De Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven Artikel 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens de wet bepaalde wordt verstaan onder: het fonds: het schadefonds geweldsmisdrijven, bedoeld in artikel 2; Onze Minister: Onze Minister van Justitie; de Commissie: de commissie, bedoeld in artikel 8, die met het beheer van het fonds is belast; de benadeelde: het slachtoffer, onderscheidenlijk de nabestaande, door of namens wie een verzoek om een uitkering bij het fonds is ingediend. Artikel 2 1. Er is een schadefonds geweldsmisdrijven. De uitkeringen en overige kosten van dit fonds komen, voor zover daarin niet op andere wijze kan worden voorzien, ten laste van de begroting van het Departement van Justitie. 2. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van die wet van toepassing. 3.Het fonds is rechtspersoon en gevestigd te 's-Gravenhage. De voorzitter van de commissie, of degene die hem vervangt, vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte. Artikel 3 1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan: a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen; b. aan degene [lees: degenen] die hun woonplaats hebben op het grondgebied van één van de Lidstaten van de Europese Gemeen-schappen die ten gevolge van een aan boord van een Neder-lands vaartuig of luchtvaartuig buiten Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben bekomen; c. aan nabestaanden van een onder a of b bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden. 2. Voor de toepassing van het vorige lid gelden als nabestaanden: a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de achtergebleven geregistreerde partner en de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond; b. andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was; c. degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet en zij redelijkerwijs niet voldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien; d. degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonder-houd de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding, voor zover hij schade lijdt doordat na het overlijden op andere wijze in de gang van deze huishouding moet worden voorzien. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf begrepen: de strafbare poging daartoe. Artikel 4 1. De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, met dien verstande dat bij overlijden alleen in aanmerking komen de schade door het derven van levensonderhoud en de
kosten van lijkbezorging. Een uitkering blijft achterwege indien de financiële omstandigheden waarin de benadeelde verkeert zodanig zijn, dat de schade zonder overwegend bezwaar door hem of degene van wie hij voor zijn onderhoud afhankelijk is, gedragen kan worden. 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade. Artikel 5 Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen. Artikel 6 1. Geen uitkering wordt toegekend ter zake van: 1e. schade die langs burgerrechtelijke weg is of kan worden verhaald; 2e. schade in welker vergoeding op andere wijze is of kan worden voorzien. 2. In gevallen waarin het onderzoek naar de vraag of in de vergoeding van de schade niet op andere wijze kan worden voorzien, dan wel het invorderen van het bedrag van de schade, zou leiden tot ernstige vertraging in de behandeling van het verzoek, of tot van de benadeelde in redelijkheid niet te vergen kosten, kan niettemin bij de uitkering met die schade rekening worden gehouden. 3. Het fonds treedt voor het aan de benadeelde uitgekeerde bedrag in de rechten die deze ter zake van de door hem geleden schade tegenover derden heeft. Het oefent deze rechten niet uit dan met toestemming van Onze Minister. Artikel 7 1. Een verzoek om een uitkering moet bij het fonds worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Wordt het verzoek door een nabestaande gedaan, dan begint die termijn te lopen van de dag van het overlijden. Een na afloop van de termijn ingediend verzoek wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat het verzoek zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. 2. Indien een verzoek tijdig is ingediend, kan een aanvullend verzoek worden gedaan met betrekking tot schade die ten tijde van de indiening van het eerste verzoek nog niet bekend was. Artikel 8 1. Op het verzoek wordt beslist door een commissie die met het beheer van het fonds is belast. 2. De commissie bestaat uit een meervoudige kamer en een of meer enkelvoudige kamers. De meervoudige kamer bestaat uit vijf leden, die bij koninklijk besluit worden benoemd en ontslagen. Een van die leden wordt door Onze Minister als voorzitter aangewezen. Bij koninklijk besluit kunnen tevens zoveel plaatsvervangende leden worden benoemd als nodig is. Het lid van de enkelvoudige kamer wordt op voordracht van de meervoudige kamer uit haar midden eveneens door Onze Minister aangewezen. De plaatsvervangende leden hebben geen zitting in een enkelvoudige kamer. 3. De benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van de Commissie geschiedt voor de tijd van vijf jaar, behoudens de mogelijkheid van eerder ontslag op eigen verzoek. Zij kunnen éénmaal voor gelijke termijn worden herbenoemd. Het lidmaatschap eindigt bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren. 4. Verzoeken van eenvoudige aard die bij de commissie aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door de enkelvoudige kamer. Indien een verzoek naar het oordeel van deze kamer ongeschikt is voor behandeling, verwijst zij dit naar de meervoudige kamer. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen een verzoek naar de meervoudige kamer
verwijzen. De verwijzing kan geschieden in elke stand van het onderzoek. De behandeling van het verwezen verzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevindt. 5. Indien een verzoek naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door de enkelvoudige kamer, kan zij dit verwijzen naar een enkelvoudige kamer. De vierde en vijfde volzin van het vierde lid zijn van toepassing. 6. Aan de commissie is een secretaris verbonden, die door Onze Minister, de commissie gehoord, wordt benoemd en ontslagen. Artikel 9 1. De daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, colleges en ambtenaren verschaffen de commissie zo spoedig mogelijk zoveel mogelijk de door haar verlangde inlichtingen. De commissie kan ook inlichtingen inwinnen bij andere personen, wanneer zij dit ter vervulling van haar taak nodig acht. 2. De commissie kan getuigen en deskundigen oproepen. De benadeelde is bevoegd bij de ondervraging van de getuigen en deskundigen aanwezig te zijn; hij wordt daartoe van de voorgenomen ondervraging in kennis gesteld. Artikel 10 De leden en plaatsvervangende leden van de commissie leggen, alvorens aan de werkzaamheden van de commissie deel te nemen, de eed of belofte af, dat zij hun taak overeenkomstig de gestelde voorschriften naar geweten zullen vervullen. Onze Minister geeft nadere regels betreffende de wijze waarop de eed of belofte wordt afgelegd. Artikel 11 De leden en plaatsvervangende leden van de meervoudige kamer genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere vergoeding. Vergoeding voor reis- en verblijfkosten, alsmede voor tijdverzuim, wordt voorts toegekend aan de in artikel 9, tweede lid, bedoelde getuigen en deskundigen, en aan de benadeelde indien hij op verzoek van de commissie in persoon is verschenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. Artikel 12 De inrichting en werkwijze van de commissie en het secretariaat worden nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij kan worden voorzien in de instelling van een of meer subcommissies die voor bepaald omschreven werkzaamheden namens de commissie kunnen optreden. Artikel 13 1. De commissie kan, vooruitlopend op haar beslissing, een voorlopige uitkering doen. 2. De beslissing tot het toekennen van een uitkering doet een vordering op het fonds ontstaan voor het bij die beslissing toegekende bedrag. De secretaris zorgt dat de beslissing zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Artikel 14 1. De benadeelde kan binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de commissie is bekend gemaakt een verzoekschrift indienen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, indien: a. het verzoek om een uitkering is afgewezen, dan wel
b. het bedrag van de toegekende uitkering zodanig is, dat de commissie, alle ter zake dienende omstandigheden in aanmerking genomen, niet in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen. 2. De griffier brengt het verzoekschrift ter kennis van de secretaris van de commissie. Deze stelt in zijn archief berustende stukken die op de zaak betrekking hebben, onverwijld ter beschikking van het hof. Artikel 15 Wanneer het verzoekschrift kennelijk niet ontvankelijk of ongegrond is, kan het hof daarop terstond beslissen. In andere gevallen bepaalt de voorzitter dag en uur voor de behandeling van het verzoekschrift. Hij stelt de benadeelde in de gelegenheid het verzoekschrift in persoon of door een gemachtigde te doen inlichten [lees: toelichten]. Artikel 16 De behandeling van het verzoekschrift geschiedt overeenkomstig de voorschriften gesteld bij artikel 9 van deze wet en de artikelen 429g, 429i, eerste lid, 429k eerste lid, en 429l van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Oproepingen en mededelingen vinden plaats op de wijze voorgeschreven krachtens artikel 429r van dat wetboek. Artikel 17 Met de behandeling van het verzoekschrift is een uit drie leden van het hof samengestelde bijzondere kamer belast. Alle verhoren kunnen ook aan een van de leden van die kamer worden opgedragen. Artikel 18 1. De beschikking van het hof is met redenen omkleed. Zij is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen. Afschrift van de beschikking wordt aan de benadeelde en aan de secretaris van de commissie toegezonden. 2. Vernietigt het hof de beslissing van de commissie dan wijst het de zaak naar de commissie terug ten einde daarin opnieuw te beslissen. 3. Op de nadere beslissing van de commissie zijn de artikelen 13-18 van toepassing. Artikel 19 1. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inrichting en de administratie van het fonds en het daarop uit te oefenen toezicht. 2. Aan de Algemene Rekenkamer wordt desverlangd inzage gegeven van de boeken en bescheiden en worden alle inlichtingen verstrekt, die zij nodig acht om een juist inzicht te krijgen in het beheer van het fonds. Artikel 20 De commissie doet jaarlijks verslag aan Onze Minister over haar werkzaamheden en de aan deze wet gegeven toepassing. Onze Minister zendt dit verslag, met de opmerkingen waartoe het hem aanleiding geeft, aan de Staten-Generaal. [artikel 21 is vervallen] Artikel 22 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze wet. Artikel 23
1. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. 2. Geen uitkering wordt toegekend ter zake van enig misdrijf dat vóór 1 januari 1973 is voorgevallen. Tenzij op grond van artikel 7, eerste lid, een langere termijn van toepassing is, kan ten aanzien van een misdrijf dat op of na 1 januari 1973, doch vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is voorgevallen, een verzoek, als in dat artikel bedoeld, uiterlijk twee maanden na dat tijdstip worden ingediend. Artikel 24 Deze wet kan worden aangehaald als "Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven". BESLUIT SCHADEFONDS GEWELDSMISDRIJVEN Paragraaf 1. Algemene bepalingen Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder: het fonds: het schadefonds geweldsmisdrijven; Onze Minister: Onze Minister van Justitie; de commissie: de commissie tot beheer van het fonds. Artikel 2 1. De bedragen, die ten hoogste uit het fonds kunnen worden uitgekeerd, worden vastgesteld als volgt: a. Indien de uitkering aan het slachtoffer, onderscheidenlijk diens nabestaande, betrekking heeft op vermogensschade: € 22.700; b. Indien de uitkering aan het slachtoffer betrekking heeft op andere dan vermogensschade: € 9.100. 2. Onder vermogensschade wordt mede begrepen: de kosten van lijkbezorging, indien het slachtoffer is komen te overlijden ten gevolge van het misdrijf. Paragraaf 2. Inrichting en werkwijze van de commissie tot beheer van het fonds [artikel 3 is vervallen] Artikel 4 1. De meervoudige kamer van de commissie wijst uit haar midden, telkens voor een termijn van twee jaar, een ondervoorzitter aan. 2. Van de aanwijzing van de ondervoorzitter wordt mededeling aan Onze Minister gedaan. 3. Bij belet of ontstentenis wordt de voorzitter vervangen door de ondervoorzitter. 4. Bij belet of ontstentenis van een lid van een enkelvoudige kamer wordt deze door een ander lid van de commissie vervangen. [artikel 5 is vervallen] Artikel 6 1. De meervoudige kamer van de commissie houdt tenminste drie vergaderingen per jaar; zij beslist bij meerderheid van stemmen. 2. De beslissing tot het al dan niet toekennen van een uitkering wordt genomen door de enkelvoudige kamer indien:
a. het een verzoek betreft dat door haar in behandeling is genomen, en zij de zaak niet naar de meervoudige kamer heeft verwezen; b. het een verzoek betreft dat door de meervoudige kamer naar haar is verwezen. 3. In alle gevallen kan een beslissing tot het al dan niet toekennen van een voorlopige uitkering door de enkelvoudige kamer worden genomen. Artikel 7 De commissie geeft richtlijnen betreffende de werkzaamheden van de meervoudige kamer en de enkelvoudige kamers, alsmede van de secretaris. [artikel 8 is vervallen] Artikel 9 1. De secretaris bereidt de door de commissie te behandelen en te beslissen zaken voor. Hij wordt daartoe bijgestaan door ambtenaren, die door Onze Minister zijn aangewezen. 2. De secretaris is bij de vergaderingen van de meervoudige kamer van de commissie tegenwoordig en heeft bij de beraadslagingen een adviserende stem. 3. De secretaris is belast met de uitvoering van de besluiten van de commissie. Artikel 10 1. De secretaris bereidt het verslag voor dat de Commissie jaarlijks aan Onze Minister uitbrengt over haar werkzaamheden en de aan de Wet schadefonds geweldsmisdrijven gegeven toepassing. 2. In het verslag wordt onder meer vermeld hoeveel verzoeken om een uitkering de commissie in de verslagperiode hebben bereikt, de aan deze verzoeken gegeven afdoening, de uitgekeerde bedragen, alsmede de bijzondere omstandigheden die de hoogte van de uitkeringen hebben bepaald. 3. Het verslag bevat verder alle opmerkingen die de commissie dienstig acht om een goede uitvoering van de wet te bevorderen. [artikel 11 is vervallen] Artikel 12 Een ieder die door de commissie wordt opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen, ontvangt, voor zover hij aan die oproeping gevolg geeft, vergoeding voor reis- en verblijfkosten, alsmede vergoeding voor tijdverzuim, op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Paragraaf 3. Slotbepalingen Artikel 13 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven in werking treedt. Artikel 14 Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit Schadefonds Geweldsmisdrijven".
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005
655 Wet van 14 december 2005 tot wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet schadefonds geweldsmisdrijven te wijzigen teneinde richtlijn nr. 2004/80/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PbEG L 261) uit te voeren; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I De Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt als volgt gewijzigd: Na artikel 18 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 18a 1. Een ieder die in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en die na 1 januari 2006 in een andere Lid-Staat van de Europese Unie slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, kan een verzoek om een uitkering door de desbetreffende Lid-Staat indienen bij het fonds. 2. Het fonds zendt een verzoek tot uitkering zo spoedig mogelijk door aan de bevoegde instantie van de desbetreffende Lid-Staat. 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het indienen van een verzoek om uitkering en de procedure van afhandeling daarvan.
ARTIKEL II Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2006. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2005, treedt zij in werking met ingang van de dag na de
Staatsblad 2005
655
1
datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2006.
Kamerstuk 30 151
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te ’s-Gravenhage, 14 december 2005 Beatrix De Minister van Justitie, J. P. H. Donner Uitgegeven de twintigste december 2005 De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
STB9891 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Staatsblad 2005
655
2
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005
656 Besluit van 13 december 2005 tot wijziging van het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven ter implementatie van richtlijn betreffende schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 15 september 2005, nr. 5372442/05/6, Directie Wetgeving; Gelet op artikel 18a, derde lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven; De Raad van State gehoord (advies van 13 oktober 2005, nr. W03.05.0402/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 5 december 2005, Directie Wetgeving, nr. 5382921/05/6; Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I Het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven wordt als volgt gewijzigd: A Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dit artikel door een puntkomma, toegevoegd: lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie. B Na § 2 wordt een nieuwe § 2a ingevoegd, luidende: § 2a. Werkwijze van het fonds bij verzoeken tot uitkering en de procedure van afhandeling daarvan in grensoverschrijdende situaties Artikel 12a 1. Op verzoek van de aanvrager draagt het fonds zorg voor: a. het verstrekken van informatie over de mogelijkheden om te verzoeken om een uitkering;
Staatsblad 2005
656
1
b. de vereiste aanvraagformulieren alsmede informatie over het invullen daarvan; c. het zo spoedig mogelijk verzenden van een verzoek en eventuele bijgevoegde stukken naar de bevoegde instantie van de desbetreffende lidstaat; d. het verstrekken van algemene raad, indien nodig, over aanvullende informatie waar de bevoegde instantie van de desbetreffende lidstaat om verzoekt en het zo spoedig mogelijk verzenden van die aanvullende informatie. 2. Het fonds verstrekt het verzoek, de stukken en informatie, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, in de officiële taal of een van de talen van de lidstaat van de instantie tot welke het verzoek, de stukken en informatie zijn gericht, die een taal van de instellingen van de Gemeenschap is, of in een andere taal van de instellingen van de Gemeenschap waarvan die lidstaat heeft aangegeven dat hij deze kan aanvaarden. Artikel 12b 1. Na ontvangst door het fonds van een verzoek tot uitkering van de bevoegde instantie uit een andere lidstaat, zendt het fonds die instantie en de aanvrager zo spoedig mogelijk de volgende informatie: a. een bevestiging van ontvangst van de aanvraag; b. de naam van de voor de afhandeling van het verzoek verantwoordelijke contactpersoon of afdeling; c. indien mogelijk, een indicatie van de verwachte beslissingstermijn. 2. Op de in het eerste lid bedoelde informatie is artikel 12a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. 3. Het fonds zendt de beslissing op het verzoek zo spoedig mogelijk aan de aanvrager en aan de bevoegde instantie bedoeld in het eerste lid. Artikel 12c 1. Indien de bevoegde instantie van een lidstaat, de aanvrager of een derde, zoals een getuige of een deskundige, wenst te horen, stelt het fonds de desbetreffende bevoegde instantie in staat de aanvrager of derde rechtstreeks te horen per telefoon- of videoverbinding, of hoort het fonds de aanvrager of derde zelf en zendt zij hiervan proces-verbaal van verhoor naar de bevoegde instantie. De aanvrager en de derden zijn niet verplicht tot medewerking aan rechtstreeks verhoor. 2. Indien het fonds de aanvrager of een derde, zoals een getuige of deskundige, wenst te horen, stelt zij de bevoegde instantie in de desbetreffende lidstaat hiervan in kennis.
ARTIKEL II Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven in werking treedt.
Staatsblad 2005
656
2
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage, 13 december 2005 Beatrix De Minister van Justitie, J. P. H. Donner Uitgegeven de twintigste december 2005 De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
STB9834 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Staatsblad 2005
656
3
NOTA VAN TOELICHTING Het besluit vloeit voort uit artikel 18a van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, welk artikel weer gebaseerd is op richtlijn nr. 2004/80/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PbEG L 261, hierna: de richtlijn). Wanneer iemand het slachtoffer wordt van een misdrijf in een andere EU-lidstaat dan waar hij woont, regelt de richtlijn de wijze waarop het slachtoffer (of zijn nabestaanden) vanuit het land waar hij woont een aanvraag tot schadeloosstelling kan doen in het land waar hij slachtoffer is geworden. Het slachtoffer krijgt daarbij assistentie van zijn eigen nationale instantie, in Nederland het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna te noemen: het fonds). Dit zorgt voor informatie-uitwisseling met de instantie in het land waar het misdrijf zich heeft voorgedaan en voorziet het slachtoffer tevens van de voor het indienen van de aanvraag tot schadeloosstelling vereiste informatie. Het doel van de richtlijn is derhalve het vergemakkelijken van de procedure voor slachtoffers om schadeloosstelling te verkrijgen van de lidstaat waar het misdrijf zich heeft voorgedaan. Vóór de totstandkoming van de richtlijn was de situatie als volgt. Als al de mogelijkheid bestond om in een andere EU-lidstaat een verzoek om een uitkering in te dienen, dan moest het slachtoffer zich rechtstreeks tot de bevoegde instantie in de desbetreffende lidstaat wenden met alle communicatie- en taalproblemen van dien. Formulieren moesten worden ingevuld in een vreemde taal en de portokosten waren ook hoger. In de nieuwe situatie kan het verzoek worden ingediend bij de eigen bevoegde instantie, in Nederland dus het fonds. Het fonds verleent assistentie bij het invullen van de aanvraagformulieren en is verder waar nodig het aanspreekpunt. De communicatie verloopt in de eigen taal. Verwacht wordt dat de aantallen aanvragen tot schadeloosstelling (van slachtoffers) tot ongeveer 25 per jaar beperkt blijven. Hoewel op het eerste gezicht de administratieve lasten voor de burger lijken toe te nemen (volgens opgave van het fonds betreft het uitgedrukt in tijd maximaal 5,5 uur per aanvraag), dient te worden bedacht dat de procedure voor slachtoffers aanzienlijk eenvoudiger wordt. Zij hoeven zich niet meer zelf te wenden tot de buitenlandse instantie, maar krijgen hierbij hulp van het fonds, met alle hierboven geschetste voordelen van dien. Per saldo lijkt een vermindering van de administratieve lasten voor de burger meer voor de hand te liggen. Actal heeft dan ook besloten dit besluit niet te selecteren voor een toets op de administratieve lasten voor de burgers. De procedurele voorschriften die de richtlijn hiertoe geeft, worden in het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven (BSG) in een aparte paragraaf 2a opgenomen. In artikel 12a, eerste lid, worden de artikelen 4, 5, eerste en tweede lid, 6 en 8 van de richtlijn verwerkt. Aangegeven wordt wat de rol van het fonds, als assistentieverlenende instantie, inhoudt. Onder meer geeft zij potentiële aanvragers informatie, verstrekt de benodigde aanvraagformulieren alsmede informatie over het invullen daarvan, verzendt de aanvraag aan de bevoegde instantie van de desbetreffende lidstaat. Overigens geeft artikel 14 van de richtlijn aan dat de Europese Commissie uiterlijk op 31 oktober 2005 een standaardaanvraagformulier moet hebben opgesteld. De beslissing over een verzoek tot uitkering wordt genomen door de instantie in het land waar het misdrijf is gepleegd. Voor het fonds in haar rol als assistentieverlener is er derhalve geen plaats voor inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
Staatsblad 2005
656
4
In het tweede lid van artikel 12a heeft artikel 11, eerste lid, van de richtlijn een plaats gekregen. Het betreft het talenregiem in de correspondentie tussen de diverse instanties. Artikel 12b, eerste lid, vloeit voort uit artikel 7 van de richtlijn. Het ziet op de situatie dat het fonds een verzoek tot uitkering heeft ontvangen van de bevoegde instantie uit een andere EU-lidstaat. Het fonds is dan beslissende instantie. In dat geval moet onder meer een ontvangstbevestiging worden gestuurd. Het tweede lid van artikel 12b, voorziet erin dat het bepaalde in artikel 12a, tweede lid, omtrent het talenregiem van overeenkomstige toepassing is. Het derde lid van artikel 12b, waarin artikel 10 van de richtlijn wordt verwerkt, geeft aan dat de beslissing op het verzoek zo spoedig mogelijk aan de aanvrager en de bevoegde instantie wordt toegezonden. Op grond van artikel 14 van de richtlijn moet de Europese Commissie ook voor beslissingen uiterlijk op 31 oktober 2005 een standaardformulier hebben ontwikkeld. Artikel 12c geeft, in navolging van artikel 9 van de richtlijn, een regeling omtrent het horen van de aanvrager of van een derde, zoals een getuige of deskundige. Het eerste lid geeft aan dat het fonds assistentie moet verlenen als een bevoegde instantie uit een andere EU-lidstaat een Nederlandse aanvrager van een uitkering (of een derde) wenst te horen. Dit verhoor kan plaatsvinden hetzij rechtstreeks per telefoon- of videoverbinding, hetzij door het fonds. Het fonds zendt in laatstbedoeld geval hiervan proces-verbaal van het verhoor naar de bevoegde instantie. Het tweede lid regelt het verhoor in geval het fonds de beslissende instantie is. Wil zij een aanvrager uit een andere EU-lidstaat horen dan stelt zij de bevoegde instantie in de desbetreffende lidstaat in kennis. Deze verleent hieraan medewerking overeenkomstig het eerste lid. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
Staatsblad 2005
656
5
Bijlage
Transponeringstabel richtlijn schadeloosstelling slachtoffers geweldsmisdrijven Richtlijn art. 1:
art. 18a, eerste lid, Wet schadefonds geweldsmisdrijven (WSG) art. 18a, tweede lid, WSG
art. 2: art. 3, eerste lid: art. 3, tweede lid:
art. 18a, eerste lid, WSG behoeft geen implementatie. Wet schadefonds geweldsmisdrijven voorziet daar reeds in. behoeft geen implementatie
art. 3, derde lid: art. 4:
artikel 12a, eerste lid, Besluit schadefonds geweldsmisdrijven (BSG)
art. 5, eerste en tweede lid: art. 5, derde lid:
artikel 12a, eerste lid, BSG behoeft geen implementatie (zie nota van toelichting bij art. 12 a BSG)
art. 6, eerste lid: art. 6, tweede en derde lid:
art. 12a, eerste lid, onder c, BSG behoeven geen implementatie
art. 7:
artikel 12b, eerste lid, BSG
art. 8:
artikel 12a, eerste lid, onder d, BSG
art. 9:
artikel 12c BSG
art. 10:
artikel 12b, derde lid BSG
art. 11:
artikelen 12a, tweede lid en 12b, tweede lid BSG
art. 12:
art. 18a WSG
artikelen 13 tot en met 17:
behoeven geen implementatie
art. 18, eerste lid:
artikel II WSG
art. 18, tweede lid tot en met art 21:
behoeven geen implementatie
Staatsblad 2005
656
6