijzigingen ook aangebracht worden door met de figuur te slepen, maar dan is het resultaat minder precies. Klik op de naar onderen wijzende pijltjes om de verschillende opties te kunnen zien. Klik op ‘OK’ om uw keuzes vast te leggen en het venster te verlaten.
20
3de tabblad: Klik op ‘Positie’:
Hier kunt u exact de afstand van de figuur tot de verschillende hoeken bepalen, zowel horizontaal als verticaal.
Let op, zoals reeds eerder vermeld (“Deel 1 PowerPoint basis, 3. Plaats en grootte van een figuur aanpassen”) kunnen deze wijzigingen ook aangebracht worden door met de figuur te slepen, maar dan is het resultaat minder precies. Klik op de naar onderen wijzende pijltjes om de verschillende opties te kunnen zien. Klik op ‘OK’ om uw keuzes vast te leggen en het venster te verlaten.
B. Andere AutoVormen 1. Klik onderaan in de werkbalk “Tekenen” op “AutoVormen” om de verschillende mogelijkheden te bekijken.
21
2.Klik op de gewenste vorm om de mogelijkheden te bekijken, in dit voorbeeld de ‘basisvormen’.
Het tekenen van deze vormen verloopt analoog aan het tekenen van een rechthoek.
22
6. Achtergrond van de dia veranderen Om de diareeks wat op te fleuren, kan men de achtergrond van de dia’s een kleur geven. Meer uitleg hierover vindt u in “Deel 6 PowerPoint presentaties aantrekkelijker maken, 6. Achtergronden”.
7. Een dia toevoegen Er zijn verschillende manieren om een dia toe te voegen aan de presentatie. Hier worden 2 methoden uitgelegd. Let op: Een nieuwe dia toevoegen is niet gelijk aan een nieuwe presentatie starten (zie: “Deel 1 PowerPoint basis, 1.PowerPoint openen en een nieuwe presentatie starten”)! Methode 1: Links van het scherm bevindt zich een balk met alle reeds gemaakte dia’s onder elkaar. Klik met de rechtermuisknop op de plaats waar u de dia wilt toevoegen. Wanneer u achteraan een dia wilt toevoegen, is dit onder de laatste dia. Kies vervolgens “Nieuwe dia”:
Methode 2: Klik in de werkbalk “Opmaak” (dit is de werkbalk net boven de PowerPoint dia, waarin o.a. ook het lettertype wordt aangegeven) op “Nieuwe dia”:
Als u geen bepaalde plaats selecteert, zal de nieuwe dia gewoon achteraan de reeks toegevoegd worden. Links van het scherm bevindt zich echter een balk met alle reeds gemaakte dia’s onder elkaar. Klik in deze kolom met de rechtermuisknop op de plaats waar u de nieuwe dia wilt invoegen. Als u dan op ‘Nieuwe dia’ klikt, zal de dia op deze plaats toegevoegd worden.
23
Wanneer u een dia hebt ingevoegd, kunt u opnieuw de indeling van deze dia bepalen. Zie hiervoor “Deel 1 PowerPoint basis, 1.PowerPoint openen en een nieuwe presentatie starten, B”.
8. Een presentatie bewaren en openen A. Een presentatie bewaren Om uw werk te bewaren, zijn er drie mogelijkheden. Ze worden hier alledrie toegelicht. Methode 1: Klik op het diskette - icoon in de Standaard werkbalk:
Methode 2: Vorm de toetsencombinatie Ctrl+S. Indien uw bestand nog geen naam heeft, dus als dit de eerste keer is dat u het bestand opslaat, krijgt u het volgende ‘Opslaan als’ menu. Selecteer hierin de map waarin u de presentatie wilt opslaan en geef de presentatie een naam naar keuze.
1
2
Kies de map waarin uw bestand wordt opgeslagen.
Geef het bestand een naam.
3
De volgende keren dat u het bestand opslaat via methode 1 of 2, zal u dit venster niet meer krijgen en hoeft u niets extra te doen. De computer zal de wijzigingen dan automatisch opslaan onder de naam die u in het begin voor het bestand koos.
24
Methode 3: Om een bestand onder een andere naam op te slaan, kiest u in de menubalk bovenaan het scherm “Bestand” en in de lijst die verschijnt “Opslaan als”. U krijgt dan hetzelfde “Opslaan als”-menu als in Methode 1 en 2. Kijk bij deze methoden voor verdere instructies
. Een gouden raad: Sla tussendoor uw werk regelmatig op zodat bijvoorbeeld een stroompanne of een computercrash geen uren werk vernietigt…
B Een presentatie openen 1. Open PowerPoint zoals beschreven in “Deel 1 PowerPoint basis, 1. PowerPoint openen en een nieuwe presentatie starten, A.” 2. Methode 1: Vorm Ctrl+O op het toetsenbord. Methode 2: Klik op het map - icoon in de Standaard werkbalk:
25
3. In beide gevallen krijgt u het volgende “Openen” menu (of een variant hierop):
4. Ga naar de map waar het bestand zich bevindt (Ook hier is de structuur weer afhankelijk van de mappen die u op uw computer heeft):
26
5. Kies de gewenste bestandnaam en klik “Openen”:
1
2
De gekozen presentatie wordt vervolgens geladen. U heeft nu deel 1 volledig doorlopen. In de volgende delen wordt getoond hoe u met deze vaardigheden verschillende toepassingen in PowerPoint kunt maken: actie-reactie oefeningen, klikoefeningen, een bladerboek en scannende presentaties. In de delen 6 en 7 tenslotte worden tips gegeven om de presentaties aantrekkelijker of eenvoudiger te maken.
27