De zoektocht van rouwenden naar blijvende verbondenheid met een overleden dierbare “Geliefden kunnen verloren gaan, maar de liefde niet.” (Dylan Thomas) Gerke Verthriest
“Ik heb al veel boeken gelezen over rouw. Er staat in dat het na enige tijd beter wordt, maar bij mij is dat niet zo. Het is nu 9 maanden geleden dat Ilke gestorven is en ik voel me steeds slechter. Waarom schrijven ze zo’n boeken ?” Schrijven over rouw. Ik wil het aarzelend doen, schoorvoetend, met vraagtekens na elke bewering. Net zo tastend en zoekend naar woorden als in de gesprekken met rouwenden. Maakt de rauwe pijn van de rouw niet woordeloos ? Hoe woorden geven aan troost ? Is de complexiteit van een rouwproces wel in een tekst weer te geven ? Letters op papier zijn zo zwart op wit. Zo onweerlegbaar en onwrikbaar. Doordat ze er staan en blijven staan zonder wederwoord zou het kunnen lijken alsof het over ‘absolute waarheden’ gaat. Wat rouwen betreft, heeft iedereen zijn eigen waarheid. Een waarheid die verandert en evolueert zoals het leven zelf. Een waarheid die zich vormt en hervormt in dialoog met anderen. De moeizame weg van rouw loopt voor iedereen anders en er zijn geen verkeerde wegen : dat is mijn uitgangspunt bij elke man of vrouw die me vraagt om even mee te lopen. Of om samen halt te houden. Misschien is mijn gesprekskamer niets anders dan een ruimte voor verhalen. Door ons verhaal te vertellen kunnen we op verhaal komen. Een verhaal van lijden. Een verhaal dat stokt. Een verhaal dat (nog) niet verteld werd. Als mens gehoord worden, gezien worden, is : mogen bestaan. Daarom wil ik luisteren, open, respectvol en met mildheid, opdat iemand zich zou kunnen uitspreken. Daarom help ik om woorden te vinden die kloppen, zodat de rouwende auteur blijft van zijn eigen leven. Opdat hij een coherent verhaal zou kunnen construeren, met zicht op een volgend hoofdstuk. Er zijn verschillende redenen waarom rouwenden in begeleiding komen. Eén van de veel gestelde vragen is of ze wel ‘goed’ bezig zijn. Dat is een evidente bezorgdheid : door een ingrijpend verlies worden we uit de rivier van het leven opgetild en ergens op de oever neergesmakt. Eenmaal van de schok bekomen, gehavend en haveloos, kijken we verdwaasd om ons heen, niet wetend waar we zijn beland, niet wetend of we ooit nog in de stroom mee willen zwemmen, niet wetend of we dat nog wel zouden durven of kunnen. Weifelend zetten we enkele pasjes op dit onbekende terrein. Onzeker of we zo de juiste richting uitgaan. Bestookt door innerlijke en uiterlijke stemmetjes over wat mag en moet en hoort. Veel van die ‘wijsheden’ zijn niets meer dan vooroordelen en clichés over rouwen die eerder belemmerend werken dan dat ze ondersteunen. In deze bijdrage ligt de focus op de ‘mythe’ van het loslaten. In de tekst worden echo’s van verhalen en flarden dialoog verweven. Ze zijn de rijke voedingsbodem voor mijn bevindingen. Doch : wat gedacht en geschreven is, is vergelijkbaar met een foto, een momentopname. Want ook ‘mijn’ waarheid is vluchtig en veranderlijk. “Kon uit de dood ik die éne doen keren” (Ida Gerhardt)
270
Deel 2
“Mijn man begrijpt niet waarom ik nog altijd elke week naar de begraafplaats ga. Hij is bang dat ik het verdriet niet wil loslaten, maar zo voelt het niet voor mij. Ik vind het fijn om voor de plantjes rond het grafje van Jonas te zorgen. Het is voor mij een manier om nog altijd zijn moeder te kunnen zijn. Alsof ik voor hem blijf zorgen.” “Een collega op het werk zegt dat ik Marleen moet loslaten. Door altijd maar aan haar te denken, houd ik haar hier en belet ik haar om naar de overkant te gaan. Maar ik wil haar helemaal niet loslaten !” Loslaten. De dag van vandaag lijkt het wel een modewoord, het wordt zo gemakkelijk in de mond genomen. Maar wat wordt ermee bedoeld? Dat we te lang rouwen? Dat we onze geliefden moeten vergeten ? Dat we egoïstisch zijn en onze dierbaren beletten om rust te vinden ? Dat we nog te zeer gehecht zijn aan de overledene en dat dit niet ‘gezond’ is ? In de vroegste rouwtheorieën werd het ‘loslaten van de overledene’ als één van de belangrijkste taken gezien. Freud stelde dat de nabestaande de band moest doorsnijden, hij moest zich onthechten, anders zou hij niet in staat zijn om andere relaties aan te gaan. Echo’s van dit denken vinden we terug in de hedendaagse opvattingen over rouw. Nochtans leert de beleving van rouwenden ons dat we onze geliefde overledene willen blijven vasthouden, maar op een andere manier dan toen hij leefde. Natuurlijk moeten we afscheid nemen van iemand als hij sterft : afscheid van het lichaam, afscheid van de persoon, afscheid van het gedeelde leven. Niets zal ooit nog hetzelfde zijn. Het verlies heeft ons leven aan gruzelementen geslagen. Rouwen helpt ons om bruggen te slaan tussen verleden en toekomst. Wat moeten we met de puinhoop aanvangen ? Zullen we alles meteen opruimen, weg ermee ? Loslaten, uit onze handen laten vallen. Maar dan houden we niets over en is er niets om mee te nemen. Zullen we alles laten liggen, onaangeroerd ? Vasthouden, onze handen krampachtig sluiten. Maar dan krijgen we nooit zicht op de kostbaarheden die er liggen en kunnen we ook niet verder gaan want de berg met brokken steen verspert de weg. Of zullen we bedachtzaam zoeken naar stukken puin om de pijlers van de brug te kunnen bouwen ? Solide stenen. Stenen van een ongelooflijke schoonheid. Loslaten én vasthouden. Onze hand openen, kijken wat er in ligt en meenemen wat we willen behouden. Het is een feit dat niet iedereen een band wil blijven behouden en dat dit ook niet moet. De meeste rouwenden geven echter aan dat ze zich verbonden willen blijven voelen met de overledene. Van iemand houden stopt toch niet als die persoon gestorven is ? “Dood ben ik pas, als jij me bent vergeten,” zong Bram Vermeulen. We willen iemand die ons lief is geen 'tweede dood' laten sterven. We willen niet vergeten. Eigenlijk willen we helemaal niet loslaten. En aan de andere kant zullen we loslaten omdat we geen keuze hebben : als iemand dood is, dan komt die nooit terug. We zullen – noodgedwongen – zoeken naar andere vormen van verbondenheid, want het kan niet meer zoals vroeger. We zullen – willens nillens – proberen om de dierbare overledene vast te houden, maar op een andere manier. De relatie zoals ze was, kan niet voortbestaan. Dat zou immers een ontkenning zijn van de realiteit van het verlies. Dan zouden we vastzitten in het verleden. Dan zou de band verder leven tegenhouden. Rouwen is dus ook een manier zoeken en vinden die het mogelijk maakt om te blijven hou-
Deel 2
271
den van de dierbare én verder te leven. Het is zoeken naar en vinden van mogelijkheden om een relatie die zo betekenisvol was, een blijvende betekenis toe te kennen in het verdere leven. Zonder dat dit verder leven verhindert. Zonder dat dit andere relaties, andere liefdes, onmogelijk maakt. Integendeel : veel rouwenden ervaren de voort-durende band juist als troostend, steunend en zinvol. “Ik mis het vlees, haar linkshandige lichaam” (Anna Enquist) “Ik heb zoveel zin om Paul te gaan opgraven. Ik zou hem willen uit de koude grond halen. Ik zou hem in een deken willen wikkelen en mee naar huis nemen. Het is een hele sterke drang, ik weet dat het absurd is, dat het niet mag. Ik zou hem zo graag nog eens vasthouden.” “Ik ben jaloers op mijn schoonzus. Ze vertelde me dat ze gedroomd heeft over Theo. Hij nam haar vast. Als ik over Theo droom en hem vraag om me in zijn armen te nemen, dan verdwijnt hij altijd.” Wanneer we een dierbare verliezen, is één van de meest pijnlijke gedachten dat hij er nooit meer zal zijn in ons leven. Nooit meer zien, horen, voelen, ruiken, proeven. Als we iemand graag zien, dan is dat ook letterlijk zo : ons gezicht klaart op, onze ogen schitteren. De vertrouwde voetstappen van onze vader op het tuinpad, de lieve fluisterwoordjes van onze partner, de zelfverzonnen wijsjes van ons kind, geven ons een warm gevoel. We openen onze armen, we omhelzen teder of hartstochtelijk, we knuffelen en strelen. We begraven onze neus in iemands hals om ons door de geur te laten bedwelmen. We knabbelen aan een oorlel, we sabbelen aan vingertjes en teentjes van onze baby, we zoenen. De ene mens is uiteraard lichamelijker dan de andere, de ene mens ‘huist’ meer in zijn lijf dan de andere, maar we bestaan allemaal lichamelijk. De behoefte om letterlijk aangeraakt te worden hoort bij ons mens-zijn. Het is niet zo vreemd dat we het lijfelijke contact en de warmte missen. Het doel van ons zoeken is : blijvend tastbaar kunnen vasthouden. De vrouw heeft een beetje as van haar partner in een hanger om haar nek. De vader draagt het polshorloge van zijn verongelukte zoon. De weduwnaar legt de plaid van zijn vrouw over zijn schouders als hij televisie kijkt. Sommige rouwenden blijven een aanwezigheid ervaren, ook al is iemand er lijfelijk niet meer. Sommige rouwenden, die geloven in een leven na de dood, geven aan dat ze tekenen krijgen van de ‘overkant’. Een vrouw krijgt van haar overleden man in een droom de toestemming om het huis te verkopen. Een moeder ‘leest’ de aanwezigheid van konijntjes bij het graf van haar dochtertje als een groet van het kind. Als die ene ster in de rechterbovenhoek van het raam van de slaapkamer pinkt, is het papa die gedag zegt. “Als dit bos een geheugen heeft, zal het zich geluk herinneren” (Francie van den Hurk) We zoeken manieren om de dierbare ‘zichtbaar’ en ‘tastbaar’ aanwezig te houden, aan de hand van ‘linking objects’, voorwerpen die ons verbinden met de verloren geliefde en met het verleden. Voorwerpen waaraan we vasthouden om de geliefde blijvend vast te kunnen houden in ons verdere leven. Voorwerpen die ons enerzijds het gevoel geven dat iemand er nog is en ons anderzijds confronteren met de realiteit dat iemand er niet meer ‘echt’ is. We laten de kamer onaangeroerd. De jas hangt nog aan de kapstok in de gang. Er staat een foto op de kast.
272
Deel 2
Sol is 17 als ze in begeleiding komt. Haar vriendje Jim reed zichzelf te pletter. Sol ging met haar vriendin naar de plaats van de ramp en vond er de kapotte aansteker van Jim. Ze nam hem mee, samen met een stuk gebroken spiegelglas en een fragment van de bumper. De brokstukken zijn haast ‘heilige’ voorwerpen geworden : ze hebben een speciale plek op een plank in haar kamer, niemand mag eraan komen. Een uitvergrote foto van hen beiden hangt aan de muur boven haar werktafel. Ze slaapt met de sweater van Jim onder haar hoofdkussen. De ouders van Sol hebben een ander huis gekocht en verbouwd. Het is hectisch thuis : er worden dozen gevuld, kasten gedemonteerd, kleine zaken al weggebracht. Haar ouders zijn moe en lichtgeraakt, Sol begrijpt wel dat het door de stress van de verhuizing komt. Ze wil zélf haar spullen inpakken, maar heeft heibel met haar mama omdat ze niet snel genoeg opschiet. Ik vraag haar of ze ook vindt dat het niet snel genoeg gaat. - “Wel, ik ben er een paar keer ingevlogen, meer dan de helft is al verhuisd. Maar nu gaat het precies niet meer. Eerst waren er geen lege dozen meer, dus dan kon ik moeilijk voortdoen. Maar nu zijn er weer bananendozen en toch kom ik er niet toe om ze te vullen.” - “Welke dingen zijn moeilijk om in een bananendoos te stoppen ?” - “De spullen van Jim.” - “Wil je ze niet meenemen?” - “Natuurlijk wel! Ik neem ze mijn hele leven mee, overal waar ik ga wonen !” - “Mogen ze niet in een bananendoos ?” - “Een bananendoos is zo… banaal.” - “De spullen van Jim zijn speciaal voor jou, niet gewoon…” - “Ik ben zo bang dat ik ze kwijtraak, dat er onderweg iets mee zou gebeuren. Dat iemand ze ergens neerzet en vergeet…” - “Dat begrijp ik. Ik denk dat je er het liefst zelf voor wilt zorgen. Zou dat niet kunnen ?” - “Ik zou ze ergens kunnen in doen en dan bij mijn oma zetten…” ‘Ergens’ werd een kleine metalen koffer, de ‘Jimkoffer’. Met Sol bekeek ik hoe zij het zou aanpakken. De grote foto opgerold in een koker, het witte knuffelkonijn dat hij haar gaf, een trofee die hij voor haar op de kermis had geschoten, zijn kaartjes en kattebelletjes die ze bewaard had in een doosje met hartjes, de brokstukken en de aansteker, het gedachtenisprentje, de condoleancekaarten, haar dagboek van het eerste jaar na de zelfdoding, de cd die een vriend brandde met de lievelingsmuziek van Jim. Omhuld door de sweater zou alles een plaatsje krijgen in een veilig ‘verhuisbare’ koffer. De woensdagnamiddag volgend op het gesprek werd het plan uitgevoerd. De koffer werd bij oma gezet zodat Sol hem ‘eigenhandig’ kon verhuizen op zaterdag. Soms vreest de omgeving dat we ons ‘wentelen in ons verdriet’. In het verleden blijven hangen snijdt inderdaad af van verder leven. Maar het bewaren van voorwerpen is niet per se negatief, het wegdoen ervan is niet per se positief. Alleen wijzelf kunnen bepalen hoe we het best omgaan met foto’s en andere spullen. Wat houden we ? Hoelang ? Wat geven we weg ? Er zijn geen algemene regels en richtlijnen voor het zoeken naar een evenwicht tussen vasthouden en loslaten met het oog op verder leven. En het leven zal ons blijvend uitdagen om bakens te verzetten. Niet alleen voorwerpen helpen bij het zorgen voor een blijvende hechting. Het kunnen ook plekken zijn die betekenisvol zijn en veel of weinig bezocht worden. De man blijft op reis gaan naar hetzelfde vissershaventje dat de laatste vakantiebestemming was samen met zijn vrouw. Een moeder legt jaarlijks, op de sterfdag, bloemen op de plaats waar haar zoon
Deel 2
273
verongelukte. Wanneer de weduwe het moeilijk heeft, spoort ze naar zee, ze wandelde er talloze keren met haar partner om uit te waaien. “Dikwijls is het of hij naast me gaat. Of ’k hem spreken kan, vragen kan om raad” (Willem Wilmink) Marjan is een jonge weduwe. Ze verloor haar partner Kris plots, door een hartaderbreuk. We zien elkaar tweewekelijks. Ze heeft het niet gemakkelijk om een evenwicht te vinden tussen doorgaan en ruimte geven aan haar verdriet. Zoals alle andere jaren mag Marjan mee op skivakantie met haar zussen en hun partners, maar nu zonder Kris. Het huis is gehuurd, de kamer voor Marjan is gereserveerd, ze kan mee in de auto van de oudste zus. Marjan skiet niet, ze wandelt wel graag. Kris daarentegen was een echte skifanaat en de animator van de bende, iedereen zal hem missen. Marjan dubt en tobt : ze kan niet meegaan, want dan kan ze niet naar het graf van Kris gaan. En dat moet. Het dagelijkse grafbezoek is belangrijk. Mijn vraag wat haar naar die plek drijft, brengt geen duidelijkheid. Ik suggereer haar zich even voor te stellen dat ze niet naar de begraafplaats kan gaan. Marjan wordt onrustig : ze draait aan haar trouwring, haar ene been wipt op en neer, ze kijkt weg. - “Ik zie dat je zo’n situatie niet fijn vindt. Waar denk je aan ?” - “Ik moét gaan, ik wil Kris niet vergeten.” - “Als je niet naar het graf zou kunnen gaan, omdat je ziek bent bijvoorbeeld, zou je Kris dan vergeten ?” - “Natuurlijk niet.” - “Wat doe je daar, aan het graf ?” - “Soms vertel ik gewoon wat die dag gebeurd is. Soms wil ik helemaal niks kwijt omdat ik goed genoeg weet dat er toch nooit een antwoord komt. Soms weet ik helemaal niet waarom ik er ben, dan maak ik de steen een beetje schoon. Meestal vraag ik wel aan Kris om mij te helpen…” - “Het doet je op de één of andere manier wel goed ?” - “Ja.” Marjan en ik zijn het erover eens : wandelen in de natuur, de bossen en de bergen is in ieder geval deugddoend. Voor jezelf zorgen als rouwende is heilzaam om te kunnen blijven volhouden. Marjan wil de relaties met haar familieleden niet vertroebelen. Ze kan en mag altijd een beroep op hen doen. Ze begrijpen dat ze het moeilijk heeft en dat deze uitstap niet gemakkelijk is. Samen werken we een concrete oplossing uit om het goede van het grafbezoek mee te nemen op vakantie. Marjan zal een foto van Kris meenemen voor op de kamer. Elke avond wanneer iedereen zich na het skiën klaarmaakt, zal zij ook naar haar kamer gaan om heel bewust in gedachten bij Kris te zijn. Ze neemt een schrift mee waarin ze haar hart zal luchten zodat ze haar gedachten kan ordenen en niet in oeverloze emoties zal verdrinken. Veel rouwenden blijven praten tegen de overledene over het leven van alledag of over specifieke gebeurtenissen. Ze schamen er zich een beetje voor. Ze vinden het zelf wat ‘gek’ want ze realiseren zich volkomen dat het ‘dovemansgesprekken’ zijn. Maar het babbelen doet goed. De overledene wordt ervaren als een innerlijke stem die moed geeft. De vrouw bidt om hulp van haar partner als ze het moeilijk heeft. De dochter vraagt raad en advies
274
Deel 2
aan haar overleden moeder wanneer ze voor belangrijke beslissingen staat. Het praten tegen de overledene wordt ook in de begeleiding aangewend om thema’s die in een relatie zijn blijven liggen toch nog af te werken. Caroline is eind dertig. Haar relatie liep op de klippen. Haar ex, Stan, woont samen met zijn nieuwe vriendin. Caroline vindt dat ze het relatief goed doet. Ze houdt van haar job en heeft fijne collega’s. Ze gaat één keer in de week naar de yogales en twee avonden in de week volgt ze Spaans. In het weekend doet ze wel iets met vrienden. Maar de avonden alleen noemt ze een ramp. Daarom komt ze bij me aankloppen. Als ze ’s avonds alleen thuis is, dan voelt ze zich in de steek gelaten. Dan drinkt ze porto en zit ze zichzelf te beklagen. En daar schiet ze niets mee op. Ik vraag haar wat ze vroeger fijn vond om te doen in haar eentje. Iets waar ze in opging. Caroline houdt van lezen en van film. Ze is van plan om zich te ‘wapenen’ : ze zal weer lid worden van de bibliotheek en spannende thrillers lezen. Ze zal één avond alleen naar de film gaan in de stad. De ‘strategie’ lijkt goed te lukken, zo zegt Caroline me bij de volgende afspraak. Maar ik zie dat ze geen gemakkelijke zithouding lijkt te kunnen vinden, ze schuifelt heen en weer in de zetel. Op mijn vraag wat haar dwarszit, antwoordt Caroline dat ze steeds aan haar moeder moet denken. Mama stierf anderhalf jaar geleden aan een zeer agressieve kanker. Caroline zegt dat ze zich schuldig voelt. Ik probeer uit te zoeken wat dit voor Caroline betekent. - “Heb je het gevoel dat je niet genoeg voor haar hebt kunnen doen ?” - “Neen, dat is het niet. Ik heb kunnen doen wat ik kon. Maar ik besef nu hoe hard ik voor haar ben geweest toen papa is weggegaan.” Toen Caroline ging samenwonen met Stan, zijn haar ouders uit elkaar gegaan. Of beter gezegd : papa is vertrokken naar een collega waar hij al enkele jaren een relatie mee had. Caroline vond het stom dat haar ouders gewacht hadden tot zij het huis uit was, ze had immers al lang in de gaten dat de relatie tussen hen ‘dood’ was. - “En ik was ook zo onnozel om mijn moeder ervan langs te geven als ze zat te wenen en te treuren. Dat was mijn vader toch niet waard ? Haar leven stopte toch niet omdat ze alleen kwam te staan ?” - “Dat vond je toen.” - “Ja. Maar nu denk ik er heel anders over. Ik moest eerst zelf iets gelijkaardigs meemaken om mijn moeder te kunnen begrijpen. Pas nu kan ik me iets van haar verdriet voorstellen. Ik besef dat ik er helemaal niet was voor haar. Ik zei dat ze niet zielig moest doen, dat ze moest voortdoen voor mij, voor zichzelf. Ik kon er eigenlijk niet tegen om mijn moeder triestig te zien… Nu is het te laat natuurlijk !” Caroline zou zich zo graag alsnog verontschuldigen. Werken met de ‘lege stoel’ ziet ze wel zitten. We veranderen de opstelling van de zeteltjes in mijn gespreksruimte. Caroline kiest een zitje uit en stelt zich voor dat haar mama rechtover haar zit, in de lege zetel. Caroline kan haar spijt uitdrukken en om vergiffenis vragen. “En ik, ik wil u altijd niet vergeten” (Edward van de Vendel) Een andere manier om de overleden persoon ‘mee te nemen’ in ons leven is het koesteren van herinneringen. Her-inner-en, iemand een (nieuwe) plaats geven in ons hart, in onze gedachten. Eerst doen herinneringen pijn omdat ze ons confronteren met het gemis. We missen
Deel 2
275
zoveel, omdat er zoveel is geweest. Toch kan ‘er is zoveel om te missen’ na verloop van tijd ‘er is zoveel om te herinneren’ worden. Herinneringen vormen dan een kostbare schat die we de rest van ons leven kunnen meedragen. We kunnen denken aan alles wat we van iemand hebben gekregen en er dankbaar voor zijn. Op de duur kunnen we er zelfs plezier aan beleven! Verdriet om wat we kwijt zijn en dankbaarheid om wat we hebben gehad vullen elkaar aan. Herinneringen zonder dankbaarheid geven geen troost. Dankbare herinneringen zijn iets om op terug te vallen, we putten er kracht uit om verder te gaan. We halen er troost uit. De herinneringen zorgen ervoor dat een andere soort verbondenheid blijft voortduren. Jef is een actieve 60-plusser. Hij is een gepassioneerde amateurfotograaf. Na zijn pensionering heeft hij zich aangesloten bij een club in de stad om zich nog meer te kunnen toeleggen op zijn hobby. Hij komt in begeleiding na het overlijden van Isabelle, zijn geheime liefde. Hij leerde haar kennen in de club, twee jaar geleden. Hun relatie was geheim én hun relatie was bij voorbaat ‘ten dode opgeschreven’, want Isabelle had een ongeneeslijke kanker. Geruime tijd voor het definitieve afscheid hebben ze van elkaar afscheid genomen. Jef heeft niet het gevoel dat hij tekortgeschoten is of dat er dingen onuitgesproken zijn gebleven tussen hen. Ze waren echte ‘soulmates’. Omdat hij niet weet waarheen met zijn verdriet en met zijn herinneringen, wil Jef op gesprek komen om zijn en hun verhaal te vertellen. Iemand moet het weten. Hij moet zich toch aan iemand kunnen meedelen. Er moet toch iemand zijn om te delen. In de begeleiding worden mensen uitgenodigd om de dierbare levend te maken, om te vertellen wat hem zo bijzonder maakte. Rouwenden stippen aan dat het kunnen en mogen vertellen over de overledene deugd doet. Veel mensen houden ervan om herinneringen te delen, om de overledene niet dood te zwijgen. Ze vinden het ook hartverwarmend te merken dat anderen de persoon niet vergeten zijn en de naam blijven noemen. Het is een ‘hoorbaar’ bewijs dat het leven van hun dierbare er toe deed. Herinneren is niet hetzelfde als idealiseren. In de volksmond wordt wel gezegd “Over de doden niets dan goeds”, maar ideale mensen bestaan – gelukkig – niet. We hebben niet gehouden van een heilige, maar van een mens van vlees en bloed, iemand met mooie kanten en iemand met hebbelijkheden en kleine kantjes. Dat alles maakte die mens nu juist zo uniek, zo is hij of zij geweest. Herinneren is alle puzzelstukjes samen leggen, tot we een volledig, evenwichtig beeld van de overledene hebben. Er zijn zaken die we zullen missen (dat hij de koffie zette ’s morgens terwijl jij je aankleedde, dat zij niet alleen de brooddoos klaarmaakte maar er ook kleine briefjes in stopte met lieve woordjes, dat je kind een creatieve duizendpoot was…) en zaken die we niet zullen missen (dat hij het dopje niet op de tube tandpasta draaide, dat zij zo lang aan de telefoon kon kwebbelen met haar vriendin, dat er altijd gezeurd moest worden om de kamer op te ruimen …). Annie maakte, op aanraden van haar huisarts, haar eerste afspraak zo’n vijf maanden na het plotse overlijden van haar man. Ze heeft last van heftige zelfmoordgedachten. We zien elkaar ondertussen tweewekelijks. Tijdens de sessie begin oktober vraagt Annie om raad : de herfstvakantie komt eraan en toen Mon nog leefde, gingen ze samen met hun kleinzoon Filip een
276
Deel 2
week naar zee. Annie wil Filip de vakantie niet ontzeggen. Haar dochter Christel heeft al vakantie genomen zodat ze mee kan gaan. Maar Annie ziet er, begrijpelijkerwijs, enorm tegen op. Zo zonder Mon, al die plekken vol herinneringen… Ik laat Annie vertellen hoe die week er vorig jaar uitzag. De dagen hadden min of meer een vast verloop : ’s morgens ging Mon naar de bakker terwijl Annie de tafel dekte. Tijdens het ontbijt mocht Filip kiezen wat hij wilde doen : skaten, rolschaatsen, met een gocart rijden… Mon trok altijd mee met hem. Ze genoten ervan om met hun tweetjes te zijn. Mon had ook veel meer geduld met de jongen dan zij. Ondertussen deed Annie boodschappen. Halverwege de voormiddag dronken ze samen iets in hun stamcafeetje en dan ging Annie het eten klaarmaken. Na het middageten was het even ‘rusttijd’ : krantje lezen, kruiswoordraadsel invullen, Filip in zijn strips verzonken. In de namiddag maakten ze meestal samen een fietstocht. Met een stop voor een wafel, ijsje of pannenkoek. ’s Avonds was het gezellig binnen, televisie kijken, of een video. En vóór het slapengaan een warme chocolademelk drinken en kijken hoe Mon en Filip scrabbelen. De dagen zouden er wel min of meer hetzelfde uitzien, Christel zou proberen te doen wat Mon deed. Maar Mon zou er niet zijn. Op mijn vraag waar ze het meest tegen opzag, antwoordde Annie zonder nadenken : het wakker worden – dat was zo het moment met hun tweetjes, zonder de jongen. En de vragen van de bekenden in het stamcafeetje naar Mon. En het scrabbelen ’s avonds. Ze wilde niet te triestig zijn en de vakantie van haar dochter en kleinzoon verpesten. Droevig zou ze wel worden, maar het mocht niet té. Dus zou Annie ’s morgens als eerste opstaan en naar de bakker gaan. We oefenden tijdens de sessie wat ze zou zeggen als iemand in het café vroeg waar Mon was : ik ‘speelde’ een nieuwsgierige oude bekende, een begrijpende weduwnaar, een ‘harde’ tante. En wat het scrabbelen betrof ? Annie lachte : “Christel en ik doen dat niet graag, het zal iets anders moeten worden, iets dat we met drie personen kunnen spelen… Ik zal Filip leren kaarten, dat leerde ik aan mijn dochter ook toen ze zo oud was!” Toen ik haar terugzag, klonk Annie fier. Ze had het gekund! Natuurlijk had ze zich soms alleen gevoeld, ook al waren ze met z’n drieën. En tijdens één fietstocht had ze haar tranen niet kunnen inhouden, toen ze tegen een loeiharde wind in moest rijden. - “Ik moest zo hard vechten om vooruit te geraken… de gedachte niet verder te willen zonder hem viel weer op me neer. Maar ik ben blijven trappen.” - “Ja, dat doe je, Annie, blijven vechten.” De metafoor van het blijven fietsen werd een ‘anker’ waar Annie zelf af en toe naar terug verwees. Op het einde van de begeleiding gaf ik haar een kaartje mee met een fiets op. “Nog leef ik hem naar zijn gebaren nog gaar ik spreuken uit haar blik” (Gery Florizoone) Verbonden blijven gebeurt door te herinneren en te gedenken. Iemand in gedachten houden confronteert ons met de ‘erfenis’ die de overledene heeft nagelaten. Het is paradoxaal, maar meestal is het pas wanneer we iets niet meer hebben, dat we weten hoe sterk we eraan gehecht zijn. Welke plaats iemand innam in ons leven, beseffen we eigenlijk pas ten volle als die persoon er niet meer is. Door te rouwen achterhalen we wat die ander allemaal voor ons betekende. En wat hij altijd zal kunnen blijven betekenen, want met de ‘erfenis’ kunnen we iets doen. Wat hebben we van die persoon geleerd ? Wat hebben we verworven door hem te hebben gekend ? En hoe kunnen we die ‘nalatenschap’ in ere houden ? Hoe kunnen we de persoon
Deel 2
277
levendig houden nu hij er niet meer is ? Wat kunnen we meenemen in ons verdere leven ? Welke eigenschappen die we bewonderden willen we ons eigen maken ? Welke verlangens worden de onze ? Welke waarden willen we zelf uitdragen ? Sommige nabestaanden nemen zelfs gedragingen over ! De man houdt de levensvreugde van zijn overleden partner in gedachten om open te blijven staan voor de kleine en grote wonderen van het leven. De vrouw wil haar kinderen respect bijbrengen voor de natuur, dat heeft ze van haar moeder geërfd. De zoon ziet zijn overleden vader als een soort ‘morele gids’ die erover waakt dat hij zijn best doet op school. De weduwe neemt de taak van penningmeester in de gepensioneerdenbond over van haar man en doet het op precies dezelfde manier als hij. Door iets te doen met de ‘erfenis’, eren we de gedachtenis van de overledene. Gedenken is niet ons opsluiten in het verleden, is niet krampachtig vasthouden aan wat is geweest, maar houdt een belofte in voor de toekomst. Gedenken kan ons dus helpen om verder te gaan, om een ‘goede’ richting te kiezen bij het verder gaan. We laten onze geliefde niet achter als we verder leven. Integendeel : hij blijft deel uitmaken van ons leven doordat we de geschenken die hij ons heeft gebracht meedragen in ons hart en in ons leven. Doorheen wat we doen, staan zijn sporen in onze toekomst. Lieve, midden vijftig, kwam op gesprek zo’n anderhalf jaar na het overlijden van haar man Eddy. Ze vertelde met warmte over haar relatie en over het afscheid, dat heel intens, heel bewust was geweest. Ze hadden hun leven samen overlopen. Ze hadden de afscheidsplechtigheid samen voorbereid. Ze hadden het zelfs over het leven na het overlijden gehad. Eddy had haar op het hart gedrukt verder te léven, niet alleen te blijven, want dat was niets voor haar. Dankzij de hulp van de palliatieve thuiszorg was Eddy, die longkanker had, in zijn vertrouwde omgeving kunnen sterven. En nu was er Frans, een weduwnaar. Een kennis eigenlijk, ze kenden elkaar al vele jaren en dus ook elkaars overleden partners. Met Frans had Lieve deugddoende gesprekken. Er was veel dat hen verbond. Ze wilden het wagen, een leven samen. Maar was dat niet te snel ? Was het geen vlucht voor het verdriet ? Aan de andere kant waren ze toch geen pubers meer. Ze wilden allebei ook niet uitstellen, want wie weet hoeveel jaren ze nog hadden ? Tijdens de sessie werd snel duidelijk dat Lieve op zoek was naar een manier om aan haar familie en vrienden kenbaar te maken dat er een nieuwe wending kwam in haar leven : zij en Frans wilden hun leven delen, zonder hun gestorven geliefden te vergeten. Lieve had niet meer nodig dan de bevestiging dat dit oké was, dat het leven inderdaad verdergaat en geleefd wil worden. Lieve wilde iets moois, iets speciaals. Een soort ritueel ? Het idee om een herdenkingsviering te organiseren sloeg aan. Tijdens onze volgende afspraak werkten we het verder uit. Lieve zou de samenkomst in de zomer doen, in haar tuin. Ze zou Eddy’s lievelingsmuziek laten horen en bij de hapjes zouden er een paar zijn die Eddy heerlijk vond. Ik vroeg haar wat ze zo bijzonder vond aan Eddy. En daarna wat ze daarvan in het openbaar zou willen benoemen. Ze bracht acht kwaliteiten aan, voor elk daarvan zou ze een kaars aansteken. En ze zou erover vertellen aan de hand van symbolische voorwerpen die ze bij elkaar zou zoeken. Lieve moest niet meer terugkomen, ze zou vast en zeker taal en vorm vinden om Eddy te bedanken voor het gedeelde leven en om hem te vragen haar en Frans te steunen. In de tekstboekje dat ik later in mijn brievenbus vond, las ik : “Ik neem je mee als een rode draad verweven in mijn leven”.
278
Deel 2
“Ik zal je leven” (Leonard Nolens) Maar, zelfs als we het niet zouden willen, dragen we sporen van iemands bestaan in ons leven. We dragen de ander mee omdat we geworden zijn wie we zijn door de relatie met de ander. Onze identiteit kreeg mee vorm in de ontmoeting met de ander. Hoe we naar onszelf kijken, wordt mee bepaald door hoe die ander ons zag. Uiteraard zullen we ook getekend worden door het verlies van onze dierbare. We verliezen niet alleen die persoon en die relatie – en alles wat dat voor ons betekende –, we verliezen ook een stuk van onszelf. Hoe groter de verwevenheid van ons leven met dat van een andere mens, hoe meer van onze identiteit ons door de vingers glipt wanneer die ander sterft. We moeten iemand anders worden, maar wie ? Wie kunnen we nog zijn ? Wie zijn we ? Een ingrijpend verlies kan ons voor onszelf ‘onherkenbaar’ maken. Misschien reageren we met gevoelens, gedachten, manieren van doen… die vreemd, bevreemdend zijn. Nog nooit eerder heeft de vrouw zo’n hartverscheurende pijn gevoeld als na haar miskraam. De man wist van zichzelf absoluut niet dat hij zo afhankelijk was van zijn vriendin. De vrouw bekeek zichzelf als moedig en blijft nu als een hoopje ellende in bed liggen. De vlijtige leerling verandert in een rebelse, kwade puber. Het haantje-de-voorste is stil en angstig geworden. De confrontatie met onszelf kan pijnlijk zijn. We komen immers oog in oog te staan met onszelf. Niet alleen kunnen onze rouwreacties ons verbazen, we kunnen ook op ‘leemten’ in onszelf botsen. In een relatie vullen mensen elkaar aan. Wanneer een belangrijke ander wegvalt, kunnen ‘tekorten’ weer duidelijk zichtbaar worden. De weduwe merkt dat ze niets van de bankzaken weet. De weduwnaar ervaart hoe afhankelijk hij van zijn partner was voor de invulling van zijn vrije tijd. De zoon die voor klussen in zijn huis altijd een beroep deed op zijn vader, ondervindt wat een kluns hij is na de dood van papa. Nadine is heel depressief na het plotse overlijden van haar partner. Ze is al enkele jaren met vervroegd pensioen : ze moest het lesgeven opgeven omwille van rugklachten. Robert zou tot zijn vijfenzestigste werken, hij had nog negen maanden voor de boeg. Hij fietste elke dag naar kantoor om goed voor zijn conditie te zorgen. Hij werd gegrepen door een vrachtwagen op weg naar huis. De eenzaamheid weegt enorm zwaar voor Nadine. Het kost haar alle moeite van de wereld om ’s morgens op te staan. Koken doet ze niet meer. De post blijft ongelezen, de strijk stapelt zich op. De enige keren dat Nadine al haar moed bij elkaar raapt, is wanneer ze vrijwillig Nederlandse les geeft aan een migrantenvrouw in het dorp. Waarom zou ze verder leven ? Alleen oud worden wil ze niet. De kinderen zijn volwassen en het huis uit. Haar leven heeft geen doel meer, niemand heeft haar nog nodig. Maar ze durft geen zelfmoord plegen. We gaan eerst op zoek naar manieren om het dagdagelijkse leven min of meer op de rails te krijgen. In de volgende sessies nodig ik Nadine uit om te vertellen over haar leven met Robert. Ze brengt fotoalbums mee, hun hele leven samen passeert de revue. Nadine leefde voor haar man. Zoals zoveel vrouwen van haar generatie ? Het is normaal dat ze dan een leven zonder Robert niet ziet zitten. Dat ze zich niet kan voorstellen hoe een leven zonder hem zou kunnen. - “Ik ben zo nutteloos. Ik heb het gevoel niets waard te zijn.” - “En Robert gaf je het gevoel dat je iets waard was ?” - “Hij zag me graag. Hij zei me dat niet zo letterlijk, maar via een omweg. Hij bedankte me elke dag om te koken. Hij kon me onverwachts een bloemetje meebrengen. Hij zei me dat ik me moest blijven opmaken, zelfs al gaf ik geen les meer. Het was geen gewone man !”
Deel 2
279
Een ‘gewone’ man leek op de vader van Nadine. Een vader die in haar beleving enkel interesse had voor zijn zoon. Haar broer bakte niets van zijn studies, zij behaalde prima resultaten, maar nooit of nooit kreeg ze een pluim van haar vader. Het leek wel alsof ze niet bestond voor hem. Haar oude gevoel niets waard te zijn, was weer boven gekomen. Robert had dit gevoel verdoofd. Verder leven kan voor Nadine misschien zinvol worden als ze kan voelen dat ze ‘nodig’ is, dat ze gewaardeerd wordt. Zoals bij de migrantenvrouw. Deze ervaring opent perspectieven : nog meer Nederlandse les geven aan nieuwkomers ? Nadine komt op het idee om zich kandidaat te stellen als leesmoeder. En in de parochie hadden ze al gevraagd of ze niet wou meewerken aan de vieringen, ze zochten lectoren… Samenleven wordt mogelijk doordat we een evenwicht vinden tussen ‘geven en nemen’ : we nemen dingen op van de ander en geven zaken weg van onszelf (gedachten, overtuigingen, ideeën, normen, waarden, manieren van doen, interesses…) om een gezamenlijk leefgebied te creëren. Terug alleen moeten we een soort ‘boedelscheiding’ doen. Wat is van de ander in ons achtergebleven en willen we behouden ? Wat komt ons helemaal niet meer van pas en kunnen we beter teruggeven ? Wat hebben we van onszelf weggegeven aan de ander en halen we beter terug ? René is acht maanden weduwnaar. Het is een kranige zeventiger. Hij heeft zijn leven zonder Lea goed georganiseerd gekregen, dankzij haar eigenlijk. Toen hij met pensioen ging, wilde ze hem alles leren : koken, de was doen, strijken, poetsen. En ze wilde zelf ook alles weten en kunnen van de financies en de verzekeringen en de paperassen. Ze deden het werk en de boodschappen samen om dan ook samen vrije tijd te hebben en te kunnen genieten. Haar nuchtere kijk en haar besliste aanpak komen hem nu allemaal goed van pas. Hij zal, net als zij, niet bij de pakken blijven zitten ! Agnes was veertig jaar getrouwd met Dirk. Ze gingen altijd samen de deur uit : op familiebezoek, op vakantie, op uitstap, bij vrienden, naar een beurs… Dirk reed altijd met de auto, want “vrouwen kunnen dat niet”, was zijn uitleg. Agnes had wel een rijbewijs, maar ze vond het niet erg dat Dirk stuurde, integendeel. Maar nu ze alleen is, is ze wel blij dat ze kan rijden! Ze heeft de grote wagen verkocht en zich met het geld een klein tweedehandsautootje aangeschaft. Johanna is eind veertig. Ze was twaalf jaar gehuwd met Peter. Peter pleegde zelfmoord, hij worstelde al drie jaar met een depressie. Drie moeilijke en bange jaren. Johanna ligt in de knoop met zichzelf : “Al die jaren heb ik mijn speelsheid, mijn levenslust, mijn vrouw-zijn, mijn vermogen om te genieten bevroren. Het is alsof ik bevrijd ben uit een donkere bunker. Nu sta ik in de zon. Ik zou enerzijds willen dansen van vreugde en anderzijds weer de bunker in willen rennen. Maar Peter is er niet meer…” Uitzoeken wie we zijn, wat wel bij ons past en wat niet, is niet evident. Soms willen we iets houden of iets niet terughalen om verbondenheid te blijven voelen. Omdat we vrezen anders alles kwijt te zijn. Veranderen voelt als ‘ontrouw’. Of als ‘overlevingsschuld’ : mogen wij wel leven en genieten en lachen… als de ander gestorven is en dat allemaal niet meer kan ? Het is een soort koesteren van het verleden dat verhindert dat we zorg en aandacht kunnen hebben voor het hier en nu, met het oog op de toekomst. Een vasthouden waardoor we het leven niet kunnen of willen opnemen.
280
Deel 2
De kijk op onszelf kan ons zozeer inperken dat de lust om te leven ons vergaat. We kunnen de dood van onze geliefde zo onbegrijpelijk vinden, dat we onszelf de schuld geven. Hadden we het niet moeten zien aankomen ? Hadden we niet dit of dat moeten doen of laten ? Liever een verklaarbare wereld, liever een reden vinden voor deze dood, en dus een ‘schuldige’, dan te leven in een wereld waarin we machteloos overgeleverd zijn aan de dood. Maar dergelijke onredelijke schuldgevoelens helpen ons helemaal niet om verder te leven, integendeel. Denken in oorzaak en gevolg mag dan wel een kenmerk zijn van het menselijk denken, hier klopt de redeneerwijze niet. Wij hebben de dood van onze geliefde niet gewild. Onze schuldgevoelens vertellen ons juist hoe ánders wij het hadden gewild. Hadden wij het voor het zeggen gehad, dan zou deze mens nog leven ! Dergelijke schuldgevoelens kunnen we eigenlijk begrijpen als een teken van onze liefde voor deze mens. Er is dus helemaal geen reden om onszelf op de kop te geven ! Hoe dan ook : veranderen zullen we… Het kan zelfs zijn dat we mogelijkheden ontdekken die we bij onszelf niet vermoedden. We doen dingen die we vroeger nooit gedaan zouden hebben. We vinden totaal andere waarden belangrijk. We kijken op een andere manier naar relaties. We staan op een andere manier in het leven. De weduwe maakt reizen met een club, met haar man raakte ze niet verder dan de zee of de Ardennen. De man geeft niet meer om zijn carrière nadat zijn zoontje van vijf verdronken is. De jonge vrouw wordt kwaad op haar vriendinnen als ze zeuren over hun moeder : ze hebben er tenminste nog één – vroeger had ze gewoon meegedaan ! “Ik misse u, o ik misse u zo, ik misse u neffens mij !” (Guido Gezelle) “Ik vond van mezelf dat ik alles relatief goed onder controle had. Ik slaagde erin om te gaan werken, ik had me zodanig kunnen organiseren dat het leven van de kleine David zijn gewone gangetje kon blijven lopen. Tot ik op een avond de vuilniszak wilde buiten zetten. Die stomme zak scheurde open, en ik, ik kreeg me daar een huilbui… Georges zette altijd de vuilnis buiten.” “Mijn zoon heeft zijn mama genoemd in de huwelijksmis, we hadden het er vooraf samen over gehad hoe hij dat zou kunnen doen op een serene en warme manier. Ik was voorbereid, ik kon het aan. Het voorgerecht was iets waar mijn vrouw dol op was. Sinds haar overlijden is het een traditie geworden in ons gezin om bij feestmaaltijden altijd iets te serveren dat Bea lustte. Het was werkelijk een mooie dag. Bea zou het zeker goed hebben gevonden. Maar het was veel beter geweest als ze erbij was geweest.” Dat iemand die je dierbaar was, ook dierbaar blijft, merken we omdat het gemis blijft. Door te rouwen wordt het verdriet minder schrijnend, minder scherp, draaglijk. Maar het blijft. Er zijn de moeilijke dagen : verjaardag, sterfdag, feestdagen, dagen die een bijzondere betekenis hebben gekregen omdat ze bijzonder waren in de ontmoeting met die ander, belangrijke levensgebeurtenissen. Maar misschien zijn deze momenten niet de moeilijkste omdat we er ons op kunnen voorbereiden. Het er niet meer zijn en de ? errond kunnen onverwacht opduiken – iemand die iets vraagt, een liedje op de radio – en dan zijn we niet of toch veel minder gewapend. Onze geliefden blijven, omdat ze niet gebleven zijn. In het gemis. In het verlangen. In de leegte.
Deel 2
281
“Je bent gestorven maar niet dood” (Th. Van Os) Ons hart is een huis met vele kamers, voor elke mens van betekenis is er één. Wanneer iemand sterft, is een kamer leeg. Soms komt er iemand anders in die kamer wonen, maar de kamers van mensen waarvan we heel veel hielden, blijven leeg. Deze mensen zijn onvervangbaar. De kamer van een dode geliefde willen we niet afsluiten. Af en toe zullen we de deur opendoen. In het begin voelt de kamer doods aan, de ramen laten geen licht door. Maar na verloop van tijd valt er zacht licht binnen en vinden we het fijn om er af en toe te vertoeven. En nog later zullen we merken dat de kamer zich vult met lieflijke muziekjes, met subtiele geuren. En met een ongelooflijke warmte. Gaandeweg passen we ons aan aan een leven waar de geliefde ander geen deel meer van uitmaakt. En toch, toch blijven we ons verbonden voelen. Zonder de ander en er toch vol van, want diep in ons leeft hij nog. “Liefde is sterker dan de dood.” Na de dood van iemand blijven we van die persoon houden, maar op een andere manier dan toen hij nog leefde. En wij leven opnieuw. Onmiskenbaar anders geworden. Getekend door het leven met de ander, getekend door het verlies van de ander. Weer zullen we ons hechten. Weer zullen we liefhebben. En weer zullen we verliezen...
282
Deel 2
Literatuur Attig, T. (2001). Relearning the World : Making and Finding Meanings. In : Neimeyer Robert (ed.), Meaning Reconstruction & the Experience of Loss, 33-53. Field, N., Friedrichs, M. (2004) (28). Continuing bonds in coping with the dead of a husband. In : Death Studies, 597-620. Fleming, S.-R. P. (2001). Grief and Cognitive-Behavioral Therapy : The Reconstruction of Meaning. In : Stroebe Margaret, Hansson Robert, Stroebe Wolfgang en Schut Henk (Eds), Handbook of Bereavement Research. Consequences, Coping, and Care, 647-669. Hagman, G. (2001). Beyond Decathexis : Toward a New Psychoanalytic Understanding and Treatment of Mourning. In : Neimeyer Robert (ed), Meaning Reconstruction & the Experience of Loss, 13-31. Hedtke, L. (2003) (4). The origami of re-membering. In : The International Journal of Narrative Therapy and Community Work, 57-62. Klass, D. (2001). The Inner Representation of the Dead Child in the Psychic and Social Narratives of Bereaved Parents. In : Neimeyer Robert (ed), Meaning Reconstruction & the Experience of Loss, 77-94. Klass, D. (2001). Processes of Grieving : How Bonds Are Continues. In : Stroebe Margaret, Hansson Robert, Stroebe Wolfgang en Schut Henk (Eds), Handbook of Bereavement Research. Consequences, Coping, and Care, 431-448. Neimeyer, R. (2006). Lessons of Loss. A Guide to Coping. Stroebe, M., Schut, H. (2001). Models of Coping With Bereavement : A Review. In : Stroebe Margaret, Hansson Robert, Stroebe Wolfgang en Schut Henk (Eds), Handbook of Bereavement Research. Consequences, Coping, and Care, 375-403. Stroebe, M., Schut, H. (2005) (29). To continue or relinquish bonds : a review of consequences for the bereaved. In : Death Studies, 477-494. Worden, W. (2002). Grief Counseling and Grief Therapy. A Handbook for the Mental Health Practitioner. Wortman, C.B., Silver, R.C. (2001). The Myths of Coping With Loss Revisited. In : Stroebe Margaret, Hansson Robert, Stroebe Wolfgang en Schut Henk (Eds), Handbook of Bereavement Research. Consequences, Coping, and Care, 405-42.
Deel 2
283