2 8
11.2009
DECAAN
MENTOR
MENTOR
DECAAN
Metje Jantje Groeneveld
DECAAN
kenmerkend mbo KOPIEREN
Hoe willen mbo’ers leren? Wat vinden ze van een docent of praktijkopleider? Hoe gaan ze om met informatie en internet? Waar kijken mbo’ers naar als ze kiezen voor een opleiding en beroep? Dit en meer heeft Hiteq, centrum van innovatie voor technische beroepen en opleidingen, aan leerlingen gevraagd in het recente onderzoek Kenmerkend mbo. Behalve leerlingen zijn ook ouders van mbo’ers bevraagd. In dit artikel komen de belangrijkste conclusies aan bod.
TEST
Hiteq deed eerder al onderzoek naar de kenmerken van vmbo-leerlingen (Kenmerkend vmbo). Daaruit bleek dat de ruim 1400 ondervraagde vmbo’ers op een andere manier willen leren dan de beschreven generatie Einstein, andere eisen stellen aan docenten, andere dingen doen op internet, zich anders oriënteren op opleiding en beroep en anders functioneren in netwerken van familie en vrienden. De uitkomsten van dit onderzoek waren voor Hiteq aanleiding om ook te kijken naar de kenmerken van mbo-leerlingen. Onderzoek mbo’ers en ouders
Voor het onderzoek Kenmerkend mbo hebben bijna 1700 mbo’ers, geboren in of na 1988, een enquête ingevuld. De grootste groep van deze respondenten, ruim 60% van de leerlingen, volgt een opleiding in de sector techniek. De overigen volgen een opleiding in de sectoren economie of zorg en welzijn. In het onderzoek Kenmerkend vmbo zijn diverse aanwijzingen gevonden over de netwerken waarin vmbo’ers functioneren en de invloeden van die netwerken op hun denken en handelen. Het Hiteq-onder-
P
zoek Uitgesloten! zoomt daar nog verder op in. In het bijzonder zijn er aanwijzingen gevonden over de kenmerken van de ouders van vmbo-leerlingen. Om meer te weten te komen over achtergrond van mbo-leerlingen en de invloeden van hun netwerken zijn parallel aan het onderzoek ruim 500 ouders van mbo’ers bevraagd. De resultaten van dit onderzoek staan in de publicatie Ouders@mbo.
INTERVIEW
KOPIEREN De belangrijkste conclusie is dat
mbo-leerlingen op dezelfde punten als vmbo-leerlingen afwijken van de beschrijvingen van generatie Einstein. Mbo-leerlingen naderen die beschrijvingen wel iets meer dan vmbo-leerlingen, met name de leerlingen van de niveaus 3 en 4. Leren
Een ruime meerderheid (63,7%) van
TEST de mbo’ers probeert liever iets uit
dan een instructie te lezen. Hoe hoger het niveau van de leerling, hoe vaker de voorkeur wordt gegeven aan iets uitproberen boven een instructie lezen (zie figuur 1). Net als vmbo’ers geven mbo-leerlingen aan graag instructie te willen van een docent. In het onderzoek zit een vraag die luidt: Stel, je moet een
INTERVIEW niveau 1
48,5%
COLUMN
niveau 2
58,5%
niveau 3
62,8%
COLUMN
niveau 4
0%
17,5%
35%
67,9%
52,5%
70,0%
‘Ik probeer liever iets uit dan dat ik een instructie moet lezen.’ Figuur 1: Voorkeur voor uitvoeren boven instructie doornemen (totale groep naar niveau, n = 1684)
stoel maken, wat doe je dan als eerste? Dan zie je dat mbo’ers net als vmbo’ers graag meer instructie willen van een docent. Hoe moet die stoel er uitzien? Welk gereedschap moet ik gebruiken? Het verschil is dat mboleerlingen met iets minder instructie toekunnen dan vmbo’ers. Ook mbo’ers hebben die instructie liever in de vorm van beeld dan in tekst. Daarin lijken ze op generatie Einstein. Maar net als bij het vmbo zegt bijna 20% van de mbo’ers dat ze lezen moeilijk vinden. De voorkeur voor beeld hangt ook hier samen met moeite hebben met lezen. Opvallend is dat dit niet alleen een probleem is voor leerlingen van de laagste niveaus; ook leerlingen van niveau 4 hebben leesproblemen (zie figuur 2).
blijkt dat mbo’ers meer de nadruk leggen op vak- en praktijkkennis en didactische vaardigheden dan vmbo’ers. Duidelijkheid is eveneens belangrijk: ruim 40% vindt dat een docent duidelijk moet zijn in zijn communicatie over zijn verwachtingen. Toegankelijkheid en een prettige persoonlijke stijl zijn ook belangrijk, maar minder dan in het vmbo. Opvallend is dat mbo’ers vinden dat de leraar het goede voorbeeld moeten geven. Ook van een praktijkopleider en stagebegeleider verwachten mbo’ers vooral heel veel praktijkkennis en het vermogen om deze met hen te delen. Ook hier is duidelijkheid belangrijk. Hoe belangrijk duidelijkheid is voor mbo-leerlingen zien we ook terug in de reacties op de vraag: Wat zou je willen veranderen op je school? Op deze vraag antwoordt 46% van de leerlingen met ‘ik wil duidelijker opdrachten’. Dit antwoord wordt nog versterkt door de nummer 2: ‘ik wil dat docenten me beter vertellen wat er van me verwacht wordt’ (zie figuur 3).
Docenten en praktijkopleiders
Informatieverwerking en multitasken
Op de vraag wat een goede docent is,
Mbo’ers hebben net als vmbo’ers moeite met het omgaan met discontinue informatie. Slechts 41,3% van de mbo’ers heeft nooit moeite met het beoordelen van de toepasbaarheid en relevantie van leerstof. Mbo’ers hebben minder moeite met het verwerken van tekstuele informatie dan vmbo’ers. Toch geeft bijna een derde van de mbo’ers aan het moeilijk te vinden om tekstuele informatie in te passen in een groter geheel. Het vermogen om tekstuele informatie te interpreteren neemt toe met het niveau. Mbo’ers kunnen aanzienlijk beter omgaan met beeldinformatie dan met tekstuele informatie. In deze zin lijken ze te passen in het beeld van de generatie Einstein. De cijfers komen overeen met die van vmbo’ers.
17,8%
18,9%
12%
19.9%
18%
22,7%
24%
6%
0% niveau niveau niveau niveau 1 2 3 4 Figuur 2: Respondenten die moeite hebben met lezen (totale groep naar niveau, n = 1684)
Ongeveer de helft van de mbo’ers blijkt wel eens last te hebben van information overload. Mbo’ers hebben wel minder moeite met het verwerken van grote hoeveelheden informatie dan vmbo’ers. Met name leerlingen van niveau 4 blijken hier minder moeite mee te hebben. Mbo’ers lijken iets meer te multitasken dan vmbo’ers. Mbo’ers hebben veel vaker MSN aanstaan tijdens het maken van huiswerk dan de eerder onderzochte vmbo’ers. Daar staat tegenover dat vmbo’ers vaker de televisie aan hebben. Bij mbo’ers staat dan weer vaker de radio aan. Mbo’ers multitasken echter zeker niet in meerderheid en passen op dit punt niet in het beeld van generatie Einstein. Bovendien blijkt dat ongeveer een vijfde van de mbo’ers moeite heeft om meerdere dingen tegelijk te doen, is bijna de helft van hen snel afgeleid en laat 37,4% weten zich moeilijk te kunnen concentreren. Dat maakt multitasken moeilijk(er). Internetgebruik
Mbo’ers zijn net als vmbo’ers niet voortdurend online. Bijna de helft van de mbo’ers is minder dan 10 uur online. Slechts 12,8% is dat altijd (vmbo: 15,1%). En net als bij het vmbo is ook meer dan de helft van de leerlingen minder dan 10 uur per week op MSN. Net als onder vmbo’ers zijn chatting, sharing en self-publishing onder mbo’ers relatief ‘ingeburgerde’ activiteiten op het net. Vooral chatten is populair, maar ook het delen en publiceren van zelfgemaakte producten komt veel voor. De hogere niveaus 3 en 4 geven meer blijk van dit soort activiteiten dan de lagere. De grootste groep mbo’ers waardeert vooral het entertainment op internet; ze zien er grappige filmpjes en lezen er leuke dingen. Hoe hoger het niveau van de leerlingen, hoe meer het entertainmentgehalte en de informatiewaarde van internet
P
10,9%
16,3%
15,3%
18,0%
17,1%
16,8%
22,4%
ik wil vaker zelf kunnen bepalen hoe ik leer ik wil meer leren (meer theorie) ik wil duidelijker opdrachter ik vind dat de docenten meer kennis moeten hebben ik wil meer inspraak over wat er op school gebeurt ik wil dat de docenten me beter vertellen wat er van me verwacht wordt minder lesuitval ik wil meer contact met de praktijk
8,1%
0%
10,5%
16,6%
18,3%
15,4%
19,7%
12,5%
29,5%
25,0%
18,5%
37,5%
4,9%
46,0%
50,0%
betere veiligheid meer aandacht voor wat ik allemaal kan dat pesten vaker wordt bestraft beter contact tussen school en mijn leerbedrijf meer aanprojecten werken met anderen meer zelfstandigheid (zelf werken) meer aandacht van docenten niets iets anders
Figuur 3: Reacties op ‘wat zou je willen veranderen op school?’ (geen maximaal aantal antwoorden, totale groep, n = 1684)
worden gewaardeerd. Onder mbo’ers zijn Google, Hyves en YouTube populaire websites. MSN lijken mbo’ers meer als een tool te zien en niet als een website. Marktplaats heeft ook een stevige positie onder mbo’ers. Daarnaast is Wikipedia populair en gebruiken veel mbo’ers buienrader.nl, nu.nl (nieuws) en live.com (zoekpagina). Opvallend is dat Wikipedia significant meer wordt gebruikt door leerlingen van de niveaus 3 en 4. Leerlingen uit de niveaus 1 en 2 moeten duidelijk gewezen worden op de mogelijkheden van dergelijke sites. Als het gaat om opdrachten voor school, bijvoorbeeld het maken van een werkstuk over een mobiele telefoon, dan gaan mbo’ers net als vmbo’ers eerst googelen naar informatie. Mbo’ers zijn opvallend minder geneigd om informatie in de bibliotheek te zoeken dan vmbo’ers. Bij oriëntatie op opleiding en beroep raadplegen mbo’ers net als vmbo’ers slechts beperkt het internet. Oriëntatie op opleiding en beroep
Mbo’ers kijken bij het maken van de
P
keuze voor een school allereerst naar de afstand tot de school. De belangrijkste reden om te kiezen voor een school is de afstand tot de school. Ook voor de ouders van mbo-leerlingen is de afstand tot de school de belangrijkste reden om te kiezen voor de school. (figuur 4) Als een mbo’er vervolgens een keuze maakt voor een opleiding, kijkt hij allereerst of een opleiding bij hem past. Daarin verschilt de mbo’er niet van generatie Einstein of van vmbo’ers. Wel is voor vmbo’ers de vraag of een opleiding bij het kind past nog belangrijker (vmbo 43%, mbo 38,4%). Zowel bij vmbo als bij mbo komen op de tweede en de derde plaats ‘wat voor werk ik kan gaan doen na mijn opleiding’ en ‘of ik met die opleiding nog alle kanten uit kan’. (figuur 5) Zowel bij vmbo’ers als bij mbo’ers heeft de achtergrond van de ouders invloed op de opleidingskeuze van de leerling. Er is duidelijk verband tussen het hebben van ouders met een technische achtergrond en een
positieve keuze voor een technisch beroep. De invloed van de ouders in het vmbo is sterker dan in het mbo, doordat vmbo’ers meer waarde hechten aan de informatie van de ouders tijdens het keuzeproces. Overigens blijken de leerlingen in vmbo en mbo lang niet allemaal te weten welk beroep hun ouders uitoefenen en wat voor opleiding zij hebben gedaan. De leerlingen zijn gevraagd welke bronnen ze hebben geraadpleegd bij het maken van een keuze voor een opleiding. De mbo’ers hebben daarvoor teruggekeken naar het moment waarop zij hun keuze moesten bepalen. Mbo’ers vragen allereerst docenten om informatie (48,6%), op de tweede plaats staat het bezoeken van open dagen (41,1%) en op de derde plaats de informatie van ouders (22,2%). Veel minder krijgen mbo’ers informatie van iemand uit de sector of brengen ze een bezoek aan bedrijven. Ook opvallend is dat mbo’ers veel meer informatie halen uit folders en brochures (21,6%), dan dat ze informatie halen van internet (14%). Ook bij het vmbo za-
39,8%
40%
30%
Opvallend is verder dat mbo’ers de informatie van iemand uit de sector nuttiger vinden dan de informatie van de ouders. (tabel 1)
0%
21,6%
5,0%
4,7%
16,0%
13,2%
11,2%
17,7%
10%
19,1%
20%
ik ken geen andere school waar ik deze opleiding kan doen deze school was het dichtst bij / best bereikbaar de manier van lesgeven van deze school sprak me meer aan dan die van andere scholen mijn vrienden / vriendinnen gingen ook naar deze school deze school is me aangeraden door mijn ouders deze school is me aangeraden door docenten op mijn vorige school de grootte van de school vind ik prettig mijn werkgever heeft me naar deze school gestuurd andere reden Figuur 4: Reden voor schoolkeuze (n = 1684)
38,4%
40%
30%
20%
De waarde die mbo’ers hechten aan de informatie van iemand uit de sector geeft aan dat het belangrijk is om in de oriëntatie op opleiding en beroep mbo’ers in contact te brengen met het bedrijf en met de mensen die daar werken. Investeren in bedrijfsbezoeken of het halen van beroepsbeoefenaren naar de school is belangrijk. Zorg dat leerlingen kunnen spreken met beroepsbeoefenaren. Laat ze dan niet alleen spreken over het werk dat iemand uitvoert, maar ook over wat iemand bezighoudt (wat ze in hun vrije tijd doen e.d.). De leerling zoekt immers ook naar een plek die een beetje bij hem past en kijkt daarbij ook naar wat voor mensen er nou eigenlijk werken. Ook ouders zijn actief betrokken bij de opleidingskeuze van hun kind. Vaak beperkt die betrokkenheid zich tot het bezoeken van een open dag en het verzamelen van informatie. Ook ouders hebben weinig contact met iemand uit de sector.
0%
15,7%
15,9%
4,8%
5,9%
2,2%
1,3%
10,3%
10%
5,6%
Switchen
of ik er mee naar een hogere mbo-opleiding kan of ik er mee naar het hbo kan wat mijn vrienden vonden van die opleiding wat mijn ouders vonden van die opleiding of ik de opleiding bij mezelf vond passen of ik met mijn beroep later een eigen bedrijf kan beginnen of ik met die opleiding snel een baan kan krijgen wat voor werk ik kan gaan doen na mijn opleiding of ik met die opleiding nog veel kanten uit kan Figuur 5: Reacties op ‘wat vond je het belangrijkste bij het kiezen van een opleiding?’ (totale groep, n = 1684)
gen we al een gering gebruik van internet (10,5%). Veel interessanter is het om te weten welke bron
mbo’ers het meest nuttig vonden. Dan blijkt de open dag op nummer 1 te staan en de docent op plaats 2.
In het onderzoek is ook gevraagd of leerlingen wel eens van opleiding zijn veranderd. 1 op de 5 leerlingen geeft aan dat dit inderdaad het geval is. Als belangrijkste reden voor dat switchen melden de leerlingen dat de opleiding niet bij hen paste. 29,1% geeft aan dat de opleiding heel anders was dan ze hadden verwacht op basis van de voorlichting. 9,1% had van tevoren een heel ander beeld van het werk of de stage en 9,4% verwacht onvoldoende kansen op de arbeidsmarkt. Docenten en de manier van lesgeven spelen veel minder een rol. Gebrekkige voorlichting speelt dus ook een aanzienlijke rol bij de kans op het switchen van opleiding. Het is belangrijk dat mbo’ers een beter beeld krij-
P
Meest nuttige bron van informatie over opleidingen bron
% respondenten dat bron heeft % van het aantal respondenten geraadpleegd dat deze bron heeft geraadpleegd, en deze bron het meest nuttig vond
docent
48,6
49,5
open dag
41,1
62,1
ouders / verzorgers
22,2
34,0
brochure
21,6
20,4
vrienden
18,0
31,4
iemand uit sector
15,4
35,0
tabel 1: Meest nuttige bron van informatie over opleidingen (max. 1 antwoord, totale groep, n = 1684)
gen in de voorlichting van wat de opleiding precies inhoudt en waarvoor ze worden opgeleid. Eén op tien mbo’ers heeft privéproblemen (gehad). Het gaat daarbij om sociale en medische problemen als dyslexie, ADHD, gebruik van softdrugs, slachtoffer zijn van mishandeling etc. Privéproblemen verhogen de kans op switchen en soms zelfs schooluitval. Er zijn al roc’s die zorgteams hebben ingericht voor deze leerlingen; het onderzoek onderstreept het belang van deze teams, ook bij het terugdringen van de kans op uitval. Toekomstige baan
Wat vinden mbo’ers belangrijk in een toekomstige baan? Eerst wil tweederde van de mbo’ers graag doorstuderen. En ook driekwart van de ouders hoopt dat het kind door gaat leren. Vervolgens vinden mbo’ers het heel belangrijk dat ze heel erg goed worden in hun vak. Daarin wijken ze af van vmbo’ers waar veel geld verdienen het belangrijkste doel is. Dat is voor mbo’ers ook belangrijk, maar staat op de tweede plaats. Net als vmbo’ers willen mbo’ers graag een vast contract en een verbintenis voor langere tijd. Mbo’ers hechten meer
P 10
nog dan vmbo’ers aan leuke collega’s. Ook hechten zij meer aan uitdaging en afwisseling en leggen meer de nadruk op het krijgen van respect op de werkplek. Ouders vinden het voor de toekomst van hun kind belangrijk dat hun kind ‘gelukkig wordt’. In een toekomstige baan hopen ouders vooral op werkzekerheid en werkplezier. Leuke collega’s en een respectvolle behandeling zijn daarin belangrijk. Zekerheid van een vast contract is voor de ouders net zo belangrijk als voor de kinderen. Mbo’ers zijn net als vmbo’ers betrokken bij problemen dicht bij huis. Zeer opvallend is dat 18,9% van de mbo’ers aangeeft vrijwilligerswerk te doen (tegenover 3% op het vmbo). Sociaal-demografische kenmerken en netwerken
Mbo’ers hebben net als vmbo’ers minder vaak hoog of middelbaar opgeleide ouders, en de ouders zijn vaker lager opgeleid dan de totale Nederlandse bevolking. Het niveau van de ouders ligt wel hoger dan in het vmbo. Er is een breuklijn tussen niveau 1 en 2 enerzijds en niveau 3 en 4 anderzijds. Mbo’ers van de hogere niveaus hebben vaker hoger opgeleide ouders en kennen vaker het opleidingsniveau van hun ouders.
Het aangaan van contacten op basis van (gedeelde) interesses, verticale netwerkvorming, is kenmerkend voor generatie Einstein. Verticale netwerkvorming is bij mbo’ers, net als bij vmbo’ers, nog allerminst de norm. Bij ten hoogste een derde van de mbo’ers is daar sprake van. Ongeveer de helft tot tweederde heeft een netwerk met vrienden die grofweg dezelfde sociaal-demografische kenmerken hebben als zijzelf. Het delen van een interesse is dan meer toeval dan een keuze. Mbo’ers geven wel meer blijk van verticale netwerkvorming dan vmbo’ers. De leerlingen van de hogere niveaus laten meer tekenen zien van verticale netwerkvorming dan die van (vooral) niveau 1. Leerlingen van niveau 1 en 2 hebben bovendien economisch een nog sterker homogene vriendenkring dan mbo’ers van niveau 3 en 4. De samenstelling van het netwerk van de mbo’ers maakt dat zij minder zicht hebben op de mogelijkheden die er voor hen zijn voor bijvoorbeeld hun toekomstige baan. Zij horen hierover alleen van gelijkgestemden. In het algemeen hebben zij minder toegang tot kennis buiten die in hun directe kring. Het zou goed zijn als er via het onderwijs voor deze leerlingen meer toegang komt tot andere netwerken. Een goed voorbeeld daarvan is het concept van de IMC Weekendschool waar gemotiveerde jongeren van tien tot veertien jaar uit sociaal-economische achterstandswijken aanvullend onderwijs krijgen. Op de weekendschool krijgen jongeren 2,5 jaar lang elke zondag les van professionals die met plezier hun vak uitoefenen. Doel is jongeren te steunen bij het verruimen van perspectieven, het versterken van zelfvertrouwen en het ontwikkelen van hun talenten. (Bron: http:// www.imcweekendschool.nl) Metje Jantje Groeneveld is programmaleider onderwijs bij Hiteq, centrum van innovatie.
KOPIËREN
Handreikingen KOPIEREN voor onderwijs en bedrijfsleven Wat kunnen bedrijfsleven en onderwijs doen met de resultaten van dit onderzoek? Hieronder vindt u een aantal suggesties.
TEST
Tips bij het werven van mbo’ers voor een (technische) opleiding: Informatie over opleidingen op internet wordt nauwelijks geraadpleegd; het is verstandiger om te investeren in de open dag en het foldermateriaal. Contact met mensen die een beroep uitoefenen en inzicht in de inhoud van beroepen zijn belangrijke motieven voor leerlingen om te kiezen voor een opleiding. Zorg dat ook de docenten en de organisatoren van open dagen (afdeling communicatie) een goed beeld krijgen van de sector. Ouders zijn voor mbo’ers ook een bron van informatie over opleidingen, maar informatie van hun kant wordt iets minder gewaardeerd dan die van mensen uit de sector. Los daarvan is het goed om ook de ouders een actueel beeld te geven van de sector. Maak goed duidelijk wat voor werk leerlingen kunnen gaan doen met een bepaalde opleiding; onduidelijkheid hierover kan leiden tot een negatieve keuze, switchen of uitval. Belangrijkste reden voor de keuze van een school is de nabijheid en bereikbaarheid. De gekozen onderwijsmethode is veel minder belangrijk bij die keuze. Werving op basis van de gehanteerde onderwijsmethode alleen zal geen extra leerlingen trekken.
INTERVIEW
Tips bij het bezoeken van een bedrijf: Mbo’ers willen graag dicht bij huis werken. Bezoek dus bedrijven in de buurt. Mbo’ers vinden ‘leuke collega’s’ en persoonlijk contact op het werk belangrijk. Zorg ervoor dat er bij een bedrijfsbezoek voldoende werknemers aanwezig zijn die met de leerlingen in gesprek gaan, en die daarbij ook interesse voor de (persoon van de) leerling tonen. Vraag aan het bedrijf om de zakelijke kant, maar ook de menselijk kant van het bedrijf te laten zien: laat zien wat voor mensen er werken.
COLUMN
Tips bij het leren op school en op de werkvloer: Wees als docent of praktijkopleider altijd duidelijk: geef duidelijke opdrachten en instructies en maak helder wat er van de leerling wordt verwacht. Mbo-leerlingen verwachten van docenten en praktijkopleiders ruime praktijkkennis. Mbo’ers vinden het belangrijk om prettig persoonlijk contact met de docent te hebben en om te ervaren dat een docent in hun persoon geïnteresseerd is. Het is belangrijk om daar als docent alert op te zijn. Docenten en praktijkopleiders moeten authentiek zijn, moeten zich niet anders voor doen dan ze in werkelijkheid zijn, en een voorbeeld zijn voor de leerlingen. Mbo’ers leren liever in de praktijk dan vanuit theorie. Mbo’ers leren liever met beeld dan met tekst. Doseer het gebruik van tekstuele informatie; een grote groep heeft moeite met lezen. Bied niet te veel informatie tegelijk aan; veel mbo’ers kunnen de informatie dan niet goed verwerken. Wijs leerlingen de weg naar informatieve websites op internet, zoals Wikipedia. Met name leerlingen van de lagere niveaus weten ze niet altijd te vinden. Meer informatie of één van de publicaties bestellen? Ga naar www.hiteq.org. Hiteq is een initiatief van Kenteq, kenniscentrum voor technisch vakmanschap.
DECAAN & MENTOR N0.2 / JAARGANG 8
(Malmberg 2009)
P 11