De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 14 en woensdag 15 april 2015 – vervolg Beste natuurliefhebber/-‐ster, Dit is het vervolg op het eerste deel van mijn verslag.
Een week geleden zag ik alleen nog maar daslook in knop, maar de groei heeft in de tussentijd niet stil gestaan. Daslook blijkt een probaat middel bij verschillende spijsverteringsziekten. Maar voor de liefhebber is het ook in de keuken een zeer gewaardeerde plant. Daslook is familie van de ui en de knoflook en dat ruik je. Deze bladgroente geeft een sterke knoflookachtige geur af. De langwerpige bladeren lijken nog het meest op het blad van een lelietje-‐van-‐dalen. Daslook groeit meestal in het wild in loofbossen, bij voorkeur op vochtige grond en hoort in Nederland tot de beschermde planten.
In deze periode kan je o.a. bij bomen en struiken per dag de voortgang van de groei zien. De foto links werd dinsdag gemaakt, de foto rechts een dag later.
Een mij onbekende solitaire bij op de paardenbloem. Een nog een mij onbekende solitaire bij op de paardenbloem. Na een kort bezoek aan de paardenbloem ging de bij even op het zand zitten. De witte strepen (beharing?) langs de binnenkant van de ogen moet een duidelijk kenmerk zijn, maar ik heb deze bij nog niet op naam kunnen brengen. Ik heb een deskundige om hulp gevraagd, maar nog geen antwoord ontvangen. Het sneeuwklokje zijn we allang weer vergeten en ook het lenteklokje is al weer uitgebloeid. Maar nu bloeit “volop” het zomerklokje. De plant bloeit in de lente samen met het lelietje-‐van-‐ dalen en dus niet in zomer. Het zomerklokje wordt 30-‐60 cm hoog. De klokvormige hangende bloem bestaat uit zes witte bloembladen met iets naar buiten omgekrulde toegespitste top met daarin een geelgroene vlek. Bij het lenteklokje is er meestal slechts één bloem per stengel. Het zomerklokje heeft meer bloemen per bloeistengel. Een bloem heeft twee maal drie bloembladen, zes meeldraden en één stamper.
Bij mijn zoektocht op internet kwam ik een evenbeeld van deze solitaire bij tegen. Het zou een mannetje van de blauwe metselbij kunnen zijn. Deze kleine bij (8-‐10 mm) is nieuw voor mij en dat is niet zo vreemd, want ten zuiden van de lijn Alkmaar-‐Enschede komt de blauwe metselbij vrij algemeen voor, boven deze lijn schijnt hij zeldzaam tot zeer zeldzaam te zijn. De naam dankt deze soort aan het uiterlijk van het vrouwtje, het borststuk is “metaalglanzend” blauw. Het mannetje heeft een sterke groengouden metaalglans en geelbruine beharing. De hoofdvliegperiode van deze bij is begin mei tot begin augustus, maar hij kan half april al talrijk voorkomen. De bij nestelt in allerlei holle ruimtes met een nestingang van ongeveer 5 mm. Het mannetje blauwe metselbij lijkt sterk op de (eveneens zeldzame) kauwende metselbij en de zwartbronzen metselbij. Het eerste witje dat ik dit jaar fotografeerde is zo te zien een klein koolwitje. Maar is het een mannetje of vrouwtje? Gelukkig is daar op internet wel een antwoord op te vinden (zou je denken). Vlindernet: Zowel het mannetje als het vrouwtje heeft op de voorvleugel twee vlekken; bij het vrouwtje zijn deze vlekken groter en zwarter dan bij het mannetje. Wikipedia: Zowel de vrouwtjes als de mannetjes hebben een donkere tip aan de bovenkant van de voorvleugel. Bij het mannetje zit daaronder nog één stip en bij het vrouwtje nog twee stippen. Bij dit witje is slechts een hele vage stip te zien. Het is dus sowieso niet mogelijk om te bepalen of het een mannetje of een vrouwtje is.
De knoppen van de “lei-‐peren” op de Kinderwerktuin gaan langzaam open en kleuren voorzichtig rood.
Op de composthoop staat vaak iets te bloeien. Zo zag ik ook dit keer weer een paar bloemetjes van (naar ik veronderstel) de gewone ereprijs. De bloem wordt vanwege stuifmeel en nectar bezocht door vliegen, de honingbij en kevers. Ik ontdekte op één van de bloemetjes een zwart stipje en bij nadere bestudering (door de lens) bleek het stipje een snuitkevertje te zijn. Snuitkevers hebben de naam gekregen door de verlengde snuit. De antennes zijn vaak geknikt. Het zijn planteneters. Ze kunnen schadelijk zijn. De meeste snuittorren zijn klein tot zeer klein.
Bij het insectenhotel aan de rand van het labyrint op de Kinderwerktuin zag ik deze snuitkeverwants (10 tot 14 mm). Hij is variabel qua kleur en kan lichtbruin, maar ook donkerbruin zijn en alles daar tussenin. Het is een formidabele rover, die uitsluitend leeft van andere insecten. Hij heeft het vooral voorzien op kleine kevertjes en dan nog het liefst snuittorretjes. Hij prikt zijn zuigsnuit in de zachte delen van de kever, vooral daar waar de pootjes zitten. Er wordt onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van de snuitkeverwants als biologische ongediertebestrijder in de landbouw. Een tamelijk gewone soort in de Benelux en op het Europese vasteland. Komt niet voor op de Britse Eilanden.
In het labyrint kom ik af en toe prachtig rood gekleurde blaadjes tegen. Je kan nu moeilijk spreken over een mooie herfstkleur, bovendien is het volgens mij juist het nieuwe blad dat zo mooi van kleur is. Het is een blad met een duidelijk herkenbare vorm. Maar ik heb geen idee van welke plant het een blad is. We zullen daar tijdens een volgende excursie nog eens aandachtig naar kijken.
Dit zou een muurwesp kunnen zijn. Muurwespen zijn wespen die nestelen in muurgaten en andere openingen. Voor het broed vangen ze rupsen en de broedcellen metselen ze dicht. In Nederland komen 12 soorten voor, waarvan er 6 zeldzaam zijn. Maar de gewone schoorsteenwesp lijkt er ook verdacht veel op. Groetjes, Luit NB het volgende verslag van De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin verschijnt waarschijnlijk pas over 2 à 3 weken.