Hiteq
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kennis van nu, kennis voor later Denk 10 of 20 jaar verder. Hoe ziet de technische sector
Een overkoepelende publicatie van de onderzoeken onder leerlingen en ouders
er dan uit in de context van onderwijs, arbeidsmarkt, technologie en maatschappij? Hiteq selecteert en ontsluit actuele kennis. Brengt adviezen uit en creëert toekomstscenario’s die inzicht geven in te verwachten ontwikkelingen. Zo kunnen ondernemingen, onderwijsinstellingen en intermediairs in de techniek zich voorbereiden op wat komen gaat. En zorgen dat hun strategisch beleid voor beroepen en opleidingen een solide fundament heeft. Hiteq is een initiatief van Kenteq.
Opdrachtgever Hiteq, centrum van innovatie Projectteam Hiteq Drs. Metje Jantje Groeneveld Drs. Meta Benschop Drs. Dominique Olvers
Domein Onderwijs
Onderzoekspartner
November 2010
Platform Bèta Techniek
www.hiteq.org
Hiteq is een initiatief van kenteq
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Een overkoepelende publicatie van de onderzoeken onder leerlingen en ouders Opdrachtgever Hiteq, centrum van innovatie Projectteam Hiteq Drs. Metje Jantje Groeneveld Drs. Meta Benschop Drs. Dominique Olvers Onderzoekspartner Platform Bèta Techniek
Domein Onderwijs November 2010 www.hiteq.org
Hiteq Kennis van nu, kennis voor later Denk 10 of 20 jaar verder. Wat speelt er in de technische sector? Hoe flexibel is de arbeidsmarkt? Wat is de situatie in het onderwijs? Hoe liggen de maat schappelijke verhoudingen? Dit is het soort vragen waar wij bij Hiteq warm voor lopen. We zien het als een uitdaging om samen met de beste experts kennis te selecteren en te ontsluiten. Of dat nu is in de vorm van een advies, publicatie, workshop, brainstorm of symposium. Centraal staat dat Hiteq toekomstscenario’s creëert die inzicht geven in te verwachten ontwikkelingen. Daarbij houden wij ons bezig met alle thema’s die relevant zijn voor onze sector. Van technologische innovaties tot sociale uitsluiting. Van toekomstige leerling tot digitale processen. Zo kunnen ondernemingen, onderwijsinstellingen en intermediairs in de techniek zich vroegtijdig voorbereiden op wat komen gaat. En zorgen dat hun strategisch beleid voor opleidingen en beroepen een solide fundament heeft.
www.hiteq.org Hiteq is een initiatief van kenteq
Inhoudsopgave
Samenvatting en conclusies
1
Inleiding: vijf Hiteq-onderzoeken
11
2
Onderwijsvormen in Nederland
15
3
Op welke manier willen leerlingen leren?
17
3.1
Welke behoefte hebben leerlingen aan praktijk en instructie?
17
3.2
Wat is het gebruik en de waarde van kennisbronnen?
19
3.3
Hoe verwerken leerlingen informatie?
21
3.4
Is er sprake van information overload en/of multitasken?
22
3.5
Wat willen leerlingen veranderen aan de lessen op school?
23
4
Wat vinden leerlingen belangrijk bij docenten en praktijkopleiders?
25
4.1
Wat verwachten leerlingen van docenten?
25
4.2
Zijn leerlingen tevreden over docenten?
26
4.3
Wat verwachten leerlingen van praktijkopleiders?
27
4.4
Zijn leerlingen tevreden over praktijkopleiders?
27
5
Hoe maken leerlingen keuzes voor (vervolg)opleidingen?
29
5.1
Samenhang tussen opleiding/beroep ouders en opleiding kind
29
5.2
Waarop hebben leerlingen hun studiekeuze gebaseerd?
30
5.3
Welke informatiebronnen gebruiken leerlingen bij de keuze voor een
7
vervolgopleiding?
34
5.4
Wat is de rol van de ouders bij de studiekeuze?
35
5.5
Willen leerlingen doorstuderen na de huidige opleiding?
35
6
Hoe zien leerlingen hun toekomst? En wat vinden ouders belangrijk voor de toekomst van hun kind?
37
6.1
Wat is belangrijk in een toekomstige baan?
37
6.2
Wanneer is iemand succesvol?
39
6.3
Wat is belangrijk in de ontwikkeling als persoon?
41
6.4
Wat bepaalt de kansen op de arbeidsmarkt?
42
Samenvatting en conclusies
7
Wat doen leerlingen op internet?
43
7.1
Hoeveel tijd besteden leerlingen aan internetten en chatten?
43
7.2
Wat doen leerlingen op internet?
44
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
7.3
Welke websites zijn populair onder leerlingen?
45
Een overkoepelende publicatie van de onderzoeken onder leerlingen en ouders
8
Hoe maatschappelijk betrokken zijn leerlingen?
8.1
Hoe betrokken zijn leerlingen bij de wereldproblematiek en
47 Hiteq heeft in Nederland in de periode 2008-2010 drie grootschalige onderzoeken
problemen dicht bij huis?
47
uitgevoerd onder leerlingen in het vmbo, het mbo en het havo/vwo en twee onder
8.2
Hoe actiegericht zijn leerlingen?
48
zoeken onder ouders1 van mbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen. In totaal werden in
9
In welke netwerken begeven leerlingen en ouders zich?
49
havo en vwo en Ouders@havo/vwo 4975 leerlingen en 1513 ouders ondervraagd.
9.1
Hoe zien de netwerken van leerlingen eruit?
49
9.2
Hoe zien de netwerken van de ouders eruit?
51
In deze publicatie wordt een overkoepelend beeld gegeven van de resultaten
9.3
Is er sprake van verticale netwerken?
55
uit de Hiteq-onderzoeken. Aan de orde komt een selectie van onderwerpen uit
9.4
Hoe belangrijk zijn familie en vrienden?
55
de eerdere publicaties, aangevuld met vergelijkingen tussen de verschillende
Bijlagen
56
1
Typologie leerlingen
56
2
Typologie ouders
59
3
Woordenlijst
61
-- geeft de docent hun duidelijke instructies (de benodigde instructies verschillen
Noten
62
-- wordt er meer gebruik gemaakt van beeldinformatie;
Hiteq-publicaties
63
Colofon
64
de onderzoeken Kenmerkend vmbo, Kenmerkend mbo, Ouders@mbo, Kenmerkend
groepen leerlingen (vmbo – mbo – havo/vwo) en met de beschrijving van de generatie Einstein. In deze samenvatting vindt u een overzicht van de belangrijkste conclusies. Als leerlingen zelf kunnen bepalen hoe zij willen leren, dan… -- krijgen zij meer praktische en meer afwisselende opdrachten; -- proberen zij liever iets uit dan dat ze een instructie lezen; per onderwijsniveau); -- werken zij vaker samen in groepen en krijgen zij meer vrijheid. Als leerlingen iets willen weten, dan… -- gaan ze eerst Googelen. Met name havo/vwo-leerlingen gebruiken internet als kennisbron, maar zij zijn ook kritisch over de betrouwbaarheid van de informatie op internet; -- raadplegen ze daarna hun ouders, gevolgd door docenten en vrienden; -- gebruiken ze ook informatie van het tv-journaal en de krant. Havo/vwo-leerlingen doen dit meer en hebben ook meer vertrouwen in deze informatie dan mbo’ers en vmbo’ers. Leerlingen verschillen in de mate waarin zij… -- de lesstof kunnen vertalen naar de praktijk (vmbo’ers en mbo’ers hebben hier minder moeite mee dan havo/vwo-leerlingen); Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
7
-- fragmentarische informatie in een groter geheel kunnen plaatsen (vwo’ers kunnen dit beter dan de andere groepen leerlingen);
-- er een goede match is tussen persoonlijkheid en opleiding, het arbeidsmarkt perspectief en omdat zij met de opleiding nog veel kanten uit kunnen (vmbo’ers
-- moeite hebben met lezen (vwo’ers hebben hier minder moeite mee dan
en mbo’ers).
havoleerlingen, mbo’ers en vmbo’ers, van wie 1 op de 5 problemen ervaart); -- information overload ervaren (4 op de 10 havo/vwo-leerlingen en 5 op de 10
Informatiebronnen bij de studiekeuze – waar R / onwaar T
mbo’ers en vmbo’ers ervaren information overload); -- kunnen multitasken (havo/vwo-leerlingen zeggen vaker dat zij kunnen chatten, tv-kijken en/of radio luisteren tijdens het huiswerk maken dan vmbo’ers en
-- Docenten en decanen worden het meest door leerlingen geraadpleegd.
R
-- De meest nuttige informatiebronnen zijn open dagen en de ouders/
R
verzorgers.
mbo’ers, maar vinden ook vaker dat zij hierdoor snel worden afgeleid of zich niet kunnen concentreren).
-- Leerlingen zijn niet tevreden over de kwaliteit van de informatie over opleidingen op internet (niet goed en/of niet goed bruikbaar). -- Ouders zijn betrokken bij de studiekeuze van hun kind en achten zich
R
voldoende in staat om advies te geven.
Samenhang tussen het opleidingsniveau van de ouder en het
-- Ouders spreken met mensen die zicht hebben op de kansen met die
opleidingsniveau van het kind – waar R /onwaar T -- Er is een duidelijk verband tussen het opleidingsniveau van de ouders en
R
R
opleiding op de arbeidsmarkt.
R
Toekomstige baan en maatstaven voor succes
T
dat van het kind. -- Leerlingen van wie de ouders een technisch beroep hebben, kiezen vaker voor een technische opleiding. -- Contact met techniek en technische beroepen (bijv. de ouders) is geen
Leerling: Mijn kansen op de arbeidsmarkt worden sterker beïnvloed door mijn T
persoonlijkheid dan door mijn kennis, maar ik moet nog wel veel leren.
factor van belang bij de keuze voor een technische opleiding. Leerlingen vinden een docent ‘een goede docent’ als hij/zij…
Ouder
Leerling
In een toekomstige baan vinden wij…
… werkplezier, werkzekerheid en welbevinden het belangrijkste voor ons kind.
… veel geld verdienen (zekerheid), heel goed in mijn vak worden, veel uitdaging, mensen helpen en de top bereiken, belangrijk.
Iemand is succesvol als hij/zij…
… zichzelf blijft, eerlijk is en zelf kan bepalen wat hij/zij met zijn/haar leven doet.
… zichzelf blijft, een mooie carrière heeft, eerlijk is, een goede band met familie heeft, een voorbeeld voor ande ren is en zelf kan bepalen wat hij/zij met zijn/haar leven doet.
In de persoonlijke ontwikkeling…
… van mijn kind is het vooral belangrijk dat hij/zij gelukkig wordt, talenten opti maal kan benutten en een goede band met familie en vrienden houdt.
… van mijzelf vind ik het belangrijk om klaar te staan voor vrienden en familie, om mezelf te blijven, om eerlijk te zijn en om een betrouwbaar persoon te worden.
-- duidelijk uitlegt wat de bedoeling is; -- een prettig en toegankelijk persoon is, geïnteresseerd is in de leerling en zicht heeft op de persoonlijkheid van de leerling; -- over goede didactische vaardigheden beschikt; -- veel vak- en praktijkkennis heeft; -- zicht heeft op vervolgmogelijkheden na de opleiding; -- boeiend over de lesstof kan vertellen en leerlingen enthousiasmeert. Leerlingen vinden een praktijkopleider (de begeleider in het leerbedrijf) ‘een goede praktijkopleider’ als hij/zij… -- veel praktijkkennis heeft en deze kennis met hen deelt (zoals tips over hoe de leerling later in het werk het meeste kan bereiken); -- duidelijke opdrachten geeft.
Activiteiten op internet? Leerling: Ik ben regelmatig online, maar zeker niet altijd. Chatten doe ik minder dan 10 uur per week en dan met name met mensen die ik al ken of vrienden. Ik luister online naar muziek, zoek informatie, kijk naar televisieprogramma’s, houdt contact met anderen via sociale media, game met anderen en zit vaak op
Leerlingen hebben voor hun huidige opleiding gekozen omdat…
YouTube, Google, Hyves en Wikipedia.
-- zij plezier in de vakken hebben, talent voor de vakken hebben en brede vervolgmogelijkheden zien (havo/vwo-leerlingen); 8
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
9
Maatschappelijke betrokkenheid
1 Inleiding: vijf Hiteq-onderzoeken
-- De meerderheid van de havo/vwo-leerlingen is geïnteresseerd in het nieuws; dat is meer dan bij de vmbo’ers en mbo’ers. Deze interesse gaat niet hand in
Hiteq heeft in Nederland in de periode 2008-2010 een drietal grootschalige
hand met engagement op regelmatige basis.
onderzoeken uitgevoerd onder leerlingen in het vmbo, het mbo en het havo/vwo
-- Leerlingen zijn meer geïnteresseerd in de problemen in hun eigen buurt dan in de
en twee onderzoeken onder ouders van mbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen.
wereldproblematiek. -- Een vijfde van de mbo’ers en havo/vwo-leerlingen doet vrijwilligerswerk; vmbo’ers doen dit in veel mindere mate.
Het eerste onderzoek – Kenmerkend vmbo 2 (1420 respondenten) – vond plaats in 2008 en verschafte een goed beeld van de kenmerken van de leerlingen in deze onderwijsvorm. Het gaat dan om informatie over o.a. hoe vmbo’ers willen
Netwerken van leerlingen: horizontaal of verticaal? -- Havo/vwo-leerlingen hebben toegang tot meer netwerken dan vmbo’ers en mbo’ers. -- Leerlingen organiseren hun netwerken primair horizontaal en ze zijn samengesteld op basis van gemeenschappelijke sociodemografische kenmerken. -- Diversiteit in netwerken is wel zichtbaar maar een verticale netwerkorganisatie
leren, hoe zij de schoolpraktijk waarderen, wat hun toekomstbeelden zijn, wat zij belangrijk vinden in een toekomstige baan, hoe zij contact onderhouden met anderen, wat zij op internet doen en in welke netwerken zij zich begeven. De resultaten van dit onderzoek zijn vergeleken met de kenmerken van de ‘generatie Einstein’3 (een beschrijving van jongeren die in of na 1988 geboren zijn – zie ook het kader Generatie Einstein). Volgens de beschrijvingen van deze
(nog) niet. Havo/vwo-leerlingen geven meer blijk van verticale netwerkvorming
generatie gaat het hier om jongeren die op velerlei gebied anders zijn dan de
dan de vmbo’ers, maar op onderdelen minder dan mbo’ers.
generaties voor hen: ze kunnen multitasken, ze zijn continu online, ze leren en leven in verschillende (online) netwerken en ze hebben andere verwachtingen ten
Vergelijking met de generatie Einstein
aanzien van werk en scholing. Uit Kenmerkend vmbo blijkt dat vmbo-leerlingen op
De leerlingen wijken af van de beschrijving van de generatie Einstein wat betreft:
een aantal punten afwijken van de generatie Einstein.
-- de behoefte aan instructie bij het leren; -- de waarde die zij hechten aan de rol van de docent als kennisautoriteit;
Op veler verzoek werd in 2009 eenzelfde onderzoek verricht naar de kenmerken
-- zij minder (goed kunnen) multitasken;
van mbo-leerlingen (1684 respondenten), aangevuld met een onderzoek onder
-- zij minder (vaak) online actief zijn;
de ouders van mbo-leerlingen (513 respondenten). Uit deze onderzoeken –
-- het belang dat zij hechten aan een goed arbeidsmarktperspectief bij de
Kenmerkend mbo 4 en Ouders@mbo 5 – blijkt dat mbo’ers (en dan vooral mbo’ers
studiekeuze en het belang dat zij hechten aan zekerheid bij toekomstig werk; -- de met name horizontale in plaats van verticale netwerken waarin zij zich begeven.
van de hogere niveaus) op sommige punten de beschrijvingen van de generatie Einstein dichter naderen dan vmbo’ers, maar dat zij op precies dezelfde punten als vmbo’ers ook van die beschrijvingen afwijken. Conclusie: mbo’ers lijken meer op vmbo’ers dan op de generatie Einstein.
De leerlingen vertonen overeenkomsten met de beschrijving van de generatie Einstein wat betreft: -- de behoefte aan beeldinformatie en afwisseling in de lessen; -- het grotere belang dat zij hechten aan persoonlijkheid boven kennis; -- de mate waarin zij het bij de studiekeuze belangrijk vinden om de opties open te houden; -- het belang dat zij hechten aan vrienden en familie; -- de waarde die zij toekennen aan eerlijkheid, betrouwbaarheid en authenticiteit.
10
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
11
Al met al, reden voor Hiteq om ook onderzoek te doen onder havo/vwo-leerlingen
Generatie Einstein In het boek Generatie Einstein wordt de Generatie Einstein beschreven als een
en onder de ouders van leerlingen in deze onderwijsvormen: in 2010 werden de
nieuwe generatie; de eerste generatie jongeren sinds de Tweede Wereldoorlog
onderzoeken Kenmerkend havo en vwo 7 (1871 respondenten) en Ouders@havo/
die wordt gekenmerkt door positieve eigenschappen. Het betreft jongeren die in
vwo 8 (1000 respondenten) uitgevoerd. Ook in deze onderzoeken constateerde
of na 1988 zijn geboren. De auteurs karakteriseren Generatie Einstein als:
Hiteq duidelijke verschillen met de beschrijving van generatie Einstein.
6
--
Sociaal: hechten waarde aan nauwe banden met familie en vrienden.
Aan deze vijf Hiteq-onderzoeken hebben in totaal (netto) 4975 leerlingen (allen
--
Maatschappelijk betrokken: maken zich zorgen over leed in de wereld en hebben
geboren in of na 1988) en 1513 ouders meegewerkt (zie tabel 1). Daarnaast zijn
er verhitte discussies over.
persoonlijke en groepsgesprekken gevoerd met docenten, praktijkopleiders en ouders.
----
Functioneel: zijn opgegroeid met kwaliteit en verwachten daarom niets minder; ze vergelijken producten en diensten met elkaar en willen alleen het beste.
onderwijsvorm
doelgroep
onderzoekspublicatie
Trouw: in de grote commerciële wereld zoeken jongeren naar echte vrienden,
vmbo
leerlingen
Kenmerkend vmbo
1420
relaties en contacten. Familie is heel belangrijk.
mbo
leerlingen
Kenmerkend mbo
1684
ouders
Ouders@mbo
leerlingen
Kenmerkend havo en vwo
1871
ouders
Ouders@havo/vwo
1000
Op zoek naar intimiteit: thuisblijven met vrienden of familie, regionale evenementen en kranten zijn populair.
--
Zakelijk: zijn eraan gewend om alles snel en makkelijk te kunnen vinden, dus ze verwachten dat alles handig, functioneel en snel is.
--
havo/vwo
aantal respondenten
513
Tabel 1: Vijf Hiteq-onderzoeken: onderwijsvormen, doelgroepen en aantallen respondenten (nettorespons).
Mediasmart: doorzien reclame, marketing en communicatie. Ze zijn niet immuun voor reclameboodschappen, maar hebben de achterliggende strategieën wel
In deze zesde publicatie in de reeks wordt een overkoepelend beeld gegeven van
goed door.
de resultaten uit de vijf Hiteq-onderzoeken. Aan de orde komt een selectie van onderwerpen uit de eerdere publicaties, aangevuld met vergelijkingen tussen de
--
De centrale waarden van Generatie Einstein zijn: authenticiteit, respect,
verschillende groepen leerlingen (vmbo – mbo – havo/vwo) en met de beschrijving
zelfontplooiing en eer.
van de generatie Einstein.
Authenticiteit: jezelf zijn, ergens voor staan en duidelijk je eigen mening hebben. Jongeren van nu verwachten deze authenticiteit ook van anderen, zowel van
De volgende vragen staan centraal:
mensen als van merken.
-- Op welke manier willen leerlingen leren?
--
Respect: respect voor je eigen kunnen en authenticiteit.
-- Wat vinden leerlingen belangrijk bij docenten en praktijkopleiders?
--
Zelfontplooiing: het belangrijkste in het leven is gelukkig worden en plezier
-- Hoe maken leerlingen een keuze voor een opleiding en en wat is hierbij de rol van
hebben. Persoonlijke ontwikkeling speelt hierbij een belangrijke rol. --
Eer: je verkrijgt eer door activiteiten en producten die je status verhogen. Een goede baan, een goede opleiding met hoge cijfers, dure merkkleding om te laten zien dat je veel geld verdient en een mooie auto dragen hieraan bij.
de ouders? -- Hoe zien leerlingen hun toekomst? En wat vinden ouders belangrijk voor de toekomst van hun kind? -- Wat doen leerlingen op internet? -- Hoe maatschappelijk betrokken zijn leerlingen? -- In welke netwerken begeven leerlingen en ouders zich?
Nu vmbo’ers en mbo’ers bleken af te wijken van het beeld van de generatie Einstein, kwam de vraag naar voren hoe de situatie is voor havo/vwo-leerlingen: hoe passen zij in het beeld van de generatie Einstein? Deze vraag kwam vanuit onderwijs, bedrijfsleven en overheid, in het bijzonder vanuit organisaties die zich inspannen om meer leerlingen te winnen voor technische beroepen en opleidingen. 12
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
13
Wanneer in deze publicatie wordt gesproken over vmbo’ers, mbo’ers, havisten en
2 Onderwijsvormen in Nederland
vwo-leerlingen of hun ouders, worden de volgende doelgroepen bedoeld: In het Nederlandse onderwijsstelsel kan een leerling na de basisschool kiezen ----
--
Terminologie
uit verschillende vormen van vervolgonderwijs: het voorbereidend middelbaar
Met de term ‘havoleerlingen’ wordt bedoeld: ‘leerlingen in de leerjaren 4 en 5
beroepsonderwijs (vmbo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of
van het havo’.
het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Na het behalen van een
Met de term ‘vwo-leerlingen’ wordt bedoeld: ‘leerlingen in de leerjaren 4, 5 en
vmbo-diploma of het met goed gevolg doorlopen van de eerste drie leerjaren
6 van atheneum en gymnasium’.
van het havo of het vwo kan een deelnemer doorstromen naar het middelbaar
Met de term ‘mbo-leerlingen’ wordt bedoeld: ‘leerlingen uit de sectoren
beroepsonderwijs (mbo).
techniek, zorg en welzijn en economie, zowel BOL als BBL, van alle niveaus en
In dit hoofdstuk worden alleen de onderwijsvormen toegelicht, die door Hiteq zijn
in alle leerjaren van het mbo’.
onderzocht en beschreven in de Hiteq-publicaties. Het praktijkonderwijs wordt
Met de term ‘vmbo-leerlingen’ wordt bedoeld: ‘leerlingen in de leerjaren 3 en 4
hier buiten beschouwing gelaten.
van het vmbo, afkomstig uit alle leerwegen, uit de sectoren techniek, zorg en --
welzijn en economie’.
Vmbo
Met de term ‘mbo-ouders’ en ‘havo/vwo-ouders’, wordt bedoeld: ‘ouders
De eerste twee leerjaren van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
van mbo-leerlingen en ouders van havo/vwo-leerlingen’, zoals hierboven
(vmbo) kennen een breed vakkenpakket. Aan het einde van het tweede jaar
omschreven.
kiezen de leerlingen voor een leerweg en een sector. Wat betreft leerweg kunnen leerlingen kiezen uit de: -- basisberoepsgerichte leerweg;
Leeswijzer -- De samenvatting van deze publicatie bevat de belangrijkste conclusies uit de onderzoeken Kenmerkend vmbo, Kenmerkend mbo, Ouders@mbo,
-- kaderberoepsgerichte leerweg; -- gemengde leerweg; -- theoretische leerweg.
Kenmerkend havo en vwo en Ouders@havo/vwo. -- In de hoofdstukken 3 tot en met 9 worden specifieke onderwerpen uitgelicht en beschreven. -- Bijlage 1 geeft een schematisch overzicht van de verschillen die tussen havo/ vwo-leerlingen, vmbo-leerlingen en mbo-leerlingen. -- Bijlage 2 geeft een schematisch overzicht van de verschillen tussen ouders van wie het kind een mbo-, havo- of vwo-opleiding volgt.
De basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg zijn bestemd voor praktisch ingestelde leerlingen, de theoretische leerweg is bestemd voor theoretisch ingestelde leerlingen en de gemengde leerweg biedt een combinatie van theorie en praktijk. De basisberoepsgerichte leerweg bereidt de leerling voor op een mbo-opleiding op niveau 2; de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg leiden naar mbo-opleidingen op niveau 3/4.
-- Bijlage 3 is een verklarende lijst van begrippen die voorkomen in deze publicatie. -- Voor een literatuuroverzicht wordt verwezen naar de afzonderlijke publicaties.
Naast de keuze voor een leerweg maken de leerlingen na het tweede jaar een keuze voor een sector. Zij kunnen hierbij kiezen uit de sectoren: techniek, economie, zorg en welzijn en landbouw. Binnen de theoretische leerweg is het
Meer gedetailleerde informatie – o.a. over sociaal-demografische kenmerken,
niet verplicht om voor een sector te kiezen.
het sociale leven (vrienden, familie, werk), de normen voor sociaal gedrag, communicatie – is te vinden in de afzonderlijke Hiteq-publicaties over de vijf onderzoeken (te bestellen of te downloaden op op www.hiteq.org).
14
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
15
Mbo
3 Op welke manier willen leerlingen leren?
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) bereidt deelnemers voor op de beroeps praktijk of een vervolgopleiding. Het mbo heeft opleidingen op vier niveaus:
In de onderzoeken is aan de leerlingen gevraagd op welke manier zij willen leren.
-- niveau 1: assistentenopleiding voor eenvoudig uitvoerend werk;
Hierbij is dieper ingezoomd op de behoefte aan praktijk en instructie, op het
-- niveau 2: basisberoepsopleiding voor uitvoerend praktisch werk;
gebruik van kennisbronnen en de waarde die aan die bronnen wordt toegekend,
-- niveau 3: vakopleiding tot zelfstandig beroepsbeoefenaar;
op de manier waarop leerlingen informatie verwerken, op het al of niet ervaren
-- niveau 4: opleiding tot middenkaderfunctionaris/vakspecialist.
van information overload, op het vermogen om te multitasken en op wat de leerlingen willen veranderen aan de lessen op school.
De duur van de opleidingen loopt uiteen van een halfjaar (niveau 1) tot vier jaar (niveau 4). 3.1 Welke behoefte hebben leerlingen aan praktijk en instructie? Er zijn twee leerwegen: -- de beroepsopleidende leerweg (BOL): de leerlingen hebben tijdens hun opleiding
Geven leerlingen de voorkeur aan theoretische lessen of aan practica? In welke
een of meer stageperiodes;
mate hebben zij behoefte aan instructie? En doen zich hierbij verschillen voor
-- de beroepsbegeleidende leerweg (BBL): de leerlingen werken (met arbeids
tussen vmbo’ers, mbo’ers en havo/vwo-leerlingen?
overeenkomst) in een leerbedrijf en gaan één dag in de week naar school voor de theoretische onderbouwing.
Behoefte aan uitproberen Ongeveer tweederde van de ondervraagde leerlingen probeert liever iets uit dan
Havo en vwo
dat zij een instructie moeten lezen. Het verschil tussen de verschillende typen
Het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is een vijfjarige opleiding. Met
leerlingen is klein, maar opvallend is wel dat de havo/vwo-leerlingen net iets vaker
het havodiploma heeft een leerling toegang tot het hbo (hoger beroepsonderwijs).
aangeven dat ze liever iets uitproberen dan de andere groepen.
Als een leerling de eerste drie leerjaren van het havo met goed gevolg
bedoeld als voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs. Tot het vwo behoren het atheneum en het gymnasium. Ook hier geldt dat wanneer een
weet niet/ geen mening
Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) duurt zes jaar en is vooral
7,9% 12,5% 12,3% 25,9%
oneens
heeft doorlopen, kan hij/zij ook doorstromen naar een vakopleiding of een middenkaderopleiding in het mbo.
23,8% 24,9%
leerling de eerste drie leerjaren met goed gevolg heeft doorlopen, hij/zij kan doorstromen naar een vakopleiding of een middenkaderopleiding in het mbo. Aan de volgende profielen:
66,2% eens
het eind van het derde jaar kiest een leerling op het havo of het vwo voor een van
63,7% 62,8%
-- Natuur en Techniek (N&T); -- Natuur en Gezondheid (N&G); -- Economie en Maatschappij (E&M); -- Cultuur en Maatschappij (C&M).
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
havo/vwo-leerlingen (n=1871) mbo-leerlingen (n=1684) vmbo-leerlingen (n=1420) Figuur 1: Reacties op: ‘Ik probeer liever iets uit dan dat ik een instructie moet lezen.’ (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
16
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
17
Aan de havo/vwo-leerlingen is aanvullend gevraagd waaraan ze de voorkeur
Behoefte aan instructie bij het maken van een werkstuk over de productie van mobiele telefoons
havo/vwoleerlingen
mboleerlingen
vmboleerlingen
feit dat het havo en het vwo onderwijsvormen zijn die in eerste instantie
aanpak
(n=1871)
(n=1684)
(n=1420)
leiden naar hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs en geen
gebruikt Google om informatie te vergaren
85,7%
74,2%
74,3%
beroepsopleidingen zijn, geeft bijna de helft van de havo/vwo-leerlingen de
inventariseert eigen kennis over onderwerp
35,5%
39,6%
44,9%
voorkeur aan ‘leren door uitproberen’. Bij de havoleerlingen is deze voorkeur het
zoekt op internet naar bedrijven die mobiele telefoons produceren
15,6%
30,0%
29,2%
sterkst.
probeert alles over mobiele telefoons te weten te komen
30,8%
30,5%
23,9%
geven: aan theoretische lessen of aan leren door uitproberen? Ondanks het
zoekt in bibliotheek naar informatie
25,5%
13,2%
20,1%
De geïnterviewde docenten herkennen deze voorkeur van havo/vwo-leerlingen
vraagt docent hoe het werkstuk er precies uit moet zien
34,0%
24,3%
19,2%
voor leren uit de praktijk boven theoretische lessen echter niet. Wél zien veel
belt telefoonproducent en vraagt om informatie
13,5%
23,5%
16,8%
docenten dat deze leerlingen een grote behoefte hebben aan informatie over de
haalt oude mobiele telefoon uit elkaar
6,8%
14,3%
15,1%
relevantie van de lesstof: ze willen weten wat ze eraan hebben om iets te leren.
raadpleegt familie
11,3%
6,2%
15,1%
vraagt docent naar voorwaarden voor goede beoordeling van het werkstuk
18,0%
11,3%
10,4%
Behoefte aan instructie bij een praktijkwerkstuk In het onderzoek is getoetst hoe de leerlingen een open opdracht – het maken
vraagt docent waar informatie moet worden gezocht
6,8%
4,6%
7,0%
van een werkstuk over de productie van mobiele telefoons – zouden aanpakken.
raadpleegt vrienden
3,7%
6,2%
6,5%
De opties waaruit zij konden kiezen, vertegenwoordigen verschillende aspecten van informatieverwerking, bronnengebruik, aanpak en behoefte aan instructie.
Tabel 2: Behoefte aan instructie bij het maken van een werkstuk over mobiele telefoons. (max. 3 antwoorden, totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
De meeste leerlingen gebruiken Google om informatie te vergaren. Daarnaast
Docenten van mbo-leerlingen geven aan dat de mbo’ers van nu zelfstandiger en
inventariseert een aanzienlijke groep leerlingen de eigen kennis over het
mondiger zijn dan die van tien jaar geleden. Maar tekenen van netwerkleren zien
onderwerp. Opvallend is dat havo/vwo-leerlingen iets meer instructie nodig
de docenten alleen bij uitzondering. Het plaatsen van theoretische informatie in
hebben dan vmbo’ers en mbo’ers: ze stellen vaker vragen aan de docent en
een groter geheel en het toepassen daarvan vinden veel mbo’ers lastig. Docenten
zoeken vaker naar informatie in de bibliotheek. De behoefte aan instructie is bij
merken wel dat mbo-leerlingen in de sector techniek meer tot hun recht komen
deze leerlingen meer gericht op het proces en de randvoorwaarden dan op het
in praktijksettings en dat zij leren in de praktijk ook leuker vinden en beter
verkrijgen van stap-voor-stap aanwijzingen om het vastgestelde doel te bereiken.
aankunnen dan het verwerken en toepassen van theorie.
Vmbo’ers en mbo’ers scoren juist hoger op meer praktijkgerichte opties en schakelen vaker netwerken buiten de school in (zie tabel 2). 3.2 Wat is het gebruik en de waarde van kennisbronnen? Aan vmbo’ers en mbo’ers is eenzelfde vraag voorgelegd met betrekking tot het ontwerpen van een stoel, bij havo/vwo’ers met betrekking tot het ontwerpen
Google staat bij de meeste leerlingen nummer op 1 als kennisbron, gevolgd door
van een huis of apparaat. De scores op de antwoorden lieten globaal eenzelfde
ouders, docenten en vrienden.
beeld zien als is weergegeven in tabel 2. De grote behoefte aan instructie bij alle groepen leerlingen wijkt van wat verwacht zou kunnen worden op basis van het
De waarde die de leerlingen toekennen aan openbare kennisbronnen – zoals
beeld van de generatie Einstein.
internet, het tv-journaal en kranten – is verdeeld. De havo/vwo-leerlingen blijken aanmerkelijk kritischer over informatie op internet dan de vmbo’ers en mbo’ers. Internet is bij de havo/vwo-leerlingen zowel de meest gebruikte openbare bron als de meest gewantrouwde. Opvallend is dat zij veel meer vertrouwen hebben in informatie van het tv-journaal en uit de krant dan vmbo’ers en mbo’ers (zie figuur 2).
18
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
19
80% 60%
77,0 67,3 59,8
56,2 56,0 50,6 50,0
46,1 46,2
40%
33,4 25,2 24,9
20%
36,2 30,8
33,5
29,3
23,7
15,0
0% eens
oneens
eens
oneens
Als iets op het tv-journaal komt, dan is het meestal waar.
Als iets in de krant staat, dan is het meestal waar.
havo/vwo-leerlingen (n=1871)
mbo-leerlingen (n=1684)
eens
oneens
De meeste informatie van internet klopt. vmbo-leerlingen (n=1420)
Figuur 2: Reacties op stellingen over de betrouwbaarheid van kennisbronnen. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
De docenten die een vergelijking kunnen maken tussen leerlingen van verschillende onderwijsvormen geven aan dat havo/vwo-leerlingen aanzienlijk beter in staat zijn dan de andere leerlingen om de waarde van informatiebronnen in te schatten. Dit komt (mede) door de kritische houding ten aanzien van bronnen die hun wordt aangeleerd.
3.3 Hoe verwerken leerlingen informatie? Havo/vwo-leerlingen (70,3%) hebben meer moeite met het vertalen van de lesstof naar de latere praktijk dan mbo’ers (39%) en vmbo’ers (43,7%). Wellicht kan het beroepsgerichte karakter van de opleiding van vmbo’ers en mbo’ers een verklaring zijn voor dit verschil. Wanneer leerlingen enkele bladzijden van een boek lezen, kan (bijna) de helft van de ondervraagde leerlingen goed inschatten hoe zij die informatie in een groter geheel moet plaatsen. De havo/vwo-leerlingen zijn iets meer overtuigd van hun vermogens op dit gebied dan de mbo’ers en vmbo’ers, maar het verschil is klein. Ruim de helft van de havo/vwo-leerlingen geeft aan te weten waar een chat over gaat als zij een paar stukjes van die chat zien, tegenover iets minder dan de helft van de vmbo’ers en mbo’ers. En een ruime meerderheid van de leerlingen (in alle onderwijsvormen) zegt goed beeldinformatie uit films en websites in een groter geheel te kunnen plaatsen; in dit opzicht lijken de leerlingen te passen in het beeld van de generatie Einstein. 20
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
21
Over de hele linie (zowel bij tekst als bij beeld) geven havo/vwo-leerlingen vaker
Multitasken – in de zin van chatten, tv-kijken en/of radio luisteren tijdens het maken
dan vmbo’ers en mbo’ers aan fragmentarische informatie goed in een groter
van het huiswerk – komt regelmatig voor, maar niet bij de meerderheid van de
geheel te kunnen plaatsen. De laatste twee groepen komen hierin sterk overeen,
ondervraagde leerlingen.
zodat we hier kunnen spreken van een breuklijn tussen havo/vwo enerzijds en
Wanneer de vraag in het algemeen wordt gesteld (kun je makkelijk meerdere taken
vmbo en mbo anderzijds.
tegelijk uitvoeren) geeft 7 op de 10 mbo’ers en vmbo’ers aan makkelijk meerdere taken tegelijk aan te kunnen; bij havo/vwo-leerlingen is dit 8 op de 10. De havo/
Deze voorkeur voor beeldinformatie zou bij vmbo’ers en mbo’ers voor een
vwo-leerlingen verschillen van de vmbo’ers en mbo’ers door enerzijds vaker aan
deel verklaard kunnen worden door het feit dat bijna een vijfde van deze
te geven te kunnen multitasken, maar anderzijds kritischer te zijn voor zichzelf: ze
leerlingen moeite heeft met lezen, in plaats van een autonome voorkeur
vinden vaker dat ze snel zijn afgeleid, of zich moeilijk kunnen concentreren.
voor beeldinformatie. Vwo’ers onderscheiden zich hier duidelijk: zij hebben minder moeite met lezen. Havisten benaderen qua leesvaardigheid en
De geïnterviewde docenten zien dat leerlingen veel aan multitasking doen en zijn
informatieverwerking (met bijna 20%) het beeld van de vmbo’ers en mbo’ers
van mening dat dit de kwaliteit van het werk van de leerlingen niet ten goede
(zie figuur 3).
komt. Hierbij wordt dan vooral gedacht aan sms’en tijdens de les en aan bezig zijn met andere dingen dan de lesstof.
25%
20,8% 18,8%
18,1%
20%
Al met al laten de resultaten zien dat de leerlingen op dit vlak niet naadloos passen in het beeld van de Einsteiners, die met gemak verschillende taken naast
15%
elkaar uitvoeren en simultaan verschillende prikkels en verschillende soorten
9,5%
informatie kunnen verwerken.
10% 5%
3.5 Wat willen leerlingen veranderen aan de lessen op school?
0% vwo-leerlingen (n=838)
havoleerlingen (n=1033)
mbo-leerlingen vmbo-leerlingen (n=1684) (n=1420)
Figuur 3: Respondenten die aangeven moeite te hebben met lezen. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
3.4 Is er sprake van information overload en/of multitasken?
Wat willen leerlingen veranderen op school? 9 Tabel 3 is een overzicht van de top 5 van zaken die leerlingen van de verschillende onderwijsvormen willen veranderen. De havo/ vwo-leerlingen lijken in hun behoefte aan meer afwisseling in de lessen op Einsteiners. havo/vwo-leerlingen (n = 1871)
mbo-leerlingen (n = 1684)
vmbo-leerlingen (n = 1420)
1
meer afwisselende lessen (56,3%)
duidelijker opdrachten (46,0%)
meer vrijheid (47,8%)
2
meer praktische opdrachten (37,9%)
dat docenten me beter vertel len wat er van me verwacht wordt (29,5%)
meer aan projecten werken met anderen (26,7%)
3
duidelijker opdrachten (35,5%)
meer contact met praktijk (bedrijven en mensen die daar werken) (22,4%)
duidelijker opdrachten (21,6%)
4
betere docenten (34,0%)
vaker zelf kunnen bepalen hoe ik leer (19,7%)
dat docenten me beter vertel len wat er van me verwacht wordt (20,1%)
5
meer contact met praktijk (bedrij ven en mensen die daar werken) (30,7%)
meer aandacht voor wat ik allemaal kan (18,5%)
meer zelfstandigheid (zelf werken) (19,2%)
Aan de leerlingen is gevraagd of zij regelmatig moeite hebben met het selecteren van de belangrijkste zaken uit grote hoeveelheden informatie. 4 op de 10 havo/ vwo-leerlingen en 5 op de 10 mbo- en vmbo-leerlingen blijken dit probleem weleens te ervaren. Het percentage leerlingen dat hier geen moeite mee heeft, stijgt met het opleidingsniveau. Information overload lijkt vooral op te treden door een grote hoeveelheid informatie en niet door een aanbod van informatie van verschillende typen tegelijk of uit verschillende bronnen tegelijk.
Tabel 3: Top 5 van zaken die leerlingen willen veranderen op school. (geen max. aantal antwoorden, totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm) 22
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
23
4 Wat vinden leerlingen belangrijk bij docenten en praktijkopleiders? Wanneer vinden leerlingen de docent ‘een goede docent’ en de praktijkopleider een ‘goede praktijkopleider’? En hoe tevreden zijn zij over docenten en praktijk opleiders?
4.1 Wat verwachten leerlingen van docenten? Leerlingen beoordelen een docent vooral aan de hand van ‘klassieke’ criteria: een goede docent is voor hen een kennisautoriteit met goede didactische vaardigheden en is bij voorkeur een prettig en toegankelijk persoon. Tussen de leerlingen van de verschillende onderwijsvormen doet zich hier een aantal verschillen voor: havo/vwo-leerlingen leggen sterk de nadruk op de didactische vaardigheden van de docent; mbo’ers leggen meer dan vmbo’ers en havo/vwoleerlingen de nadruk op vak- en praktijkkennis (zie tabel 4)10. havo/vwo-leerlingen (n = 1871)
mbo-leerlingen (n = 1684)
vmbo-leerlingen (n = 1420)
1
kan goed uitleggen (95,6%)
is expert op vakgebied (67,7%)
is aardig (60,5%)
2
kan me enthousiast maken over het vak /de lesstof (78,5%)
geeft veel praktijkvoorbeelden (53,2%)
kan boeiend vertellen over lesstof (52,0%)
3
kan goed orde houden (69,6%)
kan boeiend vertellen over lesstof (52,0%)
is expert op vakgebied (43,5%)
4
is aardig (68,8%)
is aardig (49,8%)
is toegankelijk (ook voor per soonlijke problemen) (42,5%)
5
kan boeiend vertellen over lesstof (68,5%)
laat leerlingen hun gang gaan, maar is beschikbaar wanneer nodig (40,7%)
laat leerlingen hun gang gaan, maar is beschikbaar wanneer nodig (39,3%)
Tabel 4: Top 5 van kenmerken van een ‘goede docent’. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
De geïnterviewde docenten vinden zelf dat zij goed functioneren als zij de klassieke didactische vaardigheden goed beheersen en daarnaast toegankelijk zijn voor leerlingen. Door toegankelijk te zijn hopen zij tijdig duidelijke feedback van leerlingen te ontvangen over hun functioneren. Ze zeggen deze feedback ook serieus te nemen. Ze geven daarnaast aan dat de leerlingen ook kritisch zijn over de wijze waarop de lessen worden gegeven. Docenten proberen hier hun voordeel mee te doen.
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
25
4.2 Zijn leerlingen tevreden over docenten?
4.3 Wat verwachten leerlingen van praktijkopleiders?
Een ruime meerderheid van alle leerlingen vindt dat de docenten over voldoende
Aan de mbo’ers is gevraagd wat zij verwachten van een praktijkopleider (de
vakkennis beschikken. De havo/vwo-leerlingen (72,9%) zijn hierover nog iets
begeleider in het leerbedrijf) en/of stagebegeleider. Het blijkt dat er met name
vaker positief dan de mbo’ers (68%).
heel veel praktijkkennis wordt verwacht, evenals het vermogen om deze kennis met leerlingen te delen (bijvoorbeeld door tips te geven over hoe de leerling later
De leerlingen zijn verdeeld over de mate waarin docenten zicht hebben op hun
in het werk het meeste kan bereiken). Ook het geven van duidelijke opdrachten
persoonlijkheid, in hen geïnteresseerd zijn en weten hoe zij hen het beste les
vinden mbo’ers een belangrijke eigenschap van een ‘goede praktijkopleider’.
kunnen geven. De havo/vwo-leerlingen zijn hier van alle groepen het meest
Coachingsvaardigheden worden relatief minder belangrijk gevonden.
kritisch (zie figuur 4). De meeste leerlingen vinden dat zij op school altijd hulp krijgen als zij die nodig hebben; ongeveer een derde vindt dat dit niet zo is.
53,1%
is aardig
60%
68,5% 47,8 43,9
40%
40,7
53,0%
44,6 41,9
laat veel zelfstandigheid toe
41,3 38,5
36,3 32,1
31,4
34,5
36,2 28,9
28,2
26,8
24,2
21,8
20,0
19,0
20%
54,5%
35,6
32,8 28,7
is duidelijk over wat leerbedrijf verwacht
59,6%
26,6
42,3%
is toegankelijk, ook bij problemen laat leerlingen hun gang gaan, maar is beschikbaar wanneer nodig
45,1%
0% oneens
weet niet/ geen mening
eens
oneens
weet niet/ geen mening
De meeste docenten weten hoe De meeste docenten begrijpen ik in elkaar zit. hoe ze mij het beste les kunnen geven. havo/vwo-leerlingen (n=1871)
mbo-leerlingen (n=1640)
geeft duidelijke opdrachten
21,5
15,4
eens
is expert op vakgebied / veel vakkennis
51,6
49,6
eens
oneens
33,6%
weet niet/ geen mening
kan boeiend vertellen over praktijk 58,4%
24,9%
De meeste docenten zijn in mij geïnteresseerd.
geeft tips over hoe men later in werk het meeste kan bereiken brengt discipline bij
40,7%
helpt met plannen en organiseren
vmbo-leerlingen (n=1420)
Figuur 4: Reacties op stellingen betreffende de mate waarin docenten geïnteresseerd zijn in de leerling. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
0% 10%
20%
30%
40%
50%
60% 70%
Figuur 5: Reacties op ‘Wanneer vind jij iemand een goede praktijkopleider / stagebegeleider?’ (totale groep mbo-leerlingen, n = 1684)
Over de kennis van docenten over vervolgopleidingen is 39,2% van de havo/ vwo-leerlingen positief. Bij de mbo’ers is 58,1% positief over de kennis van de arbeidsmarkt van de docent.
26
4.4 Zijn leerlingen tevreden over praktijkopleiders?
4 op de 10 leerlingen reageren bevestigend op de stelling ‘Ik verveel me vaak op
Over de aandacht van de praktijkopleider is de meerderheid van de mbo’ers
school, omdat de lesstof me (bijna) niet interesseert’. Bijna 50% van de mbo’ers
(59,1%) tevreden. 31,5% van de mbo’ers geeft echter aan zich hierover geen
reageert hier ontkennend op, tegenover ruim 40% van de havo/vwo-leerlingen
oordeel te kunnen vormen. Dit wijst erop dat deze leerlingen niet zeker zijn over
(aan de vmbo’ers is deze stelling niet voorgelegd).
wat ze precies op werkplek of stage mogen verwachten.
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
27
Over de vakkennis van de praktijkopleider zijn de mbo-leerlingen in meerderheid
5 Hoe maken leerlingen keuzes voor (vervolg)opleidingen?
tevreden. De groep leerlingen die vindt dat de praktijkopleider onvoldoende vakkennis heeft (6,6%), is kleiner dan de groep die vindt dat de docent
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de samenhang tussen het opleidingsniveau
onvoldoende vakkennis heeft (18,6%). Hoe meer contact de leerling heeft met de
en het beroep van de ouders enerzijds en de opleidingskeuze van het kind anderzijds.
praktijkopleider, hoe positiever het oordeel.
Vervolgens wordt ingezoomd op de keuzes voor vervolgopleidingen. Waarop baseren leerlingen hun keuzes, welke factoren spelen hierbij een rol? Hoe informeren zij zich
Over de arbeidsmarktkennis van de praktijkopleider zijn 6 op de 10 mbo’ers
over vervolgopleidingen en welke informatie vinden ze het meest nuttig?
positief. Slechts een kleine groep mbo’ers vindt dat de praktijkopleider op dit vlak over onvoldoende kennis beschikt. Ook over de kennis van de praktijkopleider over wat belangrijk is in het vak en wat niet, zijn de mbo-leerlingen in meerderheid
5.1 Samenhang tussen opleiding/beroep ouders en opleiding kind
positief. Veel contact tussen leerling en praktijkbegeleider leidt ook hier tot een positiever oordeel.
Uit de onderzoeken onder leerlingen en ouders blijkt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de opleidingskeuze van de ouders en die van het kind. Dit geldt zowel voor het opleidingsniveau als voor de opleidingsrichting en meer in het bijzonder de keuze voor techniek. 33,9%
Opleidingsniveau De ouders van havo/vwo-leerlingen zijn gemiddeld hoger opgeleid dan de ouders
59,2%
van vmbo’ers en mbo’ers. Ouders van havo/vwo-leerlingen zijn tevens hoger
6,9%
opgeleid dan het gemiddelde van de Nederlandse beroepsbevolking. Ouders van vmbo’ers en mbo’ers zijn juist lager opgeleid dan dit gemiddelde. eens
oneens
weet niet/geen mening
Figuur 6: Reacties op ‘Mijn praktijkopleider weet wat er belangrijk is in mijn beroep en wat niet.’ (totale groep mbo-leerlingen, n = 1684)
Keuze voor techniek Er is sprake van een ‘overdracht’ van een keuze voor techniek van ouder op kind. -- Binnen de groep havo/vwo-leerlingen met een N-profiel heeft ruim de helft ten minste één ouder met een technisch of bètatechnisch beroep. Binnen de groep leerlingen met een M-profiel is dit ongeveer 40% (zie hoofdstuk 2 voor meer informatie over de profielen); -- Van de mbo’ers in de sector techniek heeft 50,4% ten minste één ouder die werkzaam is in de techniek; -- Van de vmbo’ers in de sector techniek heeft 52,4% ten minste één ouder die werkzaam is in de techniek; dat is meer dan bij de vmbo’ers in de sector zorg en welzijn (36,4%) en de sector economie (28,1%). Kortom, hoe meer contact de leerling heeft met techniek, hoe vaker er voor een technische opleiding wordt gekozen. Dit komt deels doordat contact met techniek ertoe leidt dat de leerling bekend wordt met de interessante en uitdagende aspecten van technisch werk. Belangrijker nog is misschien dat contact met techniek het ongunstige imago van technisch werk kan doorbreken. Veel leerlingen
28
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
29
die twijfelen bij het kiezen van een opleiding, laten techniek als optie vallen omdat
43,5%
ze verwachten dat ze zich met een keuze voor techniek te veel op een bepaald
52,6%
pad zullen vastleggen. De breedte van de mogelijkheden in de technische sector
21,0%
is bij het grote publiek allesbehalve bekend. Het onder de aandacht brengen van deze breedte van mogelijkheden kan een effectieve wervingsmethode voor
41,6% 4,6%
technische opleidingen zijn.
2,5% 0,9% 0,9%
5.2 Waarop hebben leerlingen hun studiekeuze gebaseerd?
9,3% 6,6%
In deze paragraaf wordt toegelicht wat de motieven van de leerlingen zijn
4,7%
geweest om te kiezen voor de opleiding die zij op het moment van onderzoek
2,2%
volgden. Achtereenvolgens wordt gekeken naar de motieven van havo/vwo-
42,8%
leerlingen, mbo-leerlingen en vmbo-leerlingen. 0%
Havo/vwo-leerlingen Voor havo/vwo-leerlingen zijn plezier in de vakken, talent voor de vakken en brede vervolgmogelijkheden belangrijke motieven voor de keuze voor een bepaald profiel (zie figuur 7). Verder valt op dat maar liefst 4 op de 10 havo/vwo-leerlingen hun keuze hebben gemaakt met (min of meer) een bepaald beroepsbeeld voor ogen. Anders dan de generatie Einstein kiezen havo/vwo-leerlingen dus niet alleen op basis van
15%
30%
60%
omdat ik met dit profiel de meeste kanten op kan omdat ik deze vakken het leukst vind omdat ik de vakken in andere profielen te moeilijk vind omdat ik graag wil werken in een branche waarvoor dit profiel nodig is omdat mijn ouders me dit profiel hebben aangeraden omdat mijn broer(s)/zussen me dit profiel hebben aangeraden omdat mijn vriend(inn)en me dit profiel hebben aangeraden omdat ik bij een ander profiel leraren had gekregen die ik niet leuk/goed vond omdat mijn decaan of beroepskeuzebegeleider me dit profiel heeft aangeraden
de eigen talenten en de eigen persoonlijkheid; ook het arbeidsmarktperspectief
omdat docenten me dit profiel hebben aangeraden
speelt voor hen duidelijk een rol. Wél in overeenstemming met het beeld van de
omdat mijn vriend(inn)en ook voor dit profiel kozen
generatie Einstein is dat havo/vwo-leerlingen het van belang vinden om alle opties
45%
omdat mijn mentor me dit profiel heeft aangeraden omdat ik het beste ben in de vakken die bij dit profiel horen
open te houden.
Figuur 7: Reacties op: ‘Waarom heb je voor dit profiel gekozen?’
Leerlingen met een N-profiel noemen brede vervolgmogelijkheden veel vaker
(meerdere antwoorden mogelijk, totale groep havo/vwo-leerlingen, n = 1871)
als motivatie voor hun profielkeuze dan leerlingen met een M-profiel. Het beroepsperspectief speelt bij deze eerste groep leerlingen dus duidelijk een rol
Mbo-leerlingen
van betekenis.
Voor mbo’ers is de match tussen de eigen persoonlijkheid en de opleiding veruit het belangrijkste motief voor hun opleidingskeuze. Bijna 4 op de 10 mbo’ers geeft aan dat het belangrijkste is dat de opleiding bij hen past. Daarna volgen beweegredenen die te maken hebben met het arbeidsmarktperspectief en de mate waarin de leerling met de gekozen opleiding de opties nog open houdt.
30
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
31
40%
38,4%
30%
20% 15,9% 10%
15,7%
10,3% 5,6%
1,3%
0%
2,2%
5,9%
4,8%
of ik ermee naar een hogere mbo-opleiding kan
of ik met mijn beroep later een eigen bedrijf kan beginnen
of ik ermee naar het hbo kan wat mijn vrienden vonden van die opleiding
of ik met die opleiding snel een baan kan krijgen wat voor werk ik kan gaan doen na mijn opleiding
wat mijn ouders vonden van die opleiding
of ik met die opleiding nog veel kanten uit kan
of ik de opleiding bij mezelf vond passen
Figuur 8: Reacties op ‘Wat vond je het belangrijkste bij het kiezen van een opleiding?’ (totale groep mboleerlingen, n = 1684)
Vmbo-leerlingen Het motief voor de opleidingskeuze dat door de vmbo’ers het meest wordt genoemd, is het passen van de opleiding bij de eigen persoonlijkheid (zie figuur 9). Daarnaast heeft een grote groep vmbo’ers de huidige opleiding gekozen op grond van overwegingen betreffende het arbeidsmarktperspectief en verdere mogelijkheden, of op grond van de mening van anderen. 50%
40%
43,0%
30%
20%
13,7%
10%
9,7% 0%
2,3%
6,3%
of ik ermee naar het mbo kan wat mijn vrienden vonden van die opleiding wat mijn ouders vonden van die opleiding of ik de opleiding bij mezelf vond passen
6,8%
13,4%
4,9%
of ik met mijn beroep later een eigen bedrijf kan beginnen of ik met die opleiding snel een baan kan krijgen wat voor werk ik kan gaan doen na mijn opleiding op ik met die opleiding nog veel kanten uit kan
Figuur 9: Reacties op: ‘Wat vond je het belangrijkst bij het kiezen van een opleiding?’ (totale groep vmboleerlingen, n = 1420)
32
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
33
5.3 Welke informatiebronnen gebruiken leerlingen bij de keuze voor een
5.4 Wat is de rol van de ouders bij de studiekeuze?
vervolgopleiding? De meeste ouders achten zichzelf goed in staat om hun kind te begeleiden bij het Informatie over vervolgopleidingen krijgen leerlingen vooral van docenten en
maken van een keuze voor een vervolgopleiding, en hebben die begeleiding
decanen, via een open dag, van hun ouders/verzorgers en via brochures.
(in een of andere vorm) ook geboden.
De havo/vwo-leerlingen blijken bij het kiezen van een vervolgopleiding meer
Een groot aantal ouders bezoekt een open dag van een opleiding (36,1% van
informatiebronnen te gebruiken dan vmbo’ers en mbo’ers. Ook zoeken zij
de havo/vwo-ouders en 53% van de mbo-ouders) of zoekt naar informatie
vaker op internet naar informatie over opleidingen dan vmbo’ers en mbo’ers:
over opleidingen op internet (31,7% van de havo/vwo-ouders en 46% van
resp. 27,1%, 10,5% en 14%. Tabel 5 geeft een overzicht van de top 5 van
de mbo-ouders). De ouders lijken daarmee betrokken bij de keuze voor een
geraadpleegde bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding.
vervolgopleiding, maar die betrokkenheid beperkt zich tot de meer voor de hand liggende manieren om informatie te verzamelen. Minder voor de hand liggende
havo/vwo-leerlingen (n = 1871)
mbo-leerlingen (n = 1684)
vmbo-leerlingen (n = 1420)
manieren - zoals spreken met mensen die kennis hebben van de arbeidsmarkt -
1
docent/decaan (65,5%)
docent/decaan (48,6%)
docent/decaan (46,4%)
komen minder voor (8,3% van de havo/vwo-ouders; 15% van de mbo-ouders).
2
open dag (48,1%)
open dag (41,1%)
ouders/verzorgers (39,2%)
3
brochure/flyer (34,7%)
ouders/verzorgers (22,2%)
open dag (20,2%)
Een ruime meerderheid van de ouders acht zich voldoende in staat om een goed
4
studiebeurs/beroepenbeurs (31,0%)
brochure/flyer (21,6%)
iemand uit sector (17,2%)
oordeel te geven over de mogelijkheden die een opleiding hun kind zal bieden
5
ouders/verzorgers (27,6%)
vrienden (18,0%)
vrienden (18,5%)
op de arbeidsmarkt. 76,4% van de havo/vwo-ouders en 81% van de mbo-ouders
Tabel 5: Top 5 van geraadpleegde bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
zegt in grote lijnen te weten wat hun kind kan worden met de opleiding die het nu
Belangrijker dan te weten welke bronnen worden geraadpleegd is te weten
Verreweg de meeste ouders kunnen zich vinden in de opleidingskeuze die hun
welke gebruikte bronnen de leerlingen het meest nuttig vinden. Voor havo/vwo-
kind heeft gemaakt, havo/vwo-ouders (89,1%) nog iets meer dan mbo-ouders
leerlingen en mbo’ers is dit de open dag van de opleiding en voor vmbo’ers zijn dit
(82%). Dit beeld past goed bij de Nederlandse opvattingen over opvoeden: het
de ouders/verzorgers. Vmbo’ers en mbo’ers noemen vaker ‘iemand uit de sector’
kind de ruimte laten, het zijn/haar eigen keuzes laten maken en het niet een kant
als de meest nuttige informatiebron. Tabel 6 geeft een overzicht van de top 5 van
op ‘pushen’ die niet bij hem/haar past.
volgt.
nuttige bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding.
1
havo/vwo-leerlingen (n = 1734)
mbo-leerlingen (n = 1684)
vmbo-leerlingen (n = 1420)
open dag (39,8%)
open dag (62,1%)
ouders/verzorgers (43,1%)
2
docent/decaan (28,8%)
docent/decaan (49,5%)
iemand uit sector (35,7%)
Het overgrote deel van de ondervraagde leerlingen wil doorstuderen na de huidige
3
internet (7,2%)
iemand uit sector (35,0%)
open dag (35,2%)
opleiding: 88% van de havo/vwo-leerlingen en 68% van de mbo-leerlingen. Het
4
andere informatie (5,8%)
ouders/verzorgers (34,0%)
docent/decaan (33,1%)
percentage havo/vwo-leerlingen dat zeker weet wát men wil gaan studeren, stijgt
5
ouders/verzorgers (5,0%)
vrienden (31,4%)
bedrijven (30,0%)
evenredig met het leerjaar. Mbo-leerlingen in de technische sector zien van alle
Tabel 6: Top 5 van nuttige bronnen bij de keuze voor een vervolgopleiding (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
34
5.5 Willen leerlingen doorstuderen na de huidige opleiding?
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
sectoren het minst in doorstuderen.
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
35
6 Hoe zien leerlingen hun toekomst? En wat vinden ouders belangrijk voor de toekomst van hun kind? Wat vinden leerlingen belangrijk in een toekomstige baan, en wat vinden ouders belangrijk in dit verband? Wanneer vinden leerlingen iemand succesvol en wat vinden zij belangrijk in de ontwikkeling van zichzelf als persoon? Welke rol spelen hun capaciteiten, persoonlijkheid en kennis bij hun kansen op de arbeidsmarkt, en wat vinden de ouders daarvan?
6.1 Wat is belangrijk in een toekomstige baan? In deze paragraaf komt eerst aan de orde wat leerlingen belangrijk vinden in een toekomstige baan. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de visie van de ouders. Volgens de leerlingen Aan leerlingen is gevraagd wat zij belangrijk vinden in een toekomstige baan. De antwoordopties bij deze vraag varieerden van aspecten die verband houden met ‘traditionele’ status tot aspecten van individuele zelfverwezenlijking en uitdaging. Voor de havo/vwo-leerlingen blijkt ‘veel geld verdienen’ het belangrijkst in een baan, gevolgd door ‘heel goed in mijn vak worden’. Hiermee bevindt deze groep zich tussen de vmbo’ers (die geld het belangrijkst vinden) en de mbo’ers (die vooral kiezen voor ‘heel goed in mijn vak worden’) in. Daarnaast zijn ‘veel uitdaging’, ‘mensen helpen’, ‘de top bereiken’ en ‘zekerheid’ belangrijke aspiraties voor de ondervraagde leerlingen. De havo/vwo-leerlingen onderscheiden zich duidelijk van de vmbo’ers en mbo’ers door een hoge score bij ‘mensen helpen’. Verder blijkt dat leerlingen met een technische opleiding vaker dan andere leerlingen ‘de beste’ of ‘heel goed in het vak worden’ en ‘zekerheid’ belangrijk vinden. Havo/vwo-leerlingen passen het best in het beeld van de generatie Einstein waar het gaat om de aspiraties in een baan, maar de verschillen met vmbo’ers en mbo’ers zijn hier niet groot. Zekerheid vinden havo/vwo-leerlingen belangrijker dan sociale en financiële status. Maar de grote behoefte aan afwisseling van de generatie Einstein zien we hier niet terug.
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
37
De havo/vwo-leerlingen zijn er in grote meerderheid, en veel vaker dan vmbo’ers
46,6% 34,2%
en mbo’ers, van overtuigd dat voor hun kansen op de arbeidsmarkt hun
22,1%
persoonlijkheid zwaarder telt dan hun kennis. Op dit punt naderen zij meer het
vmbo
24,9% 20,2%
beeld van de generatie Einstein dan de vmbo’ers en mbo’ers.
19,2% 33,6% 67,5%
Volgens de ouders Wanneer het gaat om de toekomstige baan van hun kind blijken de ouders vooral
50,4% 29,9%
nadruk te leggen op werkplezier, werkzekerheid en welbevinden. Het belangrijkst
24,6%
vinden zij dat hun kind ‘leuke collega’s’ krijgt (62,2% van de havo/vwo-ouders, 69%
mbo
37,9% 20,8%
van de mbo-ouders). Maar ook ‘werk waar hij/zij met respect wordt behandeld’
12,1%
(56,4% van de havo/vwo-ouders, 61% van de mbo-ouders) is belangrijk. Vergeleken
31,1% 53,7%
met de mbo-ouders hechten de havo/vwo-ouders minder aan ‘een vast contract’
47,8%
(35,8% tegenover 54%). Iets meer dan de helft van zowel de mbo-ouders als de
30,5%
havo/vwo-ouders hecht aan ‘afwisselend werk’. ‘Veel carrièremogelijkheden’ voor
23,6%
hun kind is voor de havo/vwo-ouders iets minder belangrijk dan voor de mbo-ouders
havo
35,7% 22,5%
(41,9% tegenover 48%). Al met al lijken de havo/vwo-ouders dus iets minder
14,3%
gericht op status en zekerheid voor hun kind dan de mbo-ouders.
33,8% 61,1%
Opvallend is dat circa 4 op de 10 ouders het belangrijk vinden dat hun kind werk
43,8% 28,5%
gaat doen waarmee het ‘iets kan betekenen voor anderen’. Duidelijk statusgerichte
atheneum
19,5%
arbeidswaarden als ‘veel geld verdienen’, ‘werk waar ik trots op kan zijn’, ‘werken
45,1%
bij een bedrijf met een goede naam’ en ‘een auto van de zaak’ scoren relatief laag
24,6% 21,1%
bij de ouders, maar dat geldt ook voor ‘werken voor een goed doel’.
35,0% 54,0%
Ouders van havo/vwo-leerlingen met een N&T-profiel onderscheiden zich door het
43,4%
belang dat zij toekennen aan autonomie en professionele waarden; het belang van
37,2%
‘een mooi vak’ lijkt bij hen, net als bij de ouders van leerlingen in de mbo-sector
gymnasium
15,9% 43,0%
techniek, sterker op de voorgrond te treden.
25,2% 26,4% 39,5% 45,0%
0%
15%
30%
6.2 Wanneer is iemand succesvol? 45%
60%
sociale contacten in en buiten het werk
zelfbeschikking
zekerheid sociale en financiële status
maatschappelijke relevantie
uitdaging/afwisseling
veel geld verdienen
75%
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
‘succesvol zijn’. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de visie van de ouders.
respect
Figuur 10: Reacties op: ‘Als je straks werk gaat zoeken, wat vind je dan belangrijk?’ totale groep naar onderwijsvorm, havo/vwo, n = 1871, vergeleken met vmbo, n = 1420 en mbo, n = 1684)
38
In deze paragraaf komt eerst aan de orde wat leerlingen verstaan onder
Volgens de leerlingen De havo/vwo-leerlingen vinden iemand vooral succesvol als hij/zij authentiek is (‘als hij/zij zichzelf blijft’), gevolgd door ‘als hij/zij een mooie carrière heeft Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
39
opgebouwd’ (44,5%, een optie die niet aan de vmbo’ers en mbo’ers werd
De mbo’ers meten iemands succes vooral af aan authenticiteit en eerlijkheid, en
voorgelegd), ‘als hij/zij eerlijk is’, ‘als hij/zij een goede band met zijn/haar familie
aan de band met zijn/haar familie. Zelfbeschikking komt hier op de vierde plaats.
heeft’, ‘als hij/zij een voorbeeld is voor anderen’ en ‘als hij/zij helemaal zelf kan bepalen wat hij/zij met zijn/haar leven doet’ (zelfbeschikking). Hieruit blijkt dat
Ook bij de vmbo’ers staat authenticiteit op de eerste plaats, gevolgd door
succesvol zijn voor de havo/vwo-leerlingen, net als voor de generatie Einstein,
eerlijkheid en de band met familie. Op de vierde plaats vinden we hier zelf
vooral afhangt van iemands persoonlijkheid en sociale contacten.
beschikking: bijna een derde van de vmbo’ers vindt dat iemand succesvol is als hij/zij helemaal zelf kan bepalen wat hij/zij met zijn/haar leven doet. ‘Veel geld’
14.8%
als hij/zij veel vrienden heeft
14.9% 22.7% 32.8%
als hij/zij een goede band met zijn/haar familie heeft
37.9% 41.5%
en ‘mooie spullen’ zijn voor de vmbo’ers van veel minder belang, maar wel iets belangrijker dan voor de mbo’ers en de havo/vwo-leerlingen. Geld is voor leerlingen waarschijnlijk vooral een middel waarmee ze zich voldoende bestaanszekerheid kunnen verschaffen om de levensdoelen die ze echt belangrijk vinden te kunnen bereiken. Dit is vooral van toepassing op havo/
63.4% 68.2%
als hij/zij zichzelf blijft
vwo-leerlingen en iets minder op vmbo’ers.
60.4% 14.3%
als hij/zij een mooi huis en mooie spullen heeft
17.0%
Volgens de ouders Ouders vinden iemand vooral succesvol ‘als hij/zij zichzelf blijft’, ‘als hij/zij eerlijk
18.5% 29.7%
als hij/zij helemaal zelf kan bepalen wat hij/zij met zijn/haar leven doet
29.9% 29.9%
is’, en ‘als hij/zij helemaal zelf kan bepalen wat hij/zij met zijn/haar leven doet’. De havo/vwo-ouders spreken zich sterker uit voor deze drie waarden dan de mboouders; zij hechten dus nog sterker aan authenticiteit, eerlijkheid en autonomie.
4.0%
als hij/zij een eigen bedrijf heeft
12.8% 10.8%
6.3 Wat is belangrijk in de ontwikkeling als persoon?
6.6%
als anderen hem/haar ook succesvol vinden
8.7% 9.0%
In deze paragraaf komt eerst aan de orde wat leerlingen belangrijk vinden in de ontwikkeling van henzelf als persoon. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de
31.4%
als hij/zij een voorbeeld is voor anderen
29.2% 19.7% 9.0%
als hij/zij veel geld heeft
12.4%
Volgens de leerlingen Bij de vraag naar wat leerlingen belangrijk vinden in hun ontwikkeling als persoon,
12.2%
geven zij vooral aan dat zij een authentiek, eerlijk en betrouwbaar persoon willen
35.0%
als hij/zij eerlijk is
46.1%
worden, maar eerst en vooral dat zij iemand willen worden die altijd klaarstaat
45.9%
0% 10%
visie van de ouders.
20%
30%
40%
voor vrienden en familie. 50%
havo/vwo-leerlingen (n=1871)
60% 70% mbo-leerlingen (n=1640)
vmbo-leerlingen (n=1420)
Figuur 11: Reacties op: ‘Wanneer vind jij iemand succesvol?’ (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm, havo/vwo, n = 1871, vmbo, n = 1420 en mbo, n = 1684)
Wanneer er dus niet specifiek wordt gevraagd naar succes maar naar persoonlijke ontwikkeling, verschuift het beeld enigszins naar sociaal contact. Authenticiteit en eerlijkheid blijven echter belangrijk. De havo/vwo-leerlingen komen hier groten deels overeen met de mbo’ers, die op hun beurt de generatie Einstein iets dichter naderen dan de vmbo’ers.
40
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
41
Volgens de ouders
7 Wat doen leerlingen op internet?
Aan de ouders is ook gevraagd wat zij hopen dat hun kind later zal bereiken. Typisch voor de Nederlandse samenleving is dat ouders op deze vraag vooral reageren met
In hoeverre is de huidige generatie leerlingen een online-generatie, die zich
‘gelukkig worden’. Ambities worden in de Nederlandse context niet uitsluitend
voortdurend op internet begeeft? En wat doen leerlingen op internet en welke
gezocht in de werk- of materiële sfeer, maar vooral in persoonlijk geluk.
sites bezoeken ze?
Ook andere zaken die hier hoog scoren bij de ouders, bevinden zich op het immateriële, interpersoonlijke vlak, zoals ‘talenten optimaal benutten’ (wat
7.1 Hoeveel tijd besteden leerlingen aan internetten en chatten?
havo/vwo-ouders belangrijker vinden dan mbo-ouders), ‘een goede band met familie houden’ en ‘een goede band met vrienden houden’. De enige ‘materiële’
Leerlingen zijn vrij veel online, maar zeker niet voortdurend. Het internetgebruik
categorie die hoog scoort bij ouders, is ‘een goed betaalde baan krijgen’. Hier kan
van havo/vwo-leerlingen wijkt iets af van dat van vmbo’ers en mbo’ers: havo/vwo-
meespelen dat ouders hierop hopen vanwege de zekerheid en de voldoening die
leerlingen zijn gemiddeld iets meer online; de groep die aangeeft altijd online te
een goed betaalde baan kan schenken. Daarop wijst ook de lage score bij ‘een
zijn, is echter kleiner dan bij de vmbo’ers en mbo’ers (zie figuur 12).
belangrijk persoon worden’.
40% 31,3
30% 25,8
6.4 Wat bepaalt de kansen op de arbeidsmarkt? 20,7
20%
vmbo’ers en mbo’ers geldt dit voor 7 op de 10 leerlingen. De havo/vwo-leerlingen zijn er in grote meerderheid (75,9%) – en veel sterker dan vmbo’ers (58,4%) en mbo’ers (63%) – van overtuigd dat voor hun kansen op de arbeidsmarkt hun persoonlijkheid zwaarder telt dan hun kennis. En hoe hoger de opleiding, hoe
23,2 21,1 18,9 15,1
13,7
12,8
10%
7,6 2,6
8 op de 10 havo/vwo-leerlingen zeggen de eigen capaciteiten te kennen; bij
23,5 24,3
17,2 16,6
In het onderzoek is nagegaan hoe zeker de leerlingen zijn over hun kansen op de arbeidsmarkt en wat hun kansen bepaalt.
22,3
0%
2,7
0,5
nooit
0-5 uur per week
havo/vwo-leerlingen (n=1871)
5-10 uur per week
10-15 uur per week
mbo-leerlingen (n=1684)
meer dan 15 uur per week
altijd
vmbo-leerlingen (n=1420)
Figuur 12: Aantal uren internetgebruik per week. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
vaker leerlingen daarvan overtuigd zijn. Maar om kans te maken op een leuke baan moeten zij nog veel leren, aldus de helft van alle ondervraagde leerlingen.
Behalve naar het aantal uren op internet is ook specifiek gekeken naar het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een chatprogramma. De meerderheid van
42
Ruim de helft van de havo/vwo-leerlingen denkt zijn/haar dromen te gaan
de leerlingen chat minder dan 10 uur per week. Ook hier blijkt dat onder de havo/
waarmaken. Dat is meer dan bij de vmbo’ers en mbo’ers, maar toch aanzienlijk
vwo-leerlingen de groep ‘grootgebruikers’ (meer dan 15 uur per week) kleiner
minder dan verwacht zou kunnen worden op grond van het beeld van de
is dan onder de vmbo’ers en mbo’ers (zie figuur 13). Daarnaast blijkt dat havo/
Einsteiners, die blaken van zelfvertrouwen en die ervan overtuigd zijn dat zij de
vwo-leerlingen gemiddeld iets meer gebruikmaken van chatprogramma’s dan
regie over hun eigen leven in handen hebben.
vmbo’ers en mbo’ers.12
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
43
40%
37,1
31,4
30% 22,9
20%
22,7 18,8
mbo-leerlingen (n = 1684)
1
naar muziek luisteren
msn’en met vrienden
msn’en met vrienden
2
msn’en met vrienden
informatie zoeken (googelen)
gamen met anderen
3
informatie zoeken (googelen)
zelfgemaakte bestanden uploa den (b.v. filmpjes op YouTube, foto’s op Hyves)
informatie zoeken (googelen)
4
contact houden met vrienden via websites (b.v. Hyves, Facebook)
gamen met anderen
zelfgemaakte bestanden uploa den (b.v. filmpjes op YouTube, foto’s op Hyves)
5
tv-series/films kijken
vrienden maken via websites (b.v. Hyves)
chatten (algemeen)
15,4 15,0
13,3
10%
havo/vwo-leerlingen (n = 1871)
35,1
13,1
13,0
11,6
11,0
10,0 7,8
9,6
6,2
5,9
0% nooit
0-5 uur per week
5-10 uur per week
10-15 uur per week
meer dan 15 week
altijd
vmbo-leerlingen (n = 1420)
Tabel 7: Top 5 van online-activiteiten. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm) havo/vwo-leerlingen (n=1871)
mbo-leerlingen (n=1640)
vmbo-leerlingen (n=1381)
Figuur 13: Aantal uren gebruik van chatprogramma’s per week. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
7.3 Welke websites zijn populair onder leerlingen? 7.2 Wat doen leerlingen op internet?
YouTube, Google, Hyves, Wikipedia en MSN zijn de websites die over het algemeen het meest door leerlingen worden gebruikt. YouTube is populair
De meest beoefende activiteiten op internet zijn naar muziek luisteren, chatten
vanwege de brede range aan entertainment die de site biedt.
met vrienden, informatie zoeken, contact onderhouden via sociale media en informatie up- of downloaden. Chatting, sharing en self-publishing zijn relatief
Marktplaats.nl, Nu.nl en Buienradar.nl blijken eveneens populaire sites onder
‘ingeburgerd’. In tabel 7 is de top 5 van online-activiteiten weergegeven.13
zowel havo/vwo-leerlingen als mbo’ers. Meer dan vmbo’ers en mbo’ers gebruiken havo/vwo-leerlingen internet als informatie- en kennisbron; wat dit betreft passen
De leerlingen is ook gevraagd wat ze het leukst vinden om te doen op internet.
ze beter in het beeld van de generatie Einstein dan vmbo’ers en mbo’ers.
Het blijkt dat vooral het onderhouden van sociale contacten via chatten en krabbelen wordt gewaardeerd. Daarnaast scoort entertainment in de vorm van
De mbo’ers laten een duidelijk ander internetgebruik zien dan de vmbo’ers.
muziek luisteren, gamen en tv-kijken hoog, gevolgd door het zien of lezen van
Ze noemen veel minder gamesites, en houden zich meer bezig met ‘volwassener’
grappige dingen (bijvoorbeeld op YouTube).
zaken als fora, blogs en verkoopsites.
Opvallend is dat naarmate het opleidingsniveau stijgt, het nieuws meer via internet wordt gevolgd. Verder blijkt dat havoleerlingen iets meer gamen dan vwo’ers, maar minder dan mbo’ers en vmbo’ers. Havo/vwo-leerlingen waarderen internet vooral vanwege de functies van de sociale media en pas op de tweede plaats vanwege het entertainment. Bij vmbo- en mbo-leerlingen is dat precies andersom.
44
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
45
8 Hoe maatschappelijk betrokken zijn leerlingen? Getoetst is in welke mate leerlingen betrokken zijn bij maatschappelijke problemen in de wereld en dicht bij huis, en in hoeverre zij actiegericht zijn (dat wil zeggen: bereid zijn om iets voor anderen te doen).
8.1 Hoe betrokken zijn leerlingen bij de wereldproblematiek en problemen dicht bij huis? Een ruime meerderheid van de havo/vwo-leerlingen (62,5%) is geïnteresseerd in het nieuws. Dat is meer dan bij vmbo’ers (41,2%) en mbo’ers (55,7%). De havo/ vwo-leerlingen naderen daarmee het beeld van de zeer maatschappelijk betrokken generatie Einstein het dichtst. Maar interesse in het nieuws gaat niet hand in hand met engagement op regelmatige basis. Leerlingen houden zich meer bezig met problemen in de eigen buurt dan met de wereldproblematiek (zie figuur 14). Havo/vwo-leerlingen blijken relatief meer geïnteresseerd in de wereldproblematiek dan mbo’ers en vmbo’ers. 80%
69,2 60,3
60%
40%
55,6
52,8
38,9 33,9
49,9
53,3
35,4 35,1
24,0 17,7
20%
15,7 10,4
14,7
13,0 8,4
11,5
0% eens
oneens
weet niet / geen mening
Ik hou me vaak bezig met de problemen in de wereld.
havo/vwo-leerlingen (n=1871)
eens
oneens
weet niet / geen mening
Ik hou me vaak bezig met problemen in mijn eigen buurt.
mbo-leerlingen (n=1684)
vmbo-leerlingen (n=1420)
Figuur 14: Reacties op stellingen betreffende maatschappelijke betrokkenheid. (totale groep leerlingen, naar onderwijsvorm)
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
47
8.2 Hoe actiegericht zijn leerlingen?
9 In welke netwerken begeven leerlingen en ouders zich?
De havo/vwo-leerlingen zijn meer actiegericht dan de vmbo’ers en mbo’ers:
De generatie Einstein is, volgens de beschrijvingen, een generatie die contacten
86,5% van de havo/vwo-leerlingen wil iets doen voor vrienden en kennissen
aangaat op basis van (gedeelde) interesses. Het sociale netwerk van deze
met problemen (tegenover 75,1% van de vmbo’ers en 76,1% van de mbo’ers).
generatie is samengesteld uit mensen met wie men bepaalde interesses
Daarnaast wil 61,1% van de havo/vwo-leerlingen ook iets doen voor mensen
deelt. De manier waarop de contacten tussen de leden van het netwerk
met problemen die zij niet kennen. Dat is veel meer dan bij de vmbo’ers (43,1%)
verlopen, is eveneens gebaseerd op gedeelde interesses. Netwerken op basis
en mbo’ers (45,4%). De havo/vwo-leerlingen tonen zich hier de duidelijkste
van gemeenschappelijke ‘klassieke’ sociaal-demografische kenmerken als
representanten van de generatie Einstein.
opleidingsniveau en etniciteit zouden volgens de beschrijvingen bij de generatie Einstein sterk aan belang inboeten en zelfs verdwijnen.
De havo/vwo-leerlingen (20,7%) komen ongeveer overeen met de mbo’ers (18,9%) in de mate waarin zij vrijwilligerswerk doen. Opvallend is dat havo/vwo-
Onderzocht is in welke mate de leerlingen hun netwerk gebruiken voor bepaalde
leerlingen en mbo’ers veel vaker vrijwilligerswerk doen dan vmbo’ers (3%).
activiteiten, en of zij hun netwerk in het algemeen horizontaal of verticaal organiseren. Ook is nagegaan in hoeverre er binnen hun vriendengroepen overeenkomsten zijn wat betreft enkele sociaal-demografische indicatoren zoals leeftijd, woonsituatie en economische positie. Hetzelfde is gedaan bij de ouders van mbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen. Op die manier kunnen de resultaten tegen elkaar worden afgezet en kan worden bepaald in hoeverre er sprake is van verticale netwerkvorming en overeenkomsten met de generatie Einstein.
9.1 Hoe zien de netwerken van leerlingen eruit? Deze paragraaf gaat over de mate waarin leerlingen een homogene vriendengroep hebben, over het delen van interesses met vrienden en over de sociaaldemografische kenmerken van de vriendengroep. Kennen vrienden elkaar? Allereerst is nagegaan in hoeverre de vrienden van leerlingen elkaar onderling kennen. 26,7% van de havo/vwo-leerlingen zegt dat al zijn/haar vrienden elkaar kennen. Dit percentage is een eerste indicatie voor verticale netwerkvorming. Het percentage ligt veel lager dan bij de vmbo’ers (39,6%) en de mbo’ers (32,4%). Delen vrienden dezelfde interesses? Een ruime meerderheid van de leerlingen deelt dezelfde interesses met zijn/haar vrienden. Dit percentage ligt bij havo/vwo-leerlingen hoger dan bij vmbo’ers en mbo’ers. Het blijkt dat ruim een kwart van de havo/vwo-leerlingen ‘alles doet met dezelfde vriendengroep’, bij mbo’ers en vmbo’ers liggen deze percentages hoger 48
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
49
(resp. 37,2% en 41,9%). Havo/vwo-leerlingen blijken dus minder gebonden te
-- Economische positie
zijn aan een vaste vriendengroep. Deze cijfers worden bevestigd door de reacties
Wat betreft economische positie zijn er weliswaar verschillen binnen de
van de havo/vwo-leerlingen op de stelling ‘Welke vriend(in) ik bel, hangt af van
vriendenkring van de leerlingen, maar bij de meerderheid van de leerlingen is de
wat ik wil gaan doen’. 64,7% is het met deze stelling eens. Dat is iets meer
economische positie van hun vrienden gelijk aan die van henzelf. Ook hier zien we
dan bij de vmbo’ers (57,3%) en de mbo’ers (59,7%). Of dit wijst op verticale
geen duidelijke aanwijzingen voor verticale netwerkorganisatie.
netwerkvorming is de vraag; vast staat in ieder geval wél dat havo/vwo-leerlingen zich in meer verschillende netwerken begeven.
-- Opleidingsniveau van de ouders Hoe hoger het opleidingsniveau van de ouders, hoe meer diversiteit er is in de economische positie van de vrienden van de leerling. Dit komt waarschijnlijk
Om de hypothese ‘Leerlingen organiseren hun netwerken, evenals de generatie
doordat een hoog opgeleide ouder toegang geeft tot economisch meer diverse
Einstein, in verticale segmenten’ nader te toetsen, is meer specifiek gevraagd
netwerken. Dit is echter nog geen bewijs voor verticale netwerkorganisatie, wel
naar de activiteiten (sporten, gamen, chatten) en naar de vrienden met wie
voor het feit dat een hogere opleiding vaak gepaard gaat met toegang tot meer
de leerlingen deze activiteiten ondernemen. Aan de leerlingen is gevraagd of
netwerken.
zij vrienden hebben met wie zij alleen déze activiteiten (en dus geen andere) ondernemen. De resultaten laten een wisselend beeld zien. Sportvrienden komen
Voor een groot deel van de leerlingen geldt dat hun netwerken zijn samengesteld
het meest voor, gevolgd door chatvrienden. Slechts een kleine groep leerlingen
op basis van gemeenschappelijke sociaal-demografische kenmerken. Dat zij met
heeft speciale vrienden om mee uit te gaan of om mee te gamen. De havo/vwo-
mensen uit dat netwerk interesses delen, is meer toeval dan een bewuste keuze.
leerlingen onderscheiden zich van de mbo’ers door vaker vrienden te hebben
Havo/vwo-leerlingen lijken iets vaker hun vrienden te selecteren op basis van
met wie zij alleen sporten en juist (veel) minder vaak vrienden met wie zij alleen
de activiteit die ze willen ondernemen, en geven zo iets meer blijk van verticale
uitgaan, gamen of chatten.
netwerkvorming, maar zij zijn hierin geen echte Einsteiners.
Vertonen vrienden sociaal demografische overeenkomsten?
9.2 Hoe zien de netwerken van de ouders eruit?
In hoeverre komen de leerlingen overeen met hun vrienden wat betreft een aantal specifieke sociaal-demografische kenmerken?
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de netwerken van de ouders van de mbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen.
-- Leeftijd Wat betreft leeftijd blijken de vrienden van leerlingen sterk overeen te komen:
Kennen vrienden elkaar?
een ruime meerderheid heeft vrienden van dezelfde leeftijd.
De helft van de ouders heeft een vriendenkring waarin de meeste mensen elkaar
-- Woonsituatie
kennen. 4 op de 10 havo/vwo-ouders bewegen zich in verschillende kringen;
Wat betreft woonsituatie (criterium is hier de grootte van de woning) blijkt dat
bij de mbo-ouders is dat 3 op de 10. Hier zien we een eerste aanwijzing dat een
circa de helft van de leerlingen in een huis wonen dat ongeveer even groot is
meerderheid van de ouders zich beweegt in ‘horizontale netwerken’ en niet
als dat van henzelf. Circa 3 op de 10 havo/vwo-leerlingen heeft vrienden die veel
in ‘verticale netwerken’. Anders dan voor de mbo-ouders geldt voor de havo/
groter of veel kleiner wonen dan zijzelf; dat is meer dan bij de vmbo’ers (ruim
vwo-ouders dat hoe hoger zij zijn opgeleid, hoe meer zij zich in verschillende
een kwart) en minder dan de mbo’ers (bijna 4 op de 10 leerlingen). Dit kan een
netwerken bewegen.
aanwijzing zijn dat de vriendenkringen van havo/vwo-leerlingen iets minder divers zijn dan die van mbo’ers.
Delen vrienden dezelfde interesses? Een iets grotere groep havo/vwo-ouders (59%) dan mbo-ouders (56%) geeft aan dat hun vrienden en zij grotendeels dezelfde opvattingen hebben. Ook dit is een
50
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
51
aanwijzing dat de netwerken van de ouders meer horizontaal dan verticaal zijn
-- Etnische achtergrond
georganiseerd. De hoger opgeleide havo/vwo-ouders onderscheiden zich hier van
Wat betreft etnische achtergrond hebben havo/vwo-ouders een meer diverse
de middelbaar en lager opgeleide havo/vwo-ouders door iets minder vaak aan te
vriendenkring dan mbo-ouders. Dit wijst echter nog niet op meer verticale
geven dat de meesten van hun vrienden dezelfde opvattingen hebben als zijzelf.
netwerken, want het is goed mogelijk dat vrienden met een andere etnische
Bij de mbo-ouders is dit onderscheid er niet.
achtergrond wel dezelfde leefstijl en opvattingen hebben als de ondervraagde ouders. Toch is het percentage dat vrienden heeft met een andere etnische
Het blijkt dat ongeveer de helft van de ouders vrienden heeft met dezelfde interesses als zijzelf. Er is een klein verschil tussen havo/vwo-ouders en mboouders: 5 op de 10 havo/vwo-ouders heeft vrienden met niet dezelfde interesses,
achtergrond hier relatief hoog (en hoger dan bij de mbo-ouders), wat een aanwijzing is voor voortschrijdende integratie in Nederland. -- Leeftijdscategorie van de kinderen
bij mbo-ouders is dit bij 4 op 10 ouders het geval. Het beeld is hier dus minder
6 op de 10 havo/vwo-ouders hebben niet alleen vrienden met kinderen in dezelfde
duidelijk, maar voor ongeveer de helft van de havo/vwo-ouders zien we hier nog
leeftijdscategorie; bij de mbo-ouders is dit 5 op de 10. Ook dit is nog geen
altijd een aanwijzing voor verticale organisatie van de vriendenkring. Anders dan
aanwijzing voor verticale organisatie van de netwerken, omdat het ook mogelijk
bij de mbo-ouders zien we hier wel dat de lager opgeleide havo/vwo-ouders vaker
is dat vrienden met kinderen van een andere leeftijdscategorie dezelfde sociaal-
vrienden hebben met dezelfde interesses.
economische kenmerken vertonen als de ondervraagde ouders. -- Werk
Wanneer we doorvragen naar specifieke activiteiten, om zo na te gaan of de
De netwerken van de havo/vwo-ouders hebben zich niet primair rond het werk
ouders hun netwerken daadwerkelijk verticaal organiseren, zien we een ander
gevormd. De vrienden komen zowel uit de werksfeer als uit kringen daarbuiten.
beeld ontstaan. Ruim een kwart van de havo/vwo-ouders en ruim een vijfde van
Een ruime meerderheid van de ouders geeft aan dat zij vrienden hebben die niet
de mbo-ouders heeft vrienden met wie men alleen sport. Dit is een aanwijzing dat verticale organisatie van het netwerk overwegend niet aan de orde is. Een
in dezelfde branche werken of hetzelfde type functie hebben. -- Koopkracht
ruime meerderheid van de ouders geeft echter wél aan te besluiten wie men
7 op de 10 havo/vwo-ouders hebben vrienden die in koopkracht afwijken van
belt op grond van wat men wil gaan doen. Dit is weer een aanwijzing voor een
henzelf. Daarmee geven de havo/vwo-ouders een iets sterkere aanwijzing voor
(in meerderheid) verticale organisatie van de netwerken, bij havo/vwo-ouders iets
verticale organisatie van het netwerk dan de mbo-ouders, bij wie dit voor 6 op 10
sterker dan bij mbo-ouders.
ouders het geval is. -- Woonsituatie
Vertonen vrienden sociaal demografische overeenkomsten?
Wat betreft de woonsituatie (de grootte van de woning) binnen de vriendenkring
In hoeverre komen de ouders overeen met hun vrienden wat betreft een aantal
zien we iets meer diversiteit bij de havo/vwo-ouders dan bij de mbo-ouders; dit is
specifieke sociaal-demografische kenmerken?
een verdere aanwijzing voor verticale organisatie van het netwerk. -- Opleidingsniveau
-- Leeftijdsfase
Ruim de helft van de ouders heeft niet hetzelfde opleidingsniveau als het
Iets meer dan helft van de havo/vwo-ouders heeft vrienden in verschillende
merendeel van hun vrienden. Dit is een sterke aanwijzing voor diversiteit in
leeftijdsfasen. Dat is meer dan bij de mbo-ouders, bij wie dit voor iets minder
het netwerk, en kan mogelijk duiden op verticale organisatie van het netwerk.
dan de helft geldt. Opvallend is dat hoger opgeleide mbo-ouders vaker dan de
Opvallend is dat de mbo-ouders wat opleidingsniveau betreft een iets grotere
middelbaar en lager opgeleide ouders aangaven dat hun vrienden dezelfde leeftijd
diversiteit in de vriendenkring laten zien. En hoe hoger het opleidingsniveau, hoe
hebben als zijzelf. Bij ouders met een kind op het havo/vwo zien we dit niet terug: hier hebben hoger en middelbaar opgeleide ouders juist vaker vrienden uit verschillende leeftijdsgroepen.
vaker ouders vrienden hebben van het eigen opleidingsniveau. -- Opleidingsniveau van de kinderen Het opleidingsniveau van de kinderen van de vrienden van de ouders is in meerderheid divers. Dit geeft aan dat de contacten van de ouders geen afgeleide zijn van het netwerk van hun kind.
52
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
53
9.3 Is er sprake van verticale netwerken? Havo/vwoleerlingen hebben toegang tot meer netwerken dan vmbo’ers en mbo’ers. Diversiteit in netwerken is wel zichtbaar maar een verticale netwerkorganisatie (nog) niet. Net als bij de vmbo’ers en mbo’ers is verticale netwerkvorming op basis van interesse bij de havo/vwoleerlingen nog allerminst de norm. Hun netwerken zijn primair horizontaal georganiseerd, hoewel het aantal netwerken waarover zij beschikken wel groter lijkt dan bij vmbo’ers en mbo’ers. Binnen deze netwerken kan zich verticale organisatie voordoen. Dit is dan echter een secundaire variant van netwerkorganisatie. Op dit punt verschillen de havo/vwo leerlingen evenals de vmbo’ers en de mbo’ers duidelijk van de generatie Einstein. Voor een aanzienlijk deel van de havo/vwoleerlingen geldt dat hun netwerken zijn samengesteld op basis van gemeenschappelijke sociaaldemografische kenmerken. Als er al sprake is van verticale netwerkvorming, dan vindt die plaats binnen die bestaande netwerken. De havo/vwoleerlingen zijn wel minder sterk gebonden aan een duidelijk te omschrijven sociaaldemografische laag, en in die zin onderscheiden zij zich van de mbo’ers. Er zijn aanwijzingen dat zij in potentie (bijvoorbeeld via de ouders) en in de praktijk toegang hebben tot diverse groepen en netwerken. Het verschil tussen havo/vwo en mbo is op dit punt echter klein. En, zoals in dit hoofdstuk is toegelicht, van grootschalige verticale netwerkvorming is echter geen sprake. De leerlingen lijken wat netwerkvorming betreft dus niet op de generatie Einstein.
9.4 Hoe belangrijk zijn familie en vrienden? Ter afsluiting wordt kort stilgestaan bij het belang van familie en vrienden en bij de eigenschappen die leerlingen het meest waarderen in een vriend(in). De leerlingen vinden familie en vrienden het belangrijkste in het leven. Geheel in lijn met de beschrijvingen van de generatie Einstein, hebben de leerlingen wederkerigheid hoog in het vaandel staan. Hun eigen behoeften zijn belangrijk, maar niet per se belangrijker dan die van vrienden of familie. Havo/vwoleerlingen zijn hierin nog iets meer uitgesproken dan vmbo’ers en mbo’ers. In vriendschappen is het voor leerlingen vooral belangrijk dat de vriend(in) betrouwbaar, eerlijk is en zichzelf is. Ook op dit punt komen havo/vwoleerlingen, vmbo’ers en mbo’ers duidelijk overeen met de generatie Einstein, die als het gaat om vriendschappen grote waarde hecht aan authenticiteit en eerlijkheid. 54
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
55
Bijlage
1 Typologie leerlingen
-- Havo/vwo-leerlingen zijn relatief tevreden over de uitdaging in de opleiding in vergelijking met vmbo’ers en mbo’ers.
In deze bijlage zijn de onderzoeksresultaten betreffende havo/vwo-leerlingen, mbo’ers en vmbo’ers, op hoofdlijnen en per thema, tegen elkaar afgezet.
-- Havo/vwo-leerlingen zijn kritischer over de school en stellen hogere eisen aan de didactische vaardigheden van docenten dan vmbo’ers en mbo’ers. -- Mbo’ers zijn positiever over de kennis van de docenten over vervolgopleidingen
Leren en informatie verwerken
dan havo/vwo-leerlingen.
-- Leerlingen proberen liever iets uit dan dat ze een instructie lezen leren.
-- Een groot aantal leerlingen verveelt zich op school.
-- Havo/vwo-leerlingen zijn nog sterker gericht op leren in de praktijk dan vmbo’ers
-- Mbo’ers verwachten van een praktijkopleider dat hij/zij veel praktijkkennis heeft en
en mbo’ers. -- Havo/vwo-leerlingen hebben een sterkere behoefte aan instructie dan vmbo’ers en mbo’ers. Havo/vwo-leerlingen hebben behoefte aan instructie m.b.t. proces en randvoorwaarden, mbo’ers en vmbo’ers leggen meer de nadruk op praktijkinstructie en schakelen vaker netwerken buiten de school in.
het vermogen om deze kennis te delen, en dat hij/zij duidelijke opdrachten geeft. -- De meerderheid van de mbo’ers is tevreden over de aandacht van de praktijk opleider, maar weet niet altijd wat ze mogen verwachten. -- De meerderheid van de mbo’ers is tevreden over de vakkennis en de kennis van de arbeidsmarkt van de praktijkopleider.
-- Havo/vwo-leerlingen gebruiken internet vaker als kennisbron dan vmbo’ers en mbo’ers maar zijn aanmerkelijk kritischer over informatie op internet dan vmbo’ers en mbo’ers. -- Havo/vwo-leerlingen hebben meer vertrouwen in traditionele media dan mbo’ers; vmbo’ers en havo/vwo-leerlingen hebben veel vertrouwen in ouders als kennisbron. -- Havoleerlingen hebben bijna net zoveel moeite met lezen als vmbo’ers en mbo’ers (1 op de 5); vwo-leerlingen veel minder moeite met lezen. -- Havo/vwo-leerlingen hebben iets minder moeite met informatieverwerking dan
Opleidingskeuze -- Er is een duidelijk verband tussen het opleidingsniveau van de ouder en dat van het kind. -- Er is een positieve relatie tussen de keuze voor techniek en het hebben van één of meerdere ouders met een technisch beroep. -- Voor havo/vwo-leerlingen zijn plezier in de vakken, talent voor de vakken en brede vervolgmogelijkheden belangrijke motieven voor de keuze voor een bepaald
vmbo’ers en mbo’ers, maar voldoen hier niet aan het Einstein-beeld, uitgezonderd
profiel. Voor vmbo’ers mbo’ers is de match tussen de eigen persoonlijkheid en
wat betreft hun voorkeur voor beeldinformatie.
de opleiding het belangrijkste motief voor hun opleidingskeuze, gevolgd door
-- Met betrekking tot multitasken overschatten havo/vwo-leerlingen hun eigen vermogens veel minder vaak dan vmbo’ers en mbo’ers: ze zijn kritischer over de mate waarin ze worden afgeleid en zich kunnen concentreren. -- Havo/vwo-leerlingen hebben meer moeite met het vertalen van de lesstof naar de
arbeidsmarktperspectief en de mate waarin de leerling met de gekozen opleiding de opties nog open houdt. -- Informatie over vervolgopleidingen krijgen leerlingen vooral van docenten en decanen, via een open dag, van hun ouders/verzorgers en via brochures.
latere praktijk dan mbo’ers en vmbo’ers.
-- Havo/vwo-leerlingen raadplegen meer informatiebronnen en krijgen meer
Tevredenheid over docenten en praktijkopleiders
-- Voor havo/vwo-leerlingen en mbo’ers is de open dag van de opleiding de meest
ondersteuning bij de opleidingskeuze dan vmbo’ers en mbo’ers. -- Leerlingen beoordelen een docent vooral aan de hand van ‘klassieke’ criteria: ‘een goede docent’ is voor hen een kennisautoriteit met goede didactische
nuttige bron van informatie; voor vmbo’ers zijn dit de ouders/verzorgers. Vmbo’ers en mbo’ers noemen vaker ‘iemand uit de sector’ als de meest nuttige informatiebron.
vaardigheden en is bij voorkeur een prettig en toegankelijk persoon. -- Havo/vwo-leerlingen leggen sterk de nadruk op de didactische vaardigheden van de docent; mbo’ers leggen meer dan vmbo’ers en havo/vwo-leerlingen de nadruk op vak- en praktijkkennis.
Werk en beroepsbeeld -- ‘Veel geld verdienen’, ‘heel goed in mijn vak worden’, ‘veel uitdaging’, ‘mensen helpen’, ‘de top bereiken’ en ‘zekerheid’ zijn voor leerlingen belangrijke aspiraties in
-- Leerlingen zijn tevreden over de persoonlijke aandacht op school.
een toekomstige baan. Havo/vwo-leerlingen onderscheiden zich van vmbo’ers en
-- Leerlingen zijn redelijk tevreden over de aandacht van docenten.
mbo’ers door een hoge score bij ‘mensen helpen’. Havo/vwo-leerlingen passen het
-- Leerlingen zijn tevreden over de vakkennis van docenten.
best in het beeld van de generatie Einstein waar het gaat om de aspiraties in een baan, maar de verschillen met vmbo’ers en mbo’ers zijn hier niet groot.
56
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
57
Bijlage -- Havo/vwo-leerlingen vinden iemand succesvol als hij/zij authentiek is, ‘als hij/zij een mooie
2 Typologie ouders
carrière heeft opgebouwd’ en ‘als hij/zij eerlijk is’. Of iemand als succesvol wordt gezien, hangt, net zoals bij de generatie Einstein, af van zijn/haar en sociale contacten. Mbo’ers me
In deze bijlage zijn de onderzoeksresultaten betreffende havo/vwo-ouders en
ten iemands succes vooral af aan authenticiteit en eerlijkheid, en aan de band met zijn/haar
mbo-ouders, op hoofdlijnen en per thema, tegen elkaar afgezet.
familie. Ook bij de vmbo’ers staat authenticiteit op de eerste plaats, gevolgd door eerlijkheid en de band met familie. ‘Veel geld’ en ‘mooie spullen’ zijn voor de vmbo’ers van veel minder belang, maar wel iets belangrijker dan voor de mbo’ers en de havo/vwo-leerlingen. -- Leerlingen willen een authentiek, eerlijk en betrouwbaar persoon worden, maar vooral iemand die altijd klaarstaat voor vrienden en familie. -- Leerlingen vinden dat hun kansen op de arbeidsmarkt sterker worden beïnvloed
Opleidingsniveau -- Ouders van havo/vwo-leerlingen zijn hoger opgeleid dan het gemiddelde van de Nederlandse bevolking. -- Ouders van mbo-ouders zijn lager opgeleid dan het gemiddelde van de Nederlandse bevolking.
door hun persoonlijkheid dan door kennis; bij havo/vwo-leerlingen is deze mening het sterkst aanwezig. -- Havo/vwo-leerlingen zijn kritischer dan vmbo’ers en mbo’ers over de mate waarin
Verband tussen de achtergrond van de ouders en de opleidings- en/of profielkeuze van het kind
zij hun dromen zullen waarmaken.
-- Hoe hoger het opleidingsniveau van de havo/vwo-ouder, hoe vaker het kind kiest
Life online
-- Hoe hoger het opleidingsniveau van de mbo-ouder, hoe vaker het kind kiest voor
voor een N&T-profiel. -- Leerlingen zijn niet voortdurend online; er is weinig verschil tussen havo/vwoleerlingen, vmbo’ers en mbo’ers wat betreft tijdsduur. -- Havo/vwo-leerlingen gamen minder dan vmbo’ers en mbo’ers. -- Havo/vwo-leerlingen gebruiken internet vaker als kennis- en informatiebron dan vmbo’ers en mbo’ers.
de sector techniek of economie. -- Er is een relatie tussen het hebben van een ouder met een (bèta)technisch beroep en een keuze voor een N&T-profiel door de havo/vwo-leerling. -- Er is een relatie tussen het hebben van een ouder met een technisch beroep en een keuze voor de technische sector door de vmbo- en mbo-leerling.
-- Internet is dominanter dan andere media; vervanging van reguliere media is sterker bij havo/vwo-leerlingen dan bij vmbo’ers en mbo’ers.
Opleidingskeuze van het kind -- Ouders zijn redelijk betrokken bij de keuze van een (vervolg)opleiding en de profiel
Maatschappelijke betrokkenheid -- Havo/vwo-leerlingen hebben beduidend meer interesse in nieuws dan vmbo’ers en mbo’ers.
keuze van het kind, maar zijn niet erg actief in het zoeken naar hierbij relevante informatie. Ouders gebruiken hierbij vooral informatie uit traditionele bronnen. -- Verreweg de meeste ouders kunnen zich vinden in de opleidingskeuze die hun
-- Leerlingen zijn redelijk betrokken bij problemen dichtbij.
kind heeft gemaakt. Dit past goed bij de Nederlandse opvattingen over opvoeden:
-- Havo/vwo-leerlingen zijn meer actiegericht dan vmbo’ers en mbo’ers.
het kind de ruimte laten, het zijn/haar eigen keuzes laten maken en het niet een
-- Havo/vwo-leerlingen zijn in het algemeen sterker maatschappelijk betrokken dan
kant op ‘pushen’ die niet bij hem/haar past.
vmbo’ers en mbo’ers.
-- Havo/vwo-ouders steunen de opleidingskeuze van het kind nog sterker dan de
Netwerkvorming
-- Minimaal driekwart van de ouders wil dat het kind verder studeert.
mbo-ouders, ongeacht wat deze keuze is de uitkomst daarvan. -- Havo/vwo-leerlingen vertonen iets meer tekenen van verticale netwerkvorming dan vmbo’ers, maar op onderdelen minder dan mbo’ers. -- Hoe hoger de opleiding van de leerling zelf of van een van zijn/haar ouders, hoe meer toegang tot verschillende netwerken: havo/vwo-leerlingen hebben toegang tot meer netwerken dan vmbo’ers en mbo’ers, maar vertonen verder weinig
Verwachtingen rond de arbeidsmarkt en opvattingen over arbeidswaarden en persoonlijke ontwikkeling -- Driekwart van de havo/vwo-ouders zegt de arbeidsmogelijkheden van het kind te kennen; bij mbo-ouders is dit ruim driekwart.
tekenen van verticale netwerkvorming. 58
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
59
Bijlage -- Havo/vwo-ouders zijn gevoelig voor het aspect talentontwikkeling, mbo-ouders
3 Woordenlijst
voor kansen op de arbeidsmarkt. -- Ouders leggen vooral de nadruk op werkplezier, werkzekerheid en welbevinden in
Bloggen
een toekomstige baan voor hun kind.
Het schrijven van korte, actuele, vaak persoonlijk getinte stukjes op een eigen
-- Status en zekerheid zijn veel minder van belang, voor havo/vwo-ouders (nog) iets
website (weblog of blog).
minder dan voor mbo-ouders. Duidelijk statusgerichte arbeidswaarden als ‘veel
Chatten
Rechtstreeks online communiceren via internet.
geld verdienen’, ‘werk waar ik trots op kan zijn’, ‘werken bij een bedrijf met een
Generatie Einstein
Jongeren geboren in of na 1988.
goede naam’ en ‘een auto van de zaak’ scoren relatief laag bij de ouders, maar dat
Horizontale netwerkvorming
Netwerkvorming op basis van afkomst en
geldt ook voor ‘werken voor een goed doel’. -- De algemene ambities van ouders voor hun kind zijn gericht op authenticiteit,
andere sociaal-demografische kenmerken. Information overload
eerlijkheid en autonomie; havo/vwo-ouders zijn sterker gericht op ‘Einsteinwaarden’ dan mbo-ouders.
Het gevoel overladen te worden met informatie.
Krabbelen
-- Ouders zijn sterk gericht op het persoonlijk geluk van het kind. Ambities worden
Rechtstreeks online communiceren via Hyves middels korte berichten.
in de Nederlandse context niet uitsluitend gezocht in de werk- of materiële sfeer,
MSN
Programma van Microsoft om te chatten.
maar vooral in persoonlijk geluk.
Multitasken
Meerdere taken tegelijk uitvoeren; meerdere
Netwerkvorming
Netwerkleren
dingen tegelijk doen. -- De meerderheid van de ouders beschikt over verschillende netwerken; havo/vwoouders beschikken over meer netwerken dan mbo-ouders.
én buiten de school) tijdens het leren. Self-publishing
-- Havo/vwo-ouders vertonen geen sterke aanwijzingen voor verticale netwerk vorming, maar toch wel sterkere aanwijzingen dan mbo-ouders.
Het raadplegen van een eigen netwerk (binnen Zelfgemaakte producten (teksten, foto’s, video’s) publiceren via het internet.
Sharing
-- Er zijn grote overeenkomsten tussen de netwerken van ouders en kinderen.
Het delen van informatie en (zelfgemaakte) producten via het internet.
Verticale netwerkvorming
Netwerkvorming op basis van gedeelde interesse.
60
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
61
Noten
1
Waar in deze publicatie wordt gesproken over ‘ouders’, worden de ouders en/of
Hiteq-publicaties Hiteq heeft de volgende publicaties uitgebracht:
verzorgers van de leerlingen bedoeld.
-- Generaties en generatieleren in organisaties
Groeneveld, drs. M.J. en drs. K. van Steensel, Kenmerkend mbo. Een vergelijkend
-- De digitale wereld, een nieuwe kijk op leren?
onderzoek naar de kenmerken van vmbo-leerlingen en de generatie Einstein.
-- Regionale samenwerking, nu en in 2020
Hiteq, Hilversum, 2008.
-- ‘Geld speelt geen rol’
Groen, I. en J. Boschma, Generatie Einstein, slimmer, sneller en socialer.
-- Innovatiediffusie en afvalverwerking
Amsterdam, 2006 en 2007.
-- Kernenergie
Groeneveld, drs. M.J. en drs. K. van Steensel, Kenmerkend mbo. Een vergelijkend
-- De technische arbeidsmarkt en het technisch beroepsonderwijs in 2020
onderzoek naar de kenmerken van mbo-leerlingen, vmbo-leerlingen en de
-- Op weg naar een duurzame transportbrandstof
generatie Einstein. Hiteq, Hilversum, 2009.
-- Groene kolen
Groeneveld, drs. M.J. en drs. K. van Steensel, Ouders@mbo, Een onderzoek naar
-- Nanotechnologie onder de loep
de kenmerken van ouders van mbo-leerlingen. Hiteq, Hilversum, 2009.
-- Kenmerkend vmbo
Boschma, J. en I. Groen, Generatie Einstein: slimmer, sneller en socialer.
-- Jong & houdbaar
Communiceren met jongeren van de 21e eeuw, samenvatting. Keesie,
-- Een beroep op energie
30 november 2006.
-- Flexibilitijden
Groeneveld, drs. M.J, drs. M. Benschop, drs. D. Olvers, en drs. K. van Steensel,
-- Kompas of GPS?
Kenmerkend havo en vwo, Een vergelijkend onderzoek naar de kenmerken van
-- De wereld als spiegel
havo-, vwo-, vmbo- en mbo-leerlingen en de generatie Einstein. Hiteq, Hilversum,
-- Uitgesloten!
2010.
-- Permanent competent
8
Idem
-- Eten of gegeten worden?
9
De vraag is niet in alle onderzoeken op precies dezelfde wijze gesteld, daarom is
-- Kenmerkend mbo
vergelijking slechts in beperkte mate mogelijk.
-- Ouders@mbo
In de diverse onderzoeken zijn verschillende antwoordcategorieën gehanteerd;
-- Werken in de Wereld
waardoor zij niet één op één te vergelijken zijn.
-- Batterij(d)en
Dit zien we ook terug in Groen, I. (Keesie), De Balansschool, Generatie Einstein
-- Composieties
2
3 4
5 6
7
10 11 12
13
62
over herontwerp mbo. Procesmanagement Herontwerp mbo, 2007. (blz. 26 en 32).
-- Een leven lang leren in de techniek
In het havo/vwo-onderzoek is gevraagd naar het gebruik van chatprogramma’s in
-- Kenmerkend havo en vwo
het algemeen; in het vmbo- en het mbo-onderzoek specifiek naar het gebruik van
-- Ouders@havo/vwo
MSN.
-- Groene welvaart?
De antwoordopties die zijn gebruikt in deze vraag zijn niet helemaal gelijk in het vmbo-, mbo en havo/vwo-onderzoek. Ze zijn op basis van het vooronderzoek
De actuele titellijst van Hiteq-publicaties treft u aan op www.hiteq.org.
aangepast aan de doelgroep.
U kunt ze daar ook bestellen.
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
63
Colofon Opdrachtgever Hiteq, centrum van innovatie Projectteam Hiteq Drs. Metje Jantje Groeneveld Drs. Meta Benschop Drs. Dominique Olvers Onderzoekspartner Platform Bèta Techniek Redactie Bert Herben, Amsterdam Organisatie en productie Hiteq, Max Hoogenraad-Veeren Ontwerp Sjoukje Ziel grafisch ontwerp helder ! ontwerpgroep, Amersfoort Illustraties cliffhanger visuals, Rotterdam Seger van Wijk Drukwerk Deltahage, Den Haag Uitgave © 2010 Hiteq, Hilversum Bestelnummer H00030 Deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt na schriftelijke toestemming van de uitgever via
[email protected].
64
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo
65