VERSLAG VAN AANVULLENDE STOF- EN KWARTSMETINGEN
December 2014
VERSLAG VAN AANVULLENDE STOF- EN KWARTSMETINGEN
W.J.T. van Alphen, veiligheidskundige (V1) en arbeidshygiënist (12768)
-2-
INHOUDSOPGAVE
1.
Aanleiding
2.
Aantal aanvullende metingen
3.
Overzicht aanvullende metingen in 2014
4.
Condities
5.
Gebruik van oudere gegevens
6.
Resultaten
7.
Betrekkelijkheid van de resultaten
8.
Beoordeling meetresultaten
9.
Conclusies
10. Geraadpleegde documentatie
Bijlage
1. IHSTAT (Industrial Hygiene Statistics) berekeningen 2. Referentiewaarden voor de maximale waarden in de inademingslucht 3. Vergelijking met de uitgangspunten in de startnotitie plus aanvullend de beheersmaatregelen inclusief de adembescherming 4. De meest stofbelastende werkzaamheden 5. Brief van RPS over stofbemonstering in Tiel
-3-
1. Aanleiding Naar aanleiding van de gesprekken tussen VOBN en de Inspectie SZW, is gekozen voor aanvullende metingen naar kwartsstof en respirabel stof. Het betreft een aantal aanvullende metingen op het rapport: “Verslag stof- en kwartsmetingen bij zes betonmortelcentrales VOBN” van september 2012. Met deze aanvullende metingen wordt bereikt dat er minimaal 6 meetgegevens beschikbaar komen per zogenaamde Homogene Blootstellingsgroep van werknemers (HBG), anders gezegd: per functiegroep. Bij de aanvullende metingen is rekening gehouden met eerder uitgevoerde metingen in 2000 zoals beschreven in het zogenaamde Andromirapport van 15 maart 2001 (“rapportage Respirabel kristallijn kwartsblootstelling in de betonmortelindustrie en analysemodel”), rapporten verkregen van de Inspectie SZW en de metingen uit 2012. Dit rapport moet als aanvulling gezien worden op het meetrapport van 2012. Om veel herhalingen te voorkómen, wordt op sommige plaatsen in dit rapport verwezen naar de rapportage van september 2012. 2. Aantal aanvullende metingen Oorspronkelijk werd voorgesteld 20 aanvullende metingen te doen. Het aantal metingen is gereduceerd tot 14 omdat de metingen bij het uithakken van truckmixers zijn komen te vervallen. Voor die truckmixers worden tegenwoordig andere technieken gebruikt. Daarbij geldt dat wanneer nog op de conventionele wijze de truckmixers handmatig worden uitgehakt, de concentratie aan stof en kwarts voor de betreffende medewerker in de truckmixer(ketel) ordes hoger liggen dan de grenswaarde. Zeer strikte adembescherming is dan noodzakelijk. Metingen verrichten naar die concentratie is weinig zinvol en bovendien nagenoeg onmogelijk omdat binnen relatief zere korte tijd de filters verstopt zullen zitten. Eerder is aangegeven dat in het verleden de functies meer eenduidig waren, maar dat thans er sprake is van een grotere multifunctionaliteit. Functie en taak zijn niet altijd goed te scheiden en lopen in de omschrijvingen dan ook door elkaar. Daar waar medewerkers meer taken hebben, is een persoonsgebonden meting uitgevoerd om zo de blootstelling voor stof en kwarts voor de betreffende personen goed in kaart te brengen. Er zijn géén aanvullende terreinmetingen gedaan. Dit omdat de resultaten daarvan niet toegekend kunnen worden aan een of meer specifieke medewerkers. Daarbij komt dat voor alle medewerkers die over het terrein lopen of daar werkzaamheden uitvoeren, aparte functiegerichte metingen zijn uitgevoerd. En het gaat uiteindelijk om inzicht in de blootstelling aan stof en kwarts voor die medewerkers en niet om inzicht in de hoogte van de concentraties aan stof en kwarts op verschillende punten van het terrein.
-4-
3. Overzicht aanvullende metingen in 2014 Op alle plaatsen was het zeer droog weer; windkracht ≥ 4 Bft. Het stof is gravimetrisch gemeten (MDHS 14/3) en het respirabel kwarts (CAS nr. 14808-60-7) volgens FT-IR / NIOSH 7602. Dinsdag 20 mei 2014 Rotterdam Opijnenstraat 3 Rotterdam Menger Kraan Dinsdag 20 mei 2014 Europoort MEBIN Dintelweg 125 Europoort Kraan Bobcat Menger Vrijdag 12 september 2014 Haarlem Ir. Lelyweg 30 Waarderpolder in Haarlem Menger Bobcat Donderdag 18 september 2014 Zoeterwoude Hoge Rijndijk 271 Zoeterwoude Bobcat Vrijdag 14 november 2014 Maassluis Betoncentrale Maassluis Heldringstraat 37 Maassluis Chauffeur shovel en chauffeur bobcat Vaak met open ramen Opvallend: stofnetten om de voorraadbakken. Dit omdat de centrale pal tegen een woonwijk aan ligt. Kan ook voor andere centrales een inperking zijn voor stofbelasting naar de omgeving. Vraag is hoe effectief die grove netten zijn tegen fijn stof. Vrijdag 14 november 2014 Rotterdam Betoncentrale Rotterdam Schaardijk 509 Rotterdam Chauffeur shovel en chauffeur bobcat 20 november 2014 Tiel Van Hesteren Betonmortel Zuiderhavenweg 44 Tiel Chauffeur shovel en chauffeur bobcat Kwarts en stof gemeten. Door een fout bij RPS zijn de stofmetingen mislukt. Hierover is een brief van RPS met excuses. Zie bijlage 5.
-5-
4. Condities Bij het verrichten van de aanvullende metingen in 2014 waren weer de gebruikelijke verzwarende omstandigheden aanwezig om de metingen uit te voeren. Ruim van te voren moet de meetapparatuur gereserveerd worden, omdat er slechts een beperkt aantal meetpompjes aanwezig is. De weerscondities zijn ruim van te voren niet goed te voorspellen. Dat betekent dat verschillende meetdagen op het laatste moment werden afgelast, omdat het weer niet goed was (te nat, geen of te weinig wind). Bij verschillende betonmortelcentrales was geen of nauwelijks productie. Bij verschillende centrales waren geen shovels of bobcats. Doordat door deze variabelen heen gelaveerd moest worden, bleek veel meer tijd nodig te zijn voor het verrichten van de aanvullende metingen.
5. Gebruik van oudere gegevens Slechts een beperkt aantal metingen uit eerdere meetsessies waren bruikbaar omdat niet bij alle meetdagen de weerscondities waren aangegeven. Slechts op die dagen waarbij wel de weerscondities vermeld waren en deze vielen onder de categorie droog en winderig, zijn de betreffende meetresultaten uit het Andromirapport gebruikt. Bij de rapporten van de Inspectie-SZW waren de weerscondities niet vermeld en ging het in een aantal gevallen niet over betonmortelcentrales. Daarom konden die gegevens niet gebruikt worden. De metingen uit het Andromirapport die wel gebruikt konden worden, zijn: bij bedrijf A: 1 september 2000 bij bedrijf B: 14 juni 2000 bij bedrijf C: 29 en 30 juni 2000 bij bedrijf D: 25 en 30 augustus en 11 september 2000 Daarbij gaat het om de functies: kraanmachinist: 4 metingen, truckmixerchauffeur: 7 metingen en shovelmachinist: 2 metingen
-6-
6. Resultaten
Hieronder de samenvatting van de bevindingen. Voor de volledige meetresultaten wordt verwezen naar het bijgaande excelbestand. Functie
Mengmeester
Vulopening truckmixers 1
Laborant
Kraanmachinist cabine
Terrein 1
Chauffeur truckmixer
Chauffeur shovel
Centrale bij de menger
Bobcat
Aantal metingen
Soort
Rek. gem.
Geom. Gem.
Min
Max
Kans op Risicoclasnormoversch sificatie rijding (%) *
6
Stof
0,08
0,0763
0,05
0,13
0
GROEN
6
Kwarts
1,26
1,19
0,926
1,99
0
GROEN
7
Stof
0,067
0,063
0,04
0,1
0
GROEN
7
Kwarts
1,03
1,02
0,854
1,31
0
GROEN
6
Stof
0,082
0,078
0,05
0,11
0
GROEN
6
Kwarts
1,42
1,24
0,866
3,38
0
GROEN
9
Stof
0,107
0,094
0,04
0,21
0,1
GROEN
9
Kwarts
2,13
0,415
0,019
13,3
10
ROOD
6
Stof
0,075
0,07
0,05
0,12
0
GROEN
5
Kwarts
1,48
1,38
0,876
2,17
0
GROEN
7
Stof
0,301
0,235
0,06
0,58
18,4
ROOD
8
Kwarts
0,359
0,106
0,02
1,29
0,5
GROEN
5
Stof
0,58
0,19
0,05
2,43
26,4
ROOD
7
Kwarts
4,49
1,28
0,022
20,2
20,8
ROOD
6
Stof
1,26
0,841
0,13
2,87
67,8
ROOD
6
Kwarts
9,97
4,9
0,94
37
37,3
ROOD
5
Stof
0,28
0,221
0,05
0,5
18
ROOD
6
Kwarts
3,53
3,16
1,03
4,75
6.9
ROOD
-7-
7. Betrekkelijkheid van de resultaten De hoogte van de blootstelling wordt door een aantal factoren bepaald. Natuurlijk spelen voor buitensituaties de weersinvloeden daarbij een grote rol. Bij langdurig droog en winderig weer, is de kans op verspreiding van fijn zand over het terrein veel groter dan bij nat weer en daarmee kan er een grotere blootstelling optreden. Maar naast die weersinvloeden zijn ook andere factoren bepalend. Het wel of niet schoonhouden van het terrein d.m.v. water, zodat fijn zand niet ophoopt en zich door wind of bewegingen van voertuigen kan verspreiden. Bij de laborant: wanneer deze zijn werkruimte regelmatig schoonspuit en de plaatselijke afzuiging met de flexibele arm heel dicht bij de bron positioneert, zal er slechts een zeer kleine blootstelling zijn. Wanneer hij daarentegen niet de werkvlakken en vloer schoonspuit maar schoon borstelt (stoffer een blik) en de vloer schoonveegt met een veger, dan is de stofbelasting veel groter. Stofbelasting van de bobcatchauffeur hangt sterk af van de fijnheid van het materiaal in het ruim van het schip, de vochtigheid daarvan en de werkwijze. De bobcats zijn veelal nog open systemen (geen gesloten cabines met overdrukventilatie). De werkwijze zowel t.a.v. het rustig of wild aanschuiven met de bobcat van het materiaal en het handmatig schuiven of aanvegen van het materiaal. Bij vegen kan heel rustig worden geveegd maar ook ‘wild’. Wanneer het materiaal dan droog en fijn is (hetgeen onderin het ruim van het schip veelal niet het geval is) dan kan door die werkwijze een grote blootstelling optreden. De stofbelasting bij de chauffeur van de shovel. Ook deze wordt in belangrijke mate bepaald door de werkwijze. Veelal hebben de cabines van de shovels nog geen overdrukventilatie. De blootstelling wordt dan bepaald door de rijsnelheid, de stoffigheid op het terrein, het wel of niet gesloten houden van de cabineraampjes, het van grotere hoogte laten vallen van fijn zand of het rustig deponeren van geringere hoogte. De werkwijze van de kraanmachinist: het van grotere hoogte laten vallen van ladingen in de vulbakken of juist voorzichtig vanuit lagere hoogtes het materiaal deponeren. De werkzaamheden bij naburige bedrijven wanneer daar stoffige bewerkingen worden uitgevoerd en niet de juiste maatregelen getroffen zijn om stofverspreiding te voorkómen. Bovengenoemde factoren kunnen voor een sterke dag op dag variatie zorgen. Voor een belangrijk deel kan dit de grote spreiding in de meetresultaten verklaren. Dit betekent echter wel dat in de worst cases (langdurig zeer droog weer en winderig) serieus rekening moet worden gehouden met verhoogde blootstelling en dat dan juist een verscherpt regiem van maatregelen moet worden genomen (terrein frequenter besproeien, langzame snelheden, andere wijze van beladen, enz.). Bij gunstigere weersomstandigheden kan dat regiem dan lichter zijn. In vorstperiodes kan niet gesproeid worden en zal de verspreiding van stof meer moeten zitten in de andere maatregelen (langzame snelheden, andere wijze van beladen, sneller spills ruimen, enz.).
Eerder in de rapportage uit 2012 is beschreven dat een combinatie van factoren de hoogte van de blootstelling bepaalt. De mate van blootstelling aan stof en kwarts wordt in belangrijke mate bepaald door een combinatie van technische voorzieningen, organisatorische maatregelen, het gedrag van de medewerkers zelf (de manier van werken), de bedrijfscultuur en het weer.
-8-
Technische voorzieningen Binnen de onderzochte centrales zijn veel voorzieningen aanwezig. Enkele voorbeelden: Bij enkele centrales zit een sprinklersysteem/nathoudinstallatie bij de voorraadvakken. Waterkranen en hoge drukspuiten op het terrein om deze nat te houden. Afzuiging bij de mengers. Gebruik van filtermaskers bij stoffig werk. Plaatselijke afzuiging in laboratoria. De aanwezigheid van stofnetten om de voorraadbunkers zoals in Maassluis. Organisatorische maatregelen Qua organisatorische maatregelen zijn er spelregels, bijvoorbeeld: Bij droog weer veelvuldig met water schoonspuiten van het terrein. Binnen diverse centrales is ook een terreinmedewerker aanwezig voor dit werk. Aanhouden van lage maximumsnelheden van alle voertuigen op het terrein. Gesloten houden van de raampjes van voertuigen. Gesloten houden van de ramen en de deur van de laboratoria en het kantoortje (plus controlekamer). Direct opruimen van spills. Dragen van filtermaskers bij werkzaamheden waarbij stofvorming optreedt (bijvoorbeeld in de centrales zelf). In de praktijk blijkt echter dat deze maatregelen niet altijd consequent genomen worden. Gedrag van de medewerker zelf Doordat op het nakomen van de spelregels niet consequent gehandhaafd wordt (de medewerkers worden er niet op aangesproken), nemen de medewerkers het ook niet altijd zo nauw. De effecten van de blootstelling aan fijn stof en kwarts zijn immers ook niet direct merkbaar, zodat daar geen waarschuwende werking van uitgaat. Er is dan ook geen onderlinge aanspreekcultuur. Bij verschillende centrales wordt ‘losjes’ omgegaan met afspraken over het dragen van helmen, gehoorbescherming, veiligheidsschoenen en hesjes. Dit zijn dan nog duidelijk waarneembare zaken. Blootstelling aan stof is veel minder direct zichtbaar. Zo wordt de effectiviteit van beheersmaatregelen sterk beïnvloed door gedrag en kan gedragsverandering een belangrijke rol spelen in het verlagen van de blootstelling. Daarnaast speelt de wisselwerking tussen het individuele gedrag en de omgeving een belangrijke rol bij de blootstellingsreductie. Het weer Heel sterk bepalend voor de mate van de stofverspreiding en daarmee voor de grootte van de blootstelling is het weer. Bij langdurig warm en droog weer met wind (windkracht en windrichting) is de kans op verspreiding van fijn stof en kwarts en daarmee de hoogte van de blootstelling veel groter dan bij andere weersomstandigheden. In bijlage 4 zijn de meest stofbelastende werkzaamheden beschreven zoals ook beschreven in de rapportage uit 2012.
-9-
8. Beoordeling meetresultaten Als grenswaarden zijn gehanteerd: Kwarts 0,075 mg/m3 = 75 µg/m3 Inhaleerbaar stof: 10 mg/m3 Respirabel stof: 5 mg/m3 Als maatstaf wordt hier de 10%-waarde van genomen. Te weten: Kwarts 0,0075 mg/m3 = 7,5 µg/m3 Inhaleerbaar stof: 1 mg/m3 Respirabel stof: 0,5 mg/m3 Statistisch is gekeken naar de meetresultaten. De gemeten concentraties dienen altijd lager te zijn dan de grenswaarde van de gemeten stoffen. Voor de risicoclassificatie van de meetresultaten van respirabel stof en kwarts zijn statistische berekeningen gemaakt om de kans op normoverschrijding te bepalen. Zowel de kans op overschrijding van de grenswaarde voor respirabel stof als voor kwarts zijn berekend. Hierbij is gebruik gemaakt van het softwareprogramma IHSTAT (Industrial Hygiene Statistics). Als referentienorm is gekozen voor de NEN689. Uitgaande van deze norm wordt gesteld dat een kans op normoverschrijding van meer dan 5% als ontoelaatbaar wordt beschouwd. Als dat het geval is moeten direct maatregelen worden genomen om de blootstelling te verlagen. Zie in bijlage 1 voorbeelden van de IHSTAT berekeningen.
- 10 -
9. Conclusies Verschillende relatief hoge waardes werden gevonden.
In Rotterdam Opijnenstraat; op 20 mei 2014 werd in de cabine van de kraanmachinist de 10% van de grenswaarde van kwarts overschreden met ca. een factor 2 (13,3 µg/m3). Deze extreme waarde maakt dat de kans op overschrijding van de kwartsnorm ca. 10% is. Als deze extreme waarde echter buiten beschouwing wordt gelaten is de overschrijdingskans beneden de 5%. Voor de truckmixerchauffeurs kan overschrijding van de stofnorm optreden. Kans op normoverschrijding is 26,4%. Voor de shovelchauffeurs geldt dat er een kans op normoverschrijding is voor zowel stof als kwarts (26,4 respectievelijk 20,8%). Bij het werk binnen in de menger is zeer grote kans op normoverschrijding van stof en kwarts van respectievelijk 67,8 en 37,3%. Voor de bobcatchauffeurs geldt dat er een kans op normoverschrijding is voor zowel stof als kwarts (18 respectievelijk 6,9%). Voor bovengenoemde zaken betekent dit ook dat in die situaties de 95 percentielgrens niet onder de normwaarde zit. Bedacht moet wel worden dat in deze berekening uitgegaan is van 10% van de officiële normen. Wanneer van de 100% waarde wordt uitgegaan is het beeld veel gunstiger. Ook moet worden bedacht dat bij deze berekening is uitgegaan van een 8-uurs blootstelling. Voor verschillende functies is dat ook zo. Voor de chauffeur van de bobcat is dat echter niet zo. De bobcat komt alleen in actie voor het aanvegen van de laatste restanten lading in het ruim van het schip. Dus bij ieder schip komt de bobcat een keer in actie (ca. 30 minuten). Wanneer er vier schepen per dag gelost worden, is de totale actietijd van de bobcat ca. 2 uur. De verblijfstijd in de menger is in het algemeen zeer gering (tot maximaal 1 uur per dag). Wel zijn er dan soms hoge concentraties. De beperking in de blootstelling moet dan gezocht worden in het dragen van adembescherming; zie hiervoor bijlage 3.
Zoals eerder gesteld in de rapportage van 2012 kan zonder juiste maatregelen bij ongunstige weersomstandigheden de 10% van de grenswaarden worden overschreden. Dit betekent dat in worst cases (langdurig droog weer en wind) er een verhoogde blootstelling is en dat dan juist een verscherpt regiem van maatregelen zou moeten worden genomen. Daarom wordt, conform de rapportage uit 2012, voorgesteld twee werkregiems te hanteren. Het huidige regiem bij het gemiddelde weersbeeld. Bij droge periodes en winderig weer (windkracht 4 en hoger) het zware regiem: Het gewone regiem Zorgen dat er op het terrein geen ophoping van zand en stof optreedt door deze regelmatig schoon te spuiten. Beperkte snelheden van voertuigen over het terrein. Niet aanvegen met bezems en stoffer en blik, maar met water schoonspuiten. Lage snelheden van de shovels en bobcats en geen bruuske bewegingen. Ramen van voertuigen op de locaties (bij derden) gesloten houden.
- 11 -
Het zware regiem Het zware regiem heel duidelijk kenbaar maken wanneer deze op een bepaalde dag op een bepaalde locatie geldt, bijvoorbeeld door het hijsen van een rode bal of vlag en iedereen die het terrein betreedt daarop wijzen en de spelregels uitleggen. Stringent handhaven van langzamere (stapvoets) rijsnelheden over het terrein (en bij derden). Ramen en deuren van de werkruimtes gesloten houden (om inwaaien van zand te voorkómen). Ramen van voertuigen gesloten houden, Terrein en voorraadvakken frequenter, mogelijk zelfs continu, besproeien. De voorraden (zand en fijn zand) in de voorraadvakken nathouden of afdekken. Veel rustiger wijze van beladen met de kranen (het lossen van schepen en het beladen van de voorraadvakken en het beladen van vultrechters vanuit de voorraadvakken). Bij langdurig droog en windering weer, de voorraden in de vakken verminderen zodat met de voorraden verder onder de keerwanden wordt gebleven. Wanneer veel stofvorming vanuit buurbedrijven optreedt, met hen hierover in gesprek gaan. Bij het strenge regiem zou dit betekenen dat de productiesnelheid dan lager komt te liggen omdat met de grijper van de kraan minder snel gewerkt kan worden.
10. Geraadpleegde documentatie
Rapportage Repirabel kristallijn kwartsstofblootstelling in de betonmortelindustrie en analysemodel (inclusief 12 bijlagen), Adromi BV (Adviesbureau voor Ruimtelijke ordening en milieu), 15 maart 2001. Verificatiemetingen respirabel kristallijn kwartsstof ten behoeve van het VOBN analysemodel (inclusief Schema’s Analysemodel VOBN), Adromi BV, 2 november 2001. Diverse rapporten toegestuurd door de Inspectie-SZW Meetrapport Onderzoek naar de respirabel (kwarts) stofconcentratie, Stichting Technisch Centrum voor de Keramische Industrie (TCKI), 1 oktober 2004. Risico-inventarisatie en –evaluatierapporten van verschillende locaties (2009-2011). Arbocatalogus betonmortelindustrie. Startnotitie tri-plus voorjaar 2012. Adembescherming; Arbouw. Abomafoon, editie 2014 van Aboma. Handboek Arbeid en Gezondheid 2014, Vakmedianet.
- 12 -
Bijlage 1 IHSTAT (INDUSTRIAL HYGIENE STATISTICS) BEREKENINGEN Occupational Exposure Limit (OEL) = GBB (Grenswaarde voor beroepsmatige Blootstelling)
- 13 -
- 14 -
- 15 -
- 16 -
- 17 -
- 18 -
- 19 -
- 20 -
Bijlage 2 REFERENTIEWAARDEN VOOR DE MAXIMALE WAARDEN IN DE INADEMINGSLUCHT Tot 2007 werden er voor chemische stoffen MAC-waarden gesteld door de overheid; dit zijn blootstellingswaarden om een veilig gebruik van deze chemische stoffen in bedrijven mogelijk te maken. De verschillende lijsten met MAC-waarden omvatten samen zo'n 700 stoffen. Voor alle overige stoffen moesten door bedrijven een soortgelijke blootstellingswaarde worden gehanteerd, om een veilig gebruik van chemische stoffen mogelijk te maken. Met de nieuwe Arbowet van 1 januari 2007 is een nieuw grenswaardenstelsel ingevoerd. Grenswaarden worden beschouwd als een middel om een gezonde werkplek te bereiken. Daarom kent de Arbowet nog maar een beperkt aantal wettelijke grenswaarden. Van de 1000 MAC's (MAC = Maximaal Aanvaarde Concentratie) uit 2006 zijn er 100 overgenomen als wettelijke grenswaarden en zo'n 50 als wettelijke (publieke) grenswaarden kankerverwekkende stoffen. De vervallen 850 grenswaarden (waaronder die voor inhaleerbaar stof) zijn zoveel mogelijk vervangen door gezondheidskundige grenswaarden uit andere betrouwbare, ook private, bronnen. Bij het vaststellen van een grenswaarde wordt zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd dat die concentratie bij herhaalde blootstelling (8 uur per dag, 5 dagen per week, een arbeidsleven lang) in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers als van hun nageslacht niet benadeelt. Gedurende een werkdag van 8 uur mag de gemiddelde concentratie van een stof niet hoger zijn dan de grenswaarde TGG 8 uur (Tijd Gewogen Gemiddelde over 8 uur). Gestreefd wordt naar een concentratie die zo ver mogelijk onder de grenswaarde ligt. In versterkte mate is dit het geval bij kankerverwekkende stoffen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet heeft de werkgever een algemene zorgverplichting: het beleid binnen de onderneming (afdeling) moet gericht zijn op een zo groot mogelijke veiligheid en een zo goed mogelijke bescherming van de gezondheid van de werknemers binnen het bedrijf of inrichting. Hierbij hebben de medewerkers zelf ook een eigen verantwoordelijkheid. In dit kader moeten de grenswaarden (de oude MAC-waarden) dus niet gezien worden als maximale waarden die probleemloos kunnen worden opgevuld, maar als referentiepunt bij de inspanningsverplichting om de blootstelling aan schadelijke stoffen zo laag mogelijk te houden. De waarden zijn bovendien (deels) vastgesteld op basis van gezondheidseffecten door blootstelling aan enkelvoudige stoffen. Per januari 2007 is een systeem van private en publieke grenswaarden ingevoerd. De private grenswaarden worden door de branches zelf vastgesteld. De publieke grenswaarden worden door de overheid vastgesteld. Onder die publieke grenswaarden vallen die van de kankerverwekkende stoffen, waartoe ook silicium(di)oxide (kwarts) behoort. Voor stof wordt het grove stof (inhaleerbaar) en het fijne stof (respirabele) onderscheiden waarvoor publieke grenswaarden zijn vastgesteld. Het respirabele stof kan tot diep in de longblaasjes doordringen en is daardoor schadelijker dan het grovere (inhaleerbare) stof.
- 21 -
Grenswaarden Kwarts 0,075 mg/m3 Inhaleerbaar stof: 10 mg/m3 Respirabel stof: 5 mg/m3 Als maatstaf wordt hier de 10%-waarde van genomen. Te weten: Kwarts 0,0075 mg/m3 = 7,5 µg/m3 Inhaleerbaar stof: 1 mg/m3 Respirabel stof: 0,5 mg/m3
- 22 -
Bijlage 3 VERGELIJKING MET DE UITGANGSPUNTEN IN DE STARTNOTITIE Gesteld is dat de voornaamste, meest gangbare functies, anno 2012 en 2014 zijn: Truckmixerchauffeur/mixerpompmachinist Shovel(wiellader)machinist (incl. bobcatmachinist) en terreinmedewerker Kraanmachinist Laborant Mengmeester Bedrijfsleider, administratief medewerker (soms gecombineerd in een allround medewerker). Niet op alle locaties is dat het geval. Soms is de functie van bedrijfsleider gecombineerd met die van mengmeester. Niet op alle locaties is een aparte terreinmedewerker aanwezig. Bij verschillende centrales wordt niet met shovels gewerkt, maar met automatische transportbelasting en is bijgevolg geen shovelchauffeur aanwezig. Wanneer niet (in eigen beheer) met schepen wordt gewerkt (zoals bijvoorbeeld in Vianen) is er ook geen kraanmachinist. Kortom: de situatie qua functies kan binnen de verschillende centrales verschillend zijn. Activiteiten waarbij stofvorming en -verspreiding kan optreden Beschreven zijn de werkzaamheden waarbij stofvorming en –verspreiding kan optreden. Daarbij werd verschil gemaakt in werkzaamheden die regulier en frequent plaatsvinden en werkzaamheden die slechts incidenteel worden verricht. Deze laatste zijn met een (i) aangegeven. In onderstaande beschrijving is aangegeven wat in de praktijk geconstateerd is. Activiteit Niet beperken valafstanden van het materiaal (zand en grind); hoger dan 1 meter (bij de kraan en shovels).
Constatering Gebeurt nu niet. Door de productiedruk wordt niet gewacht tot de grijper tot stilstand zijn gekomen en wordt vanuit te grote hoogte de lading gestort. Spills niet direct opruimen Over het algemeen gebeurt dit wel. Bij de shovels (en kranen) de raampjes van De raampjes blijven open staan. In de de cabines in warme tijden open houden. kraancabines is anders helemaal geen luchtverversing. In de meeste kraancabines zit wel een airco (maar deze geeft geen verse lucht). Geen gebruik maken van de Op de 6 locaties waren geen middelen met overdrukventilatie in de cabine van de shovel overdrukventilatie. (of kraan). Open grijpers bij de kranen. Aan onderzijde voldoende gesloten. Niet goed afgesloten mixers. Nee; mixers waren goed afgesloten. Werkruimte van de mengmeester Slechts bij één centrale was een onvoldoende gesloten met ventilatie via filters luchtbehandelingsysteem (mechanische (bij voorkeur ook overdruk). ventilatie met filters). Bij de andere 5 centrales was natuurlijke ventilatie. Afhankelijk van de stoffigheid op het terrein en de weerscondities, wordt het dan ook in het kantoor wel of niet stoffig, omdat stof via het raam en de deuren kan binnen dringen.
- 23 -
Veel inloop van mensen (met vervuilde kleding); geen separate voorruimtes. Laboratoriumruimte te vaak open (ramen en deuren). In het laboratorium onvoldoende plaatselijke afzuiging of wel afzuiging maar stoffilterinstallaties in dezelfde werkruimte.
Ja. Ja.
Is niet echt aan de orde. De meeste werkzaamheden in het laboratorium zijn ‘natte’ werkzaamheden. Slechts bij een klein deel van de activiteiten kan stofvorming optreden. In enkele laboratoria is plaatselijke afzuiging (via een afzuigarm) aanwezig. Stofverspreiding kan daar nog verder beperkt worden door niet meer te vegen (vegers en stoffer en blik), maar alleen nat schoon te maken. Daar waar nog geen plaatselijke afzuiging aanwezig is, deze alsnog aanbrengen. Deuren van gebouwen te vaak open (geen Vaak zijn er wel drangers. De deuren van de drangers). laboratoria staan wel vaak open. Geen filters in lucht(toevoer)roosters van Slechts op een locatie (Gouda) was wel een gebouwen; kantoorruimte met open ramen en mechanisch ventilatiesysteem voorzien van deuren. filters. Bij de andere vijf niet. Geen goede omkleedprocedures. Er zijn speciale omkleedruimtes. Niet dragen van beschikbare persoonlijke Wisselend. Door sommige wordt een goed beschermingsmiddelen (P3-filtermaskers). gelaatsfilter gedragen. Bij de meeste centrales wordt in de centrale bij de menger P2 filters gedragen, maar ook weer niet. Men ervaart deze als hinderlijk. Naarmate hoger bij de menger wordt gewerkt, worden de filtermaskers nog minder gedragen vanwege de warmte. Een beter alternatief wordt gevormd door aangedreven maskers (zie hoofdstuk 12).
- 24 -
Beheersmaatregelen In de startnotitie werden de volgende beheersmaatregelen beschreven om vorming en verspreiding van stof tegen te gaan. In onderstaande tabel zijn de constateringen vermeld Activiteit Conform NeR opslag in de voorraadvakken die voldoende gesloten gehouden worden (aan drie zijden begrensd, eventueel windschermen en bij ongunstige weersomstandigheden afdekken of nathouden). De opslagvakken niet tot bovenaan vullen.
Constatering Wordt slechts deels gedaan.
Wordt niet gedaan. De vakken zijn soms zeer vol en het materiaal steekt ruim boven de keerwanden uit. Wordt niet gedaan.
Storten van materialen in voorraadvakken van hoogtes tot maximaal 1 meter. Voorzieningen voor nathouden stuifgevoelige Niet standaard aanwezig. opslag (S2 & S4 NER) Effen terreinoppervlak schoonhouden van terreinen en gebouwen conform opgestelde schoonmaakprocedure. Spills direct opruimen. Goede schoonmaakprocedures van transportmiddelen (ook van de interieurs van de cabines) en van werkruimtes. Stofzuigen inpandige ruimten met stofzuigers met HEPA-filters; niet vegen en schoonblazen. Snelheidsbeperking van rollend materiaal. Bij kranen werken met grijpers met goed sluitende messen. Stuifgevoelige grondstoffen die via lopende banden worden getransporteerd dienen aardvochtig te zijn, dan wel dienen de lopende banden te zijn overkapt. Cabines van de shovels (en kranen) gesloten houden.
Cabines van truckmixers dienen gesloten gehouden te worden. Afzuiging van zeeftoestellen. Stofverspreiding van meng- en weeginstallatie reguleren. Inlaadopening van de cabine meer dan 1 meter boven het maaiveld. Bij gebruik van stoffige technieken of hogedrukspuiten, goede adembescherming dragen (P3).
- 25 -
Gebeurt.
Over het algemeen gebeurt dit wel. Niet overal afdoende; soms nog met vegers en stoffer en blik. Niet overal afdoende; soms nog met vegers en stoffer en blik. Wordt niet aan gehouden. Aan onderzijde voldoende gesloten. Deels het geval.
Gebeurt niet. Kan ook niet bij de kraancabines anders gebrek aan lucht. Bij de kraancabines kan wel een filtersysteem worden aangebracht om bij droog weer via een filtersysteem verse lucht naar binnen te krijgen. Gebeurt onvoldoende. In enkele laboratoria is plaatselijke afzuiging (via een afzuigarm) aanwezig. Wordt afgezogen. Niettemin is het bij de mengers zeer stoffig. Ja. Onvoldoende. Soms niets, soms slechts P2filter-snuitjes. Een beter alternatief wordt gevormd door aangedreven maskers (zie verder).
Daarnaast een goed systeem opzetten van voorlichting, bewustwording, onderlinge aanspreekcultuur en toezicht/sanctionering (ook naar derden).
Is onvoldoende aanwezig. Ook t.a.v. andere veiligheidsmaatregelen zoals het dragen van hesjes, helmen, veiligheidsschoenen en gehoorbescherming.
Indeling van de maatregelen conform de arbeidshygiënische strategie en opsplitsing in ´generieke´ en ´functiespecifieke´ maatregelen In de startnotitie zijn de maatregelen ingedeeld conform de arbeidshygiënische strategie. Daarbij is tevens een onderverdeling gemaakt in de meer generieke maatregelen en meer functiegerichte maatregelen. De volgorde in de arbeidshygiënische strategie is: 1. Elimineren van de bron 2. Maatregelen in de overdrachtsweg van bron naar mens: maatregelen aan de bron en direct om de bron 3. Maatregelen in de omgeving 4. Organisatorische maatregelen 5. Persoonlijke beschermingsmiddelen.
- 26 -
Stap 2 in de AH-strategie: Maatregelen in de overdrachtsweg van bron naar mens: maatregelen aan de bron en direct om de bron De G in onderstaande tabel staat voor Generieke maatregelen, de F staat voor Functiegerichte maatregelen (zie de startnotitie). Activiteit Opslag in de voorraadvakken die voldoende gesloten gehouden worden (aan drie zijden begrensd, eventueel windschermen en bij ongunstige weersomstandigheden afdekken of nathouden) G Nathoud-installatie op het terrein (idem voor de voorraden) G. Bij kranen werken met gesloten grijpers F.
Constatering Wordt slechts deels .gedaan.
Niet overal aanwezig.
Gebeurt. Echter bij het laden worden ze te snel geopend, waardoor hoge valhoogte en bij wind veel verstuiving. Lopende banden zoveel mogelijk overkappen Deels het geval. G. Cabines van de shovels (en kranen) gesloten Gebeurt niet. Kan ook niet bij de en bij voorkeur op overdruk houden F. kraancabines anders gebrek aan luchtverversing. Goed afgesloten mixers F. Gebeurt onvoldoende. Daar waar kantoorgebouwen zijn en andere Slechts op weinig locaties is een interne werkruimtes (laboratoria, ruimte van mechanische ventilatie in het kantoorgebouw de mengmeester e.d.) deze bij voorkeur op aanwezig. Niet bekend is welke filters in de een lichte overdruk (15 Pa) houden. Bij de luchttoevoer zitten. luchttoevoerroosters filters plaatsen. De inrichting van de interne ruimtes zo glad en hygiënisch mogelijk (bijvoorbeeld dus geen textiele vloerbedekking, lamellen radiatoren, enz.) F. De laboratoriumruimte zo lean mogelijk Is nu niet het geval. Soms staan er zeer veel uitvoeren, gladde wanden en vloeren; geen materialen. Een verbetering zou zijn deze in kieren (niet met perslucht schoonspuiten) F. meer gesloten kasten op te slaan.
Zeer stoffige transportmiddelen bij de toegang tot het terrein eerst afspuiten (met water) G.
- 27 -
Stofverspreiding kan daar nog verder beperkt worden door niet meer te vegen (vegers en stoffer en blik), maar alleen nat schoon te maken. Is niet geconstateerd.
Stap 3 en 4 AH-strategie: Maatregelen in de omgeving en organisatorische maatregelen Activiteit De opslagvakken niet tot bovenaan vullen F.
Stofnetten om de voorraadbakken Storten van materialen in voorraadvakken van hoogtes tot maximaal 1 meter F.
Terreinoppervlak zo effen mogelijk; oneffenheden snel herstellen G. Strak systeem van schoonhouden van terreinen en gebouwen G. Spills direct opruimen F en G. Goede schoonmaakprocedures van transportmiddelen (ook van de interieuren van de cabines) en van werkruimtes F en G. Natveegmachines F. Stofzuigen met stofzuigers met HEPA-filters; niet vegen en schoonblazen; de HEPA-filters tijdig vervangen G. Beperken van aantal transporten over het terrein en van de snelheid op het terrein (ook van derden!) F. Snelheidsbeperking van rollend materiaal (maximaal 10 km/uur) F. Afzuiging van zeeftoestellen F. Lucht boven de menger direct afzuigen en filteren (stoffilters) F. Inlaadopening van de cabine meer dan 1 meter boven het maaiveld F. Niet met vuile kleding de schaftruimte betreden G. Goede omkleedprocedures G.
- 28 -
Constatering Wordt niet gedaan. De vakken zijn soms zeer vol en het materiaal steekt ruim boven de keerwanden uit. Allen bij Maassluis zitten stofnetten om de voorraadbakken. Gebeurt nu niet. Door de productiedruk wordt niet gewacht tot de grijpers tot stilstand zijn gekomen en wordt vanuit te grote hoogte de lading gestort. Er zijn geen oneffenheden in de terreinen geconstateerd. Gebeurt. Over het algemeen gebeurt dit wel. Niet overal afdoende; soms nog met vegers en stoffer en blik. Niet gezien. Wel veel schoonmaken door schoonspuiten met water. Niet geconstateerd.
Gebeurt niet.
Er zijn wel snelheidsbeperkingen, maar die worden niet nageleefd. In enkele laboratoria is plaatselijke afzuiging (via een afzuigarm) aanwezig. Gebeurt. Ja. Gebeurt wel. Er zijn speciale omkleedruimtes.
Stap 5 AH-strategie: Persoonlijke beschermingsmiddelen Activiteit Bij gebruik van stoffige technieken of hogedrukspuiten, goede adembescherming dragen (P3). F en G.
Constatering Onvoldoende. Soms niets, soms slechts P2filters. Een beter alternatief wordt gevormd door aangedreven maskers (zie hoofdstuk 12).
Tenslotte over de te gebruiken adembescherming. Ademhalingbescherming tegen stof bestaat uit maskers en filters. Het masker bepaalt de bescherming en het filter het soort stof waartegen wordt beschermd. Stoffilters Stoffilters (P1, P2 en P3; P van particle) kunnen gecombineerd gedragen worden met kwart-, half- of volgelaatsmasker. worden onderscheiden in type 1, 2 of 3. Type 3 houdt dus stof het beste tegen, type 1 het minste. P1 stoffilter. Deze geven maar een matige bescherming. Ze worden gebruikt tegen inert stof (grenswaarde 10 mg/m3). Voor gebruik in de bouw zijn ze niet geschikt. Immers daar is veel fijner stof dat niet door de P1 filter wordt tegen gehouden. P2 stoffilter. Deze geven een beter bescherming. Ze worden gebruikt tegen stof met een grenswaarde tussen 0,1 en 10 mg/m3. P3 stoffilter. Dit type filter houdt het beste het stof tegen. Zij bieden bescherming tegen stof met een grenswaarde kleiner dan 0,1 mg/m3. Door het grote filtrerende vermogen van de P3stoffiolter geeft deze ook meer weerstand bij het ademen, waardoor het gebruik daarvan inspannend is. Bovendien kan door de onderdruk die bij het inademen binnen het filter ontstaat stof via de randen naar binnen lekken. Daarom moet een P3-filter bij voorkeur gecombineerd worden met een masker dat goed op het gelaat aansluit. Om de uitademing te vergemakkelijken kan gekozen worden voor een P3-filter met een uitademingsventiel. Er zijn ook stofmaskers waarbij het hele masker uit filtermateriaal bestaat (snuitjes en stofkapjes). Dit type stofmaskers draagt de aanduiding FFP. FFP staat voor Filtering Face Piece. Hier zijn ook weer 3 types van namelijk FFP1, FFP2 en FFP3. De P3 geven betere bescherming dan de P2 die weer beter beschermen dan de P1 maskers. Aangedreven maskers Er zijn ook aangedreven maskers, helmen en kappen Deze maskers, helmen (voorzien van een gelaatsscherm) en kappen zijn voorzien van een ventilator waarmee de ademlucht door het filter in het beschermingsmiddel wordt geblazen. Het ventilatortje inclusief het filter wordt vaak aan de heupgordel gedragen, hetgeen prettig is omdat het dan niet op het gezicht zit. Bovendien wordt de luchtstroom over het gezicht vaak als verfrissend ervaren. Door de overdruk biedt dit soort maskers bovendien nog een betere bescherming dan de onderdrukmaskers omdat nooit verontreinigingen van buiten naar binnen kunnen lekken. Bovendien geldt bij de overdrukmaskers dat de vorm van het gezicht daar minder verstorend op kan werken dan bij een onderdrukmasker. Dat geldt ook wanneer er baarden, snorren of bakkebaarden worden gedragen.
- 29 -
Codes Er worden nog een aantal andere codes gebruikt. S (solid) voor vaste deeltjes, L (liquid) voor vloeistofdeeltjes, met name oliedeeltjes. TM wordt als aanduiding gebruikt voor adembeschermingsmiddelen die gebruik maken van aangedreven gefilterde lucht en voorzien zijn van een masker. TH wordt als aanduiding gebruikt voor adembeschermingsmiddelen die gebruik maken van aangedreven gefilterde lucht en is voorzien van een helm of kap, Net als voor de P-filters geldt ook voor de TM- en TH-aanduidingen, hoe hoger het nummer, hoe hogere beschermingsfactor zij bieden. De beschermingsfactor geeft de verhouding aan tussen de concentratie stof of gas buiten en binnen het masker. Door de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVvA) zijn in zijn algemeenheid voor bescherming tegen stof de volgende beschermingsfactoren aanbevolen.
Door Aboma is deze voor het werken met kwarts nader gespecificeerd in de Abomafoon 6.23. Tabel van de te dragen adembescherming bij oplopende concentraties kwarts in de ademzone.
- 30 -
Voor plaatsen waarover duidelijk sprake kan zijn van een zeer grote stofblootstelling, zoals tijdens werkzaamheden bij de menger en bij het handmatig uitbikken van truckmixers moet uitgegaan worden van aangedreven halfmaskers (TM2P of TM3P) of volgelaatsmaskers (TM2P of TM3P). Het is bij zwaar werk, zoals bij het uitbikken van een truckmixer, bijna niet te doen om door een filter te ademen. Daarom wordt aanbevolen bij zware arbeid te kiezen voor een adembeschermingsmiddel met toevoer van gefilterde lucht of voor een middel met toevoer van schone (pers)lucht via een slang. Bij zwaar werk wordt zoveel lucht ingeademd dat bij adembeschermingsmiddel met aangedreven gefilterde lucht de ventilator te weinig lucht levert. Daardoor kan verontreinigde lucht naar binnendringen. Een betere oplossing voor zwaar werk is een adembeschermingsmiddel waarbij de hoeveelheid toegevoerde lucht wordt afgestemd op het luchtverbruik van de gebruiker.
- 31 -
Bijlage 4 DE MEEST STOFBELASTENDE WERKZAAMHEDEN De meest stofbelastende werkzaamheden zijn: Het lossen van schepen. Het storten van fijn zand (en grind) in de bunkers en de vultrechter van grotere hoogte. Verstuiving vanuit de voorraadvakken. Het aanvegen van de werkruimtes met vegers en stof en blik. De werkzaamheden in de centrale vlak bij de menger zelf. Het rijden met te hoge snelheden over zanderig terrein (zowel het eigen terrein als dat op externe locaties). Het open houden van de ramen van de cabines van de truckmixers, shovels en de cabines van de kranen. Werken met shovels en bobcats. Het uitbikken van de truckmixers Lossen van schepen en overladen vanuit de voorraadvakken naar de vultrechter Vanuit de kraan wordt grind en zand (vanuit de schepen of de voorraadvakken) in de vultrechter beladen. Bij het laten vallen van zand en grind, wordt de grijper op een zekere hoogte boven het oppervlak geopend. Door de horizontale beweging slingert de grijper door en komt dan hoger te hangen, waardoor de valhoogte van het materiaal beduidend hoog is . Door het lichter worden van de grijper (met inhoud) komen de kabels losser te hangen. Om de kabels weer op druk te brengen, wordt de (nog deels gevulde) grijper naar boven getrokken, waardoor het laatste deel van de lading uit de grijper van veel grotere hoogte naar beneden valt. Door de beweging van de kraan en de grijper, zwaait de grijper gedurende het lossen verder uit en komt daardoor ook hoger te hangen. Wanneer er dan enige wind is, verstuift een deel van deze lading. Bij fijn zand (zand 02) en bij vervuild grind is de verstuiving groter dan bij schoon grind en grof zand (04). Door de kraanmachinisten wordt aangegeven dat het storten ook zorgvuldiger kan worden gedaan en de grijper laag kan houden, eerst tot stilstand moet komen boven het depot en dan pas openen, maar dat kost dan veel meer tijd. Hierbij ontstaat een spanningsveld met de productiesnelheid. In de praktijk gebeurt dat dan ook niet. Een alternatief bij de huidige wijze van volstorten van de bunkers om stofverspreiding te voorkómen, is het aanbrengen van een sprinklersysteem die bij zeer droog en winderig weer een waternevel creëert om het vrijkomende fijne zand direct neer te slaan. Daarmee wordt voorkómen dat het zand zich over het terrein verspreidt. Dit kan slechts in beperkte mate omdat ook het materiaal daarmee nat kan worden. Dat bemoeilijkt soms de juiste samenstelling van het beton. Verstuiving vanuit de voorraadvakken De voorraadvakken met grondstoffen zijn open vakken Qua ontwerp beginnen de voorraadvakken op maaiveld niveau. In de praktijk betekent dit dat de voorraadvakken tot ver boven de keerwanden worden beladen, waardoor de wind gemakkelijker grip heeft op het materiaal dat boven de wanden uitsteekt en meer vervuiling van het terrein en bijgevolg blootstelling van de mensen veroorzaakt. Een structureel ander ontwerp zou dit kunnen beperken. Voorbeelden: Hogere keerwanden. Overwegen vakken met fijn zand te voorzien van een vorm van afdekking (zeil, kleppen of schotten).
- 32 -
Vegen In verschillende centrales wordt nog met bezems, vegers en stoffer en blik gewerkt. Zowel op het terrein, als in het laboratorium als in de centrale zelf. Wanneer daarbij droog materiaal wordt geveegd, kan de blootstelling hoog zijn. Beter is het bij het schoonmaken zoveel mogelijk met water te werken (veegmachine met cabine zou mogelijk ook kunnen) Centrale bij de mengers In de centrale vindt regelmatig onderhoudswerk en schoonmaakactiviteiten plaats. Hiervoor zijn ‘snuitjes’ in de vorm van P3 maskers beschikbaar. Door medewerkers wordt aangegeven dat deze niet altijd gedragen worden omdat deze filtermaskers als belastend worden ervaren. Veelal is het in de centrales warm, hoe hoger in de centrale hoe warmer en des te minder de bereidheid er is om adembescherming te dragen. Een beter alternatief wordt gevormd door gelaatskappen met heupluchtpompjes. Dat systeem is veel minder belastend en zelfs aangenaam door de stroom frisse lucht langs het gezicht. Maximum snelheid Bij verschillende centrales wordt op het terrein veel te hard gereden, tot 40 km/uur, terwijl maar 5-15 km/uur is toegestaan. Hierop wordt nauwelijks gehandhaafd. Bij droog weer en onvoldoende bevochtiging van het wegdek, leidt dit tot flink opstuiven van fijn zand en bijgevolg blootstelling voor de medewerkers. Stringenter de maximum snelheid op het terrein handhaven; eventueel verkeersdrempels aanbrengen. Op externe locaties ook met lage snelheden rijden. Daarbij de cabine dichthouden om te voorkomen dat inwendige vervuiling van de cabine optreedt en bijgevolg ook blootstelling. De cabines van de kranen Bij ongunstige weersomstandigheden kan ook in de cabines stofblootstelling optreden ook al zitten de machinisten daar tamelijk hoog. Standaard wordt altijd wel een raampje open gehouden voor de frisse lucht. In sommige kraancabines is wel een airco, maar deze zorgt alleen voor koeling en niet voor verse lucht. Shovels en bobcats Daar waar met shovels wordt gewerkt, zijn niet altijd de cabines van overdrukventilatie voorzien. Het gevolg is dat men tijdens het werk soms de ramen open laat staan. Bij droog weer kan dan in de cabine grote blootstelling optreden. Ook in de bobcat/schranklader kan blootstelling aan stof optreden. De mate van blootstelling wordt sterk bepaald door de wijze van opereren. Wanneer batchgewijs op een rustige manier wordt gewerkt, kan de stofblootstelling beperkt zijn. Wanneer daarentegen personen zich niet houden aan de adviezen die gelden bij een worst case scenario, is de stofblootstelling hoog. Ook de tijd dat met de schranklader/bobcat wordt gewerkt, is bepalend voor de stofbelasting. In de metingen zijn deze niet meegenomen. Niet altijd is overdrukventilatie aanwezig. Het uitbikken van de truckmixers Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat bij het handmatig uitbikken van de trommel van een truckmixer de concentratie aan stof binnen de betreffende trommel zeer groot zal zijn. Zoals gesteld zijn deze metingen niet gedaan omdat op beschreven meetdagen dit werk niet werd uitgevoerd. Maar eigenlijk is het meten ook niet zo zinvol, omdat van te voren al zeker is dat de grenswaarde verregaand overschreden zal worden. Bijgevolg zijn dan ook zware maatregelen nodig om betreffende medewerkers tegen het vrijkomende stof te beschermen.
- 33 -
Blootstelling voor de verschillende medewerkers (onderscheiden naar functietype) Truckmixer chauffeur Deze is een belangrijk deel van zijn tijd onderweg van de centrale naar de klant en terug. Blootstellingsmomenten aan stof en kwarts zijn gedurende de tijd dat hij op het terrein van de centrale is en wanneer hij bij de klant is. In grote mate wordt de hoogte van de blootstelling bepaald door hoe goed de centrale geregeld heeft dat er weinig stofblootstelling is. Dit door de combinatie van technische en organisatorische voorzieningen. Hetzelfde geldt ook voor de mogelijke blootstelling bij de klanten op de bouwplaatsen. De truckmixerchauffeur heeft de blootstelling deels ook in eigen hand, door op vervuilde terreinen slechts heel langzaam te rijden (soms veel lager dan de maximaal toegestane snelheden), door zijn ramen op die terreinen consequent gesloten te houden en door bij het schoonspuiten van zijn truck altijd van de wind af te staan en te zorgen dat hij de daarbij vrijkomende nevels niet kan inademen. Ook kan hij bijdragen aan vermindering van blootstelling door eigen spills direct op te ruimen en door collega’s op hun gedrag aan te spreken. Op de bouwplaatsen heeft de truckmixerchauffeur echter niet de stofverspreiding in de hand die door anderen wordt veroorzaakt. Mengmeester De meeste mengmeesters opereren vanuit een controlekamer. Deze zijn veelal voorzien van natuurlijke ventilatie. Bij sommige centrales zitten deze ruimtes nabij de vultrechter voor de transportband naar de menger en de voorraadvakken(depot), bij andere centrales bevinden deze ruimtes op wat grotere afstanden van de vultrechters en voorraadvakken(depot). Hier hangt de blootstelling sterk af van de orde en netheid op het terrein: Hoe zorgvuldig bij droog weer het terrein schoon- en natgehouden wordt. Hoe verstuiving vanuit het depot en bij het beladen van depot en vultrechters wordt voorkómen (door beladingswijze, hoogte van vullen en sprinkler). Hoe de medewerkers en derden zich op het terrein aan procedures houden t.a.v. maximumsnelheid, opruimen van spills, de wijze van schoonmaken (bezems of niet), enz. Hoe het schoonmaakregiem in controlekamer en de kantoorruimte zelf is. Hoe met ramen en deuren wordt omgegaan bij zeer droog en winderig weer en veel activiteiten op het terrein. In zijn algemeenheid zal de hoogte van de blootstelling voor de mengmeester in de controlekamer zeer beperkt zijn, vergaand beneden de 10% van de grenswaarden. Kraanmachinist De kraanmachinist heeft als grote voordeel dat hij relatief hoog zit. Veel vrijkomend stof zal direct naar beneden zakken en niet in zijn cabine terecht komen. Niettemin kan bij ongunstige wind en wervelingen ook fijnstof in de cabine terechtkomen. De cabines van de meeste kranen worden op een natuurlijke wijze geventileerd en hebben dus geen (mechanische) overdrukbeveiliging. Wel is er soms een airco aanwezig, maar deze zorgt alleen voor koeling en niet voor verversing van de lucht. In de praktijk betekent dit dat vrijwel altijd een of meer ramen deels openstaan om verse lucht toe te voeren en gebruikte lucht (door de ademhaling) af te voeren. De blootstelling zal bij zeer droog en winderig echter veel hoger zijn. De optie om dan de ramen gesloten te houden is niet reëel omdat er toch luchtverversing in de cabine nodig is. Een verbetermogelijkheid hierin is om de kraancabines te voorzien van een filtersysteem met ventilator, zodat ook zonder het gebruik van de ramen verse lucht binnen kan komen. De kraanmachinist bepaalt in belangrijke mate echter wel de blootstelling aan stof en kwarts voor zijn collega’s op de grond. Bij het overladen van schip naar voorraadvakken en van voorraadvakken naar de vultrechter voor de transportband of direct in de menger, bepaalt de zorgvuldigheid van storten een groot deel van de stofverspreiding. Bij winderig weer kan door een andere werkwijze de
- 34 -
stofvorming beperkt worden. Dit vraagt echter wel meer tijd, waardoor de productiesnelheid dan zal afnemen. Maar dat is een keuze van het management. Voordeel daarvan is minder vervuiling van het terrein en de gebouwen, minder hoge blootstelling en dat er dan minder tijd nodig is voor het schoonmaken. Shovelmachinist/terreinwerker De blootstelling van de shovelmachinist en de terreinwerker hangt voor een belangrijk deel van de vervuilingsgraad van het terrein af en van zijn eigen werkwijze. Zie voor de vervuilingsgraad van het gestelde bij de mengmeester en de laborant. De eigen bijdrage wordt gevormd door hoe de shovelmachinist zijn werk doet. Wanneer hij bij droog en winderig weer daar in zijn rijsnelheid rekening mee houdt, wanneer hij lading slechts van geringe hoogte laat vallen in de voorraadvakken, kan de verspreiding van stof beperkt worden. Ook het dichthouden van de ramen van zijn cabine speelt hierbij een rol. Wel dienen de filters in de luchttoevoer van de cabine frequent vervangen te worden. Soortgelijke argumenten gelden ook voor de machinist van de bobcat. Laborant De laborant is een groot deel van zijn tijd werkzaam in het laboratorium. Daar is het gedeelte waarbij droog gewerkt wordt beperkt. Het overgrote deel van zijn werk bestaat uit ‘natte werkzaamheden’. Bij het droge werk kan door de wijze van werken stofverspreiding worden beperkt. In een aantal centrales is een afzuigarm aanwezig die, wanneer deze dicht bij de bron wordt geplaatst, het vrijkomende stof direct kan afvangen. Voor de laborant geldt in belangrijke mate hetzelfde als voor de mengmeester. Hier hangt de blootstelling sterk af van de orde en netheid: Hoe zorgvuldig bij droog weer het terrein schoon- en natgehouden wordt. Hoe verstuiving vanuit het depot en bij het beladen van depot en vultrechters wordt voorkómen (door sprinkler, beladingswijze en hoogte van vullen). Hoe de medewerkers en derden zich op het terrein aan procedures houden t.a.v. maximumsnelheid, opruimen van spills, de wijze van schoonmaken (bezems of niet), enz. Hoe het schoonmaakregiem in controlekamer en de kantoorruimte zelf is. Hoe met ramen en deuren wordt omgegaan bij zeer droog en winderig weer en veel activiteiten op het terrein. Een verbetering kan nog worden bereikt door daar waar geen afzuigarm met plaatselijke afzuiging, deze alsnog aan te brengen. Nevenbedrijven Nevenbedrijven kunnen ook veel vervuiling op het terrein van de centrales opleveren. Bijvoorbeeld wanneer een recyclingbedrijf naast de betoncentrale gesitueerd is en er een ongunstige wind is kan bij droog weer de stofbelasting van uit het buurbedrijf zeer groot zijn. In die situaties is het goed met het buurbedrijf te komen tot afspraken om te trachten deze overlast te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik maken van een sprinkler, door het aanbrengen van schotten, door rekening te houden in de planning in de tijd met de meest vervuilende activiteiten, enz.
- 35 -
Bijlage 5 Brief van RPS over stofbemonstering in Tiel
- 36 -
- 37 -