De Wittenburg in Wassenaar Het verleden als bron voor een 19e-eeuws huis
Berenice Lunsingh Scheurleer Masterscriptie Erfgoedstudies 19 februari 2010 Docenten: dr. H. Ronnes en dr. R. van der Laarse 3e lezer: drs. C. Scheffer
1
Hoofdstukindeling
Dankwoord……………………………………………………………………………………..3 Inleiding………………………………………………………………………………………..4 Deel I- De auteurs van De Wittenburg………………………………………………………..10 1. Johannes van Nieukerken, een negentiende-eeuwse architect……………………………..11 2. Het echtpaar Speelman: Haagse adel………………………………………………………21 3. Bouwen in Wassenaar………………………………………………………………….......23 4. Werken op De Wittenburg: het personeel………………………………………………….39
Deel II- Voorbeelden en fragmenten uit het verleden………………………………………...42 6. Verlangen naar het verleden………………………………………………………………..43 7. Toeristische bestemmingen in de negentiende eeuw………………………………………48 8. Identiteit boven authenticiteit……………………………………………………………....77 Nawoord………………………………………………………………………………………83 Conclusie……………………………………………………………………………………...87 Literatuurlijst………………………………………………………………………………….90 Bijlagen……………………………………………………………………………………….97 Lijst van geïnterviewden…………………………………………………………………….100 Afbeeldingenlijst…………………………………………………………………………….101 Summary…………………………………………………………………………………….103
2
Dankwoord Hierbij wil ik iedereen bedanken die mij zo enthousiast geholpen heeft. In het bijzonder Carla Scheffer, die in haar vrije tijd mijn stukken van commentaar voorzag. Daarnaast dhr. A. Lels, Paul Elsinger en Carla de Glopper-Zuijderland, die mij een warm onthaal in Wassenaar gaven, waardoor ik mij heel welkom voelde.
3
Inleiding
Begin zestiende eeuw probeerde koning François I Het Laatste Avondmaal van Leonardo DaVinci mee te nemen uit Milaan naar Frankrijk. Hij wilde dit fresco van de muur af laten halen en plaatsen in zijn jachtslot Fontainebleau. Hoewel dit hem niet lukte, slaagde hij er wel in om de Mona Lisa, ook van DaVinci, te bemachtigen. Van de kunstwerken die de koning niet mee kon nemen werden kopieën gemaakt. Zo kon er op Fontainebleau genoten worden van kopieën van antieke beelden. 1 Niet alleen de Franse koning ging naar Italië, in de zestiende eeuw reisden vele aristocraten, kunstenaars en intellectuelen naar Rome om daar kennis van de klassieke beschaving te krijgen en hun smaak te ontwikkelen. Men nam tijdens deze Grand Tour vaak objecten mee. Dit waren dikwijls kunstwerken, maar ook souvenirs die de gemiddelde toerist nu ook zou kopen. 2 Door deze Grand Tour beschikken Europese musea nu over talloze voorwerpen, die in het verleden zijn meegenomen door reizigers. Maar de toe-eigening van Rome uitte zich ook op immaterieel vlak. Men wilde de kunst, de architectuur en de tuinen uit Italië imiteren en zelfs emuleren, op dezelfde wijze als de Italianen die hun erfgoed uit de Klassieke Oudheid hadden herontdekt. 3 Hiermee was de erfgoedcultus begonnen: het verleden werd bewonderd, hergebruikt en toegeëigend om een identiteit te vormen. Vanaf het eind van de achttiende eeuw reisde men niet meer alleen naar Italië, maar ook naar Engeland en Duitsland. Men ging naar het Lake District of het Duitse Rijnland uit bewondering voor de romantische ongerepte natuur. 4 Talloze eigenaren van Europese buitenplaatsen kopieerden deze asymmetrische en onvoorspelbare natuurgebieden en maakten er een park in Engelse landschapsstijl van. Een eeuw later was de situatie in Europa zo veranderd door de Industriële Revolutie dat er niet meer geput werd uit één kopieerbron. De kennis van Nederlandse architecten over historische gebouwen was gegroeid waardoor zij verschillende stijlen uit het verleden naast elkaar konden gebruiken. Zowel de Franse als de Italiaanse Renaissance kon vermengd worden in één neorenaissance gebouw en een tuin hoefde niet ofwel Frans dan wel Engels te zijn, maar kon elementen uit beide stijlen bevatten. Bovendien dienden nu ook ‘exotische’ culturen ter inspiratie, zoals de Japanse en de Moorse.
1
Haskell and Penny 1982: 1. Hornsby 2000: 8. 3 Van der Laarse 2005: 2. 4 Bell 2002: 7. 2
4
Een goed voorbeeld van zo’n negentiende-eeuws huis is De Wittenburg, een kasteel-achtig landhuis dat gebouwd werd door de architect Johannes van Nieukerken en zijn beide zoons Marie en Johan rond 1900. De opdrachtgevers waren jhr. Helenus Speelman en zijn vrouw Sophie barones Sloet van Oldruitenborgh, die naast hun huis op het Lange Voorhout in Den Haag ook een buiten wilde hebben. Ze kozen Wassenaar: een dorp aan zee waar al veel buitenplaatsen van adellijke families lagen. Net zoals koning Francois I, wilde het echtpaar Speelman hun reisindrukken verwerken in hun huis. Op hun beurt vormde het kasteel van Fontainebleau, en ook andere Loire kastelen zoals Chambord en Blois, een imitatiebron. Daarnaast kochten zij fragmenten uit oude gebouwen die ze in hun huis hergebruikten (spolia). De antropoloog Kopytoff schreef in dit verband over de biography of things: de biografie van objecten. Net zoals mensen hebben voorwerpen een biografie. Ze worden gekocht, bewaard, weggegooid of opnieuw gewaardeerd, waardoor er steeds een andere betekenis aan het object gegeven wordt. De verschillende fases in deze levensloop en de manier waarop een voorwerp wordt hergebruikt in een nieuwe omgeving zegt veel over de wijze waarop iemand zich hiermee identificeert. 5 Historische fragmenten werden in huizen geplaatst zodat het leek alsof deze huizen echt uit het verleden kwamen. De gebouwen die in de negentiende eeuw gebouwd werden moesten vaak lijken alsof ze er al eeuwen stonden. Architecten en opdrachtgevers creëerden hiermee erfgoed, want door de gemaakte ouderdom leek het alsof deze gebouwen overblijfsels uit het verleden waren. 6 Een huis in deze oud aandoende bouwstijl was geliefd bij de elite van Nederland, omdat het zo leek alsof het huis al eeuwen in de familie was. Bovendien paste het bij de identiteit van de bewoner, die zich zo kon meten aan de grandeur van de gouden zeventiende eeuw. Ik zal mijn onderzoek naar De Wittenburg dan ook toespitsen op het gebruik van voorbeelden en spolia uit het verleden en de manier waarop erfgoed werd gecreëerd in de negentiende eeuw. De hoofdvraag van dit onderzoek is: op welke manier eigende het echtpaar Speelman en de architecten Van Nieukerken zich het verleden toe bij de bouw en inrichting van De Wittenburg en hoe droeg dit bij aan hun identiteit?
5 6
Kopytoff 1986. Krabbe 2007: 167 en Lowenthal 1998, die in dit verband spreekt over Fabricating heritage.
5
Theorie In mijn scriptie maak ik gebruik van een aantal theorieën. De architectuurhistoricus Auke van der Woud merkt in zijn boek Sterrenstof op dat in een onderzoek naar een gebouw de nadruk niet alleen moet liggen op de architect. De opdrachtgevers, financiën, aannemers, bouwmaterialenhandel, visuele cultuur, architectuurmedia en consumentenartikelen hebben allemaal bijgedragen aan het uiteindelijke resultaat. 7 Zonder naar hem te verwijzen is zijn opmerking ontleend aan de theorie van de cultuursocioloog Howard Becker. Hij stelde in zijn boek uit 1982 vast dat de culturele sector bestaat uit art worlds. Hoewel het soms lijkt alsof een kunstenaar een absoluut genie is, heeft ook hij hulp gehad van anderen. Sterker nog: in elk kunstwerk (gebouw) is die invloed van anderen te zien. 8 Al deze mensen beïnvloeden het gebouw op hun eigen manier. In bredere zin zijn zij de vormgevers van het (cultuur)landschap door het te bewerken en te bewonen. De geograaf Marwyn Samuels noemt dit vormgeven het authorship. Een (cultuur)landschap, zoals De Wittenburg, is door dit authorship nooit anoniem. 9 Daarom bekijk ik De Wittenburg in het eerste deel van deze scriptie aan de hand van de auteurs: de architect, de opdrachtgever, de werklieden en het personeel. In het tweede deel staan de opdrachtgevers centraal en de voorbeelden die zij in De Wittenburg wilden verwerken. De antropoloog en architectuurhistoricus Eric Roose stelt in zijn onderzoek naar hedendaagse moskeebouw dat niet de architect, maar de opdrachtgever de vorm van het gebouw bepaalde. In zijn proefschrift over hedendaagse moskeeontwerpen in Nederland toont hij aan dat opdrachtgevers verschillende voorbeelden hadden en die terug wilden zien in hun gebouw. De architect ontwierp dus niet in één bepaalde stijl, maar liet zich leiden door de opdrachtgever. Hiermee ontkrachtte Roose de meningen van buitenstaanders die de moskeebouw verdeelden in modern (poldermoskee) of traditioneel. 10 Deze buitenstaanders, kunsthistorici, hebben vaak de neiging om alleen naar de architect, periode en stijl van een gebouw te kijken. Mark Girouard merkt op dat juist het leven binnenshuis en de persoon voor wie het gebouwd is ook heel veel zegt over de architectuur. In het boek Life in the English country house schrijft hij: ‘The architects and builders of country houses were not producing pieces of abstract sculpture, but buildings designed to fit a particular way of life’. 11 7
Van der Woud 2008: 8. Becker 1982: 1. 9 Samuels 1979: 64. 10 Roose 2009, 10. 11 Girouard 1978: 12. 8
6
Stand van Wetenschap De architecten van De Wittenburg, Johannes Van Nieukerken en zijn zoons, hebben een indrukwekkend aantal gebouwen voltooid, waaronder ziekenhuizen, scholen, woonhuizen en kantoren. Toch heeft het werk van het bureau lange tijd weinig aandacht gekregen in de literatuur. Behalve een monografie die verscheen in de tijd dat het bureau Van Nieukerken nog actief was, kwam er pas in 1998 een overzichtswerk uit. Toen ook werd het hele archief dat zich in het Nederlands Architectuur Instituut (NAI) in Rotterdam bevindt geïnventariseerd. Het lange zwijgen over het veelomvattende oeuvre van het bureau Van Nieukerken is typerend voor het denken over de negentiende-eeuwse architectuur in Nederland. De architectuur en kunstnijverheid uit deze eeuw werd door de machinale vervaardiging en het mengen van verschillende historische stijlen als oneigen gezien. 12 Toch verdient de negentiende-eeuwse architectuur aandacht, al is het alleen al omdat bijvoorbeeld in Amsterdam het stadsbeeld voor een groot deel bepaald wordt door gebouwen uit deze periode. Veel grachtenpanden die er zeventiende-eeuws uitzien, hebben in werkelijkheid negentiende-eeuwse gevels. 13 Bovendien zijn er veel wijken in de negentiende eeuw aangelegd, zoals De Pijp en delen van de Plantagebuurt. De afgelopen jaren is de waardering voor negentiende-eeuwse architectuur toegenomen. Onderzoekers aan de Vrije Universiteit in Amsterdam begonnen in de jaren tachtig met een nieuwe benadering van gebouwen uit deze periode. Onder hen bevonden zich Auke van der Woud, W. van Leeuwen, C.P. Krabbe en C. van Eck. 14 In 1994 was het Monumenten Inventarisatie Project van de Rijksdienst Monumentenzorg gereed, waarbij gebouwen uit de periode 1850-1940 geregistreerd werden en nu ook beschermd konden worden tegen afbraak. 15 Een jaar later werd er door het Rijksmuseum een tentoonstelling gehouden met de typerende titel: De lelijke tijd, verwijzend naar de receptiegeschiedenis van negentiende-eeuwse meubels. Doel was om aan te tonen dat er wel degelijk interessante objecten werden gemaakt in die tijd. In datzelfde museum begon men in 2003 met de restauratie van het typisch negentiendeeeuws gebouw van Cuypers. Daarbij wordt veel aandacht geschonken aan het interieur, waarbij een deel van de oorspronkelijke muurschilderingen weer tevoorschijn worden gehaald onder de laag witte verf die de verschillende museumbesturen in de twintigste eeuw aanbrachten. 12
Baarsen 1995: 8. Denslagen 2004: 33. 14 Van der Woud 2008: 53. 15 Van der Woud 2008: 48. 13
7
Ook de architectuur van De Wittenburg is een tijd niet gewaardeerd. Er is zelfs een plan geweest om het gebouw te slopen en om er woningen neer te zetten. Als gevolg van deze onderwaardering (mede tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog) zijn veel delen van het interieur verdwenen, waarbij het verlies van alle rijk gedecoreerde kamers op de eerste verdieping het meest te betreuren is. Ook andere vertrekken zijn gewijzigd, zo is de voormalige biljartkamer nu een bar. Dit gegeven maakt het onderzoek er niet makkelijker op, omdat er eerst een reconstructie gemaakt moet worden van het huis, voordat er onderzoek naar gedaan kan worden. Over De Wittenburg is ook weinig geschreven: daarmee is deze scriptie het eerste wetenschappelijke onderzoek over dit huis. De Wittenburg wordt genoemd in de twee overzichtboeken over Van Nieukerken en ook in een artikel uit 1973 van E. Janson in het tijdschrift Holland. 16 Deze artikelen zijn enigszins beperkt, omdat de schrijvers zich gebaseerd hebben op één bron. Dit betreft een ongepubliceerd typoscript van Marie van Nieukerken met de titel: ‘Van leven en bouwen in een architectenfamilie. Ontvangen – geven - strijden’ dat zich bevindt in het NAI. Marie was één van de twee zoons die deel uitmaakten van het architectenbureau. Van 1942 tot 1962 werkte hij aan dit boek, waarin beschrijvingen staan van de opdrachtgevers en de voor hun vervaardigde gebouwen. Hoewel het boek goed geschreven is en veel details bevat, bijvoorbeeld over de kleding en de stem van mevrouw Speelman, moet er rekening gehouden worden met het feit dat de bron eenzijdig is en niet geverifieerd. Marie schrijft niet altijd positief over zijn toenmalige opdrachtgevers, maar het verhaal van deze mensen zelf kennen we niet. De belangrijkste bronnen over De Wittenburg zijn een bouwdagboek dat zich bevindt in het Gemeentearchief van Wassenaar en een fotoboek uit 1915 dat recent ontdekt is, met daarin foto’s van het interieur van De Wittenburg. Beide bronnen zijn nog nooit bestudeerd. Het bouwdagboek is een unieke bron. Bij twee andere grote projecten van het bureau Van Nieukerken, het huis Duin & Kruidberg en het Tropenmuseum, is zo’n bouwdagboek niet gevonden. De eerste pagina’s van het Wittenburg-dagboek ook geschreven in een klein boekje. Daarna zijn de architecten overgestapt op een groot boek. Ik denk dat dit komt omdat zij al snel door hadden dat het echtpaar vaak van gedachten veranderde en dat het noodzakelijk was om alles te noteren, zodat zij bij onenigheden konden aantonen wat er eerder gezegd was.
16
Janson 1973.
8
In het bouwdagboek hebben de architecten bijna elke dag opgeschreven wat er gedaan moest worden tijdens de bouw van De Wittenburg. Hoe de vertrekken eruit moesten zien, welke schouw waar werd geplaatst, welke onderdelen uit het andere huis van het echtpaar in De Wittenburg moesten komen, welke vertrekken centraal verwarmd moesten worden en nog veel meer van dit soort zaken. Gesprekken met het echtpaar Speelman worden soms tot in de details weergegeven waardoor het bouwdagboek inzicht geeft in de verhouding tussen opdrachtgever en architect. Daarnaast is het een dankbare bron om achter de voorbeelden te komen die het echtpaar noemde. Hoe wilden zij dat het huis er uit zag en waar moest het op lijken? Het fotoalbum uit 1915 is in particulier bezit, maar de foto’s waar geen personen op staan zijn opgenomen in de beeldbank van het Gemeentearchief Wassenaar. Gelukkig heb ik het boek helemaal kunnen inzien, zodat ik ook de privéfoto’s kon bekijken. De foto’s zijn gemaakt door de toenmalige chauffeur van mevrouw Speelman, die ook fungeerde als fotograaf voor de familie. Hoewel de hoofdbewoner van het huis, jhr. Speelman, al was overleden in 1915, staan er veel bruikbare interieurfoto’s in het album. Bovendien zijn er leden van het gezin in deze kamers te zien, waardoor het huis tot leven komt. Het boek is gevonden door de dochter van de toenmalige chauffeur, die anoniem wenst te blijven. Deze dochter fungeert zelf ook als informatiebron, want zij woonde van haar geboorte tot 1967 op het terrein van De Wittenburg. Hierdoor kende ze mevrouw Speelman en haar dochters en kan ze vertrekken in het huis die verdwenen zijn, beschrijven. In het Gemeentearchief van Wassenaar liggen ook nog enkele tekeningen van De Wittenburg met daarin allerlei facturen en briefjes betreffende de bouw. Een andere belangrijke bron is het archief van het bureau Van Nieukerken in het NAI waar heel veel tekeningen van De Wittenburg liggen. Door deze schetsen kan ik enkele vertrekken identificeren die wel gefotografeerd zijn, maar waarvan onbekend is in welke kamer ze genomen zijn. Het fotoalbum bevat namelijk geen onderschriften en is alleen mondeling toegelicht door de dochter van de chauffeur. Niet alle informatie valt uit archieven te halen. Daarom heb ik contact gezocht met enkele nazaten van de familie Speelman, die mij nog enkele details wisten te vertellen over hun overgrootouders. Nu is het mijn beurt om hen te vertellen over het erfgoed van hun familie.
9
Deel I De auteurs van De Wittenburg
10
Johannes van Nieukerken, een negentiende-eeuwse architect
De architect Johannes Jacobus van Nieukerken (1854-1913) groeide op in Middelburg. Zijn vader Adrianus was huisschilder en zijn moeder Catharina leidde een naai- en breischool. 17 Het is niet bekend wat voor opleiding hij volgde, maar het is goed mogelijk dat Johannes het architectenvak alleen in de praktijk leerde en niet door middel van een opleiding zoals aan de Polytechnische school in Delft. Vanaf zijn zestiende werkte hij voor het Rijk, waaronder voor de Rijkswaterstaat in Middelburg. Ook was hij hoofdopzichter bij de Rotterdamsche Handelsvereeniging. In zijn vrije tijd bestudeerde hij gebouwen, om zo meer te leren over de bouwkunst en -kunde. 18 Na zijn werk bij de Rotterdamse Handelsvereniging ging Johannes werken bij het bureau van Isaac Gosschalk (1838-1907). Het is niet bekend waarom hij juist bij Gosschalk in de leer ging, maar zeker is dat in die tijd het bureau van Gosschalk populair was onder jonge architecten, ook W. Kromhout (1864-1940) en B.J. Ouëndag (1861-1932) werkten er. 19 De leerperiode bij Gosschalk en later bij Van Lokhorst zijn erg bepalend geweest voor de vorming van Johannes, en daarom is het belangrijk iets te weten over de negentiende-eeuwse architectuurwereld waarin Johannes het vak leerde.
De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Na de Franse overheersing in Nederland besteeg koning Willem I (1772-1843) in 1815 de troon. De bouwproductie was onder zijn bewind en dat van zijn opvolger Willem II (17921849), die van 1840 tot 1849 regeerde, gering. 20 In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam hier verandering in. Door de Industriële Revolutie, die in Engeland al eind 18e eeuw begonnen was, ontstond er behoefte aan nieuwe typen gebouwen met verschillende functies, zoals fabrieken en kantoren. 21 De uitvinding van de trein, de stoomboot, de telegraaf en gedrukte media leidde tot de bouw van stations en postkantoren. Het buitenland kwam dichterbij door middel van het reizen, kranten en tijdschriften. 22 De industrialisering had ook gevolgen voor de bouwkunst: er werden nieuwe verfsoorten ontwikkeld en het gebruik van onder andere ijzer als bouwmateriaal kwam op. 23 Al deze 17
Lucassen 1998: 7. Lucassen 1998: 8. 19 Van Leeuwen 2003: 10. 20 Krabbe 1998: 115. 21 Van Leeuwen 1993: 14. 22 Van der Woud 1997: 83. 23 Van der Woud 1997: 83. 18
11
nieuwe ontwikkelingen zorgden ervoor dat er gezocht werd naar andere bouwstijlen dan het heersende classicisme. In het tijdschrift van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst: Bouwkundige Bijdragen, werd in de jaren veertig en vijftig geconstateerd dat de hedendaagse bouwkunst verschillende stijlen kende. Monumentale gebouwen waren classicistisch. Nieuwe gebouwtypen werden in de rondbogen of Lombardische stijl gebouwd, een stijl die verwant was aan het classicisme. Ook was er de Italiaanse villastijl en de landelijke bouwkunst. Kerken werden veelal in gotische stijl gebouwd. 24 De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst werd in 1842 opgericht, om de bouwkunst te stimuleren. 25 De oprichting was een aanzet om het architectenberoep te professionaliseren en daarmee een duidelijke scheiding te maken tussen de echte ontwerpers en de uitvoerders zoals timmerlieden. Zeker in de eerste helft van de 19e eeuw was het niet ongewoon dat timmerbazen een huis ontwierpen en als aannemer uitvoerden. Terwijl een architect zich verdiepte in nieuwe architectonische ontwikkelingen en in sommige gevallen een studiereis ondernam, haalde een timmerman zijn kennis uit handboeken en werd er in een traditionele stijl gewerkt. 26 De ware architecten haalden hun inspiratie uit tijdschriften uit binnen- en buitenland, waarin geschreven werd over de Engelse en Duitse architectuur die al verder ontwikkeld was dan in Nederland. Dit kwam omdat de Industriële Revolutie daar al veel eerder had plaatsgevonden.
Cuypers De zoektocht naar een nieuwe stijl resulteerde bij sommige architecten in het gebruik van verschillende stijlen voor één gebouw; zij behoorden tot de eclecticisten. Andere architecten kozen juist voor één stijl en daarbij was de gotiek populair. De gotiek werd al op grote schaal in Engeland en Duitsland toegepast. In Engeland ontwierp A.W.N. Pugin (1812-1852) het Houses of Parliament in gotische stijl. In Duitsland bouwde men in de jaren veertig de Middeleeuwse Dom van Keulen af.
27
De belangstelling voor de Middeleeuwen en toen
heersende gotische bouwkunst kwam voort uit de Romantiek, een stroming die vroeg in de 19e eeuw doorbrak als reactie op de Verlichting. In plaats van de ratio telde nu het gevoel en de emotie van de mens. Er werd waarde gehecht aan dromen en aan intuïtie en men verheerlijkte de natuur. Ook bestond er een zeker verlangen naar andere werelddelen, zoals het Midden-Oosten, of naar een ander tijdperk. De Middeleeuwen, een tijd waar de
24
Krabbe 1998: 187. Van der Woud 1997: 58. 26 Van Leeuwen 1993: 13. 27 Hoogewoud 1988: 218. 25
12
maatschappij niet verstoord was door technische uitvindingen, paste daarom goed bij de Romantiek. Vanaf 1840 kwam in Nederland de wetenschappelijke belangstelling voor de gotiek op. Gebouwen werden bestudeerd en er werd over gediscussieerd. Sommigen vonden dat de gotiek alleen geschikt was voor kerken, maar andere architecten meenden dat de gotische stijl voor meerdere gebouwen toepasbaar was. Omdat in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie was hersteld, bouwden de katholieken veel kerken, en dat gebeurde veelal in de gotische stijl. 28 De katholieke P.J.H. Cuypers (1827-1921) was opgeleid in Antwerpen, waar de kerken al in de neogotische stijl werden gebouwd. 29 Eerst bouwde Cuypers alleen kerken in Limburg, totdat hij ontdekt werd door de koopman en schrijver Joseph A. Alberdingk Thijm (18201889). Die schreef in 1848 een artikel waarin hij betoogde dat de hedendaagse architectuur niets waard was, omdat het slechts ‘kompilaties van oude vormen’ waren. De negentiendeeeuwse architectuur moest niet op de klassieke traditie geschoold zijn, maar kon zich beter concentreren op de zestiende en zeventiende-eeuwse bouwkunst. 30 Ook vond hij dat de bouwkunst moest passen bij Nederland en daarom was bijvoorbeeld Romeinse architectuur hier niet geschikt. Cuypers vervaardigde volgens hem de ware katholieke architectuur. Door de positieve stukken van Alberdingk Thijm kreeg Cuypers ook opdrachten in het noorden van Nederland. In 1859 bouwde hij zijn eerste kerk in Alkmaar. De band tussen de twee heren werd nog hechter toen Cuypers trouwde met Antoinette, de zus van Alberdingk Thijm. Het belangrijkste uitgangspunt van Cuypers was dat de constructie van het gebouw de vorm bepaalde; dit principe wordt rationalisme genoemd. Cuypers ideeën kwamen grotendeels van een andere architect en theoreticus: Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879), waar Cuypers in 1854 enkele lessen van had gevolgd. 31 Viollet-le-Duc schreef het tiendelige Dictionnaire raisonné de l’architecture française de XIe au XVIe siècle over de Franse gotiek. Eén van de kernpunten van Le-Duc was dat waarheid (het rationele beginsel) belangrijker was dan karakter (de vorm). De ‘waarheid’ in de architectuur werd een negentiende-eeuws kernbegrip voor elke architect. De hoofdvormen van een gebouw moesten overeenkomen met de plattegrond. Hier kwam uit voort dat een vorm die niet vanuit de constructie kwam verwerpelijk was. Bovendien moest de bestemming en de constructie van het gebouw duidelijk te zien zijn in de vorm. Men noemde dit tweede kernbegrip het ‘karakter’. 32 28
Krabbe 1998: 207. Van der Woud 1997: 64. 30 Van der Woud 1997: 53. 31 Van der Woud. 1997: 64. 32 De Groot 1982: 25. 29
13
Niet iedereen was gecharmeerd van Cuypers en zijn katholieke vrienden. Dat blijkt wel uit het verzet tegen twee prijsvraagontwerpen die Cuypers ontwierp. Het eerste ontwerp was voor het Nationaal Museum Willem 1 en de andere voor een nationaal monument in Den Haag om het herstel van de Nederlandse soevereiniteit uit 1813 te herdenken. Cuypers kreeg de opdrachten niet omdat ze te katholiek oogden. 33 Hieruit blijkt dat architecten van mening verschilden over de juiste stijl. Dit hing samen met een zoektocht die eigenlijk de hele negentiende eeuw duurde, naar het vinden van een nationale stijl. Door de onafhankelijkheid van Nederland ontstond er een nationaal besef. Dit kwam onder andere tot uiting in de oprichting van nationale musea en standbeelden van belangrijke personen of gebeurtenissen uit de geschiedenis. 34
Isaac Gosschalk Terwijl Cuypers vond dat de gotische architectuur het best paste bij Nederland, zocht Isaac Gosschalk, de eerste leermeester van Johannes van Nieukerken, zijn voorbeelden in de architectuur van de Renaissance. Gosschalk studeerde in München en Zürich waar hij in aanraking kwam met het ‘schilderachtige’. In Zürich kreeg hij les van de belangrijke architect en theoreticus Gottfried Semper (1803-1879). Gosschalk ontmoette in Zwitserland drie groepen architecten: de aanhangers van de gotiek, de leerlingen van Semper die de Renaissance aanhingen, en een groep die beide richtingen waardeerde en keek naar ‘het schilderachtige’. 35 Gosschalk schaarde zich achter de derde groep, waarmee hij dus koos voor een bouwstijl die niet gebonden was aan één periode. Hij bouwde in de eclectische Renaissance, want hoewel zijn hoofdtoon altijd de Renaissance was, kon hij de gevel van een woonhuis gemakkelijk mengen met andere stijlen, zoals de gotiek. Voorbeelden hiervan zijn twee huizen die Gosschalk op de Reguliersgracht 57-59 en 63 ontwierp voor de timmermanaannemer Zeeger Deenik. De gevel van nummer 63 heeft zowel Engelse Queen Anne vormen als Hollandse Renaissance invloeden. 36 Hiermee stond hij tegenover de oprichter van de Delftse Renaissance, Eugen Gugel (1832-1905), die weliswaar zowel de Hollandse als de Italiaanse Renaissancevormen gebruikte, maar wel altijd trouw aan de Renaissancestijl bleef. 37 Toch was Gosschalk geen eclecticist, omdat hij meende dat het eclecticisme niet de nieuwe negentiende-eeuwse bouwkunst was. Vergeleken met het werk van eclecticist J.H. 33
Krabbe 1998: 213. Pots 2002:113. 35 Van Leeuwen 1987: 30. 36 Smit 2003: 35. 37 Van Leeuwen 2003: 9. 34
14
Leliman (1828-1910) is het verschil dat Gosschalk niet probeerde om een eigentijdse bouwstijl te ontdekken. Leliman haalde elementen uit allerlei historische stijlen en probeerde daar iets nieuws mee te creëren, terwijl Gosschalk meer bezig was met de Hollandse Renaissance en de logische samenhang tussen vorm en constructie. 38
Gilpin De Hollandse Renaissance, die ook wel Oudhollandse stijl, Neo-Renaissance of Hollands maniërisme genoemd wordt, werd een goede bron voor ‘het schilderachtige’. Dit was een nieuwe zienswijze in de architectuur waarbij het ging om de visuele aspecten die op het gemoed van de toeschouwer werkten. Een voorbeeld hiervan is een stadhuis, dat moest een ernstige indruk maken. 39 Deze opvatting geeft opnieuw het verschil aan tussen Gosschalk en de eclecticisten, want Leliman hield niet van de schilderachtige werkwijze en Gosschalk wel. 40 Een ander aspect van de schilderachtige manier van werken was het gebruik van kleur en contrast. 41 Kleur deed zijn herintrede nadat in de jaren dertig in Parijs ontdekt was dat de klassieke Griekse architectuur niet wit was, zoals het neoclassicisme het voorstelde, maar gekleurd. Ook de gotiek kende kleur en dit zorgde voor een omwenteling. In plaats van wit gepleisterd kregen kerken voortaan een bont interieur. 42 De term ‘schilderachtig’ was geen nieuw begrip in de negentiende eeuw. Begin 17e eeuw noemde de schilder en schrijver Carel van Mander het woord ‘schilderachtig’ voor het eerst. Hoewel hij het voor verschillende doeleinden gebruikte, was het onder andere een synoniem voor de goede kwaliteit van een schilderij. 43 Maar hij gebruikt het woord ook voor literatuur. Zo noemde hij een tekst schilderachtig, waarmee hij bedoelde dat het landschap beeldend was beschreven. 44 De term werd steeds gebruikt met betrekking op de natuur. 45 In Engeland werd het woord picturesque in het begin van de 18e eeuw voor het eerst gebruikt, nadat de term pittoresco was meegenomen uit Italië door de Grand Tour reizigers. 46 William Gilpin (1724-1804) zag the picturesque als datgene in het landschap wat geschikt was om te schilderen. 47 Volgens hem was het Engelse landschap hèt voorbeeld van
38
Zie Van Leeuwen 2003: 9 en De Jong 2001: 32. Van der Woud 1997: 116. 40 De Jong 2001: 5. 41 Van der Woud 1997: 117. 42 Van der Woud 1997: 118. 43 Bakker 1994: 12. 44 Bakker 1994: 14. 45 Ibidem. 46 Pantus 1994: 64. 47 Eck 1994: 45. 39
15
schilderachtigheid. 48 In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het woord ‘schilderachtig’ ook in de architectuur als stijlbegrip gebuikt. 49
De Stuers In 1873 verscheen er een belangrijk artikel in De Gids. Jhr. mr. Victor Eugène Louis de Stuers schreef in het artikel ‘Hollands op z’n smalst’ over de verwaarlozing van het nationale culturele erfgoed. Volgens hem moest de regering ervoor zorgen dat kunst van nationaal belang was en ervoor zorgen dat het volk dit ook vond. Er moest een commissie komen om dit te bewerkstelligen. Het artikel had veel invloed, want een half jaar later werd het College van Rijksadviseurs voor Monumenten van Geschiedenis en Kunst opgericht. 50 De Stuers werd benoemd tot secretaris en ook Cuypers maakte deel uit van dit college. De twee Limburgers raakten al snel bevriend en zo werd Cuypers door de Stuers benoemd als Rijksadviseur en vervolgens als Architect der Rijks Museumgebouwen. 51 Samen met Van Lokhorst (1844-1906) die Rijksbouwkundige voor gebouwen van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen was hield hij zich voor het ministerie van Binnenlandse Zaken bezig met het onderhoud, verbouwen en nieuwbouw van overheidsgebouwen. 52 Johannes van Nieukerken werkte een jaar bij Gosschalk en kreeg daar aanvankelijk een berisping over zijn onwetendheid. Daarom gebruikte hij zijn vrije tijd om zich meer in de bouwkunst te verdiepen. Uiteindelijk was Gosschalk tevreden over zijn leerling en kon Johannes met zijn aanbeveling in 1880 naar Van Lokhorst. 53 Dit was een goede zet van Van Nieukerken, want zoals eerder vermeld werkte Van Lokhorst nauw samen met Cuypers en De Stuers. Het was dan ook in deze periode dat De Stuers en Van Nieukerken elkaar ontmoetten. Hoewel Johannes van Nieukerken protestant was en De Stuers katholiek konden ze het goed met elkaar vinden. 54 Door zijn contact met Van Lokhorst en De Stuers hoorde Van Nieukerken bij de aanhangers van Cuypers. Allen waren bewonderaars van de Hollandse Renaissance en de traditionele bouwkunst. Bovendien hadden De Stuers en Cuypers veel invloed en konden zij Van Nieukerken opdrachten bezorgen. Het bureau van Van Lokhorst bevond zich in Den
48
Van der Laarse 2005: 64. Pantus 1994: 64. 50 Pots 2002: 119. 51 Ibidem. 52 Rosenberg 1987: 2. 53 Lucassen 1998:9. 54 Van Nieukerken 1962: 52. 49
16
Haag, een stad met veel voorname inwoners. Hier maakte Van Nieukerken contact met toekomstige opdrachtgevers. 55 In 1884 richtte hij samen met de architecten J.F.L. Frowein (1855-1914) en J.H.W. Berden (1861-1941) de vereniging voor Kunstnijverheid Arti en Industriae op. Hiermee hoopte hij de kritiek op Nederlandse kunstnijverheid te ontkrachten. Er namelijk gezegd dat er alleen in het buitenland mooie dingen gemaakt werden en dan vooral in Frankrijk. 56 Johannes van Nieukerken was gedurende zijn leven iemand die op de voorgrond trad en vaak lezingen over architectuur hield. Ook schreef hij artikelen in onder andere het Bouwkundig Weekblad. 57
Het bureau Van Nieukerken In 1887 nam Van Nieukerken ontslag bij Van Lokhorst en begon hij voor zichzelf. Ook toen hij nog wel in dienst was, voltooide hij enkele zelfstandige opdrachten, waaronder drie winkelwoonhuizen in Den Haag. 58 Zijn doorbraak kwam met de bouw van het badpaviljoen in Domburg in 1886 (afb. 1.). Zowel dit paviljoen als de panden in Den Haag zijn voorzien van de voor de Hollandse Renaissance typerende trapgevels, torentjes en versierde muurankers. Het badpaviljoen lag aan zee en was bedoeld voor de elite uit Zeeland en omstreken. Hier kon men elkaar ontmoeten in één van de vele voorzieningen zoals de concertzaal en de leeszaal. Door dit gebouw kreeg Johannes contact met zijn latere opdrachtgevers, mensen die uit Zeeland verhuisd waren naar Den Haag, maar wel vaak terugkeerden naar hun geboorteplaats. Onder hen bevonden zich aanzienlijke figuren zoals jhr. W.J. Snouck Hurgronje, M. Bouvin en minister van Binnenlandse zaken J.P.R. Tak van Poortvliet. 59 Jhr.Willem Snouck Hurgronje was als een leermeester voor Johannes. In 1890 verrichtte de architect voor het huis van Snouck Hurgronje zijn eerste restauratie aan de Prinsessegracht 28 te Den Haag. Snouck Hurgronje was op de hoogte van de laatste mode op het gebied van interieurinrichting. Hij was het die Johannes van Nieukerken wegwijs maakte in Parijs. De architect bezocht daar in 1889 de artiesten op de Rue de Faubourg St. Antoine en maakte er contacten die hij zijn hele leven behield.
55
Lucassen 1998: 10. Van Nieukerken 1891: 6. 57 Lucassen 1998: 194. 58 Lucassen 1998: 64. 59 Lucassen 1998: 12. 56
17
1. Badpaviljoen Domburg (1900).
Via deze contacten liet hij exclusief textiel en behangsel naar Nederland komen, omdat die voor 1900 hier nauwelijks te krijgen waren. 60 Snouck Hurgronje had veel kennis over de verschillende bouwstijlen. Volgens Marie van Nieukerken gaf Snouck Hurgronje de aanwijzingen toen Johannes voor hem zijn salon op de Prinsessegracht 28 in Lodewijk de XVI stijl maakte. 61 Na deze restauratie-opdracht ging Johannes over op eigen plafondontwerpen, in plaats van standaardornamenten. Hij werkte hierbij voor het eerst samen met de beeldhouwer August Alexander (1863-1942). 62 Johannes van Nieukerken, inmiddels getrouwd met Laurice Kuiler, kreeg vijf kinderen, onder wie Marie Adrianus (1879-1963) en Johan (1885-1962), die bij het bureau van hun vader kwamen te werken. Beide zoons waren naar de ambachtsschool gegaan waarna ze verder leerden in de praktijk. Marie als aannemer en Johan als meubelmaker bij Pander in Den Haag. 63 Pander had een eigen meubelfabriek in Den Haag, Hollandia, en bestond sinds 1887. Het was naast De Koninklijke Nederlandsche Meubelen Fabriek van H.P. Mutters jr. de grootste meubelfabriek in Den Haag. 64
60
Van Nieukerken 1962: 42. Van Nieukerken 1962: 32. Marie van Nieukerken heeft dit later vernomen van zijn vader. 62 Lucassen 1998: 74. Volgens Ype Koopmans was August Alexander ‘één van de meest conservatieve voortzetters van de negentiende eeuwse ornamentele traditie’. Zie Koopmans 1997: 111. 63 Lucassen 1998: 10. 64 Van Voorst tot Voorst 1974: 12. 61
18
De opdrachtgevers van Van Nieukerken De Wittenburg was het derde landhuis dat door Johannes van Nieukerken werd gebouwd. Het Landhuis Vredenrust bij Serooskerke (1894) was zijn eerste (afb. 2), en daarop volgden het Landhuis Westerhout in Beverwijk (1896) voor de toenmalige burgermeester van Beverwijk jhr. G.S. Boreel (afb. 3). Daarnaast had hij al villa’s in verschillende steden gebouwd. In Domburg was de villa Carmen Silva (1887) van zijn hand en in Den Haag had hij meerdere villa’s op zijn naam staan waaronder negentien huizen in een villawijk aan de Kerkhoflaan en het Prinsevinkenpark (1888). Was Vredenrust nog erg classicistisch met een symmetrische gevel, het Landhuis Westerhout had veel meer een Hollandse Renaissance uiterlijk. Dit komt vooral door de trapgevel en de verschillende bouwvolumes. 65
2. Landhuis Vredenrust in Serooskerke. Recente foto.
65
Lucassen 1998: 87.
19
3. Landhuis Westerhout in Beverwijk. Recente foto.
Johannes van Nieukerken was al vrij snel populair onder de elite in Nederland. Zijn bouwstijl paste goed bij de uitstraling die deze groep beoogde. De meeste van deze mensen kenden elkaar, waardoor Johannes steeds nieuwe opdrachten kreeg. Hij verbouwde het huis van minster J.P.R. Tak van Poortvliet in Den Haag met succes, waardoor hij de opdracht kreeg om in Groningen een nieuw ziekenhuis te bouwen. 66 Zo werd Johannes van Nieukerken bekend onder Kamerleden en ministers en wilde elk van hen een huis in de stijl van Van Nieukerken. Onder hen bevonden zich J.T. Cremer, oud-minister van Koloniën en president van de Nederlandsche Handel Maatschappij, voor wie het bureau het huis Duin en Kruidberg vervaardigde (1907) en door wiens invloed het bureau het Koloniaal Instituut in Amsterdam mocht bouwen (het huidige Tropenmuseum). 67 In 1898 kreeg Johannes van Nieukerken zelfs een opdracht van het Koninklijk Huis. Koningin Emma had haar waardering voor de architect al laten blijken door hem na de bouw van het ziekenhuis in Groningen te benoemen tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. 68 Na de troonbestijging van Koningin Wilhelmina mocht Van Nieukerken met zijn zoon Marie de vestibule van Paleis het Loo restaureren. 69
66
Lucassen 1998: 23. Dit ziekenhuis werd in 1895 voltooid. Het is in 1996 gesloopt. Lucassen 1998: 25. 68 Lucassen 1998: 85. 69 Lucassen 1998: 94. 67
20
Het echtpaar Speelman: Haagse adel
Helenus Marinus Speelman (1857-1909) stamde af van Cornelis Speelman (1628-1684), die Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië was. In 1817 werd de familie in de adelstand verheven, waarmee de familie tot de nieuwe adel behoorde die door koning Willem I werd benoemd. Helenus werd geboren in Amsterdam en trouwde in 1881 met Sophie barones Sloet van Oldruitenborgh (1860-1941). 70 Op het Lange Voorhout woonde het echtpaar bij de ouders van Helenus Speelman: Sible Speelman (1819-1882) en Frederica Insinger (1832-1895). De vader van Frederica was Albrecht Frederik Insinger, firmant van de firma Insinger en Co. Deze firma verdiende veel geld met plantages in Suriname. 71 De vader van Sophie was industrieel op het Indonesische eiland Java, waardoor Sophie geboren werd in Ngawi bij Madioen. 72 Later verhuisde het gezin naar Den Haag. Helenus Speelman verdiende een fortuin met zijn suikerplantages in Nederlands-Indië. Het echtpaar Speelman had drie dochters: Frederica Sophia Carolina (1883-1975), Jeanne Wilhelmina (1889-1938) en Rymke Lunia (1893-1978). De geboorteplaatsen van deze dochters laten zien dat het echtpaar Speelman op verschillende adressen woonde. Frederica werd geboren in Den Haag, Jeanne werd geboren op kasteel Zuylenstein bij Leerssum en Riemke op Oranjestein in Amerongen. 73 Dit laatste landhuis was op dat moment al een hotel, dus het echtpaar woonde daar waarschijnlijk tijdelijk. In Den Haag woonde Helenus Speelman en zijn vrouw op de Nieuwe Uitleg 12. Voor de verbouwing van dit huis schakelden zij Johannes van Nieukerken in. Het waren de heren jhr. W.J. Snouck Hurgronje en zijn zwager jhr. G.S. Boreel die deze architect aanbevolen bij jhr. Speelman. 74 Van het huis op de Nieuwe Uitleg verhuisde het gezin Speelman naar een herenhuis op het Lange Voorhout 21. Van Nieukerken werd ingeschakeld om een nieuw plafond aan de voorzijde aan te brengen en enkele kamers te betimmeren. Het huis maakte indruk op zijn zoon Marie door de mooie salons met fijne meubels die aan een lange gang lagen. 75 Johannes
70
Nederland’s Adelsboek 2008: 474. Archief van de bank Insinger en Co, nr. 1455. www.stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/overzicht/1455 72 Wijsenbeek-Olthuis 1998: 251. 73 Nederland’s Adelsboek 2008: 474. 74 Van Nieukerken 1962 : 36. 75 Van Nieukerken 1962: 134. 71
21
van Nieukerken was bekend met de bewoners en hun huizen op het Voorhout want hij had ook het huis van Jhr. Boreel op nummer 48 gerestaureerd. 76 Het Lange Voorhout was een deftige Haagse laan waar adel en mensen met aanzienlijke posities woonden. 77 Door de Industriële Revolutie en de koloniën ontstond er in de hele westerse wereld een groep nieuwe rijken. Daarnaast waren er families die, net zoals de familie Speelman en de familie Sloet van Oldruitenborgh, in 1813 in de adelstand waren verheven. Maar zij verdienden ook veel geld met hun plantages in Nederlands-Indië. Deze ‘nouveaux riches’ en de ‘nieuwe’ adel hadden gemeen dat zij hun succes en stand wilden tonen door middel van hun huis in de stad en hun buitenhuis waar zij in de zomer verbleven. Bij de verbouwing op het Lange Voorhout werkte Marie, de oudste zoon van Van Nieukerken al op het bureau. In zijn memoires schrijft hij over het echtpaar Speelman: ‘Zowel de heer als mevrouw Speelman waren zeer beminnelijke vriendelijke mensen, beiden slank gebouwd en van fijn aristocratisch voorkomen.’ 78 Spoedig na de verbouwing van het huis op de Lange Voorhout kocht jhr. Speelman in 1898 een landgoed in Wassenaar als buitenverblijf. Aanvankelijk wilde hij de buitenplaats Broekhuizen bij Leersum kopen, maar jhr. M.I. Pauw van Wieldrecht was hem voor. 79 Waarom vervolgens voor Wassenaar werd gekozen is onbekend, hoewel het voor de hand ligt dat het een groot voordeel was dat het dichtbij Den Haag lag. Johannes van Nieukerken stelde in 1899 het bestek van de bouw op en begon in datzelfde jaar met de bouw.
76
Van Nieukerken 1962: 36. Wijsenbeek-Olthuis 1998: 163. 78 Van Nieukerken 1962: 133. 79 Lucassen 1998: 98. 77
22
Bouwen in Wassenaar
Net zoals de mens heeft ook het landschap een biografie zegt Marwyn Samuels. De geschiedenis van het landschap wordt zo geconceptualiseerd als een levensgeschiedenis. Toch is dit een metafoor, want een landschap heeft geen eenduidig begin en einde, terwijl de mens dat wel heeft. 80 De biografie van een plek kan onderzocht worden door te kijken naar wat er vanaf de oorsprong van het terrein gebouwd is. Elke bewoner heeft geparticipeerd in het landschap door het te bewonen en te bewerken. In die zin is ieder mens die betrokken is geweest bij de vorming van het landschap een auteur. Dit authorship, zoals Samuels dat noemt, komt voort uit noodzaak en context, maar is ook een uiting van persoonlijk handelen. Geen enkel landschap is daarom anoniem. 81 Uit het voorafgaande zijn al twee soorten auteurs naar voren gekomen: de architect en de opdrachtgever. Maar voor de biografie van De Wittenburg is het ook van belang om naar de geschiedenis van Wassenaar en het terrein van De Wittenburg te kijken.
Buitenplaatsen in Wassenaar Wassenaar was sinds de zeventiende eeuw een agrarisch dorp waar inwoners voornamelijk in de landbouw werkten. Bijzonder was dat er ook een uitgestrekt gebied was met buitenplaatsen. Door de ligging aan zee en de nabije steden als Den Haag en Leiden bleef Wassenaar populair in de negentiende en begin twintigste eeuw. 82 Families met namen als Van Brienen, Van Heeckeren en Van Zuijlen van Nijevelt hadden in Wassenaar een buitenplaats. Veel van deze buitenplaatsen werden aangelegd op de landgoederenzone bij de Rijksstraatweg, de belangrijkste weg tussen Leiden en Den Haag ( afb.4) 83 Het gebeurde vaak dat een buitenplaats werd veranderd, uitgebreid of afgebroken om er een nieuw gebouw te plaatsen. 84 Dit gebeurde bijvoorbeeld halverwege de 19e eeuw toen Prins Hendrik (1797-1881), de tweede zoon van koning Willem I, enkele buitenplaatsen zoals de Pauw, Raaphorst, Eikenhorst en Ter Horst verwierf. De Duitse landschapsarchitect C.E.A. Petzold (1815-1891)
80
Kolen 2005: 11. Samuels 1979: 61. 82 Scheffer 1998: 29. 83 Blok 2008: 15. 84 Scheffer 1996: 54. 81
23
werd naar Wassenaar gehaald om de omgeving van deze buitenplaatsen samen met H.H.A. Wentzel (1820-1889) te ordenen tot een groot samenhangend park. 85 De komst van Prins Hendrik naar Wassenaar vergrootte de populariteit van het dorp. Zijn kennissen volgden hem, waaronder C.J. van der Oudermeulen (1838-1904). 86 Van der Oudermeulen was stalmeester in buitengewone dienst van koning Willem III en was een nazaat van bestuurders in Indië en daarom zeer gefortuneerd. Eind jaren zeventig verwierf hij een drietal buitenplaatsen langs de Leidsche straatweg die samen de buitenplaats Kasteel Oud-Wassenaar (1876) zouden vormen. 87 Dit kasteel werd in 1876 door C. Muysken (18431922) ontworpen. Het landschapspark werd door Petzold aangelegd. Ook was hij in het bezit van het landgoed van het latere De Wittenburg. 88 Van der Oudermeulen was wethouder in Wassenaar en ook voorzitter van de Wassenaarse afdeling van de Hollandse Maatschappij van landbouw. De Wassenaarse afdeling van deze maatschappij was in 1874 opgericht en was bedoeld om de landbouw te ‘verheffen’. Er werden lezingen en tentoonstellingen gehouden. 89 Omdat de Maatschappij bedoeld was voor boeren gingen er begin twintigste eeuw stemmen op om een boer als voorzitter te hebben. Maar tot die tijd werd deze positie altijd vervuld door aanzienlijke bewoners van Wassenaar. De opvolger van Van der Oudermeulen was dan ook jhr. Speelman. 90 Sommige bewoners van Wassenaar werkten op het landgoed van een adellijke familie of als personeelslid in huis. Zo hield baron van Pallandt arbeiders aan het werk op zijn landgoed Duinrell. 91 Rond 1900 woonden er 3500 bewoners in Wassenaar. Het dorp had weinig goede wegen en had geen goede verbinding met de omliggende steden. De spoorlijn, die er nu niet meer is, werd in 1907 aangelegd. 92 Door deze verbeterde verbindingen kwamen er nog meer mensen naar Wassenaar die buitenplaatsen kochten en veranderden. Een bekend voorbeeld hiervan is het echtpaar Kröller-Müller dat in 1912 de zeventiende-eeuwse buitenplaats Groot Haesbroek kocht. In 1928 lieten ze het huis vervangen door een ontwerp van Henri van de Velde. 93
85
Scheffer 1998: 34. Scheffer 1998: 30 87 Beckers 1984: 30. 88 Scheffer 1998: 34. 89 De Jong 1974: 7. 90 Olyslagers 1982: 35. 91 Olyslagers 1982: 30. 92 Beckers 1984: 17. 93 Scheffer 1998: 31. 86
24
Het terrein dat jhr. Speelman in 1898 van Van der Oudermeulen kocht heette Groot Hoefijzer. Deze buitenplaats lag aan de Rijksstraatweg 612. 94 Er stond een statige boerderij met een grote vijver ervoor. Vanaf 1855 woonde C. Schiffer van Bleyswijk er, een steenfabrikant uit Brabant. Hij gebruikte het huis als zomerverblijf en noemde het De Wiltenburg, omdat de achternaam van zijn vrouw De Wildt was. Daarna kwam het in handen van Van der Oudermeulen. Toen het echtpaar Speelman het terrein kocht werd de naam veranderd in De Wittenburg en werd de grote boerderij afgebroken. 95 Het echtpaar huurde ook Oud Clingendael, dat dichtbij de Wittenburg lag, om daar te verblijven tijdens de bouw en een oogje in het zeil te houden. 96 Oud Clingendael was een huis dat in 1770 gebouwd was voor jhr. C.J. Bloys van Treslong en zijn vrouw J.I. Calkoen. In 1836 kwam het in bezit van minister en advocaat Dirc Donker Curtius (1792-1863), die hier in de zomer woonde. Hij liet het huis verbouwen. Eind 19e eeuw werd het pand door de ’s-Gravenhaagse pensionmaatschappij verhuurd. 97
94
Het huidige adres is Landgoed de Wittenburg 1, aan de Wittenburgerweg. Janson 1973: 137. 96 Van Nieukerken 1962: 134. 97 Janson 1980: 89. 95
25
4. Kaart van Wassenaar, 1839. Links van het midden Het Groote Hoefijzer, waar later De Wittenburg gebouwd werd.
26
De bouwplaats van De Wittenburg De cultuursocioloog Howard Becker benaderde in zijn boek Art Worlds (1982) een kunstwerk op een sociologische manier. Een kunstwerk wordt niet gemaakt door één persoon, maar maakt deel uit van een kunstwereld. Een schilderij wordt gemaakt door een kunstenaar, maar om hen heen bevinden zich allerlei medewerkers die ook invloed hebben op het werk. Becker stelt vast dat ‘All artistic work, like all human activity, involves the joint activity of a number, often a large number, of people’. Voor één schilderij is materiaal nodig, een lijstenmaker, een distributeur, een criticus, en een koper. Bovendien werkt een kunstenaar altijd aan de hand van bepaalde conventies, die van invloed zijn op het resultaat. 98 Ook de totstandkoming van een gebouw heeft meer nodig dan een architect, merkte Auke van der Woud op. Factoren als financiën, aannemers en de bouwmaterialenhandel mogen in een onderzoek naar een gebouw niet ontbreken. 99 Voor De Wittenburg spreekt het voor zich dat Johannes van Nieukerken niet alleen werkte. Op het bouwterrein liepen talloze werklieden, waarvan we nu de naam niet meer weten (afb.5). Toch hebben ook zij bijgedragen aan de vorming van het landschap. 100 Johannes van Nieukerken beschikte over tekenaars, in dit geval zijn beide zoons. Vaak ging het bij een architectenbureau zo dat de architect een ontwerpschets maakte en dat zijn tekenaars dit uitwerkten. Het was daarmee niet uitzonderlijk dat de tekenaars veel invloed hadden op de details van een gebouw. 101 Daarnaast was de aannemer een belangrijk persoon. Hij stond tussen de architect, de werklieden en de leveranciers van materiaal in. Hij regelde het transport van materialen en beheerde het budget. Hoewel de aannemer belangrijk was, had hij ten opzichte van de architect een lage positie en weinig rechten. 102 De aannemer van De Wittenburg was H. Mulder. De hiërarchische verhouding tussen de architect en deze aannemer blijkt wel uit een brief die Johannes ’s avonds aan Mulder schreef. ‘Wilt dadelijk beginnen toren Wittenburg, dringend nodig, zijn materialen besteld? Indien u uitstelt komt schade voor u rekening. U meettijd dringt. Wacht dus geen dag met beginnen. Antwoord dadelijk.’ 103 De twee onderbazen van De Wittenburg waren Claus en de broer van aannemer Mulder: Hendrik Jan. De uitvoerder heette Muns. 104 Daarnaast liepen er op het bouwterrein 98
Becker 1982: 1. Van der Woud 2008: 8. 100 Samuels 1979. 101 Van Leeuwen 1993: 18. 102 Van Leeuwen 1993: 21. 103 Bouwdagboek. 10 oktober 1900. 104 Van Nieukerken 1962: 141. 99
27
vanzelfsprekend nog timmerlieden, stukadoors, steenhouwers en schilders rond. 105 In het bestek van De Wittenburg, een boekwerk gemaakt in aanvang van de bouw met de eisen en voorschriften voor de aannemer, staat de hoeveelheid werklieden die aan De Wittenburg meewerkten en ook hoeveel zij betaald zouden krijgen. Dit bestek werd in maart 1899 opgesteld door Johannes van Nieukerken. Zo weten we dat aan de bouw meewerkten (in de volgorde van het bestek): een timmerman (0,28 cent p/u), een loodgieter en metselaar, die 0,30 cent p/u verdiende, een opperman (0,23 cent p/u), een schilder (0,25 cent p/u), een stukadoor (0,28 cent p/u), een witter (0,23 cent p/u), een steenhouwer (0,35 cent p/u) en een smid (0,25 cent p/u). Dit loon omvatte het werk, de spijkers, het gereedschap, de stellingen, de mallen en de verzekering. De aannemer was verplicht om iedereen te verzekeren bij de Nederlandse Verzekerings Maatschappij tegen Invaliditeit en Ongelukken. Het was zo geregeld dat als de opzichter of onderbaas een ongeluk zou krijgen en zou sterven, de naaste familie 2000,gulden zou krijgen. Voor een werkman werd er 1000,- gulden uitbetaald. Bovendien kreeg de werkman 1,- gulden per dag uitbetaald als hij door een ongeval op het werk niet meer zou kunnen werken. Een opzichter kreeg in dat geval f 2,- per dag. Bij beide gevallen zou de uitbetaling maximaal een jaar doorgaan. Bij levenslange invaliditeit kreeg de opzichter eenmalig 2000,- gulden en een werkman 1000,- gulden. 106 In het bestek stonden ook nog andere bepalingen, zo moest er goed drinkwater zijn voor de werklieden en mocht er geen sterke drank geschonken en gedronken worden. Indien dit wel gebeurde volgde er ontslag. Bovendien moest er een wc aanwezig zijn voor de werklieden. 107 Op de bouwplaats van De Wittenburg liepen niet alleen de genoemde werklieden rond, maar er werd ook samen gewerkt met beeldhouwer August Alexander en tuinarchitect Copijn. Eind negentiende eeuw was het helemaal niet gebruikelijk om nog met zoveel ambachtslieden te werken. Na de afschaffing van het gildensysteem en de industrialisatie werden veel bouwonderdelen in fabrieken vervaardigd. Dit zorgde voor een verandering van het bouwproces. Bovendien werd er in de negentiende eeuw sneller gebouwd en werd er erg gehecht aan een vaste opleveringstermijn, waardoor de kwaliteit van gebouwen soms minder goed was. 108 In het bestek van De Wittenburg staat bijvoorbeeld dat de aannemer ervoor moest zorgen dat het huis op tijd klaar zou zijn (voor of op één november 1900). 109 105
Van Leeuwen 1993: 23. Bestek bouw De Wittenburg. Gemeentearchief Wassenaar, inv. Nr. 2581. 107 Ibidem. 108 Van Leeuwen 1993: 23. 109 Bestek bouw De Wittenburg. Gemeentearchief Wassenaar, inv. Nr. 2581. 106
28
5. De bouwplaats van De Wittenburg, rond 1900.
Bemoeienissen Het bureau vond het belangrijk dat er nauw contact was met de opdrachtgever. In een artikel uit 1924 in Onroerende Goederen schrijft Marie Van Nieukerken: ‘Het is de taak van den architect zich in te leven in het leven van zijn opdrachtgever; diens streven en geest te begrijpen en te doorvoelen; zijn levenswijze te leren kennen, opdat hij het huis ontwerpe en inrichte aanpassend aan het leven van den aanstaanden bewoner.’ 110 Hoewel deze zin vast in de smaak is gevallen bij potentiële opdrachtgevers, zorgde deze gedienstige houding ook voor problemen. Bij het huis Duin & Kruidberg, dat vader en zoons Van Nieukerken later zouden maken, vertrok het echtpaar Cremer een aantal maanden op wereldreis, zodat de architecten ongestoord door zouden kunnen werken. 111 Het contrast met het echtpaar Speelman kon haast niet groter zijn. Zij vestigden zich speciaal in het dichtbij gelegen Oud Clingendael, zodat ze zich intensief konden bemoeien met de bouw. De besprekingen tussen Johannes en jhr. Speelman duurden dikwijls tot ver in de nacht, waarbij jhr. Speelman allerlei verhalen vertelde. Dit kwam niet altijd even goed uit voor Van Nieukerken, want hij was tegelijkertijd 110 111
Van Nieukerken 1924, geciteerd in Lucassen 1998: 27. Lucassen 1998: 44. Duin & Kruidberg werd voltooid in 1909.
29
bezig met de bouw van het Groninger Ziekenhuis. Dit ergerde jhr. Speelman: hij eiste dat als de bouw van het ziekenhuis begonnen was, Van Nieukerken er elke dag voor hem zou zijn. Daarnaast was jhr. Speelman volgens Marie van Nieukerken geen persoon die makkelijk was in de omgang met mensen. Hij voelde zich volgens hem superieur aan de vader en de zoons van Nieukerken. De volgende anekdote illustreert dat: ‘Als de heer Speelman zelf met een vuurwapen op zak liep: hij mijn vader floot, en deze hem liet fluiten totdat ze elkaar ontmoetten en als dan gevraagd werd: hoorde u mijn fluiten niet? Geantwoord met: men fluit zijn hond; dat kan door U niet voor mij bedoeld zijn’. 112 Hieruit blijkt ook dat Johannes van Nieukerken zich niet liet commanderen. De heer Speelman kon ook dwingend zijn, zo dreigde hij dat als de architecten de deuren van de zolder niet zouden veranderen, hij het zou laten veranderen door een ander wanneer hij het huis betrokken had. 113 Ook zei hij wel eens tegen Johannes van Nieukerken: ‘Wat let me, of ik schiet je neer.’ 114
Het resultaat Uiteindelijk werd er een kasteelachtig huis gebouwd met een ferme toren dat samen met een dienstwoning en een koetshuis om een basse-cour lag (afb. 6 en bijlagen 1-4). Aan het terras aan de achterzijde van het gebouw grenst een grote vijver (afb. 7). De gevels zijn vrij sober, maar bevatten wel versierde muurankers en gebeeldhouwde figuren. 115 In de kelder waren de keukens, verdeeld in een vlees- en groentekeuken, meerdere wijnkelders en een slaapkamer van de knecht (afb.14). Op de bel-étage bevonden zich de hall, de eetkamer, mijnheerskamer, een biljartkamer, een salon, een boudoir, een vestibule en een spreekkamer. Via een monumentale houten trap kwam men op de eerste verdieping waar de slaapkamers lagen. Ook was er een badkamer, een kinderkamer en een freulekamer. Op de hoogste verdieping bevonden zich de dienstbodenkamers en een logeerkamer (afb. 11-14).
Copijn en Springer De Wittenburg lag op een terrein van 120 hectare groot. Voor de bouw lag hier de statige boerderij het Groote Hoefijzer met een park in Engelse landschapsstijl. De tuinarchitect H. Copijn (1842-1923) reorganiseerde dit park in de Gemengde Tuinstijl (afb.8-9). De tuin op het basse-cour wordt door Marie omschreven als een Le Nôtre tuin. 116 Hier bedoelt hij de 112
Van Nieukerken 1962: 142. Bouwdagboek 13 sept. 1900. 114 Van Nieukerken 1962: 148. 115 Beschrijving van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg 2002: 5. 116 Van Nieukerken 1962: 150. 113
30
Franse tuinarchitect André le Nôtre mee, die in de zeventiende eeuw onder andere de tuinen van Versailles aanlegde. Hij ontwierp de kenmerkende Franse tuinen, die streng en geometrisch oogden. De tuin van Copijn aan de voorzijde van De Wittenburg was ook symmetrisch en bestond uit broderies en bloemperken. In 1910 is de tuin door L.A. Springer (1855-1940) opnieuw aangelegd. Het park om De Wittenburg bevatte ook een toren (afb. 10), een ijskelder en een gebouwtje waar zich het aggregaat en de waterpomp bevonden.
6. De Wittenburg, rond 1900. De toren is hier nog één verdieping lager dan bij de uiteindelijke oplevering.
31
7. Achterzijde de Wittenburg, rond 1900.
8. Briefpapier van H. Copijn en zijn broer P.G. Copijn.
32
9. Tekening van Copijn van het landgoed De Wittenburg. Datum onbekend.
33
10. Riemke Speelman verkleed bij de toren, 1915.
34
11. Plattegrond van de bel-étage.
35
12. Plattegrond 1e verdieping.
36
13. Plattegrond zolder.
37
14. Plattegrond kelder.
38
Werken op De Wittenburg: het personeel
Tot de Tweede Wereldoorlog was het voor mensen die dat konden betalen normaal om inwonend personeel te hebben. Soms was er één dienstmeisje, maar het konden er ook meerdere zijn. Op de plattegronden van huizen is goed de scheiding tussen de bewoners en het personeel af te lezen. Aan de rechter zijkant van De Wittenburg was een aparte ingang voor het personeel en leveranciers. 117 Op de plattegrond van De Wittenburg is te zien dat er binnen in het huis twee trappen waren: één statige houten trap voor de eigenaren en een diensttrap die waarschijnlijk heel sober was. Deze trap stond in verbinding met de keukens in het souterrain en met de zolder en bevond zich aan dezelfde kant als de dienstingang. In de kelder en op zolder waren de vertrekken waar het personeel sliep en verbleef wanneer er geen werk te doen was. In het bouwdagboek staat hoe de muren, de vloer en het plafond van de knechtskamer eruit moesten komen te zien. De vloer moest zwarte en witte tegels krijgen en het plafond werd rood geverfd. 118 Ook aan de knechtswoning van Medema werd veel aandacht besteed. Maar de afwerking van de personeelskamers stond natuurlijk in schril contrast met de luxe van de kamers van de hoofdbewoners. Het personeel werd opgeroepen via een ‘bellenbord’. Dit was een systeem waarbij de hoofdbewoner het personeel kon oproepen om te komen naar de kamer waar hij of zij zich bevond. Hij drukte dan op een bel die meestal afging in de keuken, waarbij er een lichtje ging branden op het bord bij het nummer van het vertrek. Zo wist het personeelslid waar hij of zij naar toe moest. 119 Op de plattegronden van De Wittenburg zijn in de kelder drie vertrekken voor het personeel getekend: een knechtskamer, een dienstbodekamer en een slaapkamer voor de knecht. Over het algemeen was het in het soort huizen als De Wittenburg niet de bedoeling dat het personeel in zicht van de hoofdbewoners leefde. Door de aparte trappenhuizen en ingangen kon het personeel zich onzichtbaar door het huis bewegen. Alleen wanneer er bezoek kwam mocht het personeel gezien worden, bijvoorbeeld wanneer de deur open gedaan moest worden of het eten geserveerd werd. Dit gaf namelijk status aan de bewoner. 120 Op de plattegrond van De Wittenburg is ook een ‘Service’ te zien. Dit vertrek, dat ook wel de ‘Pantry’ genoemd werd, lag tussen de eetkamer en de diensttrap en werd gebruikt om het eten neer te zetten voordat het in de eetkamer werd opgediend. Zoals in zoveel huizen was het niet
117
Interview met een nazaat van een personeelslid. Bouwdagboek 23 november 1899. 119 Laan 2008: 51. 120 Ibidem. 118
39
gewenst om etenslucht te ruiken en daarom lagen de keuken en de eetkamer ver uit elkaar. 121 Het eten werd met behulp van een etenslift naar de service gebracht. 122 In de service stonden kasten en een fonteintje. 123 In De Wittenburg was bijna al het personeel van het vrouwelijke geslacht. Er was een kok, een werkmeid, een keukenmeid, een kamenier en een dienstbode. Een kamenier was de speciale hulp van mevrouw die haar onder andere hielp met aankleden. Bovendien werkten er tot 1900 twee gouvernantes voor het echtpaar die voor hun dochters zorgden. Toen zij ouder waren was er nog maar één gouvernante in dienst. 124 Aan het hoofd van het personeel stond de huisknecht. Dit was de heer Medema, die met zijn vrouw in de dienstwoning woonde. Hij stond tussen het echtpaar en het personeel in en deed ook huishoudelijke dingen zoals het opdienen van de maaltijd en het poetsen van het zilver. 125 Opvallend is dat het personeel niet lang werkte op De Wittenburg. Over de hele periode dat De Wittenburg bewoond werd door de familie Speelman, was het langste verblijf van personeel dat in het huis woonde vier jaar. Anderen bleven vaak één of twee jaar. 126 Afgezien van het feit dat veel dienstmeisjes door hun trouwen het huis verlieten, kwam dit ook door de houding van mevrouw Speelman. Het woord ‘kreng’ is in dit verband genoemd. 127 Naast het inwonend personeel had de familie Speelman ook nog beschikking over personeel dat in de bijgebouwen woonde, zoals een boswachter en een koetsier. Vanaf 1910 vallen een aantal dingen op bij de vermelding van het dienstpersoneel in het bevolkingsregister. Zo hebben mevrouw Speelman en haar dochters voor het eerst beschikking over een chauffeur, wat betekent dat ze een auto hadden. Ook is er een bloemist in dienst. Dit komt wellicht door de nieuwe tuin die in 1910 door de tuinarchitect L.A. Springer werd aangelegd. Voor die periode kwam veel van het personeel vooral uit Den Haag en die omgeving, maar daarna was het personeel overwegend Duits. 128 Dit kwam veel voor in huishoudens uit die tijd, want door de economische crisis in Duitsland zochten Duitse vrouwen werk in Nederland. 129 Bovendien werkten Duitse dienstmeisjes hard en waren ze goedkoper dan Nederlands personeel. 130
121
Girouard 1979: 280. Interview met een nazaat van een personeelslid. 123 Bouwdagboek 15 augustus 1900. 124 Bevolkingsregister Wassenaar. 125 Interview met een nazaat van een personeelslid. 126 Bevolkingsregister Wassenaar. 127 Interview met een nazaat van een personeelslid. 128 Bevolkingsregister Wassenaar. 129 Zie over dit onderwerp het boek Heimat in Holland van B. Henkes, Amsterdam: 1995. 130 Interview met een nazaat van een personeelslid. 122
40
De verhouding tussen de bewoners en het personeel was over het algemeen afstandelijk. Mark Girouard, de schrijver van onder meer het boek Life in the English countryhouse, illustreert dit met een Engels voorbeeld waarin een dienstbode over zijn ‘Lord’ vertelt die in de tien jaar dat hij bij hem in dienst was hem nooit groette, behalve met Kerstmis en Nieuwjaar. 131 In De Wittenburg was er ook een duidelijke scheiding tussen het echtpaar en het personeel. Wanneer de kinderen van het personeel in de tuin speelden en ze mevrouw Speelman zagen aankomen verstopten ze zich. Deze kinderen leerden van hun ouders dat ze ontzag moesten hebben voor de familie Speelman en zich moesten gedragen. Maar met de dochters van de familie Speelman was er al een warmer contact. Na de oorlog, toen jhr. Speelman en zijn vrouw al overleden waren, kwam Riemke de Beaufort-Speelman nog op kraambezoek bij de dochter van de chauffeur. De twee vrouwen bleven contact houden. 132
15. Sophie Speelman met op de achtergrond haar auto. Foto gemaakt op de dag van het huwelijk van haar dochter Riemke met jhr. J.D.H. de Beaufort in 1915.
131 132
Girouard 1979: 285. Interview met een nazaat van een personeelslid.
41
Deel II Voorbeelden en fragmenten uit het verleden
42
Verlangen naar het verleden
Op het eerste gezicht lijkt De Wittenburg een typisch neorenaissance gebouw. Het is daarmee te typeren als traditionele architectuur, zoals er zoveel gebouwd werd in de tweede helft van de negentiende eeuw. Vanaf 1900 werd er zeer neerbuigend gedaan over dit soort architectuur, vooral omdat het zou ontbreken aan een ‘eigen bouwstijl’. 133 Door het gebruik van oude stijlen, in plaats van het zoeken naar nieuwe vormen, leek het alsof er niets nieuws werd vervaardigd in deze eeuw. Bovendien stonden de oude (ouderwetse) vormen in de schaduw van de meubels en architectuur die begin twintigste eeuw werden vervaardigd door de modernisten. De stijl van de Nieuwe Kunst en later van kunstenaars als Picasso en Rietveld was zo vernieuwend dat de neostijlen van de negentiende eeuw er bij verbleekten. Kunsthistorici die schreven over de periode rond 1900 weidden vaak een aantal zinnen aan de Hollandse Renaissance van de negentiende eeuw en de rest aan de Nieuwe Kunst, die in hun ogen veel interessanter was om over te schrijven. 134 Hierdoor kwam de negentiende eeuw in het duister te staan en nog veel erger: negentiende-eeuwse gebouwen werden vaak gesloopt. 135 Pas toen er kritische studies verschenen over de moderne architectuur kon er ook weer serieus gekeken worden naar de negentiende-eeuwse neostijlen. 136 Alleen al door de hoeveelheid mensen die in een dergelijk interieur woonde is dit terecht, want destijds woonde slechts een heel klein gedeelte van de elite in een modern huis. Veel mensen bleven voor een traditioneel interieur kiezen, omdat dat paste bij hun stand. Een modern interieur gold voor deze groep als ‘niet netjes’. 137 Het traditionele interieur werd beschouwd als een comfortabele stijl die in heel Europa en Amerika toegepast werd. 138 De invloed van de Industriële Revolutie op de kunsten was groot. Het was immers voor het eerst dat handwerk vervangen kon worden door machinale vervaardiging. In de geest van de Romantiek verlangde men terug naar het verleden waar de maatschappij niet was aangetast door de techniek. In elke eeuw werd er wel inspiratie geput uit het verleden, maar in de negentiende eeuw gebruikte men oude stijlen omdat ze tot het verleden behoorden. Er was een bewondering voor het verleden en de bijpassende stijlen golden als ‘goede smaak’. 139 Een stijl hoefde, zeker aan het begin van de negentiende eeuw, niet precies nagevolgd te worden. 133
Denslagen 2004: 166. Bijvoorbeeld P. Clarijs 1941: 107. 135 Van der Woud 2008: 34. 136 Thornton 1993: 308. 137 Cieraad 2000: 48. 138 Thornton 1993: 308. 139 Baarsen 1995: 13. 134
43
Het belangrijkste was dat er in de variaties en stijlvermengingen associaties met het verleden waren. 140 Als gevolg van de Industriële Revolutie konden afbeeldingen van kunstwerken en architectuur over de hele wereld verspreid worden, waardoor men beschikte over een rijke verzameling aan voorbeelden. 141 Het is daarom nuttig om een gebouw aan de hand van gebruikte voorbeelden te bestuderen. Hieruit blijken vaak de wensen van de opdrachtgever en de reden daarachter. 142 De Italiaanse kunsthistoricus G.C. Argan beschrijft het gebruik van voorbeelden in architectuur als een verband tussen het typologische moment (de traditie) en het inventieve moment waarbij de traditie doorbroken wordt. Aspecten van een historisch ontwerp worden overgenomen en er wordt iets nieuws mee gecreëerd, waardoor er een typologisch verwantschap bestaat tussen twee ontwerpen. 143
Zuylesteyn Het bouwproces van De Wittenburg verliep moeizaam. De ontwerpschetsen van Johannes van Nieukerken werden vaak afgekeurd door het echtpaar en mochten alleen uitgevoerd worden met toestemming van hen. Soms zorgde dit voor vertraging, bijvoorbeeld wanneer jhr. Speelman op reis was. 144 Hun uitgangspunten waren dat het een deftig huis moest zijn met grote kamers waar ontvangsten gehouden konden worden. Ze wilden een hal van 10 bij 10 meter en vertrekken van 6 bij 9 meter. Het was duidelijk dat het echtpaar geen landhuis wilde, maar een kasteel. Jhr. Speelman woonde van 1883 tot 1891 op kasteel Zuylesteyn, dat op de grens van Leersum en Amerongen ligt (afb. 16). 145 Dit huis werd in 1630 uitgebreid door prins Frederik Hendrik van Oranje (1584-1647) die het vervolgens schonk aan zijn onwettige zoon Frederik van Nassau Zuylesteyn. 146 Jhr. Speelman huurde het huis van G.J.G. Charles graaf van Aldenburg Bentinck, die ook eigenaar was van kasteel Amerongen. Blijkens oude foto’s van Zuylestein heeft jhr. Speelman zich duidelijk laten inspireren door dit Hollandse Renaissance kasteel. Hoewel De Wittenburg groter van omvang is, komen zowel de trapgevel en de ingang overeen. Alleen de toren verschilt erg, want bij Zuylestein is de top van de toren ui-vormig.
140
Baarsen 1995: 13. Laan 1996: 78. 142 Roose 2009: 30. ‘Why the particular building was chosen in the first place and exactly how the transformation of which of it’s building elements was meant to create which meaning in a new context.’ 143 Argan, genoemd in Steenbergen 2003: 17. 144 Zie 7 mei 1900: ‘Besluit over de verwarming wordt acht dagen uitgesteld tot mr. Speelman van zijn reis naar Zeeland terug is.’ 145 Van der Wyck 1982: 17. Zuylesteyn bestaat niet meer. 146 Van der Wyck 1982: 18. 141
44
Jhr. Speelman had echter wel gevraagd of hij zo’n ui-vorm op zijn kasteel mocht zetten, maar dit weigerde graaf van Aldenburg Bentinck. 147
16. Zuylesteyn, 1909.
147
Van der Wyck 1982: 17.
45
De toren van De Wittenburg zorgde voor veel oponthoud tijdens de bouw. Het echtpaar vond de toren namelijk te hoog en daarom werd deze een verdieping lager gebouwd. Maar dat gaf geen bevredigend beeld. Op een zaterdagmiddag kwam Victor de Stuers langs om de kwestie ‘de toren’ te bekijken. De Stuers gaf de architecten gelijk: de toren moest hoger. Het echtpaar twijfelde een tijdje, maar besloot toen dat de Stuers gelijk had. 148
Baden in Pompeij In de negentiende eeuw zag men dat er verschillende Renaissance-stijlen waren. De Italiaanse, dat was de oorspronkelijke, maar ook de Franse en de Hollandse Renaissance uit de zestiende en begin zeventiende eeuw waar ook Vlaanderen bij hoorde. Omdat de grootste bloeiperiode van Nederland in de zeventiende eeuw was (de Gouden Eeuw) was ook de architectuur uit die periode geliefd. De successen uit de zeventiende eeuw pasten ook goed bij de nationalistische denkwijze die in de negentiende eeuw opkwam door het zelfstandig maken van Nederland als natie. 149 De elite zag de negentiende eeuw als een tweede Gouden Eeuw en eigende zich de Renaissance architectuur toe. In een vroeg stadium waren opdrachtgever en architect het erover eens dat zowel de eetzaal als de biljartkamer in Renaissancestijl gemaakt zouden worden en dat mijnheerskamer barok zou zijn. 150 Het echtpaar Speelman deed mee aan de toen geldende mode dat het interieur van het huis per vertrek verschilde. In 1873 merkte iemand op: ‘The modern Frenchman dwells in the eighteenth century, he sleeps in that century likewise, but he dines in the sixteenth, than on occasion he smokes his cigar and enjoys his coffee in the Orient, while he takes his bath in Pompeij’. 151 Men vond dat kamers een eigen karakter hadden, dat gekozen werd op basis van hun functie. 152 Huizen hadden in de negentiende eeuw voor elke woonbezigheid een vertrek. De maaltijden werden genuttigd in de eetkamer, waarna men kon biljarten in de biljartkamer. Mannen hadden hun eigen studeerkamer, wat ook wel de bibliotheek genoemd werd. Gasten werden ontvangen in de mooie salon, terwijl het boudoir het privé-vertrek van de vrouw was. Het boudoir was afkomstig uit Frankrijk en bestond sinds de achttiende eeuw. Hier trok de vrouw zich terug om te lezen, te schrijven en te borduren. 153
148
Bouwdagboek 28 september 1900. Laan 2009: 83. 150 Bouwdagboek 4 juli 1899. 151 Thornton 1993: 308. 152 Laan 2009: 76. 153 Laan 2009: 20. 149
46
Eetkamers, bibliotheken, biljartkamers en woonkamers werden bijna altijd ingericht in Renaissance stijl, terwijl de salon en het boudoir altijd in één van de Lodewijk stijlen werd ingericht. De Hollandse Renaissance werd gezien als een mannelijke en serieuze stijl en was daarom geschikt voor de inrichting van de bibliotheek en de biljartkamer. 154 De Lodewijk stijlen pasten beter in de vrouwelijke vertrekken. Volgens de mannen gebeurde er in deze vertrekken niets serieus en dus paste de vrolijke en elegante stijl hier goed. 155 Ook bij De Wittenburg werden het boudoir en de salon in Lodewijk XV stijl gemaakt. De gekozen stijlen van de vertrekken kwamen in de meeste huizen overeen. Op de Nationale Tentoonstelling die in 1888 in Den Haag gehouden werd stond de meubelfirma Pander met een Oud Hollandse eetkamer en een Lodewijk XVI salon. 156 De firma Mutters leverde in 1896 Lodewijk XV meubelen voor de salon van de Koningin in Paleis Noordeinde. 157 Uit het bouwdagboek blijkt ook dat jhr. Speelman zich voornamelijk bezighield met zijn eigen vertrekken, zoals zijn studeerkamer, en de ‘mannelijke’ onderdelen van het gebouw, zoals het hek en het terras. Mevrouw Speelman hield zich intensief bezig met haar boudoir, de salon en de keuken. Zij hield zich ook bezig met de details, zoals de maten van de schoorstenen en de kleuren van de vertrekken. 158 Samen besloten zij waar de kachels en de verwarming geplaatst werden. 159
154
Laan 2009: 76. Laan 1996: 43. 156 van Voorst tot Voorst 1974: 12. 157 Van Voorst tot Voorst 1992: 363. 158 Bouwdagboek 4 april 1900 en 7 mei 1900. 159 Bouwdagboek 30 mei 1900. 155
47
Toeristische bestemmingen in het Europa van de negentiende eeuw
De stijlen van de kamers lagen van te voren al min of meer vast, maar het echtpaar Speelman had ook talloze voorbeelden. Uit het bouwdagboek blijkt dat hun voorbeelden uit Nederland, Vlaanderen, Frankrijk, Duitsland en Engeland kwamen. Marie van Nieukerken schrijft in zijn mémoires: ‘Dan vertoefden we met beschouwingen en aanwijzingen in Oudenaerde, dan in Fontainebleau, Blois, Chambord, Brugge, dan weer aan de Amsterdamse grachten, in Haarlem of Leeuwarden, of vlakbij, op Voorhout of Vijverberg.’ 160 De voorbeelden die het echtpaar had zijn een weergave van de toeristische bestemmingen in de negentiende eeuw. Impressies van de negentiende-eeuwse Grand Tour werden verwerkt in huizen. Dit hield niet alleen het reizen in het buitenland in, maar juist ook in Nederland zelf. De voorbeelden van het echtpaar Speelman geven daarom een beeld van datgene dat gold als cultureel erfgoed in de negentiende eeuw.
De plattegrond De plattegrond van De Wittenburg is op de bel-étage ontleend aan de plattegronden van Engelse villa’s. De vertrekken liggen namelijk naar Engels voorbeeld om een centrale Hall gegroepeerd. Het grote verschil met de traditionele classicistische villa’s en landhuizen was dat in de 19e eeuw vetrekken werden geplaatst waar ze het best tot hun recht kwamen en niet meer in de symmetrie van het gebouw. De afmetingen van de kamers konden door deze asymmetrische plattegrond zelf bepaald worden. 161 Het is zeer waarschijnlijk dat Johannes van Nieukerken via tijdschriften te weten kwam hoe de plattegronden van Engelse huizen eruit zagen. Zo was er bijvoorbeeld het Engelse tijdschrift The Studio dat werd opgericht in 1893 en bijzonder was omdat het in plaats van tekeningen veel foto’s van gebouwen bevatte. Zo konden ook Nederlandse architecten de plattegronden en gevels van Engelse huizen bestuderen. 162 Niet alleen de architecten, maar ook het echtpaar Speelman was op de hoogte van de Engelse villabouw. Aanvankelijk wilden zij namelijk een Engels bow window in hun kasteel, maar dat is uiteindelijk niet doorgegaan omdat het echtpaar het karakteristieke Engelse effect niet in een Nederlands huis vond passen. 163
160
Ibidem. Voorhout en Vijverberg zijn adressen in Den Haag. De Haan 1986: 76. 162 De Haan 1986: 96. 163 Van Nieukerken 1962: 156. 161
48
De Hall In Engelse villa’s was the ‘Hall’ heel belangrijk. Zo’n ‘Hall’ was niet zoals de huidige Nederlandse hal, het was een ruim vertrek van soms twee verdiepingen hoog waar zich meestal geen trappenhuis bevond en waar gewoond werd. Meestal was er een open haard met stoelen eromheen, afgeleid van de Engelse ‘cosy corner’. 164 Het was een representatief vertrek dat dicht bij de ingang van het huis lag zodat het de bezoeker kon imponeren. Op de negentiende-eeuwse plattegronden van Nederlandse huizen wordt de Engelse term ‘Hall’ vaak vermeld, wat duidt op de Engelse invloed van het vertrek. 165 Maar dit hoefde niet te betekenen dat de inrichting ook naar Engels voorbeeld was. Dat blijkt wel uit de hal van het huis van de weduwe van bankier Teixeira de Mattos aan de Amsterdamse Sarphatistraat (1890). Eduard Cuypers (1859-1927) ontwierp voor haar een ruim vertrek dat lijkt op een Italiaanse Renaissance binnenplaats compleet met pilasters en een mozaïekvloer. Toch oogt deze hal niet te monumentaal, maar juist intiem door het gebruik van vloerkleden en fauteuils. 166 Hoewel het Engelse woord ‘Hall’ op de plattegronden en in het bouwdagboek van De Wittenburg vermeld wordt, lijkt het er meer op dat er gedacht werd aan een ruimte zoals de ‘zaal’ in de Franse Renaissance. Dit blijkt uit de vele verwijzingen in het bouwdagboek naar de Renaissance Loire kastelen waar zelfs een keer over een ‘salle’ (een zaal) gesproken wordt en het ontbreken van verwijzingen naar Engelse villa’s. Dit was de wens van het echtpaar en niet van de architecten. Volgens Marie moest de hal een doorloopruimte worden, maar werd het uiteindelijk een soort woonkamer die afgesloten was van het trappenhuis. 167 Wat voor hal de architecten in gedachten hadden is door deze opmerking niet helemaal duidelijk. Het zou kunnen dat ze een trappenhuis in de hal wilden, omdat dat in de jaren negentig van de negentiende eeuw populair was in Engeland. 168 Maar ook bij hun latere huizen werd de hal een afgesloten vertrek. 169 De hal van De Wittenburg kon via drie kanten begaan kon worden: via de eetkamer door middel van een dubbele schuifdeur, via de salon en via de biljartkamer. In de hall zat men bij elkaar op zitjes bij de schoorsteen en werd thee gedronken. Ook stond er een vleugel. 170
164
Eliëns 2001: 409. Laan 2009: 69. 166 Eliëns 2001: 457. 167 Van Nieukerken 1962: 151 168 Girouard 1979: 292. 169 Bijvoorbeeld Duin&Kruidberg. 170 Mededeling van nazaat van een personeelslid. 165
49
De Loire kastelen Het echtpaar Speelman had een reis gemaakt langs de kastelen aan de Loire, waar mevrouw aantekeningen en schetsen had gemaakt van de dingen die haar opvielen. In die tijd weinig mensen in kastelen als Chambord en Blois geweest en de architecten Van Nieukerken ook niet. 171 Maar de belangstelling voor deze beroemde Renaissance kastelen was groot in de negentiende eeuw, waardoor architecten ook in Nederland kennis konden maken met deze kastelen. In het Bouwkundig Weekblad uit 1888 werd enkele weken lang in elk nummer aandacht besteed aan de Loire kastelen, met afbeeldingen erbij. 172 In het boek Illustrated History of Furniture uit 1893 wordt de oorsprong van de Renaissance in Italië beschreven, maar al snel gaat het verhaal over Frankrijk, waar de kastelen Fontainebleau en Chambord als eerste en meest bijzondere voorbeelden worden genoemd. 173 En in het Museum van Kunstnijverheid in Den Haag waren afgietsels te zien van fragmenten uit Franse kastelen, zoals plafonds en deurpanelen. 174 Volgens het bouwdagboek van De Wittenburg moest de deur naar de eetkamer lijken op de deur van het kasteel in Blois waar Henri IV was vermoord (afb. 17). 175 Henri IV (15531610) was koning van Frankrijk en woonde in verschillende kastelen. De Henri IV stijl was in de negentiende eeuw een begrip, blijkens een veilingcatalogus uit 1841. 176 Het belangrijkste onderdeel in de Hall is de schouw (afb. 19-20). Voor deze schouw werden door Johannes en Marie van Nieukerken dertig schetsen gemaakt, want het echtpaar wilde steeds weer een ander ontwerp. Volgens Marie wilde het echtpaar dat de schoorteen leek op één van de schoorstenen van het kasteel Chambord aan de Loire. De marmeren consoles van de uiteindelijke schouw werden in Frankrijk gemaakt blijkens een tekening uit het archief waarin zich ook alle nota’s en brieven en schetsen van leveranciers bevinden (afb. 18). 177 Boven de opening van de schoorsteen kwam een doorlopend gegoten Louis XIII fries dat in Friesland gemaakt werd. In het bouwdagboek spreekt men over een fries met kinderfiguurtjes, waarmee putti worden bedoeld. 178 Het fries is een ode aan de welvaart waarop engeltjes te zien zijn die in een triomftocht de opbrengst van het land en van de jacht dragen. Ook dragen ze guirlandes. 179 171
Van Nieukerken 1962: 152. Kromhout 1888. 173 Litchfield 1893. 174 Haaxman 1892: 12. 175 Bouwdagboek 15 januari 1901. 176 Van Voorst tot Voorst 1974: 15. 177 Vanaf 12 dec 1900 wordt er over de marmeren consoles gesproken in het bouwdagboek. 178 Bouwdagboek 16 oktober 1900. 179 Van Lit 2002: 80. 172
50
17. Hall met dubbele deur naar eetkamer. Foto uit 1915.
18. Ontwerp voor het leveren van de marmeren consoles voor de schoorsteen. Datum onbekend.
51
De lijst en het fries werden door beeldhouwer A. Alexander voor 40 gulden in de schoorsteenkap geplaatst. 180 Op de foto uit 1915 is nog een onderdeel te zien onder het fries, maar hier wordt niet over gesproken in het dagboek. Er werd geen vuur gestookt in de schoorsteen, maar er werd een kachel geplaatst. In het midden kwam een tegeltableau. 181 Voor de schoorsteen moest een marmeren vloerplaat komen, die moest lijken op de plaat in de achtersalon op het adres van het echtpaar Speelman in Den Haag, het Lange Voorhout 21. 182 Het plafond van de Hall moest overeenkomen met de ‘salle’ van het kasteel van Henri III (1551-1589) in Blois, maar later wilde mevrouw een plafond zoals het plafond van Cluny in Parijs. 183
19. Schoorsteen in de Hall. Datum onbekend.
180
Bouwdagboek 15 januari 1901. Ibidem. 182 Bouwdagboek 18 maart 1901. 183 Bouwdagboek 22 maart 1901 en 3 april 1901. 181
52
20. Schoorsteen in de Hall in de huidige situatie. Ten tijde van de bewoning door de fam. Speelman hing er een ander schilderij boven.
Boersch snijwerk Ook de eetzaal moest een vroeg Renaissance uitstraling krijgen. Het stadhuis in Haarlem diende als voorbeeld. 184 Er moesten vroeg Renaissance kariatiden in de schouw verwerkt worden die het echtpaar ergens gekocht had. 185 Kariatiden zijn gebeeldhouwde vrouwfiguren die fungeren als dragende zuil. Maar teruggekomen van hun reis uit Zeeland nam het echtpaar nieuwe kariatiden mee, dit maal een mannenfiguur (een atlant) en een vrouwenfiguur. Die waren in betere staat en bovendien niet zo schaars gekleed als het vorige paar. Uit de koepelkamer werden twee tegeltableaus meegenomen voor de wand van de schoorsteen. 186 Dit zijn twee authentieke achttiende eeuwse paardtegeltableaus met voorstellingen van Willem Carel Hendrik Friso van Oranje-Nassau (1711-1751) te paard. Vergelijkbare tegels kwamen veelvuldig voor in het blauw of in het paars en beeldden altijd een vorstelijk persoon uit (afb. 21-22). 187
184
Bouwdagboek 6 november 1899. Van Nieukerken 1962: 150. 186 Bouwdagboek 15 januari 1901. 187 Kok 1949: 97. 185
53
21. Schoorsteen eetkamer. Huidige situatie.
22. Schoorsteen eetkamer met tegeltableau. Huidige situatie.
De lambrisering van de wanden en het beeldhouwwerk werden vervaardigd door de Friese meubelmaker Terpstra, iemand die oude Friese kasten en andere meubels namaakte. Jaren later schrijft Marie van Nieukerken nog met minachting over de kwaliteit van dit imitatiewerk: ‘Het was moedwillig geforceerd handwerk met slecht boersch snijwerk.’ 188 Hij
188
Van Nieukerken 1962: 155.
54
beschouwde de eetzaal hierdoor achteraf zelfs als een mislukking. 189 Het plafond van de eetkamer moest eruit zien als het ‘plafond in Bremen’ (afb. 23-24). 190 Welk plafond is onduidelijk, maar in Bremen was veel vroege Renaissance architectuur.
23. Ontwerp plafond eetkamer.
24. Plafond eetzaal, huidige situatie.
De kamer van jhr. Speelman De studeerkamer van meneer Speelman, ook wel de bibliotheek genoemd, is in Renaissance stijl voltooid. Aanvankelijk was het de bedoeling om de hele kamer in barok stijl te maken. 191 Ook wilde jhr. Speelman een stuc plafond zoals in de grote zaal op kasteel Duivenvoorde. 192 189
Van Nieukerken 1962: 155. Tekening NAI en Bouwdagboek 22 maart 1901. 191 Bouwdagboek 4 juli 1899. 192 Bouwdagboek 14 november 1899. 190
55
Op de foto’s is te zien dat dit niet is uitgevoerd en dat er een balkenplafond is gemaakt. De Lodewijk XIV betimmering en schoorsteen waren al in het bezit van het echtpaar Speelman. Maar naar mate het bouwproces vorderde werd er besloten een schoorsteen te maken die leek op de schoorsteen in het Haags Gemeentemuseum (bijlage 5). 193 Mulder en beeldhouwer A. Alexander werden naar dit museum gestuurd om de schoorsteen te bekijken. Het huidige Gemeentemuseum staat op een andere plek dan toen in 1900. Het museum was gehuisvest in de Sint Sebastiaansdoelen op de hoek van de Korte Vijverberg en het Toernooiveld. Het zeventiende-eeuwse pand was sinds 1884 een museum. 194 Uit het bouwdagboek is niet duidelijk om welke schouw het gaat, maar in het boek Huisraad en Binnenhuis in Nederland in vroegere eeuwen van K. Sluyterman uit 1918 staat een afbeelding van een schouw uit het Haags Gemeentemuseum. Deze laat zeventiende-eeuwse schouw is duidelijk gekopieerd door Van Nieukerken (af. 25-26). 195 De kamer van jhr. Speelman was ingericht met het moderne comfort: er stond een kachel, er was elektrisch licht en er werd een kluis ingebouwd. 196 Deze kluis kwam van de firma Lips in Dordrecht en bevond zich achter de wapenkast (afb. 27). 197 De firma Lips was bekend en stond in 1897 op de Nationale Tentoonstelling van nijverheid en kunst in Dordrecht. 198 De vloer van de kamer wilde jhr. Speelman zoals in de zalen van de Witte Sociëteit in Den Haag. 199 De elite van Den Haag trof elkaar op deze deftige sociëteit. Het gebouw van deze sociëteit werd in 1870 gebouwd door Cornelis Oudshoorn. Het gebouw was geïnspireerd op Italiaanse paleizen en was in neo-Renaissance stijl. 200 Bij de eerste steenlegging was de vader van jhr. Speelman, Sible, aanwezig. Hierdoor en gezien de positie van jhr. Speelman in Den Haag is het bijna zeker dat ook hij lid was van De Witte. Het gebouw werd echter in 1899 uitgebreid en deels vervangen door Mutters in Art Nouveau stijl, waardoor het moeilijk te bepalen is welke vloer als voorbeeld diende. Bovendien waren er meerdere zalen in het gebouw. Maar de leeszaal en de bibliotheek waren in Renaissance stijl, dus het is goed mogelijk dat jhr. Speelman die bedoelde. 201 Juist deze zalen werden door Mutters onder
193
Bouwdagboek 9 november 1900. Van Lit 1989: 50. 195 Sluyterman 1918: 60. 196 Bouwdagboek 30 mei 1900, 13 juli 1900. 197 Factuur 25 juli 1899, gemeentearchief Wassenaar. 198 Officiële catalogus van de nationale tentoonstelling van nijverheid en kunst. 1897: 42. 199 Bouwdagboek 3 september 1900. 200 De Regt 1986: 127. 201 De Gou 2002: 164. 194
56
handen genomen in 1900, waardoor het mogelijk is dat jhr. Speelman de vloer na wilde maken omdat ze in het gebouw van De Witte verloren gingen.
25. Schouw Haags Gemeentemuseum
57
26. De schouw in De Wittenburg, 1915.
27. Wapenkast met daarachter een kluis, 1915.
58
28. Bibliotheek, 1915.
59
Een Hindelooper biljartkamer Over de biljartkamer staat weinig genoteerd in het bouwdagboek. Wellicht hechtte het echtpaar minder belang aan de kamer. De biljartkamer lag tussen de hall en de studeerkamer van Helenus Speelman. De kamer was in vroeg Renaissancestijl en bevatte een schoorsteen (afb. 29-30). In het midden stond een grote biljarttafel. Toen het bouwproces vorderde werd er besloten om een Hindelooper betimmering aan te brengen. In de negentiende eeuw waren de Hindelooper kamers erg populair. Dit kwam mede door de Historische Tentoonstelling in 1877 in Leeuwarden waar Friese oudheden te zien waren en waar een Hindelooper kamer gereconstrueerd was. In de vijf maanden dat de tentoonstelling te zien was kwamen er 38.000 bezoekers. 202 Op de Haagse kunstnijverheid tentoonstelling in 1888 waren er ook veel Hindelooper meubels en een kamer te zien. Ook was er een kamer te koop. 203 De keuze voor een Hindelooper kamer werd ook mede bepaald omdat de familie van jhr. Speelman oorspronkelijk Fries was. Helenus was geboren in Amsterdam, maar zijn vader in Friesland. Marie schrijft: ‘Zeer verheugd was de heer Speelman en het deed zijn Friese hart goed toen hij kon zeggen dat hij een oude Hindelooperbedstedewand met een bijpassende deur had aangekocht.’ 204
29. Schets voor de biljartkamer. 202
De Jong 2002: 16. Officiële catalogus der nationale tentoonstelling van oude en nieuwe kunstnijverheid. 1888. 204 Van Nieukerken 1962: 156. 203
60
30. De biljartkamer
De vertrekken van Sophie Speelman Een salon was in de negentiende eeuw het domein van de vrouw. Sophie Speelman richtte haar eigen vertrekken in. Marie van Nieukerken schrijft over haar: ‘Vooral mevrouw Speelman beschikte over een bijzondere smaak welke al dadelijk merkbaar was aan de manier waarop zij,- die het voorrecht daarenboven had over een mooi slanke figuur te beschikken,zich kleedde. Ik zie haar nog op het bouwterrein aankomen in haar lange blauwe met witte zijde gevoerde cape met een kleurig geborduurde bloemenrand langs de onderzijde.’ 205 Dat mevrouw Speelman veel met mode bezig was blijkt wel uit de vondst van tientallen nota’s van Parijse modehuizen die aan haar gericht waren. Deze betroffen vooral dure hoeden. 206
205 206
Van Nieukerken 1962: 139. Van Gurp 1969.
61
Verschillende mensen die mevrouw Speelman gekend hebben zeggen dat zij bijzonder knap was en dat zij het zelfs betreurde dat haar drie dochters minder knap waren. 207 Elegant als zij was, richtte mevrouw Speelman haar salon ook zo in. De salon ligt aan de achterzijde van het huis en is verbonden met de hal en het boudoir. De lichte kleuren en het gebruik van stucwerk bij het plafond en in de panelen geven het vertrek een fijne allure (afb. 31-32). De kleur van de salon was parelgrijs met witte ornamenten. Maar het meest opvallende aan deze salon zijn de beschilderde behangsels (afb.33-34 en 36). De maker van de schilderingen is onbekend, maar zeker is dat het gaat om werk uit de Haarlemse school uit het einde van de achttiende eeuw. Waarschijnlijk kwamen ze uit een huis in Amsterdam en heeft Van Nieukerken de lijst erbij laten maken. Oorspronkelijk was het een mooi ensemble met arcadische landschappen. Waarschijnlijk zijn ze wel deels overgeschilderd. 208 Over de schoorsteen is weinig bekend, wel is er een factuur van steenhouwer Bach, waarin staat dat hij de Lodewijk XV schoorsteen heeft opgeknapt. 209 Boven de schoorsteen hangt een schilderstuk waarop een klassiek tafereel staat afgebeeld (afb. 35). Mogelijk is dit de godin Demeter, aangezien zij korenaren in haar hand heeft. Daarnaast wordt er in een factuur van schilderijenrestaurateur en verdoeker J.H. Hesterman geschreven over ‘een gekleurde voorstelling betreffende de oogst’. 210 Demeter stond onder andere symbool voor de oogst. Naast de deur naar de hall werd een vitrinekast voor Saksisch porselein ingebouwd. 211
207
Mededeling van C. Collot d’Escury- van der Wyck en nazaat personeelslid. Volgens Charles Dumas van de RKD. 209 Factuur Bach, 28 mei 1900. 210 Factuur J.H. Hesterman &Zn. 11 februari 1901. 211 Bouwdagboek 20 december 1899. 208
62
31. Schets voor het plafond van de salon.
32. Panelen van stuc werk, 1915.
63
33. Beschilderde behangsels, 1915.
34. Beschilderde behangsels, 1915.
64
35. Recente foto van de schouw met schilderstuk.
36. Fragment van het beschilderd behang. Recente foto.
65
Blanc Clair Het boudoir was toegankelijk via de salon. Aanvankelijk was de bedoeling dat er een Louis XIV doek van Oud-Clingendael, een witje uit de koepelkamer en een schoorsteen uit de eetkamer op het lange Voorhout in het boudoir zouden komen (afb. 37). Maar de schoorsteen bleek te groot; men vond het niet mooi staan in de kamer. 212 Opvallend aan het boudoir was dat er een nisje in gebouwd werd waarin men kon zitten. De canapé in dit nisje kwam van Oud-Clingendael (afb. 38). Over de stijlen van het boudoir werd getwijfeld door mevrouw Speelman. Hoewel de salon in Lodewijk XV stijl was, bestond aanvankelijk niet het plan om het boudoir ook in deze stijl te vervaardigen. Er werd gedacht aan een kamer in Lodewijk XIV en later Lodewijk XVI stijl. 213 Sophie Speelman veranderde vaak van gedachten over waar bepaalde onderdelen uit de twee huizen moesten komen. Op 30 april 1900 werd besloten dat haar boudoir een Lodewijk XVI lijstje boven de schoorsteen kreeg dat nog op het Voorhout in Den Haag in haar slaapkamer aanwezig was. 214 Maar bij de volgende afspraak met Marie van Nieukerken, op 5 mei, werd het hele plan gewijzigd en werd besloten om een Lodewijk XV lijst uit de koepelkamer te gebruiken, gelijkend op de kamer van de keizerin in Karlsruhe. 215 Nadat dit besloten was werd er getracht een bijpassende Lodewijk XV nis te kopen bij antiquair Theunissen in Amsterdam. 216 Maar Van Nieukerken vond de nis wel duur. De nis kostte namelijk 90 gulden, maar hij wilde er 75 gulden voor betalen. 217 Over de hoge kosten werd wel vaker gesteggeld. Zo vond er op tien mei een gesprek plaats tussen Marie van Nieukerken en mevrouw Speelman over het beeldhouwwerk voor haar boudoir. Dit zou 600 gulden gaan kosten, waarop mevrouw vroeg hoeveel het had gekost als de kamer toch in Lodewijk XVI stijl gemaakt zou worden. Marie antwoordde dat dit minder duur was geweest, namelijk 400 à 450 gulden. Maar er was nog 3050 gulden over voor beeldhouwwerk, dus mevrouw besloot om toch voor de Lodewijk XV stijl te kiezen. 218 De kleur van het boudoir moest zo worden als de salon van het huis van de heer Snouck Hurgronje: ‘blanc clair’, de term voor fel wit. 219 Volgens de dochter van de chauffeur van mevrouw Speelman, die het boudoir vanaf 1924 wel eens zag, was het vertrek erg schattig en was het houtsnijwerk bijzonder. Het was een veel 212
Bouwdagboek. 2 april 1900. Bouwdagboek 17 april 1900. 214 Bouwdagboek 30 april 1900. 215 Bouwdagboek 5 mei 1900. 216 Bouwdagboek 7 mei 1900. Zie ook tekening nr. 251 NAI en foto nis met canapé. 217 In het dagboek staat: gesprek met de architect. Dit is dus Johannes van Nieukerken. Bouwdagboek 7 mei 1900. 218 Bouwdagboek 10 mei 1900. 219 Bouwdagboek 9 oktober 1900. 213
66
intiemere kamer dan de salon, door het bankje, de stoelen met kussentjes en de overeenstemmende kleuren van de muren en de gebruikte stoffen. 220
37. schoorsteen met spiegel en witje, 1915.
38. Nisje met canapé, 1915.
220
Mededeling nazaat van een personeelslid.
67
Privé-vertrekken Over de vertrekken op de eerste verdieping wordt in het bouwdagboek veel minder geschreven. Dit is erg jammer, want deze vertrekken zijn bij de verbouwing in de jaren zestig geheel verdwenen. Hier lagen de privévertrekken, zoals de slaapkamers van het echtpaar en de badkamer. Het aantal tekeningen van deze kamers is ook veel minder dan van de vertrekken op de bel-étage. Het zou natuurlijk zo kunnen zijn dat deze tekeningen wel gemaakt zijn, maar niet zijn bewaard, maar gezien het feit dat er ook in het dagboek niet naar verwezen wordt denk ik dat de tekeningen nooit gemaakt zijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de kamers op de bel-étage dienden om het bezoek te imponeren, terwijl op de eerste verdieping bijna nooit bezoek kwam. Weliswaar was er een logeerkamer, maar die werd waarschijnlijk alleen gebruikt door nauwe relaties. Deze kamers hoefden dus niet zo bijzonder te zijn als de ontvangstkamers en daarom werd er minder aandacht aan besteed. Een tweede reden kan zijn dat het echtpaar voor de bouw al goed wist hoe de kamers eruit moesten zien en dat er daarom geen nieuwe schetsen of aanpassingen gemaakt hoefden worden. Maar gezien de wispelturigheid van het echtpaar, dat blijkt uit het bouwdagboek, lijkt dit me onwaarschijnlijker. Via een brede houten trap kwam men op de eerste verdieping. De Van Nieukerkens maakten deze trap zelf, want, zo schrijft Marie: ‘wij hebben de naam, en mijn Vader had hem toen al, mooie en gemakkelijke trappen te maken’. Het ontwerp van de trap beviel de heer Speelman meteen. Als kind gleed hij namelijk altijd van de brede leuning van zo’n zelfde soort trap. Halverwege het trappenhuis kwam een klein vertrek. Zo’n toevallig element vond jhr. Speelman karakteristiek voor een kasteelachtig huis. In dit vertrek sliep de knecht (afb. 39). 221 De kamers op de eerste verdieping lagen aan een lange gang (afb. 40). Hiermee verschilde de plattegrond dus van de bel-étage. Op de plattegrond van De Wittenburg staan twee vertrekken vermeld die ‘kamer MM’ heten. Ze liggen aan de achterzijde van het gebouw en aan het eind van de gang. Ik denk dat met ‘MM’ ‘mijnheer’ en ‘mevrouw’ bedoeld wordt. Uit het dagboek blijkt ook dat het echtpaar elk een eigen slaapkamer had. In beide vertrekken kwam een Louis XIV schoorsteen (afb. 41-42). 222 Verder staat er niets in het bouwdagboek over deze kamers. De dochter van de chauffeur van mevrouw Speelman herinnert zich wel dat er op de slaapkamer van mevrouw Speelman een enorm hemelbed stond. 223
221
Van Nieukerken 1962: 143. Bouwdagboek 17 februari 1900. 223 Mededeling nazaat van een personeelslid. 222
68
Ook herinnert zij zich de badkamer: die had een lambrisering van blauw-witte tegels. Volgens het bouwdagboek was deze lambrisering 1.50 meter hoog en werden hiervoor 1000 tegels besteld bij Van Vucht in Harlingen. Ze waren inderdaad blauw en wit. 224 Ook staat er een catalogusnummer bij, dus waarschijnlijk waren het nieuwe tegels, die wellicht in oude stijl gemaakt waren. Alle andere tegels, bijvoorbeeld die voor de keuken, werden bij Ravenstein in Utrecht besteld. Waarom de badkamertegels uit Harlingen moesten komen blijft een raadsel. Jammer genoeg zijn er geen foto’s of tekeningen van de badkamer gevonden. Op alle slaapkamers stond ook een zitbad dat door het personeel gevuld werd met heet water. Voor de dochters waren er aparte kamers: een kinderkamer, een speelkamer, een leerkamer en twee freulekamers (afb. 43). Als gevolg van de aanleg van het kamertje in het trappenhuis was er in de leerkamer een verhoging (afb. 44). Marie had een aquarelontwerp gemaakt van deze kamer. Toen het echtpaar deze zag waren zij gelijk enthousiast. Uit een ander huis werden beschilderde behangsels gehaald, die Marie boers vond. Ze waren volgens hem van het type dat men in de achttiende eeuw in bescheiden woningen had hangen. Kennelijk vond hij ze niet goed genoeg voor De Wittenburg. Het echtpaar wilde ook dat de schilder Kramer de muren met ‘aquareleffect’ schilderde, precies zoals op de tekening. Dat was natuurlijk onmogelijk. 225 Eén van de logeerkamers bevond zich boven de vestibule. Dit vertrek kreeg een groene Louis XV schoorsteen met duifjes (afb. 45). 226 Opvallend is dat er één kamer in het huis in ‘empirestijl’ gemaakt werd: namelijk één van de freulekamers. 227
224
Bouwdagboek 19 september 1900. Van Nieukerken 1962: 150. 226 Bouwdagboek 17 februari 1900. 227 Bouwdagboek 23 juli 1900. 225
69
39. Trappenhuis, 1915.
70
40. De gang op de eerste verdieping, gezien vanuit de linnenkamer, 1915.
71
41. Slaapkamer van mevrouw Speelman, 1915.
72
42. Zitbad in de slaapkamer oorspronkelijk van jhr. Speelman, 1915.
73
43. Slaapkamer Freule, 1915.
74
44. De leerkamer met beschilderde behangsels, rond 1900.
45. Schouw afkomstig uit de logeerkamer van De Wittenburg. Deze werd onlangs te koop aangeboden bij het Zeeuws Veilinghuis. 1e helft 18e eeuw.
75
46. Grote logeerkamer, 1915.
76
Identiteit boven authenticiteit
Historische interieurfragmenten krijgen bij het inbrengen in een ander huis een nieuwe context. Het object wordt toegeëigend door de nieuwe eigenaar en krijgt zo een nieuwe betekenis. De manier waarop een object wordt hergebruikt en opnieuw wordt gedefinieerd zegt iets over de gebruiker van het object. Waarom kiest iemand juist voor dat voorwerp en wat wordt de nieuwe functie ervan? Kopytoff noemt deze levensloop ‘The biography of things’. Het echtpaar Speelman reisde veel en nam dan wel eens fragmenten mee die zij in het huis verwerkt wilden zien, zoals de vroeg Renaissance karyatiden uit Zeeland die zijn verwerkt in de schouw van de eetkamer. 228 Marie van Nieukerken schrijft in zijn mémoires over oude stukken betimmering, schoorstenen, schoorsteenbetimmeringen, spiegels, losse fragmenten en wandschilderingen die zijn verwerkt in De Wittenburg. 229 Het verplaatsen van interieurs gebeurde op grote schaal in de negentiende eeuw. Dit gebeurde ook in andere landen, zoals Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten. Gezien het feit dat welgestelden vaak meerdere huizen bezaten, bijvoorbeeld een huis in de stad en een buitenhuis, werden interieurfragmenten soms van het ene huis naar het andere huis verplaatst. 230 Voor en ook nog tijdens de bouw van De Wittenburg woonde meneer en mevrouw Speelman op het Lange Voorhout in Den Haag. Ze bleven hier wonen tot 1902 of 1903. 231 Ook woonde het gezin op Oud Clingendael. Van beide huizen zijn onderdelen meegenomen naar de Wittenburg. Zo kwam er in de leerkamer een Lodewijk XV witje uit de eetkamer van het Voorhout. 232 Ook werden er veel onderdelen mee genomen uit de ‘koepelkamer’. Waar die koepelkamer zich bevond is onduidelijk. Bij Oud Clingendael bevond zich een koepelhuis, dat in 1905 werd verbouwd door het bureau Van Nieukerken voor jhr. Speelman. 233 Maar gezien de kostbare spullen die het volgens het bouwdagboek hier weggehaald werden lijkt het me onwaarschijnlijk dat daar deze koepel mee bedoeld wordt (afb. 47). De al eerder genoemde zeventiende-eeuwse tegels uit de Hall kwamen hier vandaan.
228
Van Nieukerken 1962: 157. Ibidem. 230 Koldeweij 1998: 80. 231 Wijsenbeek-Olthuis 1998: 251. 232 Bouwdagboek 19 april 1900. 233 Lucassen 1998: 115. 229
77
47. Koepeltje van Oud Clingendael, ca. 1920.
Het kwam ook voor dat bouwfragmenten op een veiling of bij een kunsthandelaar gekocht werden om deze in een ander bestaand of nieuw te bouwen huis te plaatsen. 234 Deze interieurfragmenten kwamen vaak uit huizen die gesloopt werden. Dat waren er veel, want in veel steden vond er eind negentiende eeuw een stadsuitbreiding plaats, waarvoor nieuwe wijken en wegen moesten worden aangelegd. In Amsterdam bijvoorbeeld werden er grachtenpanden gesloopt voor de aanleg van de Raadhuisstraat, waardoor de schouwen, betimmeringen en andere onderdelen uit deze huizen vrij kwamen. Enkele kamers uit deze huizen zijn geheel overgebracht naar het Stedelijk Museum, waar ze dienden als stijlkamers. 235 Het feit dat oude interieurs niet alleen in huizen bewaard bleven, maar zelfs in musea werden opgesteld, geeft aan dat er waardering voor was. Het echtpaar kocht interieurfragmenten onder andere in Holland, Zeeland, Friesland en Groningen. Volgens Marie van Nieukerken kocht jhr. Speelman wat hij mooi vond en wist hij niet waar of hoe het fragment geplaatst zou kunnen worden. Marie schrijft hierover: ‘Er waren er mooie, ook meer curieus dan mooie onder; karakter hadden ze alle. Met maten, noch met de vraag of het passend zou zijn te maken werd met de aankoop rekening gehouden..’ 236 Omdat het kopen van oude onderdelen voornamelijk via het echtpaar ging, staat er weinig in over de herkomst van deze fragmenten in het bouwdagboek. Wel is het opvallend dat er geen ‘exotische’ fragmenten in het huis kwamen. Er was bijvoorbeeld geen Moorse kamer of een Japanse. Maar zoals gebruikelijk was in de 234
Koldeweij 1998. Deze kamers bevinden zich nu in de collectie van het Amsterdams Historisch Museum. 236 Van Nieukerken 1962: 147. 235
78
negentiende eeuw bevatte De Wittenburg wel meubels en objecten uit andere landen. Dat is te zien op een foto waar één van de dochters Speelman in de Hall staat. Typerend is dat zij in een Spaans kostuum poseert voor een Spaans kunstkastje waarop onder andere een cloisonné object (uit China of Japan) staat ( afb. 48).
48. Riemke Speelman poseert voor het Spaanse kunstkastje, 1915.
79
Imitatio, aemulatio Uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat in de negentiende eeuw het verleden een grote rol speelde. Oude fragmenten werden hergebruikt, maar er werden ook veel dingen nagemaakt in oude stijl. Het namaken van een ander meubelstuk getuigt wellicht van weinig originaliteit, maar er is geen reden om hier neerbuigend over te doen. Ook de nagebootste meubels waren zeer vakkundig gemaakt, waardoor ze soms duurder waren dan de authentieke oude meubels. Bovendien werden meubels niet nagemaakt uit gebrek aan creativiteit, maar juist als ode aan het verleden. 237 Het beroemde Louis XV Bureau du Roi dat in Versailles stond werd uit bewondering veel nagebootst. 238 Nagemaakte meubels werden gretig gekocht, omdat ze geen ouderdomsslijtage hadden. 239 Een ander voordeel was dat deze meubels soms geschikt gemaakt werden voor de negentiende-eeuwse vertrekken en aan het moderne comfort. 240 In veel landen werden meubels in ‘oude stijl’ vervaardigd. De traditionalistische architect Edwin Lutyens (1869-1944) vervaardigde interieurs die er al oud uitzagen. Net zoals Van Nieukerken in Nederland, werkte hij voor de vermogende klasse in Engeland die een huis in een stijl wilden waarmee het leek alsof het huis al jaren in de familie was. 241 Om een plafond in zeventiende-eeuwse stijl te maken werd het nieuwe hout berookt met ammoniadampen zodat het een oude bruine kleur kreeg. 242 Het architectenbureau Van Nieukerken had geen bezwaar tegen in oude stijl vervaardigde meubels en interieurfragmenten. In 1882 schreef Johannes van Nieukerken een stuk over antieke meubelen in het Bouwkundig Weekblad. Hij schrijft: ‘Het is van ondergeschikt belang of het meubileren ener zaal met werkelijke oude, dan met in navolging daarvan, nieuw gemaakte meubelen plaats vindt’. 243 Ook zijn zoons Marie en Johan hadden hier geen bezwaar tegen. Het feit dat Johan bij meubelmaker Pander werkte, waar alleen maar dit soort meubels gemaakt werden, geeft dat aan. In het al eerder genoemde boek van K. Sluyterman Huisraad en Binnenhuis in Nederland in vroegere eeuwen, staat een foto van een Lodewijk XVI salon uit het huis op de Prinsessegracht 28 in Den Haag als voorbeeld van een achttiende-eeuws interieur. Marie schreef hier later met plezier over in zijn mémoires: op het plafond na, was deze kamer in zijn
237
Payne 2007: 8. Ibidem. 239 Van Voorst tot Voorst 1992: 293. 240 Payne 2003: 97. 241 Inskip 1986: 27. 242 Van der Pluym 1954: 255. 243 Van Nieukerken 1882: 229. 238
80
geheel door hen nagemaakt in oude stijl.244 Maar Van Nieukerken werkte niet met machinaal vervaardigde ornamenten. De aannemer-architecten, die zich bezig hielden met de woning- en fabrieksbouw maakten dankbaar gebruik van fabrieksornamenten. 245 Maar de meeste ‘echte’ architecten waren hier niet van gediend. Cuypers en zijn aanhangers, dus ook Van Nieukerken, ontwierpen hun ornamenten zelf. 246
Een kachel in een haard Hoewel De Wittenburg het uiterlijk had van een historisch huis, was het tegelijkertijd voorzien van de meest moderne technieken. Er was elektrisch licht, stromend water, een riool, een lift en centrale verwarming. Al deze uitvindingen werden in de negentiende eeuw gedaan, waardoor er op technisch gebied meer veranderde in de negentiende eeuw voor het interieur dan in de twintigste eeuw. 247 Aanvankelijk werden deze nieuwe voorzieningen in openbare gebouwen en fabrieken toegepast. Aan het eind van de 19e eeuw drongen ze door in huizen van gefortuneerden. Daar werden deze moderne elementen vaak weggestopt of kreeg zo’n voorziening historiserende ornamenten. 248 Het is in onze tijd moeilijk voor te stellen hoe belangrijk en baanbrekend deze uitvindingen waren. Opeens kon men ook ’s avonds thuis werken of lezen en kon men ’s avonds uitgaan. Bovendien waren er nu vaste plekken in huis waar licht brandde, in tegenstelling tot de situatie waarbij men zelf de lichtbron ergens moest plaatsen. Elektrisch licht was ook beter voor de gezondheid omdat het geen rook of roet veroorzaakt. Toch bleven veel mensen naast het elektrisch licht en gaslicht ook gebruik maken van olielampen en kaarsen. 249 Ook op het gebied van verwarming werden er vernieuwingen bedacht. Oorspronkelijk werden vertrekken verwarmd door de haard te stoken. Nadeel hiervan was dat er veel warmte verloren ging en dat men bij de haard moest zitten om het warm te krijgen. In de negentiende eeuw kwamen de kachelhaardjes op: een kachel die open kon en waar in gestookt werd. Deze werd in de haard gezet. Ook werden er kolomkachels en porseleinen kachels gebruikt: ronde kachels waar in gestookt werd en die veel warmte gaven zolang ze bijgevuld werden. Maar deze haarden en kachels zorgden wel voor stofoverlast en ruimtes konden niet overal even
244
Van Nieukerken 1962: 32 Van Leeuwen 1993: 15. 246 Lucassen 1998: 4. 247 Laan 1996: 120. 248 Van Leeuwen 1993: 37. 249 Laan 1996: 120. 245
81
goed verwarmd worden. Zo ontstond de behoefte aan een centrale verwarming. 250 Dit berustte op een systeem van hete lucht, stoom of water dat door buizen geleid werd: een calorifère. 251 In De Wittenburg bevond deze zich in de kelder. In veel haarden werd niet gestookt, maar stond een kachel (afb. 40 en 43). Dit vormde een vreemd contrast. Aan de ene kant moest De Wittenburg er uitzien alsof het er al eeuwen stond, maar tegelijkertijd was men wel modern genoeg om elektrisch licht en centrale verwarming te installeren. Dit is een paradox die goed de tijdsgeest van de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw weergeeft.
250 251
Ibidem. Haslinghuis 1997: 114.
82
Nawoord Op 20 juni 1901 brachten een aantal leden van Arti & Industriae een bezoek aan De Wittenburg. Deze leden van de Haagse kunstenaarsvereniging schreven over het huis dat bijna af was. Volgens hen was het gebouwd volgens een ‘logische constructie’ en werd er ‘niet streng’ aan een bepaalde stijl gehoor gegeven. Vooral de hoge mate van comfort werd in het artikel geprezen: er was namelijk elektrisch licht. 252 Marie van Nieukerken schrijft in zijn mémoires over de periode na de bouw van De Wittenburg. De volgende verhalen komen van hem en heb ik niet kunnen verifiëren. Toen de bouw af was waren de kosten volgens de heer Speelman veel hoger geworden dan hij dacht. Dit terwijl elke grote verandering van kosten met hem besproken was. Speelman liet de zaak onderzoeken door een advocaat. Uiteindelijk kwam hier niets uit, maar de verhoudingen tussen jhr. Speelman en Johannes van Nieukerken waren bekoeld. Tot er op een dag een auto stopte voor het kantoor van de architecten. Jhr. Speelman wilde het goedmaken met Johannes van Nieukerken. Na diens excuses vond Johannes hem een ‘ware edelman die ondanks zijn fouten de moed had om zijn excuses te maken’. 253 Zo ontstond er een vriendschap waarin jhr. Speelman vaak zijn hart uitstortte en bekende dat hij ongelukkig was. Zijn vrouw had hem verlaten en hij woonde alleen op De Wittenburg. Ook zakelijk had Speelman problemen. Naar het schijnt had hij veel geld verloren omdat het slecht ging met zijn plantages. Zijn vrouw had nog wel geld, maar die wilde niet meer betalen, omdat jhr. Speelman buitenechtelijke relaties had. 254 Bovendien had hij vlakbij De Wittenburg grond gekocht waar hij zes villa’s wilde laten bouwen. Maar de gemeente Wassenaar had het plan om op deze plek, de zogenaamde Jodenduin, een joodse begraafplaats te maken. Speelman kwam hier in 1905 achter en spande een procedure aan tegen de Haagse Israëlitische Gemeente, die hij na drie jaar verloor. 255 In zijn droevigheid vergeleek Speelman zijn eigen leven met dat van zijn vriend van Nieukerken. Hij zei dat arbeid de grootste zegen was en geld een vloek, dat hij had gewild dat zijn leven anders was verlopen en dat hij zijn talenten had kunnen ontwikkelen. Hij vertelde Johannes dat hij een eind aan zijn leven wilde maken. Marie schrijft: ‘Mijn vader een man van rijper levenservaring, en die nimmer een blad voor zijn mond nam, wees als een trouw vriend scherp op de onjuistheid. Dan waren beiden ontroerd en voelde deze man, lang en tenger met braaf uiterlijk die zich diep rampzalig, op 252
‘De Wittenburg’, Nieuwe Courant: 1901. Van Nieukerken 1962: 167. 254 Interview met nazaat van personeelslid. 255 Archief van de Gemeente Wassenaar over de periode 1896-1929. Inv. Nr. 140, stukken betreft ingediende bezwaarschriften tegen aanleg Israëlitische Begraafplaats. 253
83
ander oogenblik kinderlijk blijde kon zijn, zich weer gesterkt’. 256 Maar op 30 maart 1909 pleegde Helenus Speelman zelfmoord in zijn kamer met zijn pistool. Johannes Van Nieukerken had hem nog die ochtend verteld dat het moediger was om het leven strijdend te doorlopen dan het te ontwijken. Marie beëindigt zijn verhaal over De Wittenburg op de volgende manier: ‘Edelman in de ware zin van het woord als deze man ondanks alles in zijn diepste innerlijk was, heeft hij, ook bij degenen die hij leed veroorzaakte, een mild oordeel achtergelaten’. 257 Na de dood van haar man vertrok Sophie Speelman in 1909 met haar twee dochters naar Den Haag. Frederica Speelman, de oudste dochter, had het huis in 1903 al verlaten. Opvallend is dat zij zich uitschreven uit de Gemeente Wassenaar. Maar in 1910 keren zij terug naar Wassenaar, waar mevrouw Speelman tot 1934 verbleef. Daarna vertrok zij naar huis Archem in Ommen, waar haar dochter en schoonzoon Van der Wyck woonden. Sophie overleed in 1941, waardoor haar twee dochters het landgoed met het kasteel erfden. 258 Deze dochters waren inmiddels getrouwd en woonden elders. Frederica trouwde met jhr. E.R. van der Wyck in 1903 en ging wonen in Huis Archem. Zij kregen drie kinderen. De tweede dochter, Jeanne, trouwde met jhr. Maximiliaan R. Bentinck (1882-1961) (afb. 49). Het echtpaar woonde eerst in Wassenaar in het huis Teylingerhorst. Vanaf 1927 woonden ze in huis Beerse in Ommen. Opvallend is dat Jeanne, net als haar ouders destijds, de bouwtekeningen voor dat huis maakte. Jeanne was net als haar vader een aparte vrouw. Ze gaf niets om uiterlijk vertoon en liep het liefst in oude kleren en laarzen door de natuur, waar ze fotografeerde en schilderde. Haar nicht, An Bentinck, zei over haar: ‘ze kleedt zich zonder smaak, haar loop is vreselijk, maar ze is voor ons altijd heel lief’. In 1938 komt Jeanne om op haar eigen landgoed door een noodlottig ongeluk. 259 De derde dochter, Riemke, trouwde in 1915 met jhr. J.D.H. de Beaufort (afb. 50). Het echtpaar woonde in het huis Ekesteyn, op de Schouwweg 74 in Wassenaar.
256
Van Nieukerken 1962: 168. Ibidem. 258 Janson 1973: 141. 259 Hoogeland 2007: 102. 257
84
49. Jeanne Speelman en haar echtgenoot jhr. M.R. Bentinck.
50. Het huwelijk van Riemke Speelman met jhr. J.D.H. de Beaufort op De Wittenburg. 1915.
85
Tijdens de Tweede wereldoorlog woonde de Duitse officier Dieter en zijn vrouw in het huis. De Wittenburg werd toen goed onderhouden. Na de oorlog woonden er Canadese en Hollandse soldaten. 260 Het pand liep oorlogsschade op, zo was de entree in slechte staat en waren betimmeringen verdwenen of kapot. Het parket was beschadigd en er zaten nauwelijks meer ruiten in het pand, omdat er vanaf het nabij liggende landgoed de Beukenhorst V2 raketten waren afgeschoten. 261 Vanaf 1947 werd het pand door de dochters Speelman verhuurd aan mevrouw Termos, die er een pension van maakte. De spullen die in De Wittenburg stonden zijn verdeeld in de familie en verkocht. 262 In 1955 kocht de Gemeente Wassenaar het pand van de nazaten en verkocht het weer in 1962 aan een groep mensen die er een internationaal ontvangstcentrum van wilde maken voor het bedrijfsleven. In 2001 werd het gebouw benoemd tot Rijksmonument. Tegenwoordig zijn alle belangrijke bedrijven, zoals Shell, Philips en Heineken, lid van De Wittenburg. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, is een vaste bezoeker van De Wittenburg. Hij twijfelt echter of het gebouw nog mee kan met de tijd. Hij zegt: ‘Van binnen is het toch een beetje vergane glorie. Heel erg oud-Hollands op zijn deftigst, met Perzische tapijten, eikenhouten lambriseringen, zeventiende-eeuwse kasten en koningin Emma in de gang.’ Maar het gebouw heeft volgens hem ook wel iets aardigs. Het is ‘als een oude jas, maar wel een cameljas’. 263 De huidige burgemeester van Wassenaar, J. Hoekema, vindt dat de buitenplaatsen en de landgoederenstructuur deel uitmaken van het icoon Wassenaar. De nieuwe functie van De Wittenburg draagt hieraan bij, door de top van het zakenleven in Wassenaar te ontvangen. Bovendien behoort De Wittenburg tot het cultureel erfgoed van Wassenaar. 264
260
Interview nazaat personeelslid. Ibidem. 262 Mededeling van C. Collot d’Escury- van der Wyck. 263 Dekker, W.,Raaij, B. van, ‘Het verdriet van De Wittenburg’. De Volkskrant. 5-12-2009. 264 Interview met J.Th. Hoekema, burgemeester van Wassenaar. 261
86
Conclusie
Het huis weerspiegelt de identiteit van de bewoner. Wie een huis laat bouwen, toont daarmee zijn rijkdom en status. Nog belangrijker is wat voor soort huis de bewoner laat bouwen. Het huis moet indruk maken op de mensen die er komen. Vandaar dat de architectuur van een huis veel zegt over de levensstijl van een bewoner, zoals Girouard al opmerkte. Uit deze scriptie blijkt dat het onderzoek naar de wensen van de opdrachtgever inzicht geeft in de architectonische stijl van een huis. Bij de bouw van De Wittenburg had het echtpaar veel in te brengen. Zij bepaalden hoe het huis eruit kwam te zien en de architecten Van Nieukerken hadden de gave om zich in te leven in het echtpaar en hun wensen vorm te geven. Bij de bouw van het landhuis was alles mogelijk: er kon geput worden uit alle stijlen uit het verleden en elk detail werd met de grootste aandacht uitgewerkt. Dit gold voor het exterieur, het interieur en de tuin. Het echtpaar Speelman en de architecten Van Nieukerken eigenden zich het verleden op verschillende manieren toe. Met de keuze van de architect gaf het echtpaar aan dat zij een gebouw in traditionele stijl wilden. De architect had immers daarvoor ook laten zien dat hij voornamelijk in Hollandse Renaissance stijl ontwierp. Vervolgens wilde het echtpaar een kasteelachtig landhuis en geen modern huis. Ook het interieur bestond uit allerlei stijlen uit het verleden, zoals de Hollandse Renaissance en de Lodewijk stijlen. De keuze van authentieke en nagemaakte historische bouwfragmenten geeft ook weer dat het echtpaar een huis wilde dat zich kon spiegelen aan een oud kasteel. Niet voor niets werd er achter De Wittenburg een vijver aangelegd dat deed denken aan een slotgracht en koos tuinarchitect Copijn voor een tuin die rechtstreeks uit de zeventiende eeuw kwam. Typerend voor de tweede helft van de negentiende eeuw is dat het gebouw niet in de stijl van één periode vervaardigd is. Het was gangbaar om voor verschillende neostijlen te kiezen. Het zou echter onjuist zijn om De Wittenburg slechts te beschrijven als een huis dat bestaat uit neostijlen. Uit het bouwdagboek is op te maken dat het echtpaar voor specifieke voorbeelden koos die bewust en onbewust verwezen naar hun identiteit. Johannes van Nieukerken ontwierp voor de elite van Nederland. Door deze architect te kiezen plaatste het echtpaar zich tussen de mensen die ook een huis van het bureau Van Nieukerken hadden. Zowel de familie Speelman als Sloet van Oldruitenborgh behoorde tot de nieuwe adel, maar door een buitenplaats te bezitten konden zij zich meten met oudere adellijke families die een buitenplaats bezaten. Bovendien sloot de gekozen Oud-Hollandse stijl aan bij het beeld wat zij van zichzelf wilden tonen: een adellijke familie die belangrijk was. 87
Er zal ongetwijfeld meegespeeld hebben dat jhr. Speelman afstamde van de zeventiendeeeuwse Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Cornelis Speelman. Door een huis te laten bouwen in de stijl uit de periode dat zijn voorvader leefde kon hij eraan refereren. Bovendien moest het huis lijken op Zuylesteyn, het kasteel waar jhr. Speelman gewoond had. Ook de inrichting van het huis weerspiegelde de identiteit van jhr. Speelman. Zo was hij oorspronkelijk Fries en wilde hij daarom een Hindeloper kamer hebben. Hierbij zal ook meegespeeld hebben dat Hindeloper kamers in die periode ongekend populair waren. Vooral Sophie Speelman was erg bezig met de laatste mode. Dat blijkt niet alleen uit de hoeden die zij uit Parijs bestelde, maar ook uit haar keuzes in het interieur. De kleur van haar boudoir moest hetzelfde zijn als van het vertrek van hun vriend jhr. Snouck Hurgronje. Bovendien wilde zij haar reisimpressies tonen in De Wittenburg. Het echtpaar was namelijk in de Loire streek geweest en mevrouw Speelman had daar aantekeningen en schetsen van gemaakt. De Loire kastelen waren in die periode populair, maar lang niet iedereen was daar geweest. Door elementen van deze kastelen te kopiëren in De Wittenburg kon het echtpaar aan hun vrienden en kennissen laten zien dat zij er al geweest waren. Het kopiëren van onderdelen van andere huizen gebeurde op grote schaal in De Wittenburg. Zo wilde jhr. Speelman precies dezelfde schouw hebben als die in het Haags Gemeentemuseum en een vloer zoals in De Witte Sociëteit. Alleen voorname mensen waren lid van De Witte en door de vloer te kopiëren kreeg de kamer van jhr. Speelman een zelfde soort deftigheid. Dat het een kopie betrof maakte het echtpaar niets uit. Materiële authenticiteit speelde nauwelijks een rol in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Het bureau Van Nieukerken had hier ook geen bezwaar tegen: ‘werkelijk oude, of nieuw gemaakte meubelen, is van ondergeschikt belang’, schreef Johannes van Nieukerken in het Bouwkundig Weekblad. Identiteit werd daarmee verkozen boven authenticiteit. Het was veel belangrijker dat het karakter van het vertrek passend was, dan de kwestie of de kamer uit authentieke onderdelen bestond of niet. Eetkamers en studeerkamers moesten in de Hollandse Renaissance stijl gemaakt worden, terwijl salons en boudoirs in de vrouwelijke Lodewijk stijlen vervaardigd werden. Hoewel het echtpaar Speelman eigen voorbeelden koos, kwamen de stijlen van de vertrekken overeen met de toen gangbare opvattingen over het interieur. De afwerking van de bel-étage nam veel tijd in beslag. De vertrekken op de eerste verdieping kregen veel minder aandacht. Dit kwam omdat op de eerste verdieping nauwelijks bezoek kwam. Dit geeft aan dat het echtpaar erg bezig was met een huis dat zo indrukwekkend mogelijk moest zijn voor hun kennissen. Ook de hoge mate van comfort, 88
zoals de centrale verwarming en elektrisch licht, die bijzonder waren voor die tijd, tonen dit aan. Daarmee geeft deze scriptie niet alleen inzicht in de bouw van De Wittenburg, maar ook in de manier van leven en denken tegen het einde van de negentiende eeuw.
89
Literatuurlijst
Albers, L.H., ‘ Landgoederen in de gemeente Wassenaar, historie en waarde’. Gemeente Wassenaar, 1997. Arnold, D., Reading architectural history. Londen: Routledge, 2002. Baarsen, R. et al., ‘De lelijke tijd’ : pronkstukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895. Amsterdam: Rijksmuseum, 1995. Bakker, B., ‘Schilderachtig’: discussies over term en begrip in de zeventiende eeuw.’ Eck, C. van, (red.)., Het schilderachtige: studies over het schilderachtige in de Nederlandse kunsttheorie en architectuur 1650-1900. Amsterdam: Architectura & Natura Pers, 1994. Becker, H.S., Art Worlds. Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 1982. Beckers, Ch., Wassenaar 1910-1940; een historisch geografische analyse. Scriptie Vrije Universiteit Amsterdam, 1984. Belinfante, J.J., Het werk van de architecten J.J. –M.A. en J. van Nieukerken. Den Haag,1929. Bell, C., Lyall, J., The accelerated sublime: landscape, tourism & identity. Westport: Praeger, 2002. Bergvelt, E., Burkom, F. van, Gaillard, K., Van neorenaissance tot postmodernisme: honderdvijfentwintig jaar Nederlandse interieurs 1870-1995. Rotterdam: Uitgeverij 010, 1996. Blok, E. et al., Villa Maarheeze. Hollandsche Rading: Tast, 2008. Boer, P. den, ‘Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’. Laarse, R. van der. (red.) Bezeten van vroeger: erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam: Het Spinhuis, 2005. Burkom, F. van, (red.), Leven in toen: vier eeuwen Nederlands interieur in beeld. Zwolle: Waanders 2001. Cieraad, I., ‘De gestoffeerde illusie’. Huisman, J., et al., Honderd jaar wonen in Nederland. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2000. Clarijs, P., Een eeuw Nederlandse woning. Amsterdam: Querido, 1941. Daniëls, R., Brandwood, G., Ruskin & Architecture. Reading: Spire Books in ass. with the Victorian Society, 2003. Dam, J.D. van, Nederlandse tegels. Utrecht: L.J. Veen, 1988. Dekker, W., Raaij, B. van, ‘Het verdriet van De Wittenburg’. De Volkskrant, 5-12-2009.
90
Denslagen, W., Romantisch modernisme: nostalgie in de monumentenzorg. Amsterdam: Sun, 2004. Eck, C. van, ‘To move, to melt and elevate the mind. Het schilderachtige en de retorica.’ Eck, C. van, (red.), Het schilderachtige: studies over het schilderachtige in de Nederlandse kunsttheorie en architectuur 1650-1900. Amsterdam: Architectura & Natura Pers, 1994. Eliëns, T., ‘1850-1900’. Het Nederlands interieur in beeld 1600-1900. Zwolle: Waanders, 2001. Fock, W. et al., Het Nederlands interieur in beeld 1600-1900. Zwolle: Waanders, 2001. Gevers, A.J., Mensema, A.J., Huis Archem. Alphen aan den Rijn: Canaletto, 2008. Girouard, M., Life in the English country house: a social and architectural history. New Haven: Yale University Press, 1978. Gou, L. de, et al., De Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte: 200 jaar: een heerlijk onderonsje. Den Haag: De Nieuwe Haagsche, 2002. Glopper-Zuijderland, C. de, ‘De Wittenburg’. Open monumentendag 2001, monumentaal interieur Wassenaar. 2001. Groot, A. de, ‘Rationeel en functioneel bouwen 1840-1920’. Bless, F. et al., Het nieuwe bouwen: voorgeschiedenis. Delft: Delft University Press, 1982. Gurp, C. van, ‘Het vervloekte kasteel’. Panorama. 33(1968). Haan, J. de, Villaparken in Nederland: een onderzoek aan de hand van het villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940. Haarlem: Schuyt & Co, 1986. Haaxman, P.A., Officieele catalogus der nationale Tentoonstelling van oude en nieuwe kunstnijverheid. ’s-Gravenhage: Mouton, 1888. Harris, J., Moving rooms. New Haven: Yale University Press, 2007. Haskell, F., Penny, N., Taste and the antique: the lure of classical sculpture, 1500-1900. New Haven: Yale University Press, 1982. Haslinghuis, E.J., Bouwkundige termen. Leiden: Primavera Pers, 1997. Herwaarden, G.W. van (red.), Buitenplaatsen. Zwolle: Waanders, 1998. Hoogeland, W., Schoonheten & de Benincks. Geschiedenis van landgoed, havezate en bewoners. Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2007. Hoogewoud, G., ‘Overzicht van de bouwstijlen in Nederland in de negentiende eeuw’. De negentiende eeuw. 12(1988). Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1988.
91
Hornsby, C., The impact of Italy: the Grand Tour and beyond. London: British School at Rome, 2000. Huisman, J., et al., Honderd jaar wonen in Nederland. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2000. Inskip, P., Edwin Lutyens. London: Academy editions, 1986. Janson, E.M.Ch.M., ‘Kasteel De Wittenburg in Wassenaar’. Holland. 1973. Janson, E.M.Ch.M., Uit de geschiedenis van Wassenaar. Den Haag: Kruseman, 1972. Jong, A.A.M. de, ‘Het Fries genootschap als koploper in museaal besef. Negentiende eeuwse initiatieven tot musealisering van de volkscultuur in Friesland’. Frieslân 8(2002). Jong, S. de, 100 jaar Hollandse Maatschappij voor Landbouw. Wassenaar, Voorschoten en omstreken. 1974. Jong, S. de, J.H. Leliman (1828-1910): eclecticisme als ontwerpmethode voor een nieuwe bouwkunst. Rotterdam: Stichting BONAS, 2001. Kok, I., De Hollandse tegel. Amsterdam: Albert de Lange, 1949. Koldeweij, E., ‘ Verplaatste interieurs en interieuronderdelen op Nederlandse kastelen en buitenplaatsen’. Herwaarden, G.W. van (red.), Buitenplaatsen. Zwolle: Waanders, 1998. Kolen, J., De biografie van het landschap: drie essays over het landschap, geschiedenis en erfgoed. Amsterdam: Vrije Universiteit, 2005. Koopmans, Y., Muurvast en gebeiteld: beeldhouwkunst in de bouw 1840-1940. Rotterdam: Nai Uitgevers, 1997. Kopytoff, I. ‘The cultural biography of things: commoditization as process’. Appadurai, A. The social life of things: commodities in cultural perspective. Cambridge: Cambridge University Press, 1986. Krabbe, C.P., Ambacht, kunst, wetenschap: bevordering van de bouwkunst in Nederland (1775-1880). Zwolle: Waanders, 1998. Krabbe, C.P., ‘Monumenten: architectonische overblijfselen’. Grijzenhout, F. (red.), Erfgoed: de geschiedenis van een begrip. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007. Kromhout, W., ‘De bouwkunst aan de Loire’. Bouwkundig Weekblad 8(1888). Laan, B., ‘Achter de voordeur. Verborgen interieurschatten.’ Ons Amsterdam (9) 2001. Laan, B., ‘Het interieur als kleed, neostijlen in de late 19e eeuw.’ Bergvelt, E., Burkom, F. van, Gaillard, K., Van neorenaissance tot postmodernisme: honderdvijfentwintig jaar Nederlandse interieurs 1870-1995. Rotterdam: Uitgeverij 010, 1996.
92
Laan, B., ‘1850-1940 verbreding, verbetering, vernieuwing.’ Burkom, F. van, (red.), Leven in toen: vier eeuwen Nederlands interieur in beeld. Zwolle: Waanders, 2001. Laan, B., Westra, A., Amsterdamse interieurs. Huizenportretten 1875-1945. Amsterdam: Uitgeverij Sun, 2009. Laarse, R. van der (red.), Bezeten van vroeger: erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam: Het Spinhuis, 2005. Laarse, R. van der, ‘De beleving van de buitenplaats. Smaak, toerisme en erfgoed.’ Laarse, R. van der (red.), Bezeten van vroeger: erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam: Het Spinhuis, 2005. Leeuwen, W.R.F. van, Bouwen in Nederland in de negentiende eeuw. Zutphen: Walburg Pers, 1993. Leeuwen, W.R.F. van, ‘Ons bindt de Vrijheid. Over het werk van Isaac Gosschalk en zijn ontwerpen voor Zeeger Deenik.’ Reguliersgracht 63. Amsterdam: Vereniging Vrienden van Stadsherstel Amsterdam, 2003. Leeuwen, W. van, ‘Rationeel en schilderachtig. Isaac Gosschalk en het begin van de neorenaissance in Nederland’. Archis. 2 (1987). Lit. R. van, Scheffer, C., Jong monumentaal Wassenaar: architectuur en stedenbouw 18001940. Wassenaar: Gemeente Wassenaar, 2002. Lit, R. van, Kastelen en buitenplaatsen in Rijnland. Zutphen: de Walburg pers, 1983. Lit, R. van, Pluijmen, E., Mast, M. van der, Sint Sebastiaansdoelen: Haags Historisch Museum. Zwolle: Waanders, 1989. Lit, R. van, Wassenaarse oudheden. Nieuwkoop: Uitgeverij Heuff, 1987. Litchfield, F., Illustrated history of Furniture, from the earliest to present time. 1893. Lowenthal, D., ‘Fabricating heritage’. History and memory. 10 (1998). Lowenthal, D., The past is a foreign country. Cambridge: Cambridge University Press, 1985. Lucassen, M., Kloosterman, I., Pey, E.B.F., J. J. van Nieukerken (1854-1913), M.A. van Nieukerken (1879-1963), J. van Nieukerken (1885-1962) : architectuur als ambacht ontwerpen voor het patriciaat. Rotterdam: Stichting Bonas, 1998. Meinig, D.W., The Interpretation of Ordinary Landscapes: Geographical Essays. New York: Oxford university press, 1979. Muthesius, H., Das Englische Haus: Entwicklung, Bedingungen, Anlage, Aufbau, Einrichtung und Innenraum. Berlijn: Wasmuth, 1910. Nederland’s adelsboek, 1917. ’s-Gravenhage: Van Stockum, 1917.
93
Nederland’s adelsboek, 2008. ’s-Gravenhage: Van Stockum, 2008. Nieukerken, J. van, ‘Antieke meubelen’. Bouwkundig weekblad 1-2(1882). Nieukerken, M. van, Van leven en bouwen in een architectenfamilie. Ontvangen-gevenstrijden. Niet uitgegeven typoscript, Gorssel, 1942-1962. Officieele catalogus van de Nationale tentoonstelling van nijverheid en kunst: uitgeschreven door de Vereeniging voor Vak en Kunst. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1897. Olyslagers, W.C., ‘Wassenaar op de drempel van de nieuwe tijd’. Janson, Wassenaar toen 25 jaar bestaan. ..: Sijthoff Pers, 1982. Pantus, W., ‘In schilderachtige schakeering. Over de ontwikkeling van de termen ‘schilderachtig’ en ‘pittoresk’in de Nederlandstalige kunstliteratuur sinds de romantiek.’ Eck, C. van, (red.), Het schilderachtige: studies over het schilderachtige in de Nederlandse kunsttheorie en architectuur 1650-1900. Amsterdam: Architectura & Natura Pers, 1994. Payne, C., ‘Introduction’. A Private Collection, Volume II. Important French Furniture and Decorations, inspired by 18th Century Models, including Signed Furniture and Items from the Linke Family Private Collection. [veil. cat.] New York: Sotheby’s, 2007. Payne, C., François Linke 1855-1946: the Belle Epoque of French furniture. Woodbridge: Antique’s collectors’ Club, 2003. Pluym, W. van der, Vijf eeuwen binnenhuis & meubels in Nederland 1450-1950. Amsterdam: Albert de Lange, 1954. Pots, R., Cultuur, koningen en democraten: overheid en cultuur in Nederland. 2e herziende druk. Nijmegen: Sun, 2002. Regt, E., de. Monumenten in Den Haag. ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1986. Ronnes, H., Architecture and élite culture in the United Provinces, England and Ireland, 1500-1700. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2006. Rosenberg, P., Geschiedenis van het Rijksbouwen: Jacobus van Lokhorst. Den Haag: Rijksgebouwendienst, 1987. Roose, E., The architectural representation of Islam. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009. Samuels, M., ‘The biography of landscape’. Meinig, D.W. The interpretation of ordinary landscapes: geographical essays. New York: Oxford university press, 1979. Scheffer, C. ‘De stedenbouwkundige ontwikkeling van een buitenplaatsenlandschap naar een bosrijk villadorp. De waardering voor en omgang met historische buitenplaatsen in Wassenaar na 1900’. Herwaarden, G.W. van, (red.), Buitenplaatsen. Jaarboek Monumentenzorg. Zwolle: Waanders Uitgeverij, 1998.
94
Sluyterman, K., Huisraad en binnenhuis in Nederland in vroegere eeuwen. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1918. Smit, J., ‘Een ‘timmermansaffaire’aan de Reguliersgracht. Toonkamer van ambachtelijk vakmanschap. Reguliersgracht 63. Amsterdam: Vereniging Vrienden van Stadsherstel Amsterdam, 2003. Stamp, G., Goulancourt, A., The English House. Londen: Faber & Faber, 1986. Steenbergen, C., Reh, W., Architectuur en landschap. Bussum: Uitgeverij Toth, 2003. Stenvert, R.,Tussenbroek G. van, Inleiding in de bouwhistorie. Utrecht: Matrijs, 2007. Stokroos, M., Verwarmen en verlichten in de negentiende eeuw. Zutphen: Walburg Pers, 2001. Thornton, P., Authentic decor: the domestic interior, 1620-1920. London: Weidenfeld and Nicolson, 1993. Thornton, P., Seventeenth-century interior decoration in England, France and Holland. New Haven: Yale University Press, 1978. Voorst tot Voorst, J.M.W., van, Haagse meubelmakers uit de negentiende eeuw. Den Haag: Haags Geeentemuseum, 1974. Voorst tot Voorst, J.M.W., Tussen Biedermeier en Berlage: meubel en interieur in Nederland: 1835-1895. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1992. Watkin, D., The Picturesque in Architecture, Landscape and Garden Design. Londen: John Murray, 1982. Wijsenbeek-Olthuis, T. (red.), Het Lange Voorhout, monumenten, mensen en macht. Zwolle: Waanders Uitgeverij, 1998. Woud, A. van der, Sterrenstof: honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2008. Woud, A. van der, Waarheid en karakter: het debat over de bouwkunst, 1840-1900. Rotterdam: Nai Uitgevers, 1997. Wyck, H.M.W. van der, Enklaar-Lagendijk, J., Zuylesteyn. Alphen aan den Rijn: Canaletto, 1982.
Tijdschriften Arti & Industriae. 1(1891). ’s-Gravenhage: Mouton.
95
Bouwkundig Weekblad 2 (1882). Amsterdam: Erven H. van Munster en Zn. Bouwkundig Weekblad 8 (1888). Amsterdam: Erven H. van Munster en Zn Bouwkundig Weekblad 18 (1898). Amsterdam: Erven H. van Munster en Zn. Bouwkundig Weekblad 19 (1899). Amsterdam: Erven H. van Munster en Zn. Bouwkundig Weekblad 20 (1900). Amsterdam: Erven H. van Munster en Zn. Eigen Haard: geïllustreerd volkstijdschrift 23 (1897). Haarlem: Kruseman & Tjeenk Willink. Eigen Haard: geïllustreerd volkstijdschrift 24 (1898). Haarlem: Kruseman & Tjeenk Willink. Eigen Haard: geïllustreerd volkstijdschrift 25 (1899). Haarlem: Kruseman & Tjeenk Willink. The Studio: an illustrated magazine of fine and applied art. 13 (1898). The Studio: an illustrated magazine of fine and applied art. 14 (1899). The Studio: an illustrated magazine of fine and applied art. 15 (1900).
Archieven Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam. Archief Van Nieukerken: NIEU. Over De Wittenburg de nummers: 454-462 en 584. Gemeentearchief Wassenaar, over De Wittenburg: over de periode 1896-1929 inv. nr. 2581. Haags Gemeentearchief, architectenbureau J.J., M.A. en J. van Nieukerken, toegangsnummer 0169. Over De Wittenburg: nr. 76.
96
Bijlagen
1. De Wittenburg anno 2010. Voorzijde.
2. Het voormalig koetshuis, 2009.
97
3. Dienstwoning. 2009.
4. Grenspaal van De Wittenburg met HMS (Helenus Marinus Speelman), 2009.
98
5. Bijschrift van een tekening over de schouw in Mijnheerskamer.
99
Lijst van geïnterviewden Dhr. P.B.J. Elsinger (directeur De Wittenburg) Dhr. J.Th. Hoekema (burgemeester van Wassenaar) Dhr. A. Lels (oud- bestuursvoorzitter De Wittenburg) Jhr. D.R.A.D. van der Wyck (nazaat van de familie Speelman) C.N.F. barones Collot d’Escury- van der Wyck (nazaat van de familie Speelman) Nazaat van een personeelslid van De Wittenburg die anoniem wenst te blijven.
100
Lijst van afbeeldingen Afb. kaft: tekening van De Wittenburg, afkomstig uit het NAI. Afb. 1. www.geschiedeniszeeland.nl Afb.2. www.virtualtourist.com Afb. 3. www.noordhollandsdagblad.nl Afb. 4. S.W. van der Noordaa, ‘Nieuwe kaart van ’s-Gravenhage met de omliggende dorpen en buitenplaatsen’. 1839. inv. Nr. 294, Gemeente Wassenaar. www.geschiedenisvanzuidholland.nl/verhalen/archiefstuk/458/Kaart-Van-der-Noordaa-kaart-van-Den-Haag-en-Wassenaar-(1839) Afb. 5. Archief NAI. Maker onbekend. Afb. 6. Archief NAI. Maker onbekend. Afb. 7. Archief NAI. Maker onbekend. Afb. 8. Gemeentearchief Wassenaar. Afb. 9. Archief NAI. Afb. 10. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 11-14 Archief NAI. Afb. 15. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 16. Afkomstig uit Van der Wyck 1982: Afb. 17. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 18. Gemeentearchief Wassenaar. Afb. 19. NAI. Maker onbekend. Afb. 20. Auteur. Afb. 21. Auteur. Afb. 22. Auteur. Afb. 23 NAI. Afb. 24. Auteur. Afb. 25. Afkomstig uit Sluyterman 1918.
101
Afb. 26-28. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 29. NAI. Afb. 30. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 31. NAI. Afb. 32-34. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 35-36. Auteur. Afb. 37-43. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 44. NAI. Afb. 45. http://www.zeeuwsveilinghuis.nl/inhoud/veilingresult.php3?cat_id=17 Afb. 46. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 47. Gemeentearchief Wassenaar. Afb. 48. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 49. Afkomstig uit Hoogeland 2007: 102. Afb. 50. Fotoalbum 1915. In particulier bezit. Afb. 51. Afkomstig uit Lucassen 1998: 192. Bijlagen 1-4. Auteur. Bijlage 5. NAI.
102
Summary of ‘The Wittenburg in Wassenaar, the past as a source for a nineteenthcentury house’.
The Wittenburg is a castle in Wassenaar, a village near The Hague. It was built in 1899-1901 by Johannes van Nieukerken and his sons Marie and Johannes for equerry Speelman, his wife and their three children. At first sight it seems like a typical Neo-Renaissance country-house because of its stepped gable and round arches. But research shows that the architects Van Nieukerken and their patron, the Speelman couple, had very specific ideas about this building. They were inspired by castles in the Loire district, like Chambord and Fontainebleau, and by Dutch castles like Duivenvoorde and Zuylesteyn and copied elements from these buildings. Furthermore the Speelman family bought salvages for their new house and mixed them with new interior fragments that looked historical. This shows that the past was the most important source of inspiration (also in furniture), but that authenticity played a less important role.
103