Debattenreeks
Doelwit Vrede
De gespreksleider is Mark Kranenburg. Hij werkt als journalist bij NRC Handelsblad. Kranenburg slaagde er in 1986 in om, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), de stukken rond de kabinetsformatie openbaar te krijgen. Hij was bij NRC Handelsblad onder meer chef van de Haagse redactie en correspondent in Brussel. In 1995 ontving Kranenburg de Anne Vondelingprijs, een prijs die jaarlijks wordt verleend aan journalisten die de politiek op een heldere manier weten te verwoorden.
ProDemos informeert burgers over de democratische rechtsstaat en stelt hen in staat om actief aan politieke besluitvorming deel te nemen. ProDemos is tot stand gekomen na een samenvoeging van het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en het Bezoekerscentrum Binnenhof.
Tijdens de debatten is er ruimte voor ongeveer 60 mensen. Hoewel de zaal bij het eerste debat nog niet helemaal vol zit komt er gedurende de reeks steeds meer aandacht en publiek. Voorafgaand aan het debat wordt er, met uitzondering van het eerste debat, een informatief college gegeven over het betreffende thema. Hierna wordt het debat door een van de sprekers ingeleid en gaat de discussie van start. Tijdens het debat wordt er aan het publiek een aantal stellingen voorgelegd waarop het met behulp van stemkastjes kan reageren. De uitslag van de stemming wordt meteen bekend gemaakt.
Dit project werd mede mogelijk gemaakt door het V-fonds (Nationaal fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg)
Inhoud
2 Voorwoord doelwit vrede, debat 1 4 Besluitvorming: daadkracht of draagvlak? 7 Bezuinigen en herstructureren langs een ander spoor Christ Klep
doelwit vrede, debat 2 9 Oorlog of ontwikkeling? 12 Politiemissies: Leren van het verleden Henk Sollie
doelwit vrede, debat 3 14 Nederland in de wereld 17 Nederland in de wereld Leon Wecke
doelwit vrede, debat 4 20 Mens en missie 23 Mens en missie Mient Jan Faber
nawoord 25 Waarom Nederland het moeilijk zal blijven houden met militaire missies Kars Veling
bijlage 1a 27 Opinieonderzoek onder Nederlandse burgers over militaire missies bijlage 1b: 30 Toetsingskader internationale militaire missies bijlage 1c: 31 EenVandaag Opiniepanel Draagvlak voor Afghanistan-missies 2006–2009
Voorwoord
Voor u ligt de eindrapportage van de debattenreeks Doelwit Vrede – een naslagwerk voor degenen die de debatten hebben moeten missen en hopelijk een bron voor verder onderzoek. Doelwit Vrede was een debattenreeks over buitenlandse (militaire) missies, een project van ProDemos, Huis voor democratie en rechtsstaat, dat mede mogelijk werd gemaakt door het Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg (V-fonds). De betrokkenheid van Nederland bij dergelijke missies heeft in het verleden veel politieke implicaties gehad en veroorzaakt tevens nogal wat ophef in de samenleving. Kabinetten zijn er over gevallen, met het kabinet-Balkenende IV als meest recente voorbeeld. Echter, het publieke debat wordt lang niet altijd gevoerd met voldoende achtergrondkennis en met afdoende inzicht in de politieke afwegingen die moeten worden gemaakt. Deze debattenreeks beoogde het publiek bewust te maken van de dilemma’s in de politieke besluitvorming omtrent militaire missies. De intentie was niet alleen dat burgers iets leerden over vredesmissies, maar ook om ruimte te creëren voor burgers om hun eigen mening kenbaar te maken en begrip te ontwikkelen voor elkaars standpunten. Doelwit Vrede is een reeks van vier debatten geweest in de periode maart tot en met juni 20111, waarin telkens één aspect van militaire missies werd behandeld. De verschillende thema’s zijn bepaald in samenspraak met deskundigen en partnerorganisaties en mede gebaseerd op 2
Debattenreeks Doelwit Vrede
een opinieonderzoek hieromtrent, uitgevoerd door marktonderzoeksbureau Blauw Research. Alle debatten werden voorafgegaan door een zeer leerzaam bevonden inleidend hoorcollege, waarna ambtenaren, wetenschappers, voormalige politici, militairen en veteranen het debat met elkaar en het publiek aangingen. Op deze manier werden de verschillende werkgebieden bij elkaar gebracht, hetgeen leidde tot verschillende perspectieven op het behandelde onderwerp van die avond en meerdere eyeopeners bij het publiek. Wij hopen door middel van deze debattenreeks bij te dragen aan de meningsvorming van burgers omtrent militaire missies en willen deze eindrapportage dan ook als handreiking meegeven aan de volksvertegenwoordigers, zodat zij dit mee kunnen nemen in hun standpuntbepaling. Kars Veling directeur prodemos, huis voor democratie en rechtsstaat
1 Debat 1 (31–03): Besluitvorming: daadkracht of draagvlak? Debat 2 (21–04): Oorlog of ontwikkeling? Debat 3 (12–05): Nederland in de wereld Debat 4 (08–06): Mens en missie
Voorwoord
3
Doelwit Vrede, debat 1:
Besluitvorming: daadkracht of draagvlak? Een debat over de formele grondwettelijke procedure, de rol van de Tweede Kamer en de publieke opinie. Wegens de actualiteit zal de besluitvorming rond de Nederlandse bijdrage aan de no-fly zone in Libië als ‘case’ worden gebruikt. over de sprekers:
Eimert van Middelkoop
Roel de Lange
• Tweede Kamerlid GPV en ChristenUnie • Eerste Kamerlid ChristenUnie (portefeuilles: Buitenlandse Zaken, Financiën, Defensie, Cultuur en Milieu) • Minister van Defensie • Minister voor Wonen, Wijken en Integratie
• Hoofdonderzoeker Nederlands Instituut voor Sociaal en Economisch Recht, Rijksuniversiteit Utrecht • Voorzitter landelijke onderzoeksschool “Rechten van de mens” • Programmaleider van het onderzoeksprogramma “Rechten van de mens”, faculteit rechtsgeleerdheid, Erasmus Universiteit Rotterdam • Hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
Inleiding: Sprekers: College:
4
Debattenreeks Doelwit Vrede
Eimert van Middelkoop Roel de Lange, Eimert van Middelkoop Wegens de actualiteit is het hoorcollege dat gepland was vooraf aan het debat komen te vervallen.
Terwijl op hetzelfde moment aan de overkant van de straat de Tweede Kamerleden debatteren over de artikel 100 procedure, wordt bij het Huis voor democratie en rechtsstaat gediscussieerd over de daadkracht en het draagvlak van het politieke besluit rondom militaire missies. De sprekers gaan in gesprek met het aanwezige publiek over artikel 100 en de rol van de Tweede Kamer, de missie in Kunduz en het ingrijpen in de situatie in Libië. Het eerste debat begint met een inleiding van voormalig minister van Defensie Eimert van Middelkoop. Hij heeft in zijn periode als Kamerlid in 2000 een aanzet gegeven om de rol van het parlement bij de besluitvorming tot deelname aan een missie vast te leggen: de zogenaamde artikel 100 procedure. Sinds deze grondwetswijziging kent Nederland het materieel instemmingsrecht waarbij het parlement ook een rol speelt in de besluitvorming tot deelname aan een missie. Na deze inleidende woorden gaan beide sprekers met elkaar in debat over het spanningsveld bij militaire missies, tussen de informatieplicht uit artikel 100 van de Grondwet en de niet-officiële brede steun van de Tweede Kamer. Een breed draagvlak in het parlement is wenselijk, maar niet nodig. Dit maakt de Nederlandse politieke besluitvormingsprocedure rond dit onderwerp erg lastig. Tijdens het debat wordt door beide sprekers specifiek ingegaan op de besluitvorming rondom de missie in Kunduz. De sprekers geven aan dat concessies die door de regering aan de Kamer gedaan worden om steun voor de missie in Kunduz te krijgen onwenselijk zijn. Staatsrechtelijk is het mogelijk dat er onderhandeld wordt tussen kabinet en parlement rondom de invulling van een militaire missie, maar politiek ligt dit anders. Naar aanleiding van deze opmerkingen wordt de eerste stelling aan de sprekers en het publiek voorgelegd:
Over het uitzenden van troepen kan een regering alleen besluiten na instemming van het parlement Het publiek is hierover duidelijk verdeeld: de ene helft (51%) is het eens met deze stelling tegenover een iets kleinere groep (44%) die het met de stelling oneens is. Ook de sprekers reageren verschillend op de stelling. Aan de ene kant zou het onwenselijk zijn dat de rol van Tweede Kamer verandert van controleur naar medeverantwoordelijke. Aan de andere kant wordt opgemerkt dat er bij het parlement juist niet altijd een duidelijk onderscheid bestaat tussen draagvlak en daadkracht. Vanuit het publiek wordt de vraag gesteld waarom het bezwaarlijk is om het parlement medeverantwoordelijk te laten zijn voor de besluitvorming. Het antwoordt hierop is dat de uitvoerende macht bij de regering ligt en dat deze verantwoordelijk is voor het beleid. Het is niet de taak van het Kamerlid om de verantwoordelijkheid van de regering over te nemen, deze is er juist om de regering te controleren.
Artikel 100 Grondwet1 1 De regering verstrekt de StatenGeneraal vooraf inlichtingen over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Daaronder is begrepen het vooraf verstrekken van inlichtingen over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht voor humanitaire hulpverlening in geval van gewapend conflict. 2. Het eerste lid geldt niet, indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt. 1 www.parlement.com
Debat 1: Besluitvorming: daadkracht of draagvlak?
5
Debatleider Mark Kranenburg stelt de sprekers de vraag wat zij er van vinden dat een militaire missie met kleine meerderheid wordt besloten. De sprekers kunnen zich allebei voorstellen dat het voor bepaalde missies wenselijk is dat een grote meerderheid in het parlement het besluit steunt, vooral voor het draagvlak dat militairen nodig hebben om hun taken uit te voeren. Zo kan het parlement laten zien dat het breed achter de besluitvorming en de rol van de militairen staat. Het is wel degelijk de rol van de Kamer om mee te denken over de manier waarop onze defensie wordt ingezet. Maar de Tweede Kamer moet niet teveel op de stoel van de regering gaan zitten. Wel kan de Kamer de regering vragen verantwoording af te leggen door middel van het stellen van Kamervragen of de vraag om een parlementair onderzoek. Naar aanleiding van deze opmerking wordt de tweede stelling aan het publiek voorgelegd:
Na elke militaire missie zou een parlementair onderzoek uitgevoerd moeten worden om lessen voor de toekomst te trekken De meerderheid van het publiek is het oneens met deze stelling (64%). Ook de sprekers zijn het overwegend oneens. Er wordt opgemerkt dat een onderzoek tot de mogelijkheden en zeker tot de taken van de Tweede Kamer behoort. Echter, de controle achteraf hoeft bij een artikel 100 procedure niet per definitie zwaarder te zijn dan bij andere politieke zaken. Ten slotte wordt er ingegaan op de actualiteiten met betrekking tot Libië. Op dit moment woeden er hevige discussies over de invulling van de internationale militaire operatie in Libië. Beide sprekers zijn het er over eens dat de politieke verdeeldheid in Nederland en in andere landen bepalend is voor de moeizame stellingname rondom het debat in Libië. Tussen beide sprekers is er onenigheid over de rol van de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, Catherine Ashton. Waar de een van mening is dat de Hoge Vertegenwoordiger in deze besluitvorming veel te onzichtbaar is, vindt de ander juist dat de NAVO de aangewezen instantie is om op de situatie in Libië te reageren. De Hoge Vertegenwoordiger zou daar geen grote bijdrage aan kunnen leveren. De discussie zwelt aan wanneer de rol van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besproken wordt. Een bezwaar is dat de VN een gebrek aan legitimiteit heeft. Dit maakt resolutie 1973, waarin onder andere de nofly zone boven Libië is vastgelegd, te nonchalant. Deze opmerking leidt tot de laatste stelling van de avond:
6
Debattenreeks Doelwit Vrede
Maar de Tweede Kamer moet niet teveel op de stoel van de regering gaan zitten.
Resolutie nummer 1973 van de VN om actie te ondernemen in Libië is te nonchalant Hiermee is 47% van het publiek het eens en 26% het oneens. Een opvallend groot gedeelte (27%) van het publiek weet het niet, wat de complexiteit van het thema nog eens benadrukt. De heren vinden vooral het ontbreken van de legitimiteit bedenkelijk en dat maakt het handelen van de Veiligheidsraad ondoorzichtig en moeilijk. Het is zorgelijk dat de bescherming van de bevolking een legitiem middel wordt om te interveniëren in een land. Zo is de situatie in Syrië ook onrustig, maar wordt er niet door de VN ingegrepen. Uit de discussie en de uitkomsten van de stellingen blijkt dat het proces rondom besluitvorming van militaire inzet ingewikkeld en niet altijd even transparant is. In het debat komt een duidelijk verschil naar voren tussen de wetenschappelijke benadering van en de politieke ervaring met dit onderwerp. Wetenschap en praktijk sluiten niet altijd naadloos aan. Over wat de rol moet zijn van de Tweede Kamer binnen deze besluitvorming wordt verschillend gedacht. Een meerderheid lijkt niet veel te voelen voor een standaard parlementair onderzoek na elke militaire missie, maar vrijwel iedereen is het er over eens dat de besluitvorming en uitvoering hier omheen complex is. Dit is duidelijk te zien aan de discussie over de missie in Kunduz en het ingrijpen in Libië, die op het moment van dit debat hete hangijzers zijn.
Bezuinigen en herstructureren langs een ander spoor Christ Klep De krijgsmacht is een buitengewone organisatie. Defensie is van alle beleidsterreinen zo’n beetje het meest lastige om te ‘meten’. De output laat zich nauwelijks in harde cijfers uitdrukken. Is de wereld twee procent veiliger na vier jaar Nederlandse inzet in Uruzgan? Zou de gemiddelde Libische burger minder goed af zijn geweest als Nederland had besloten niet aan het afdwingen van de no-fly zone deel te nemen? Dan hadden de Fransen het toch wel gedaan? Of de Britten? Ach, waarom kleden we de krijgsmacht niet gelijk uit tot een veredelde politiemacht van tienduizend man en trekken we onszelf niet terug achter de (verhoogde) dijken? Daar zouden veel Nederlandse belastingbetalers (en tenminste één grote politieke partij) waarschijnlijk niet eens zo veel problemen mee hebben. Dit is het lot van een organisatie waarvan het directe nut en de werkelijke doelmatigheid pas komt bovendrijven als het land in levensgevaar verkeert of het tegen een serieuze tegenstander moet opnemen. Maar in een dergelijk worstcase scenario moet de krijgsmacht er dan wél staan, repliceert Defensie. Liefst enigszins geloofwaardig en afschrikwekkend. En: failure is not an option. Dit verklaart waarom Defensie door de jaren heen op een zo breed mogelijke ‘multifunctionele’ krijgsmacht heeft ingezet (en nog steeds inzet), die op een zo hoog mogelijk geweldsniveau moet kunnen meedraaien. Enige escalatiedominantie is altijd handig wanneer men geweld moet toepassen in onvoorspelbare situaties. Het zogenoemde ‘onomkeerbaarheidsargument’ hangt hier rechtstreeks mee samen: is een (zwaar) wapensysteem (tanks, oorlogsschepen, gevechtsvliegtuigen, enzovoorts) eenmaal afgestoten, dan ontbreekt hoogstwaarschijnlijk de tijd voor herinvoering als de nood aan de man komt. Eenmaal kwijt, is dus altijd kwijt. En er speelt ook een gevoelsmatig argument: een krijgsmacht wenst internationaal serieus genomen te worden. We willen toch niet afdalen naar de krijgsstatus van België? Zie daar de redenen waarom de afgelopen decennia vooral de kaasschaaf is losgelaten op de defensiestructuur. Er zijn ook enkele kaasblokjes geofferd: het MLRS-raketsysteem of de Orion-patrouillevliegtuigen bijvoorbeeld. En nu dan de tanks. Echter, hier duikt een aloude ijzeren wet op: een krijgsmacht die ‘alles’ een beetje moet kunnen, genereert onvermijdelijk een relatief lage output. Met name als daar nog de verstorende druk van opeenvolgende internationale uitzendingen bovenop komt. De huidige landmacht is nauwelijks nog in staat grotere oefeningen te draaien. De drie landmachtbrigades kunnen al lang niet meer als goed ingespeelde organieke eenheden optreden.
Enige escalatiedominantie is altijd handig wanneer men geweld moet toepassen in onvoorspelbare situaties.
Debat 1: Besluitvorming: daadkracht of draagvlak?
7
wil men een stevigere output kunnen genereren. Het uitgangspunt is hier het bewezen concept van boots on the ground: goed getrainde militairen die overal op korte termijn inzetbaar zijn. Bij een dergelijke keuze is de bestaande brigadestructuur niet meer te handhaven. Eerder valt te denken aan zes tot acht zelfstandige gevechtsgroepen van circa vijftienhonderd man elk. Deze gelijkvormige gemotoriseerde en gemechaniseerde eenheden beschikken over hun eigen materieel en bewapening, oefenen organiek als één geheel, koesteren hun eigen esprit de corps en zijn regelmatig uitzendbaar. Nieuwe pantservoertuigen als de CV-90 zorgen voor de nodige slagkracht. Eén van de gevechtsgroepen zou heel goed het karakter van een elite-eenheid (special forces) kunnen krijgen, met daarbinnen alle benodigde specialismen (antiterreur, lange-afstandsverkenningen, enzovoorts). Onze internationale partners zullen de Nederlandse boots on the ground in elk geval hogelijk kunnen waarderen!
Een verdere afslanking van de krijgsmacht, met
behulp van de bestaande basisstructuur, zal in deze operationele schaarste geen verbetering brengen.
Een verdere afslanking van de krijgsmacht, met behoud van de bestaande basisstructuur, zal in deze operationele schaarste geen verbetering brengen. Zo handhaaft Nederland een afzonderlijke luchtmobiele brigade en een Korps Mariniers. Het is evident dat beide inmiddels te hoog gegrepen zijn voor een krijgsmacht met de omvang van de Nederlandse. Wat is nog de zin van een complex Air Manoeuvre concept, als tegelijk alle (of voorlopig in elk geval de meeste) Cougar-transporthelikopters worden uitgefaseerd? Waarom een compleet gespecialiseerd Korps Mariniers handhaven voor de onwaarschijnlijke optie dat Nederland ooit zal deelnemen aan een grotere amfibische landing? Hoog tijd dus om de focus te richten op de operationele kerntaken. Het ligt voor de hand om de Koninklijke Marine te structureren rond zes of acht grotere oppervlakteschepen (fregatten). Deze zijn breed inzetbaar en zeer effectief voor ‘showing the flag’. De Koninklijke Luchtmacht kan als harde kern zijn Apache-gevechtshelikopters, transporttoestellen en drie squadrons gevechtsvliegtuigen handhaven. Bij de Koninklijke Landmacht zijn de grootste aanpassingen nodig,
8
Debattenreeks Doelwit Vrede
Een weinig conventioneel idee? Wellicht. Eerder ‘out of the box’ gedacht, zou ik zeggen. Als we de huidige defensiestructuur in hoofdlijnen handhaven, zoals nu gebeurt, staat één ding in elk geval vast: de slagkracht van de krijgsmacht zal er niet door verbeteren. Het is hoog tijd om weer eens creatief de hoofdtaak van de militaire organisatie tegen het licht te houden: het zo effectief mogelijk genereren van zoveel mogelijk militaire slagkracht!
Doelwit Vrede, debat 2:
Oorlog of ontwikkeling? Een debat over de complexiteit van militaire missies. Een avond over de functie van militaire missies; is er een spanningsveld tussen de aanwezigheid van NGO’s en militairen in een land en kun je de verschillende doelen van een missie wel strikt gescheiden houden? Wat is de situatie ‘in het veld’, welke middelen zijn nodig, voor welke opdracht en wat kunnen wij bereiken? over de sprekers:
Jan Pronk
Kees Homan
Henk Sollie
• Tweede Kamerlid PvdA • Adjunct-secretaris-generaal bij de UNCTAD • Minister van Ontwikkelingssamenwerking • Minister van VROM • Voorzitter van de Wereldmilieuconferentie. • Voorzitter van het Interkerkelijk Vredesberaad
• Generaal-majoor der mariniers b.d. • Directeur van het Instituut • Defensie Leergangen. • Adviseur Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael
• Onderzoeker bij het lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde. • Onderzoeker en docent van de Universiteit Twente • Werkzaam voor de Politieacademie. De focus van zijn onderzoek ligt op internationale politiesamenwerking op het gebied van opsporing
Christ Klep
Annick van Lookeren Campagne
• Gepromoveerd op een onderzoek naar drie recente vredesmissies: Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies • Onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis • Militair historicus verbonden aan de Universiteit Utrecht
• Medewerker VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, de VN peacekeepingmissie UNAMIR en de OVSE • Beleidsmedewerker Tweede Kamer (GroenLinks) Buitenlandse Zaken en Defensie • Pleitbezorger kinderrechten voor UNICEF Nederland • Beleidsadviseur humanitair voor Oxfam Novib.
College:
Inleiding: Sprekers:
Christ Klep: ‘Rupsje nooitgenoeg? Politieke doelen en militaire middelen (het voorbeeld Uruzgan)’ Jan Pronk Kees Homan, Henk Sollie, Annick van Lookeren Campagne
Doelwit Vrede, debat 2: Oorlog of ontwikkeling?
9
De sprekers gaan op deze avond de uitdaging aan om de complexiteit van militaire missies te bespreken. Hierbij gaat het vooral om de afwegingen die gemaakt worden tussen oorlog of ontwikkeling. Ook de verhoudingen tussen politieke doelen en de militaire macht is onderwerp van discussie. Voorafgaand aan dit tweede debat houdt Christ Klep een informatief college over de verhouding tussen politieke doelen en militaire macht, getiteld ‘Rupsje nooitgenoeg? Politieke doelen en militaire middelen (het voorbeeld Uruzgan)’. In het kort doet hij uit de doeken wat de Nederlandse bijdrage de afgelopen vier jaar in Uruzgan heeft opgeleverd op het gebied van militaire doelen. Vervolgens leidt voormalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk de discussie in. De sprekers gaan daarop de discussie aan over de verschillen en overeenkomsten tussen oorlog en ontwikkeling. Politieke doelen kunnen heel ambitieus zijn, maar de wil om in een democratie en rechtsstaat te leven komt uit de mensen zelf. Dit betekent dat een democratie niet van bovenaf opgelegd kan worden zonder de steun van het volk te hebben. In een poging democratie te bevorderen blijken oorlog en ontwikkeling nauw verbonden met elkaar. Er is maar een dunne scheidslijn tussen de militair
als vechter en de militair als opbouwwerker. Militairen hebben de taak te zorgen voor the protection of civilians en zijn maar relatief kort aanwezig in een gebied. Ontwikkeling is in handen van de hulpverlening die op langere termijn in een land of streek aanwezig is. Defensie en ontwikkelingsorganisaties zouden moeten samenwerken in het kader van opbouwprojecten. Dit is duidelijk een punt van discussie onder de sprekers: dat militairen en ontwikkelingsorganisaties juist heel goed in staat zijn om onafhankelijk van
In een poging democratie te bevorderen
blijken oorlog en ontwikkeling nauw verbonden met elkaar. Er is maar een dunne scheidslijn tussen de militair als vechter en de militair
10
Debattenreeks Doelwit Vrede
als opbouwwerker.
elkaar te werken. Naar aanleiding van dit twistpunt wordt de eerste stelling van de avond aan het publiek voorgelegd.
Dankzij de inzet van militairen kunnen organisaties van ontwikkelingssamenwerking hun werk blijven doen Een krappe meerderheid (54%) is het hiermee eens en bijna een derde van het publiek (30%) is het hiermee oneens. Volgens een van de sprekers faalt de politiek in het op elkaar afstemmen van de verschillende missies en draagt daarom mede bij aan het sturen van militairen en ontwikkelingswerkers richting een ‘mission impossible’ in Kunduz. Er wordt ook opgemerkt dat Nederland zich te veel richt op de NAVO met betrekking tot de besluitvorming rondom buitenlandse missies en dat de politiek de afgelopen jaren niets geleerd heeft. Ook bij dit debat komt de rol van de Tweede Kamer in de besluitvorming rondom missies ter sprake: Het parlement bemoeit zich ongewenst veel met de missie in Kunduz. De regering maakt besluiten en het is de taak van de Tweede Kamer om te controleren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de gebeurtenissen in Srebrenica een groot trauma hebben achtergelaten. Hierdoor is de bemoeienis van de Tweede Kamer nu zo groot. Het gesprek gaat er al snel over dat een politiemissie niet geschikt is voor de situatie in Kunduz. De Nederlandse politiek leeft in een ‘Haagse werkelijkheid’ en stuurt Nederlandse militairen en politieagenten richting een ‘mission impossible’. De langetermijnvisie van de politie-
missie in Kunduz is niet reëel gezien de situatie. Er wordt zelfs gewaarschuwd dat de kans groot is dat door het soort missie (lees politiemissie) er meer mensen dood terugkomen dan in de vorige missie. De discussie leidt tot de tweede stelling:
Wat de Nederlandse politiek wil bereiken met militaire missies is te ambitieus Een overgrote meerderheid van het publiek (82%) is het met deze stelling eens! Het ambitieniveau van de Nederlandse politiek opgelegd aan onze militairen is ook volgens de aanwezige sprekers veel te hoog. De politiemissie in Kunduz krijgt veel kritiek en wordt zelfs als belangrijkste voorbeeld aangedragen van een te ambitieuze missie. Ook wordt de rol van Defensie op deze manier niet goed geïnterpreteerd: defensie is er om openbare orde te creëren en de politie kan deze op haar beurt handhaven. De sprekers laken het tekort aan langetermijndenken in de politiek. Het stoppen van een oorlog en het brengen van ontwikkeling is niet op korte termijn te realiseren. In dit geval gaat het meer om snel politiek willen scoren en vooral geen reële kijk hebben op de situatie. De sprekers willen ten slotte benadrukken dat de fundamentele onderlagen van de samenleving als rechtsstaat, democratie en gelijkheid zich eerst dienen te ontwikkelen vanuit de samenleving zelf. Daar kan geen enkele buitenlandse missie tegenop! Tijdens het debat blijkt dat de scheidslijn tussen oorlog en ontwikkeling niet altijd even duidelijk is. De rol van de militair neemt hierin verschillende gestaltes aan; vechter, ontwikkelingshelper of politieagent. Velen uit het publiek vinden dat de ambities voor de nieuwe missie te hoog zijn en niet getuigen van een langetermijnvisie. Net als in het vorige debat wordt hierbij ook weer de rol van de Tweede Kamer in de besluitvorming van de missie ter discussie gesteld.
De Nederlandse politiek leeft in een ‘Haagse
werkelijkheid’ en stuurt Nederlandse militairen en politieagenten richting een ‘mission impossible’.
Doelwit Vrede, debat 2: Oorlog of ontwikkeling?
11
Politiemissies: Leren van het verleden Henk Sollie Sinds 1989 hebben de Nederlandse krijgsmacht en politie aan tal van politiemissies bijgedragen. Uit deze missies kan een aantal randvoorwaarden worden geformuleerd die van invloed zijn op het resultaat van de huidige politiemissie in Afghanistan. Bij de betekenis van deze randvoorwaarden moet in het achterhoofd worden gehouden dat de Afghaanse politieke, economische en culturele context waarin de missie plaatsvindt, ook een zeer grote, zo niet grotere invloed heeft op het resultaat. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de stabiliteit en legitimiteit van het centrale gezag in Kabul en de lokale machts- en stamverhoudingen per regio. Verder kan de opbouw van de politie niet los worden gezien van het functioneren van andere organisaties binnen de Afghaanse veiligheidssector zoals het leger, het gevangeniswezen en de juridische sector. Randvoorwaarde 1: Bij politieopbouw is het noodzakelijk dat er een eenduidige, realistische visie bestaat ten aanzien van de positie en taken van de op te bouwen politie. Een dergelijke visie verschaft de Afghaanse politie haar legitimiteit en taakstelling naast het Afghaanse leger in het veiligheidsdomein en stroomlijnt de opbouwwerkzaamheden. Tal van internationale actoren met evenzoveel ideeën over politie en politietraining zijn namelijk betrokken bij de opbouw van de Afghaanse politie. Een eenduidige visie overbrugt onderlinge verschillen die er per regio en soms zelfs per district binnen de Afghaanse politieorganisatie kunnen bestaan. Randvoorwaarde 2: Politie-inzet en opbouw kan alleen plaatsvinden in relatief veilige gebieden. Wil politiewerk ten aanzien van openbare ordehandhaving effectief zijn, moeten agenten zich dicht onder de bevolking begeven. Dit maakt hen echter erg kwetsbaar. Politie kan daarom slechts in die gebieden worden ingezet en opgebouwd waar relatief weinig kans is op zwaar geweld. De politie-inzet in lokale conflictgebieden kan wel voorbereid worden, maar pas daadwerkelijk plaatsvinden als het niveau en de intensiteit van het geweld is afgenomen naar voor de politie aanvaardbare proporties. Het Afghaanse leger en de gendarmerie (i.e. Afghan National Civil Order Police), zijn in tegenstelling tot de politie, wel opgeleid en uitgerust voor dergelijke situaties. Randvoorwaarde 3: Kwantiteit en snelheid van inzet dienen van onderschikt belang te zijn aan de kwaliteit van de politie wil een duurzaam resultaat worden bereikt. Om effectief te kunnen functioneren dient de Afghaanse politie het vertrouwen te genieten van een (groot) deel van de lokale bevolking. In de praktijk, zo blijkt uit mijn onderzoek, wordt dit vertrouwen echter vaak geschonden door praktijken als corruptie, afpersing, drugsverslaving, desertie en het overlopen van politieagenten naar anti-overheid groepe12
Debattenreeks Doelwit Vrede
Wil politiewerk ten aanzien van openbare ordehandhaving effectief zijn, moeten agenten zich dicht onder de bevolking begeven.
ringen. Investeringen in langdurige opleidingen en vervolgtrainingen, waarbij taalles, wetkennis en mensenrechten centraal komen te staan, kunnen dit doorbreken. Verder zijn een adequate infrastructuur (beschermde politiebureaus, gepantserde auto’s etc.) en uitrusting (kogelvrije vesten, bewapening, handboeien etc.) van de Afghaanse politie belangrijk om haar taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Hetzelfde geldt voor salarishoogte en -uitbetaling en selectieprocedures van rekruten en politieofficieren. Tot slot blijkt uit mijn onderzoek het belang van in- en externe toezichtinstanties die het functioneren van individuele agenten controleren en klachten van burgers onafhankelijk kunnen beoordelen en afhandelen.
Een succesvolle politiemissie in Afghanistan vraagt van de Internationale gemeenschap,
gezien het werkniveau van de Afghaanse politie, dat zij zich committeert aan jarenlange hulp.
Randvoorwaarde 4: Politieopbouw vergt een langetermijn betrokkenheid en gekwalificeerd personeel. Een succesvolle politiemissie in Afghanistan vraagt van de internationale gemeenschap, gezien het werkniveau van de Afghaanse politie, dat zij zich committeert aan jarenlange hulp. Naast het doneren van adequate financiële en materiële middelen, houdt deze hulp ook in dat Nederlandse militairen en agenten worden uitgezonden die goed zijn voorbereid op hun taken. Absolute voorwaarden daarbij zijn dat men ervaring heeft met het uitvoeren van politiewerk en men over enige didactische vaardigheden beschikt. Daarnaast bevorderen een flexibele en lange uitzendduur van de missiegangers, de continuïteit en effectiviteit van hun werkzaamheden.
Op het opbouwproces van de Afghaanse politie zijn te veel factoren van invloed om te stellen dat navolging van de gegeven randvoorwaarden een garantie zou zijn op succes. Er kan echter wel gesteld worden dat als er geen rekening wordt gehouden met deze vier randvoorwaarden, een politietrainingsmissie naar Afghanistan bij voorbaat weinig kans van slagen heeft.1
1 Sollie, H., 2010, Civiele politie op vredesmissie. Uitzendervaringen van Nederlandse politiefunctionarissen, Politiekunde 33, Programma Politie en Wetenschap, Amsterdam: Reed Business. En Sollie, H., 2009, Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989, Enschede: Universiteit Twente.
Doelwit Vrede, debat 2: Oorlog of ontwikkeling?
13
Doelwit Vrede, debat 3:
Nederland in de wereld Over de internationale verplichtingen, ambities en idealen van Nederland. Een avond over de hele procedure die bij militaire missies komt kijken en de rol van Nederland in de wereld. Neemt Nederland deel aan een militaire missie om de humanitaire situatie in het land aldaar te verbeteren of spelen er meer belangen voor Nederland?
over de sprekers:
Beatrice de Graaf
Hester Somsen
Leon Wecke
• Docent aan het Instituut Geschiedenis van de Universiteit Utrecht • Universitair hoofddocent en onderzoeker van het International Center for Counterterrorism (Campus Den Haag)
• Medewerker Nederlandse ambassade in Tanzania en Hongarije • Afdelingshoofd Crisismanagement & vredesoperaties van de directie Veiligheidsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken
• Directeur van het Studiecentrum voor Vredesvraagstukken van de Katholieke Universiteit Nijmegen • Columnist voor Omroep Gelderland • Seniordocent bij Centrum voor Internationaal Conflictanalyse & Management (CICAM) van de Radboud Universiteit Nijmegen
Sabine Mengelberg
Jaïr van der Lijn
• Politiek adviseur (Polad) binnen de NAVO • Reserveofficier verbonden aan het CIMIC project van de Koninklijke Landmacht • Betrokken bij Europese Veiligheids- en Defensie Academie (EU) • Universitair docent Internationale Veiligheidsstudies aan de Nederlandse Defensie Academie in Breda
• PhD in Management Sciences van de Radboud Universiteit Nijmegen • aan het Centrum voor Internationaal Conflictanalyse & Management (CICAM) • Medewerker Instituut Clingendael
14
Debattenreeks Doelwit Vrede
College:
Inleiding: Sprekers:
Hester Somsen: ‘Wat gebeurt er als Nederland een verzoek krijgt om deel te nemen aan een missie?’ Leon Wecke o.a. Beatrice de Graaf, Hester Somsen, Jaïr van der Lijn, Leon Wecke en Sabine Mengelberg.
In het derde debat gaan de sprekers in discussie over de rol van Nederland in de wereld. Hierbij wordt gekeken naar de politieke afwegingen die gemaakt worden voorafgaand aan de deelname aan een missie. Ook de Nederlandse bijdrage in Uruzgan komt ter sprake. De avond gaat van start met het informatieve college van Hester Somsen ‘Wat gebeurt er als Nederland een verzoek krijgt om deel te nemen aan een missie?’ Vanuit haar huidige functie licht ze toe dat de focus van het ministerie van Buitenlandse Zaken ligt op hybride en militaire missies. Nederland besluit deel te nemen aan een missie op basis van een verzoek. Dit kan zijn vanuit de Europese Unie, de NAVO of de VN, en moet passen binnen het regeerakkoord en de grondwetsartikelen 90 en 100. Hierna geeft Leon Wecke1 een kritische inleiding van het debat over de positie in Nederland ten opzichte van internationale organisaties en natiestaten. De sprekers gaan met elkaar het gesprek aan en al snel is de missie in Uruzgan onderwerp van discussie nadat opgemerkt
1 Zie inleiding van Leon Wecke elders in dit rapport.
wordt dat deze missie ‘verkeerd verkocht’ is aan het publiek. Ook zijn de doelen die bij deze missie horen onduidelijk en lopen ze te veel door elkaar heen. De verschillende politieke partijen in Nederland zoeken allemaal eigen argumenten, die passen binnen hun besluitvorming, om deel te nemen aan een militaire missie. Hier ligt eigen belang, idealisme en het beeld dat de partijen hebben bij de wederopbouw van een land aan ten grondslag. Na deze discussie wordt de eerste stelling aan het publiek voorgelegd:
Afzien van deelname aan een militaire missie kan nadelige gevolgen hebben voor de internationale belangen van Nederland Het grootste gedeelte van het aanwezige publiek (83%) denkt dat het afzien van een militaire missie nadelige gevolgen voor het internationaal belang van Nederland kan hebben. De sprekers vinden dat aan de ene kant de Nederlandse reputatie schade kan oplopen door niet mee te
Doelwit Vrede, debat 3: Nederland in de wereld
15
doen aan een missie. Zo is weggaan uit Uruzgan slecht geweest voor de bondgenootschappen. De internationale rechtsorde in stand houden is immers belangrijk, ook voor Nederland. Aan de andere kant heeft Nederland een goede reputatie opgebouwd door de missie in Uruzgan; vooral de militairen hebben duidelijk waardering gekregen. Dit heeft Nederland bondgenootschappen opgeleverd en ad hoc partners. Het lastige hiervan is dat ‘waardering’ niet te toetsen is en Nederland moet afwachten wat het deelnemen aan een missie concreet oplevert. De tweede stelling van de avond wordt aan het publiek voorgelegd.
Politieke partijen moeten helderder communiceren en duidelijker een onderscheid maken tussen
De Nederlandse politiek moet over de doelen van militaire missies opener met burgers communiceren Wederom is het grootste gedeelte van het publiek (85%) het met deze stelling eens. Het publiek benadrukt dat de Nederlandse politiek moet werken aan de communicatie rondom de doelen van militaire missies en dat dit juist wordt bemoeilijkt door interne politiek. Politieke partijen moeten helderder communiceren en duidelijker een onderscheid maken tussen militaire en politieke doelen. Er ontstaat een vertroebeld beeld doordat de Nederlandse politiek consensus tussen de verschillende partijen moet zoeken. De aanwezige experts beamen dit vooral. Vanuit het publiek wordt opgemerkt dat de journalisten juist voor een beter draagvlak kunnen zorgen. In vergelijking met Nederland gaan het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Canada anders om met de militaire missie in Afghanistan. Nederland en Canada hebben het laagste aantal slachtoffers en de minste steun vanuit de bevolking, in tegenstelling tot Denemarken en het Verenigd Koninkrijk 16
Debattenreeks Doelwit Vrede
militaire en politieke doelen.
waar er meer slachtoffers zijn gevallen en een grotere bevolkingssteun is. Dit heeft deels te maken met een betere strategische communicatie en uitleg over de redenen voor deelname aan de missie. Verenigd Koninkrijk en Denemarken dragen de boodschap ‘bestrijden van terrorisme’ uit en gaan hierbij consistent te werk. Het meerpartijenstelsel in Nederland zorgt voor verschillende meningen en argumenten en de zwakkere positie van de ministerpresident binnen dit geheel helpt hier niet bij. In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken wordt de militaire deelname aan een missie ook veel meer gesteund door de media. Een persoon uit het publiek merkt op dat defensie in Nederland haar successen niet genoeg in de media verkondigt. Het volk in Nederland vindt dat Nederland niets beter is geworden van de rol in Afghanistan en Irak en denkt dat de politiek hier alleen toe besloten heeft omdat de Verenigde Staten dit wilde. Uit het derde debat komt duidelijk naar voren dat het lastig is om idealen en politieke doelen op de realiteit af te stemmen. De meeste aanwezigen op deze avond zijn het er over eens dat internationale belangen een grote rol spelen bij de besluitvorming rondom militaire missies. Welke rol de publieke opinie hierbij speelt is niet geheel duidelijk, maar de meesten zijn het er over eens dat de politiek een belangrijke taak heeft op het gebied van de communicatie naar het volk toe.
Nederland in de wereld Leon Wecke
Mij is gevraagd om, voorafgaand aan het debat, een paar – bij voorkeur provocerende – opmerkingen te maken. Ik doe mijn best. Ten aanzien van het centrale thema kun je je afvragen welk vraagstuk belangrijker is: de positie van Nederland in de wereld of de positie van de wereld in Nederland. Tal van krachten en machten binnen Nederland vertegenwoordigen immers de wereld in ons vaderland en bepalen van alles en nog wat, ook mede de buitenlandse politiek en daarmee in bepaalde gevallen of wij militair aanwezig zijn in gevaarlijke en ongevaarlijke operaties. Daarbij doet zich de vraag voor: wat is Nederland? Is dat de regering, de wetenschap, of zijn dat de Nederlanders, bepaalde invloedrijke elites, sectoren van het bedrijfsleven, vertolkers van onze nationale waarden en normen (voor zover bestaand)? We kunnen niet vaak genoeg benadrukken dat ons gedrag niet wordt bepaald door de waarheid en de werkelijkheid, maar door datgene wat voor de werkelijkheid en feitelijkheid wordt versleten. ‘If men define situations as real, they are real in their consequences’, aldus mijn geliefd Thomas Theorem. De beelden zijn gedragsrelevant, of anders gezegd, datgene wat allerlei actoren en ook de regering in samenwerking met de media ons wijsmaken. Als het om de positie van Nederland in de wereld gaat, is het van groot belang te weten welk zelfbeeld wij Nederlanders hebben, welke beelden anderen van ons hebben en welke beelden er van de van ons in omloop zijnde beelden bestaan.Als het om onze positie in de wereld gaat is het de vraag of we die met name ook met militaire middelen, met een breed inzetbare krijgsmacht, moeten nastreven of dat we met onze economische, politieke, wetenschappelijke, juridische en andere kwaliteiten kunnen volstaan. Een nog andere vraag is of we aan de leiband van de Verenigde Staten als enige – zij het snel tanende – supermacht moeten blijven lopen dan wel de blik veel meer op landen als China, Brazilië en India moeten richten. Het beeld van militaire missies in de publieke opinie was dat van vreedzaam optreden in overeenstemming met de hoge waarden die de Nederlandse burgers in de internationale rechtsorde en in mensenrechten herkennen: Nederlanders lusten wel pap van mensenrechten en internationale rechtsorde. Met oorlogvoeren is dat anders gesteld. Toen minister Kamp indertijd aangaf in den vervolge ook de hogere sferen van het geweldsspectrum te willen opzoeken, gaf 70% van de bevolking aan dat niet te willen. De sneuvelbereidheid in
Nederland is niet hoog. Het begrip wordt nogal eens verkeerd begrepen. Onder sneuvelbereidheid verstaan we niet de bereidheid van militairen om te sneuvelen, maar de bereidheid van burgers en politici om hun militairen te laten sneuvelen. De Müller-hypothese inzake het verband tussen het aantal slachtoffers bij een bepaalde missie en de steun onder de bevolking gaat nog steeds op, zij het dat de geldigheid van die hypothese ondergraven kan worden door onder meer een korte duur van de missie, verondersteld succes, haalbaarheid, ervaren vijandschap, de nationale cultuur en last but not least, de pers, bijvoorbeeld onze embedded journalists, tezamen met de Rijksvoorlichtingsdienst. Van belang is, als het om de legitimiteit van militaire missies gaat, om een onderscheid te maken tussen de opinie die de burger over de missie zelve heeft en de waardering voor de militairen die haar uitvoeren. Die laatste is veelal nog hoog, zelfs indertijd m.b.t. Dutchbat, maar vanaf onze aanwezigheid in Irak en later Afghanistan is er geen meerderheid (en in die zin geen legitimiteit) meer voor grote Nederlandse militaire missies buiten de deur. Dat is naast bezuinigingen een ernstig probleem voor de krijgsmacht. Hier loert voor de hele krijgsmacht het Iglo-mechanisme om de hoek. Iglo verkocht ooit besmette nasi. De nasi werd uit de winkelschappen gehaald, maar de consument boycotte vervolgens alle producten van het betreffende concern. Overigens is evenzeer van belang wat de opvattingen zijn van de militairen zelf, die geconfronteerd worden
Een nog andere vraag is of we aan de leiband van de Verenigde Staten als enige – zij het snel
tanende – supermacht moeten blijven lopen…
Doelwit Vrede, debat 3: Nederland in de wereld
17
met een florissant beeld van bijvoorbeeld een ‘wederopbouwactie’, waar ze zelf dag in dag uit in levensgevaar verkeren. Als we een onderscheid maken tussen doel, legitimatie, drijfveren en situationele factoren van militaire missies, dan moet geconstateerd worden dat, wat legitimatie betreft, aan de burgers veelal een onvolledig, vertekend en fantasierijk beeld van een werkelijkheid wordt voorgehouden, dat de burgers in bepaalde gevallen bewust misleid worden, waarbij media, zowel de oude als de nieuwe, bewust en/of onbewust een niet onbelangrijke rol spelen. Reeds eerder, ik meen in 2006, lieten vier oud-bewindslieden, wijlen Relus ter Beek, wijlen Hans van Mierlo, Jan Pronk en Frank de Grave in de Volkskrant weten dat de regering inzake Uruzgan een verkeerde voorlichting gaf. Geen wederopbouw, er had immers te voren nog niets gestaan, maar wel teveel nadruk op opbouw, terwijl een vechtmissie deels ook een meer adequate aanduiding zou zijn. Men zie ook ‘het terrorisme’, dat onverantwoord wordt uitvergroot en diverse beleidsondersteunende functies vervult, waaronder een cohesieve en legitimerende functie. De kans dat u zich in het Haagse verkeer te pletter rijdt, is immers tweemaal 500.000 keer groter dan dat u ooit uw vinger tussen de deur krijgt als gevolg van een terroristische aanslag in Nederland. Toegegeven, dat is een statistische berekening en Churchill heeft ooit opgemerkt: ‘Ik geloof alleen die statistieken, die ikzelf vervalst heb’. Overigens, dat een regering de burgers een onvolledig en vertekend beeld van de werkelijkheid voorhoudt, mag je Den Haag niet kwalijk nemen. De voorlichtingsdienst is niet ingehuurd om vraagtekens bij het eigen beleid te plaatsen. Het beleid moet worden verkocht. Het ware doel wordt veelal niet genoemd, wel de
legitimatie. Inzake Irak: niet de kennelijk ervaren noodzaak aan de leiband van de VS te lopen, maar wel een argumentatie bestaande uit de juridische drogredenering dat voorafgaande resoluties als het ware een nieuwe resolutie creëren op basis waarvan men dus het internationale recht niet schendt en daarbij ook nog artikel 90 van de grondwet over het bevorderen van de internationale rechtsorde hoog houdt. Een opmerking over ‘de internationale gemeenschap’. Het begrip ‘de internationale gemeenschap’ is vage taal – d.w.z. behoort tot de categorie van verwarrende en misleidende begrippen en uitdrukkingen – en heeft een belangrijke legitimerende functie. Van de internationale gemeenschap is geen sprake, die bestaat niet, zoek het woord gemeenschap maar eens op in het woordenboek. Het gaat meestal om Westerse landen die met dat begrip suggereren dat de hele wereld het met ons eens is. Humanitaire operaties in het verleden en naar te vrezen valt ook die in het kader van het principe van de ‘Responsibility to Protect’ betreffen selectieve missies, waarbij diverse nationale belangen een rol spelen. Resoluties van de Veiligheidsraad worden naar believen geïnterpreteerd: ‘Geen grondoorlog, maar mensen beschermen’. Wel ‘met alle
De kans dat u zich in het Haagse verkeer te
pletter rijdt, is immers tweemaal 500.000 keer groter dan dat u ooit uw vinger tussen de deur krijgt als gevolg van een
terroristische aanslag in Nederland.
aantal punten een voortrekkersrol kunnen vervullen en daarmee zijn plaats als voorvechter op het gebied van internationaal recht en mensenrechten kunnen bevestigen. Zulks is noodzakelijk in een wereld waarin nog steeds het recht van de sterkste geldt en buitenrechtelijke executies eerder regel dan uitzondering lijken te worden. Overigens ben ik van mening dat het beeld van de Afghaanse oom agent in Nederland zowel onvolledig als vertekend is, alsmede van enige fantasie-elementen voorzien.
Stellingen
middelen’, dus ook met regime change en Kadhaffi, zelfs indien ongewapend, per ongeluk op een voltreffer trakteren. Rusland en China hebben inmiddels grote spijt van hun stemonthouding, die de resolutie mogelijk heeft gemaakt. Die spijt betreft natuurlijk niet het beschermen van de bevolking, maar wel het doorvoeren van een door hen niet gewenste gewelddadige invulling van de resolutie. Zoals gezegd, humanitaire acties alsmede acties in het kader van het algemeen aanvaarde principe ‘Responsibility to Protect’ zullen per definitie selectief zijn en mede door nationale belangen van velerlei aard zijn ingegeven. De Oejgoeren in China, de Koerden in Turkije en de rebellen in Syrië zullen lang moeten wachten en dat geldt ook tot in enige eeuwigheid voor de Palestijnen. Ten slotte: het zogenaamde toetsingskader voor uitzending van Nederlandse militairen is bewust afgezwakt door het indertijd verwijderen van een publiek draagvlak als aandachtspunt. Waarom dat er destijds bij de nieuwe versie uitgestreept is, laat zich wellicht gemakkelijk raden. Het moet er wel weer in. Het aandachtspunt luidde, ik citeer: ’Er moet voor uitzending voldoende draagvlak in de samenleving zijn’. Van nog meer belang is dat het echte doel van de missie moet worden aangegeven. Er stond in de oude versie: ‘De regering moet de motieven voor deelname zo volledig mogelijk opsommen’ en bij het punt ‘Haalbaarheid’ stond: ‘Bij de haalbaarheid moet zowel de operatie als geheel als de militaire haalbaarheid worden beoordeeld’. Dat moet er allemaal weer in. De feitelijke politieke en economische doelstellingen moeten niet aan parlement en kiezer onthouden worden. Anders moeten ze veel te lang op een bericht van WikiLeaks wachten om achter de waarheid te komen. Zoveel mogelijk dient aangegeven te worden wat de ware aard van het conflict is, wat de feitelijke ook verderaf liggende oorzaken zijn.
•De positie van de wereld in Nederland is van meer belang dan de positie van Nederland in de wereld. •De vraag wie of wat Nederland is, is niet gemakkelijk te beantwoorden. • Beelden van Nederland en van ‘vredesoperaties’ en andere missies zijn belangrijker dan de werkelijkheid, beelden van de werkelijkheid zijn immers wel en de werkelijkheid als zodanig is niet gedragsrelevant (zowel zelfbeelden als heterobeelden). • De Nederlandse militaire missies sinds onze bijdrage aan de laatste illegale Irakoorlog zijn illegitiem. • De internationale gemeenschap bestaat niet, maar is een legitimatie-instrument voor een bepaald politiek beleid, evenals ‘het’ terrorisme met onder meer cohesieve en legitimerende functionaliteit. • Nederland behoeft niet per se met militaire middelen als een zogenaamd ‘klein groot land’ (voorbeeld van vage taal) haar positie in de wereld na te streven. • Nederland laat zich tot op heden teveel aan de achterhaalde supermacht Verenigde Staten gelegen liggen. • Bij publieke misleiding ter legitimatie van regeringsbeleid spelen de media een niet onbelangrijke rol. • Het toetsingskader voor het uitzenden van Nederlandse militairen wordt door de regering selectief gebruikt; het publieke draagvlak als aandachtspunt werd indertijd ten onrechte verwijderd. • De norm/het principe ‘Responsibility to Protect’ dient door Nederland qua operationalisering verder bevorderd te worden. Het zou het internationaal recht en mogelijk niet het Nederlands ‘nationaal belang’ ten goede komen in een wereld waarin buitenrechtelijke executies meer regel dan uitzondering zijn.
Overigens ben ik van mening dat het beeld van de Afghaanse oom agent in Nederland zowel
onvolledig als vertekend is, alsmede van enige
Om niet helemaal negatief te eindigen: Nederland zou met betrekking tot de norm ‘Responsibility to Protect’ op een
fantasie-elementen voorzien.
Doelwit Vrede, debat 3: Nederland in de wereld
19
Doelwit Vrede, debat 4:
Mens en missie
Militaire missies bekeken vanuit veteranen en de opvatting van het Nederlands publiek over het doelwit van deze militaire missies: vrede. Op dit moment neemt Nederland deel aan zes militaire missies, maar is hier nog wel draagvlak voor? Wat voor beeld hebben de Nederlandse burgers van ‘’onze jongens’’? En hoe kijken veteranen naar onze huidige missies? Een avond waarop we proberen deze vragen te beantwoorden met veteranen(bonden), militairen, academici en natuurlijk met het publiek. over de sprekers:
Commodore Ralph W. Reefman • Master of Arts in Defence Studies van het Kings College of London • Vlieger, vlieginstructeur en gewerkt op verschillende Squadrons. Commandant bij NAVO-operaties • Plaatsvervangend Directeur Operaties in de Staf van de Commandant der Strijdkrachten
Mient Jan Faber
Michiel de Weger
• Algemeen secretaris van het Interkerkelijk Vormingswerk Ontwikkelingssamenwerking (IKVOS) en het Interkerkelijk Vredesberaad • Politiek directeur van het Helsinki Citizens Assembly (HCA) • Gastprofessor bij de Universiteit van Houston. • Schrijver van het recent verschenen boek “Te Wapen” • Bijzonder hoogleraar aan de VU in Amsterdam
• Marineofficier • Gepromoveerd op de geschiedenis van de binnenlandse taak van de krijgsmacht aan de Universiteit van Tilburg • Onderzoeker en docent aan de Nederlandse Defensieacademie
College:
Ton Heerts
Hanke Bruins Slot
• Officier bij de Koninklijke Marechaussee • Vice-voorzitter van de FNV • Tweede Kamerlid PvdA (portefeuilles: sociale zaken, gezondheidszorg en justitie) • Directeur Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg
• Officier Koninklijke Luchtmacht • Tweede Kamerlid CDA (portefeuilles: o.a. defensie, binnen- en buitenlandse zaken, volksgezondheid, welzijn en sport)
20
Debattenreeks Doelwit Vrede
Inleiding: Sprekers:
Michiel de Weger: ‘Vertraagd in spagaat’ Mient Jan Faber Ton Heerts, veterane Hanke Bruins Slot, Mient Jan Faber, Commodore Ralph W. Reefman
In het vierde debat gaan de genodigden in gesprek over de mensen die bij de missies betrokken zijn. Zo wordt besproken wat de rol van de media en de publieke opinie is. Ook wordt onderzocht of de communicatie vanuit de politiek voldoet en hoe deze eventueel verbeterd zou kunnen worden. In tegenstelling tot de drie voorgaande avonden, wordt deze avond niet met stemkastjes gewerkt. Er is voor gekozen om Gijs Rademakers, presentator van EenVandaag, de uitkomsten van het EenVandaag Panel te laten presenteren. Michiel de Weger bijt de spits af met het informatieve college ‘Vertraagd in spagaat, operaties & ontwikkeling Nederlandse krijgsmacht’. Deze spagaat komt voort uit de verschillende taken en rollen van defensie: van oorlog tot politietaken. Hij illustreert dit aan de hand van een analyse die hij heeft gemaakt over verschillende operaties die defensie de afgelopen tien jaar heeft uitgevoerd. Hierna leidt Mient Jan Faber1 het debat in door in te gaan op de publieke opinie rondom de missies van Nederland.
1 Zie bijdrage van Mient Jan Faber elders in dit rapport.
De sprekers krijgen de gelegenheid hierop te reageren. Gezien de publieke opinie en de reacties in het land op de militaire missies is de Nederlandse samenleving misschien wel helemaal niet geschikt voor dit soort missies. Deze conclusie betekent dat er best gekozen mag worden om niet deel te nemen aan een missie. In de Verenigde Staten wordt heel anders gereageerd op deelname aan een missie. Daar is het geloof in de mythe rondom vrijheid veel groter. In Nederland wordt het begrip vrijheid niet meer als zodanig aangeleerd. Dit zorgt er voor dat mensen het begrip vrijheid niet meer herkennen en dus ook het doel van een missie niet in deze context zien. De opdrachtgever, de politiek, is niet altijd helder in wat zij wil en verwacht van een missie. Dit bemoeilijkt de werkzaamheden van de militair, omdat deze draagvlak nodig heeft voor wat hij doet tijdens missies. De opdrachtgever dient de redenen voor deelname en inzet duidelijk naar
Doelwit Vrede, debat 4: Mens en missie
21
buiten te brengen. Militair advies aan de regering is hierbij belangrijk en de politiek dient dit te vertalen naar de bevolking. De Nederlandse politiek neemt misschien wel te vaak de rol van ‘Leunstoel Generaal’ in, bijvoorbeeld bij de missie in Libië. Bij deze missie is niet nagedacht over de gevolgen van grondtroepen in Libië, maar enkel over de inzet van de luchtmacht; een missie in de lucht kan niet zonder een missie op land. De missie in Libië is onuitvoerbaar omdat niet duidelijk is wie de partners zijn en welke middelen ingezet dienen te worden. Deze situatie is veel complexer dan gedacht. Onder de sprekers is er onenigheid over de juistheid van de beslissing om de missie in Uruzgan niet te verlengen. Deze missie had wellicht kunnen slagen, maar dan had de politiek zich moeten committeren aan een langdurige missie. Militairen hebben het gevoel dat zij hun bondgenoten in de steek laten en nog niet klaar waren om dit gebied te verlaten. Anderen vinden juist dat de Nederlandse militairen Uruzgan met opgeheven hoofd hebben achtergelaten en hebben overgedragen aan goede partners in deze zo complexe wereld. Gijs Rademakers wordt gevraagd de uitkomsten van het EenVandaag opiniepanel2 te presenteren. Uit de uitkomsten van het EenVandaag opiniepanel komt naar voren dat de burgers vaak veel waardering hebben voor militairen, maar de missie zelf weinig tot matig waarderen. Militairen hebben over het algemeen een
22
positievere kijk op een militaire missie en zien hier het nut meer van in. Er bestaat geen twijfel rondom de inzet van militairen en hun bereidheid bij een militaire missie. Een levendigere discussie zou moeten plaatsvinden over Nederland en de rol die ons land inneemt in de wereld en hoe Nederland deze rol wil inkleden. Anders zullen militaire missies vaker een mislukking worden, wat niet per definitie erg hoeft te zijn, maar wat wel bespreekbaar moet worden. In het laatste debat blijkt heel duidelijk dat de discussie rondom militaire missies niet alleen gaat over doelen en resultaten. De mensen achter de missie, zowel de militairen als ook de bevolking, zijn fysiek en emotioneel betrokken bij de besluiten die door de politiek hierover worden gemaakt. Om deze reden is het extra belangrijk dat er zorgvuldig wordt gehandeld en er open en helder gecommuniceerd wordt.
2 Zie de resultaten van de EenVandaag opiniepanel in bijlage 1c
De Nederlandse politiek neemt misschien wel te vaak de rol van ‘Leunstoel Generaal’ in,
Debattenreeks Doelwit Vrede
bijvoorbeeld bij de missie in Libië.
Mens en missie Mient Jan Faber
De meeste oorlogen van vandaag vinden plaats in zwakke staten en in landen waar de staat in z’n geheel geïmplodeerd is. In een dergelijke toestand krijgt de oorlog al gauw een Hobbesiaans karakter, a war of all against all (Hobbes). Volgens Hobbes is de belangrijkste taak van de staat het handhaven van law and order, dus het bewaren van de rust in de samenleving. Als de staat wegvalt – door binnenlandse oorzaken of buitenlandse interventies – is in veel landen het risico groot dat diverse partijen die voorheen nog door de staat in bedwang werden gehouden, nu tegen elkaar ten strijde trekken, vaak op een niets ontziende wijze: tribes, clans, criminele bendes, religieuze sekten, extremistische bewegingen, stadswijken en burgers onderling. We zien en hebben het gezien in Somalië, Joegoslavië, Irak, Afghanistan, enz. Indien (een deel van) de internationale gemeenschap intervenieert in deze landen, wordt ze per definitie deel van het probleem, dat wil zeggen één van de vele partijen. Ze is om allerlei voor de hand liggende redenen vaak niet in staat het volle gezag over te nemen en voor law and order te zorgen. Soms wordt ze gedwongen (Irak) als bezettingsmacht op te treden, ofschoon ze onvoldoende middelen ter beschikking heeft en moet terugvallen op lokale groepen met wie een bongenootschap wordt gesloten en aan wie stap voor stap de staatsmacht kan worden overdragen (Irak/Afghanistan). Maar zolang de strijd voortwoedt blijft er een legitimiteitsprobleem bestaan. Pas als de Hobbesiaanse oorlog is uitgevochten en de rust (van het graf) is hersteld, ontluikt er een nieuwe staat die wellicht sterk genoeg wordt om de rol van gezagsdrager te kunnen spelen. Mijn eerste stelling is gebaseerd op de hierboven geschetste realiteit: In een Hobbesiaanse oorlog wordt de internationale gemeenschap gezien als een van de vele partijen en zal ze alleen vooruitgang kunnen boeken in het herstel van law and order als zij zich verbindt met andere (lokale) partijen daar waar de gelegenheid zich voordoet. M.a.w.: een opportunistische benadering is een pure noodzaak. Zie het Amerikaanse optreden in Irak, waar dankzij een bondgenootschap met de grootste Soennitische stam in de Anbar provincie (Ramadi), tegen de wens in van de Sjiitische regering (!), toch een beslissende stap in de richting van het herstel van law and order werd gezet.
De missie Waarom sturen wij (internationale gemeenschap) mensen uit naar oorlogsgebieden? Mijn tweede stelling: Soldaten worden naar oorlogsgebieden gestuurd om negatieve en positieve redenen, of om beide. Om negatieve redenen, dat wil zeggen uit zelfverdediging. Zo stuurden we troepen naar Afghanistan om het (al-Qaida)
Indien (een deel van) de internationale gemeenschap intervenieert in deze landen, wordt ze per definitie deel van het probleem, dat wil zeggen één van de vele partijen.
Doelwit Vrede, debat 4: Mens en missie
terrorisme aldaar te bestrijden en mee te helpen een nieuwe staat op te bouwen. Dit was m.a.w. een voorwaartse verdediging tegen het fenomeen al-Qaida. Evenzo proberen we te voorkomen dat vluchtelingenstromen ons land ‘overspoelen’. Zo bouwden we in 1993 een denkbeeldige ‘hek’ rondom de Balkan door een grootschalige humanitaire operatie in het strijdgebied te lanceren, onder het motto: ‘Help de moslims de winter door!’ (1993). In 2011 waren we al evenzeer bezorgd dat de Libië-oorlog een stroom vluchtelingen naar Europa ten gevolge zou hebben. Om positieve redenen, oftewel vanuit een ethische politiek. De NAVO-operatie in Libië geschiedt onder de noemer R2P (Responsibility to Protect), dat wil zeggen ter bescherming van de burgers. Of dit label de lading dekt is overigens een tweede. Tijdens de oorlog in Bosnië (1992–1995) werden er zes United Nations Safe Areas ingericht ter bescherming van de bevolking aldaar. De safe area Srebrenica was gedemilitariseerd en werd in 1994/5 beschermd door een Nederlands bataljon. In juli 1995 werd de safe area alsnog overrompeld door de Servische troepen van generaal Mladic, waarna een genocide volgde op de mannelijke moslimbevolking.
ter plekke en kunnen de zaak beter overzien. Dat betekent dat in Potocari nooit de (honderden) moslimmannen die op de compound waren er weer door Dutchbat vanaf gestuurd hadden mogen worden. Men wist immers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wat hen te wachten stonden. Tientallen (het NIOD schat 200) mannen buiten de compound werden vermoord in de nacht van 12 op 13 juli 1995. Een dag later, op 13 juli, werden de moslimmannen op de compound er alsnog door Dutchbat afgestuurd (en door Mladic c.s. vermoord). Overigens had ook de Nederlandse regering tijdig moeten ingrijpen en Dutchbat moeten opdragen om de mannen op de compound te houden (en te halen). Immers, de ministers Voorhoeve (Defensie) en Van Mierlo (BZ) hadden al op 11 juli 1995 de moordpartij voorspeld.
De mens
Slotopmerking
Wat kunnen we vragen van de uitgezondenen (i.h.b. militairen)? Militairen zijn geen robotten, laat staan kanonnenvoer. Zij doen terecht aan zelfbescherming, maar hebben uiteraard ook een aanvullende en aanvallende taak. Mijn derde stelling luidt: Soldaten hebben een eigen verantwoordelijkheid bij het beschermen van burgers. Zij zijn immers
Een leger zonder volk, d.w.z. zonder een ruime publieke steun, kan niet naar behoren functioneren in veeleisende situaties ver van huis. In Nederland is het draagvlak voor R2P-missies klein. Dat betekent dat we in de toekomst weinig meer te zoeken hebben in Hobbesiaanse streken. Sad but true.
Een leger zonder volk, d.w.z. zonder een ruime
publieke steun, kan niet naar behoren functioneren in veeleisende situaties ver van huis.
24
Debattenreeks Doelwit Vrede
Nawoord:
Waarom Nederland het moeilijk zal blijven houden met militaire missies Kars Veling – directeur van ProDemos Rondom militaire missies is altijd politiek gedoe. Artikel 100 van de Grondwet bepaalt dat de regering beslist nadat de Eerste en Tweede Kamer zijn geïnformeerd. Maar in de praktijk spant een kabinet zich in een zo ruim mogelijke meerderheid te vinden voor een uitzending, wat vaak neerkomt op onderhandelen over de aard van een missie en over de voorwaarden waaronder deze zal worden uitgevoerd. Waarom regelen we het dan niet beter, zou je kunnen vragen. Bij voorbeeld door artikel 100 van de Grondwet aan te passen, zodat de betrokkenheid van het parlement ook in formele zin wordt erkend. Of door een betere onderscheiding tussen de politieke keuze voor een missie en de concretisering van die keuze in militaire plannen, waarover het parlement dan niet teveel in bijzonderheden zou moeten praten. In een serie debatten die het Huis voor democratie en rechtsstaat – nu ProDemos – in het voorjaar heeft gehouden, kwam dit soort vragen regelmatig aan de orde. Maar evenzoveel keren werd duidelijk dat het hoe dan ook moeilijk zal blijven. Hier volgen tien redenen waarom Nederland altijd zal blijven tobben met militaire missies.
Eén
voor een missie zijn complex. Als er geen dwingende redenen zijn om meteen te handelen, wordt die complexiteit in het parlement en in de samenleving breed uitgemeten. En de controlerende volksvertegenwoordiging wil graag de vinger aan de pols houden zodat besluiten voor een langere termijn moeilijk liggen. Soms kan het snel, omdat het snel moet! Dat deelname aan een NAVO-actie in Libië snelle besluitvorming vroeg, was duidelijk. Over de bijzonderheden en over de kosten kan dan niet eindeloos worden overlegd in de Kamer, laat staan dat er tijd is om binnen politieke partijen na een debat tot besluitvorming te komen. Maar met de verlenging van de
Democratie wordt in het westen gemakkelijk
Militaire missies vragen een sterke en slagvaardige aansturing. De wereld van de democratische rechtsstaat kenmerkt zich door een balans van machten. Iedereen bemoeit zich met alles en er wordt onderhandeld met altijd meer dan één agenda. Een goede rolverdeling tussen regering en volksvertegenwoordiging moet daarop een antwoord bieden. Artikel 100 van onze Grondwet bepaalt dat de regering de Staten Generaal informeert voorafgaand aan een militaire actie. Instemming van de volksvertegenwoordiging is geen voorwaarde, en zelfs de informatieplicht is begrensd. Er kan namelijk een urgente reden zijn waarom informatie pas achteraf wordt verstrekt. Maar de praktijk is dat een kabinet uiteraard zoekt naar de steun in de Kamer. Er zijn mensen die ervoor pleiten het formeel ook maar zo te regelen. Hoe dan ook, ook als wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat de regering regeert en de volksvertegenwoordiging controleert, dan blijft de praktijk die van politieke onderhandelingen en het zoeken van meerderheden. De aanloop naar de missie in Kunduz is exemplarisch.
missie in Uruzgan en vervolgens de politietrainingsmissie in Kunduz lag dat anders. De doelen van de missies worden in dergelijke gevallen gewikt en gewogen, waarbij bijvoorbeeld de verhouding tussen militair optreden en ontwikkelingswerk ingewikkeld ligt. Het is dan mogelijk dat meerderheden ontstaan terwijl die verhouding feitelijk verschillend wordt getaxeerd. Twijfel over de aard van een missie kan politieke fracties er ook toe brengen hun instemming te verbinden aan voorwaarden die in de loop van de tijd worden getoetst. Meerjarige zekerheid bijvoorbeeld over de inzet voor politietraining in Afghanistan is dan niet te geven, terwijl dat juist ook bij deze missie essentieel is voor succes.
Twee
Drie
De besluitvorming over militaire actie staat in Nederland in het algemeen niet onder de druk van een acuut eigen veiligheidsprobleem. Dat is uiteraard mooi. Maar voor de slagvaardigheid van de besluitvorming is dat een ramp. De motieven
Besluitvorming over militaire missies gebeurt niet alleen op basis van oordelen over de directe doelen. Bondgenootschappelijke overwegingen en dus Nederlandse belangen spelen ook mee. Duidelijk is dat deze politiek heel
gezien als het vanzelfsprekende perspectief van een samenleving die eenmaal bevrijd is van onderdrukking of van vijandig geweld.
Nawoord: Waarom Nederland het moeilijk zal blijven houden met militaire missies
25
verschillend worden gewogen, waardoor de complexiteit van de discussie nog toeneemt.
Vier Moreel gezien is deelname aan een militaire missie over langere termijn gemakkelijker te verdedigen als deze een ontwikkelingsdoel heeft. Militair geweld gebruiken is een uiterst middel waartoe in een vreedzame democratie als Nederland niemand enthousiast wil besluiten. Dat betekent dat pleitbezorgers van een militaire missie graag verwijzen naar de humanitaire doelen. Maar daarvoor zijn niet altijd goede gronden. In de gehouden debatten werd zowel door militairen als door ontwikkelingswerkers het belang van een scherp onderscheid beklemtoond. Hulpverlening kan geschaad worden als deze geassocieerd wordt met partijen in een militair conflict. En de doelstellingen van militair optreden kunnen onduidelijk worden als daarin het afdwingen en bewaren van openbare orde wordt gemengd met humanitaire taken.
Vijf In Nederland wordt geregeerd door wisselende coalities van meerdere partijen. Mede daardoor is het in ons land moeilijk om consequent eenzelfde argumentatie te handhaven pro een militaire betrokkenheid. Anders dan in bij voorbeeld Groot Brittannië en Denemarken is er geen consequente boodschap en is het moeilijk om consequent over langere tijd de urgentie van militaire inzet uit te dragen. In Groot Brittannië en in Denemarken is dat wel gebeurd. Bemoeienis met bijvoorbeeld Afghanistan is consequent verdedigd vanuit de noodzaak om terrorisme te bestrijden, wat ook voor de eigen binnenlandse veiligheid noodzakelijk is. Dat maakt ook dat slachtoffers onder de uitgezonden militairen minder gauw een verzwakking van de publieke steun voor een missie tot gevolg heeft.
Zes Wat de besluitvorming ook bemoeilijkt is dat niet altijd gemakkelijk kan worden uitgemaakt welke partij in een gewapend conflict gesteund moet worden. Het liefste treedt een militaire missie op als neutrale scheidsrechter. Maar dat is niet gemakkelijk. Militairen ter plekke ontwikkelen vanzelfsprekend sympathieën en antipathieën. En de conflicterende partijen zullen neutraliteit van buitenlandse troepen moeilijk accepteren of zelfs maar begrijpen. Gepolariseerde verhoudingen in een gebied waar op leven en dood wordt gevochten, laten voor het besef van de betrokkenen geen ruimte voor onpartijdigheid. Je kunt je afvragen of een militaire missie wel echt zinvol is als er geen partij wordt gekozen, om welke redenen dan ook.
Zeven De waarheid van de onontkoombare partijdigheid maakt het voor missies vanuit democratisch Nederland extra moeilijk. Het is in veel gevallen niet mogelijk een helder onderscheid te maken tussen de good en de bad guys. En als afzijdigheid feitelijk niet mogelijk is, ontstaan er ingewikkelde politieke debatten. Misschien is het wel zo dat westerse democratieën het eigen politieke systeem zo vanzelfsprekend superieur vinden, dat het moeilijk is om onder ogen te zien dat de 26
Debattenreeks Doelwit Vrede
democratische rechtsstaat als puntje bij paaltje komt door geen van de strijdende partijen als hoogste doel worden beschouwd. Democratie wordt in het westen gemakkelijk gezien als het vanzelfsprekende perspectief van een samenleving die eenmaal bevrijd is van onderdrukking of van vijandig geweld. Maar dat is naïef. De structuren voor een goed functionerende democratische rechtsstaat zijn niet zomaar opgebouwd. En democratie vraagt om een attitude en ook om competenties die niet vanzelfsprekend realiteit zijn.
Acht De weerstand tegen militaire missies naar landen waarin gewapende conflicten heersen kan daardoor toenemen. Daar komt nog bij dat er in ons land, maar ook in andere westerse landen, een groeiende neiging tot isolationisme bestaat. Misschien door teleurstelling en pessimisme over de mogelijkheid van echte verbeteringen, maar mogelijk ook doordat mensen de neiging hebben om te denken dat ze alleen maar barrières hoeven te slechten om een democratische rechtsstaat tot stand te laten komen. Dat is uiteraard niet het geval. Het gevolg is dat teleurstellingen ingebakken zijn in de uitvoering van een missie. Termijnen worden uitgerekt. Successen blijven langer uit dan was voorzien.
Negen Misschien is de stemming in de Nederlandse samenleving ook minder internationaal gericht dan eerder het geval was. We hebben de handen vol aan onze eigen problemen, zo wordt door veel mensen gedacht. We kunnen de wereld niet verbeteren. Deze isolationistische neigingen vertalen zich uiteraard ook in politieke standpunten in het parlement. Daar komt nog bij dat militaire missies worden uitgevoerd in internationale verbanden, waarbij Nederland in zijn optreden afhankelijk is taxaties en beslissingen elders. De ervaringen in Srebrenica hebben wat dat betreft reserves doen groeien. Had de ramp destijds niet voorkomen kunnen worden als de bevelhebbers van de internationale troepenmacht anders hadden besloten?
Tien Het Nederlandse leger is zo ingericht dat het in principe kan functioneren op alle niveaus van de inzet van geweld. De aanpassing van de militaire organisatie op het type inzet dat militaire missies vraagt, is moeilijk op te brengen. Een leger is er voor oorlog en voor dreiging met oorlog, wat vraagt om groot materieel. Zo wordt veelal nog gedacht. En dat terwijl militaire inzet in conflictgebieden vooral een combinatie van marechaussee en ME vraagt. Kortom, Nederland zal het altijd moeilijk blijven houden met militaire missies. Is dat een reden om het maar op te geven? Toch niet, er kunnen klemmende redenen zijn om ter bescherming van mensen in te grijpen. Maar het is wel verstandig om bescheiden te blijven, democratie is geen instant exportproduct. Militaire missies zijn soms onontkoombaar, maar de opbouw van een land vraagt veel meer.
Bijlage 1a
Opinieonderzoek onder Nederlandse burgers over militaire missies Voorafgaand aan de debattenreeks Doelwit Vrede heeft ProDemos, Huis voor democratie en rechtsstaat door Blauw Research1 een opinieonderzoek laten uitvoeren. Het doel hiervan was inzicht te verkrijgen in de opinie van Nederlanders over de inzet van het Nederlandse leger bij buitenlandse missies. Op deze manier konden de resultaten van het onderzoek worden meegenomen in de inhoudelijke programmering van de debattenreeks, waardoor er kon worden ingespeeld op kennishiaten of wederzijds begrip kon worden gekweekt. Er is gekozen voor een focus op algemene vragen in plaats van individuele missies aangezien een groot deel van de Nederlandse bevolking zelf het onderscheid hierin vaak ook niet maakt, bijvoorbeeld tijdens gesprekken of discussies. Hiervoor is een representatieve steekproef gedaan onder 563 Nederlanders aan de hand van een vragenlijst opgesteld door ProDemos. Groot geschreven alinea, laatste zin veranderd in: Hier vindt u een beknopt verslag van de meest opvallende resultaten, het gehele onderzoek is verkrijgbaar via ProDemos Artikel 100 In het eerste debat stond de politieke besluitvorming omtrent militaire missies centraal. Op dit moment (juni 2011) is er een zogenaamd toetsingskader voor internationale missies met hierop 19 aandachtspunten die de regering dwingen de uitzending van militairen zorgvuldig te motiveren (zie bijlage 1c). Daarnaast is er een spanningsveld tussen de zogenaamde informatieplicht uit artikel 100 van de Grondwet (zie pagina 5) en de nietofficiële brede steun van de Tweede Kamer. Vanaf de inwerkingtreding van dit artikel is in het debat tussen regering en Tweede Kamer regelmatig aan de orde geweest in hoeverre er eigenlijk een instemmingsplicht vanuit de Tweede Kamer zou moeten zijn voor militaire missies. Formeel gezien is alleen de Staten-Generaal de vertegenwoordiger van de Nederlandse bevolking. Zowel de Eerste als de Tweede Kamer moeten het besluit dus steunen, terwijl er in de huidige samenstelling in beide Kamers geen meerderheid voor de regeringspartijen te vinden is. In de huidige samenstelling van de Tweede Kamer kan dit tot gezichtsverlies voor het kabinet leiden. Tijdens het debat over de politietrainingsmissie in Kunduz op 27 januari jongstleden kwam dit duidelijk naar voren. In de eerdere informele fase had gedoogpartner PVV al duidelijk gemaakt een besluit niet te steunen. Effectief betekende dit dat het kabinet een besluit nam zonder te weten of hiervoor wel een breed draagvlak zou zijn. Hierdoor moest het kabinet tijdens het debat met de Tweede Kamer steun zoeken, om te voorkomen dat het kabinetsbesluit weer teruggedraaid moest worden. Vanwege de opvallende onderzoeksresultaten op het bovengenoemde gebied stond de vraag of de huidige situatie een wenselijke ontwikkeling is, centraal in het eerste debat. De Nederlandse burger was hierover duidelijk: de huidige
grafiek 1 Na elke missie zou een (parlementair) onderzoek uitgevoerd moeten worden om lessen voor de toekomst te trekken. Totaal Vrouw Man 60%
40%
20%
0%
(zeer) mee Niet mee (zeer) mee eens oneens eens, maar ook niet mee oneens
Bijlage 1a: Opinieonderzoek onder Nederlandse burgers over militaire missies
Geen mening
27
besluitvormingsprocedure is niet democratisch genoeg en moet veranderen op ten minste twee punten. Ten eerste vindt 60,8% van de respondenten dat voor een zwaarwegende beslissing over het al dan niet militair ingrijpen in een land, de steun van de Tweede Kamer noodzakelijk is, terwijl dit nu officieel niet vereist is. Daarnaast is 58,6% van mening dat er na elke missie een (parlementair) onderzoek uitgevoerd zou moeten worden om lessen voor de toekomst te kunnen trekken. Ook dit gebeurt nu niet standaard. (15,2% neutraal, 20,0% (zeer) mee oneens, 4,0% geen mening). Hierin moet wel een differentiatie naar opleidingsniveau worden aangebracht. Zo vinden meer laagopgeleiden (66,8%) dan hoogopgeleiden (47,5%) dat er een (parlementair) onderzoek moet komen na elke missie. De groep middenopgeleiden2 zit hier tussenin, met 59,3% (grafiek 1). In grafiek 1 ziet u de resultaten gedifferentieerd tussen man en vrouw.
Militaire missie of ontwikkelingswerk? De functie en de inherente complexiteit van militaire missies waren de thema’s van het daaropvolgende debat. Kijkend naar het opinieonderzoek, bleek hierbij dat mannen positiever zijn over de bijdrage van Nederlandse militaire missies aan de democratie in een land dan vrouwen (respectievelijk 51,7% t.o.v. 32,4%). Ook uitgesplitst naar leeftijd, is er een duidelijk verschil te zien. Er zijn meer ouderen3 op dit punt positiever (42,9% t.o.v. 30,5% van het gemiddeld) en een meerderheid van hen kan zich vinden in de gedachte dat het goed is dat Nederland door middel van militaire missies probeert bij te dragen aan de democratie in een land (54,1% van de ouderen t.o.v. 42,0% van het totaal). Militaire missies worden door Nederland (en vele andere landen) volgens de 3D-aanpak gestructureerd: diplomacy, defence en development4 (diplomatie, defensie en ontwikkeling) staan centraal. Critici menen echter dat in veel gevallen ontwikkelingshulp wordt gehinderd door de aanwezigheid van militairen. Er worden veel oplossingen voor dit vermeende probleem aangedragen.4 Wanneer hier ingezoomd wordt op twee politieke partijen, te weten de PVV en GroenLinks, blijkt er een zeker spanningsveld tussen hun kiezers en de partijopvattingen te bestaan. Zo is ruim een derde van de PVV-kiezers (34,9%) van mening dat dankzij de inzet van militairen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking hun werk kunnen blijven doen terwijl in het politiek programma van de PVV staat dat Defensie nu te veel ontwikkelingswerker aan het spelen is. Daarnaast vindt bijna de helft (47,2%) van de GroenLinks-kiezers dat de aanwezigheid van militairen in een land de medewerkers van ontwikkelingsorganisaties in gevaar brengt. Desalniettemin heeft de fractie juist ingestemd met het feit dat militairen meegaan op de missie naar Kunduz.
Online survey Naast het opinieonderzoek dat gedaan is door Blauw Research, heeft nagenoeg ditzelfde onderzoek gedurende de debattenreeks ook op de website doelwitvrede.nl gestaan.1 Over het algemeen kan gesteld worden dat de resultaten van de representatieve steekproef gedaan door Blauw Research, overeenkomen met de mening van de bezoekers van onze website. Wel kan worden gezegd dat de online respondenten in veel gevallen net iets positiever gestemd zijn. Zo blijkt uit de online survey dat 59,0% van de respondenten van mening is dat onze militairen goed voorbereid zijn op het soort conflicten dat nu gaande is in Afghanistan, tegenover 31,7% van het onderzoekspanel. Daarnaast ziet het webpanel minder heil in het uitvoeren van een parlementaire enquête na elke militaire missie (31,0% tegenover 58,6% van het opiniepanel). Opvallend is echter wel dat de online respondenten veel negatiever zijn over de aandacht die Nederlandse militairen krijgen als ze terugkomen van een missie. Zo stelt 34,9% van het Blauw onderzoekspanel dat Nederland goed zorgt voor terugkerende militairen, terwijl dit percentage bij de online survey maar op 18,0% ligt. 1 Dit betreft de periode maart t/m juni. Hierbij moet worden opgemerkt dat de online survey geen representatieve steekproef betreft (N=27).
grafiek 2 Een missie mag niet afhankelijk zijn van druk van andere landen of internationale organisaties.
60%
40%
20%
Internationale positie van Nederland In het derde debat draaide het om de positie van Nederland in de wereld. De internationale verplichtingen, ambities en idealen van Nederland stonden centraal, waarbij ook stil werd gestaan bij de procedure die wordt gevolgd wanneer de Nederlandse regering een verzoek tot deelname aan een missie ontvangt. Aangestipt werden ook de beweegredenen van de Nederlandse regering om deel te nemen; komt dit 28
Debattenreeks Doelwit Vrede
0%
Mee eens
Niet mee Mee oneens eens, maar ook niet mee oneens
grafiek 3 Onze militairen zijn goed voorbereid op het soort conflicten dat nu gaande is in Afghanistan.
60%
40%
krijgen zo het gevoel dat Nederland zijn internationale collega’s in de steek laat. De voorzitter van de militaire vakbond AFMP/FNV, Wim van den Burg, merkte hierbij op dat hij het bij de huidige defensiebezuinigingen schrijnend vond dat uitgezonden militairen bij terugkomst zo ontslagen kunnen worden terwijl je te maken hebt met zeer loyale werknemers die zelfs hun leven willen geven. De meer dan zesduizend militairen die protesteerden tijdens de Landelijke Actiedag op 26 mei jongstleden, zag Van den Burg dan ook als een duidelijk signaal naar de politiek. De aanwezigheid van ervaringsdeskundigen zowel in het expertpanel als in het publiek, bleek dan ook voor een waardevolle bijdrage aan het laatste debat te zorgen, dat daarmee een goede afsluiting van een geslaagde reeks was.
20%
0%
(zeer)mee oneens
Niet mee eens, maar ook niet mee oneens
Mee eens
Geen mening
louter voort uit humanitaire overwegingen of wordt ook gekeken naar de Nederlandse internationale positie? De respondenten van het opinieonderzoek zijn hier duidelijk over. Volgens 64,7% van de ondervraagden mag een missie niet afhankelijk zijn van druk van andere of internationale organisaties. De stelling dat afzien van deelname aan een militaire missie nadelige gevolgen kan hebben voor de internationale belangen van Nederland, wordt door slechts 20,3% onderschreven (grafiek 2).
De visie van veteranen Tijdens het afsluitende debat werden militaire missies bekeken vanuit veteranen en de opvatting van de Nederlandse politiek over het doelwit van militaire missies: vrede. Uit het onderzoek bleek dat ruim een derde van de Nederlanders vindt dat onze militairen niet goed voorbereid zijn op het soort conflicten dat nu gaande is in Afghanistan (32,7%). Opvallend is dat 43,3% van mannelijk Nederland vindt dat Nederland goed zorgt voor militairen die terugkomen van een missie tegenover slechts 26,7% van de vrouwen.
1 Blauw Research is een toonaangevend marktonderzoekbureau, met ruime ervaring met opiniepeilingen over uiteenlopende thema’s. Voor meer informatie zie: www.blauw.com. Het onderzoek is uitgevoerd in maart 2011. 2 Midden opgeleid wil zeggen een MBO-diploma, Hoogopgeleid is een HBOdiploma of hoger (bron:Sociaal Cultureel Planbureau). 3 65 jaar en ouder 4 Dit concept dat sinds de jaren ’90 in gebruik is, houdt in dat er een grotere samenwerking moet zijn tussen Defensie, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking om daadwerkelijk verbeteringen aan te
In het laatste debat zijn een veterane (mevr. Bruins Slot) en een militair (Commodore Reefman) uitgenodigd om de visie van daadwerkelijk betrokken te horen en hier van te leren. Zo werden er uit de zaal frustraties geuit over het feit dat Nederland eindelijk begrijpt hoe de missie in Uruzgan in elkaar steekt en vervolgens de missie niet verlengt, terwijl veel landen hierom gevraagd hadden. Enkele aanwezigen
kunnen brengen in conflictgebieden. Het doel is meer veiligheid en samenhang binnen het bestuur van het desbetreffende land te creëren en duurzame ontwikkelingsprojecten te ontplooien (www.defensie.nl). 5 Amsterdam Centre for Conflict Studies, NGO’s in strijd met hulpverlenende militairen, op: www.conflictstudies.nl/access/wiki/site/conflictstudies/ngo’s%20in%20stri jd%20met%20hulpverlenende%20militairen.html)
Hoofdstuktitel
29
Bijlage 1b:
Toetsingskader internationale militaire missies
1.
2.
3. 4. 5.
6. 7.
8.
9. 10. 11. 12. 13. 14.
15.
16. 17. 18.
19.
Uitzending geschiedt op grond van Nederlandse belangen, waaronder bescherming van de internationale vrede en veiligheid en/of de bevordering van de internationale rechtsorde. Uitzending dient in overeenstemming te zijn met het volkenrecht en gebeurt bij voorkeur op grond van een duidelijk mandaat van de Verenigde Naties. Factoren als solidariteit, geloofwaardigheid en spreiding van verantwoordelijkheden spelen een rol. Een multinationale benadering verdient de voorkeur. Uitzending is geen automatisme. De Nederlandse regering beslist per geval. Een besluit wordt, behoudens uitzonderingen, pas uitgevoerd nadat het parlement erover is ingelicht. Er moet voor uitzending voldoende draagvlak in de samenleving zijn. Er moet sprake zijn van een concrete militaire opdracht. De regering moet beoordelen of de gestelde politieke en militaire doelstellingen van de missie redelijkerwijs haalbaar zijn. Voorkomen moet worden dat de last van internationale operaties gedragen wordt door een kleine groep landen. Afspraken over aflossing en financiering zijn wenselijk. Er moeten eenheden beschikbaar zijn. Er moet een duidelijke commandostructuur zijn. De risico’s voor het uit te zenden personeel dienen zo goed mogelijk te worden beoordeeld. Er moeten goede internationale afspraken over de missie zijn en de taken moeten uitvoerbaar zijn. De financiering moet gewaarborgd zijn. Uitzending moet aan een termijn worden gebonden. Na afloop wordt de deelname beëindigd. Bij voortzetting is een nieuw besluit nodig. De regering moet de motieven voor deelname aan vredesoperaties zo volledig mogelijk opsommen. Dat geldt ook bij voortzetting en afronding. Alle aspecten van de missie moeten in één document worden vermeld. Bij de haalbaarheid moet zowel de operatie als geheel als de militaire haalbaarheid worden beoordeeld. Niet de vraag welke eenheden aan de beurt zijn voor inzet, maar welke eenheden het beste in staat zijn de opdracht uit te voeren, moet centraal staan. Er moet een goede exitstrategie zijn.
1 www.parlement.com
30
Debattenreeks Doelwit Vrede
1
Bijlage 1c:
EenVandaag Opiniepanel Draagvlak voor Afghanistan-missies 2006–2009 Gijs Rademaker Vanaf 2006 hebben we geregeld onderzoek gedaan naar het draagvlak voor deze missies. Aan die onderzoeken deden gemiddeld zo’n 20.000 mensen mee. Waaronder gemiddeld zo’n 300 actieve militairen. De belangrijkste vraag die we de laatste jaren hebben gesteld is natuurlijk: bent u voor of tegen het sturen van troepen naar Afghanistan? Het EenVandaag Opiniepanel telt nu meer dan 43000 leden en is het van grote waarde voor ons als actualiteitenrubriek. Iedere week vullen 20.000 mensen onze online onderzoeken in, en dragen ze niet alleen met hun mening, maar ook met hun ervaringen bij aan onze dagelijkse uitzendingen.
We draaien verschillende soorten onderzoeken: Flitspeilingen: peilingen op de dag zelf. Grote, vaak politieke gebeurtenissen in de actualiteit vragen soms om een snelle peiling. Gewone peilingen: peilingen die enkele dagen uitstaan, over bijvoorbeeld de steun aan voetbalclubs, de hypotheekrenteaftrek of de kilometerheffing. Herhaalde onderzoeken: Sommige onderzoeken zetten we eens per kwartaal uit – of vaker als de actualiteit daar om vraagt. Zoals de steun aan de missie Uruzgan, vertrouwen in het kabinet. We presenteren dan vaak een curve die gaat over enkele jaren.
Dit is het draagvlak onder burgers voor de missie door de jaren heen: de lijnen golven wat, maar zijn vrij constant. Tussen de 50 en 60 procent is tegen, tussen de 30 en 40 procent voor. Het beeld verandert even medio 2007. Ik kan officieel geen direct verband leggen, maar rond deze tijd vallen de eerste Nederlandse doden door oorlogshandelingen. Dat schokte de samenleving en zou ervoor kunnen zorgen dat de steun en sympathie onder burgers juist groeit. Veel mensen zijn dus tegen. Wat zijn daarvoor de belangrijkste argumenten? Het belangrijkste argument tegen is in 2006 en begin 2007 dat veel mensen vinden dat Nederland klakkeloos achter de Bush-regering, achter de Verenigde Staten aanloopt. Medio 2007 verschuift dit enigszins: dan is het voornaamste bezwaar dat dit eerder een vechtmissie wordt dan een missie voor wederopbouw.
Onze uitslagen worden rechtgetrokken op de volgende gebieden: leeftijd, geslacht, opleiding, burgerlijke staat, spreiding over het land en politieke voorkeur (gemeten naar de Tweede Kamerverkiezingen van 2010).
In de onderzoeken zaten ook 300 actieve militairen – en dat is best veel. Een aantal van hen – ongeveer de helft – diende in de loop der jaren zelf in Afghanistan. Zij denken heel anders over de missie dan burgers. Opvallend is dat je een lichte daling van de steun voor de missie ziet medio 2007. Bij burgers steeg het toen juist. Ook dat kan door de slachtoffers komen: het beeld ontstond dat het niet zo’n vriendelijke missie was als misschien van tevoren was gehoopt. EenVandaag Opiniepanel
31
Wat zijn van die militairen de belangrijkste reden om achter de missie te staan? • Men vindt het belangrijk dat Nederland een bijdrage levert aan internationale missies • Goed dat Nederland meedoet in de strijd tegen het internationaal terrorisme • De wederopbouw van Afghanistan is een belangrijke zaak
Maar ook ongeveer een derde van de militairen is tegen, met dit als belangrijkste redenen: • Dit is een vechtmissie en geen missie voor vrede en wederopbouw • De doelen van de missie worden niet bereikt Let op: dit zijn de argumenten van de tegenstanders onder de militairen. Want we hebben die vraag ook telkens apartgesteld: Zal het hoofddoel van de missie, de wederopbouw van Uruzgan, wel of niet worden bereikt? Is die missie in die zin volgens u succesvol?
Dit is de uitslag van de militairen. En daar zie je dat in 2007 nog een ruime meerderheid gelooft dat die doelen niet gehaald gaan worden. Maar twee jaar later, als de missie op zijn eind loopt, is dat flink teruggelopen: 47 procent, een minderheid, gelooft niet in een succes. 50 Procent gelooft daar wel in en 3 procent weet het niet. Zeker de helft van het militaire personeel in dit onderzoek heeft tussen 2006 en 2009 zelf in Afghanistan gediend.
32
Debattenreeks Doelwit Vrede
En hoe anders is het resultaat van dezelfde vraag bij burgers. Daar zie je geen enkele beweging. Over het geheel genomen zijn burgers in 2009 nog even sceptisch als in 2007.
En dan die andere missie: de politiemissie die gepland staat voor Kunduz. We hebben in januari, toen de discussie volop speelde, onderzocht wat het draagvlak was voor deze missie. En dat bleek veel lager te zijn dan het draagvlak voor Uruzgan ooit geweest is: 68 procent is tegen, 26 procent voor. En wat een opvallend verschil is met de Uruzgan missie: bij de militairen is die lijn ongeveer hetzelfde: 64 procent voor, 35 procent tegen. Ook hebben we 250 politiemensen in dit onderzoek: 70 procent tegen, 28 procent voor. Flinke tegenstand dus. Waar komt dat vandaan?
Dat blijkt voornamelijk een binnenlandse oorzaak te hebben: mensen (72 procent) vinden dat we in tijden waarin we zulke enorme bezuinigingen op defensie doorvoeren, geen nieuwe missie naar Afghanistan moeten sturen. Ook vinden mensen dat Nederland zich teveel laat leiden door Amerikaanse druk. En 63 procent van de mensen vertrouwt er niet op dat een trainingsmissie daadwerkelijk gaat bijdragen aan de veiligheid van Afghanistan.
Colofon Samenstelling Tatjana Meijvogel-Volk Redactie Nico Bloot Felicia Flamm Eindredactie Harm Ramkema Pieter Sturm Foto’s John Vane iStockphoto
Dit project werd mede mogelijk gemaakt door het V-fonds (Nationaal fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg)
ProDemos informeert burgers over de democratische rechtsstaat en stelt hen in staat om actief aan politieke besluitvorming deel te nemen. ProDemos is tot stand gekomen na een samenvoeging van het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en het Bezoekerscentrum Binnenhof.
ProDemos – Huis voor democratie en rechtsstaat Hofweg 1-H 2511 AA Den Haag T (070) 750 46 46 E
[email protected] www.ProDemos.nl