DE VROEGE STEENBAKKERS VAN BAZEL
Wij hadden kunnen schrijven "De vroege steenbakkers van Steendorp". maar dat zou een anachronisme zijn geweest. Want de vroege steenbakkers over wie wij het hebben, leefden in een tijd dat het huidige Steendorp nog een afgelegen gehucht van Bazel was en dat de naam Steendorp nog moest uitgevonden worden. In die uithoek van Bazel bestond al een soort steenbakkerij voordat Bazel zelf bestond. Onder de heerschappij van de Romeinen was op de Roomkouter een nederzetting gekomen die vooral tichels en dakpannen bakte (zie : Bazel in Waas, blz. 21-22). Toen omstreeks het jaar 400 de Franken in onze gewesten binnenrukten, sloegen die "steenbakkers" op de vlucht. Van steenbakken is dan eeuwenlang geen sprake meer geweest. De Franken en andere Germanen die zich in onze gewesten vestigden, woonden in hutten of schuren van hout en klei, die ze afdekten met takkenbossen, riet en graszoden. In de volle middeleeuwen werd wel hier en daar steen gebakken, ook in onze omgeving. De monniken van SintBernaards die zich in 1246 te Hemiksem vestigden, hebben daar zeker een rol in gespeeld. Zijzelf bezaten een eigen steengelaag waar zij grote bakstenen vervaardigden, de zogenaamde kloostermoppen. Oude documenten vermelden in 1335 een steenbakkerij te Boom, in 1358 een bij Kallebeek te Hemiksem en in 1364 een te Schelle. Toch bleven de meeste huizen, zowel in de steden als op het platteland, van hout of vlechtwerk. Wij moeten maar kijken naar de schilderijen van Pieter Breugel-de-Oude (1525/30-1569). Maar juist in de tijd dat die schilder werd geboren, begonnen ze allengs meer huizen in baksteen te bouwen, ook kastelen en hoevegebouwen van abdijen. Tussen 1520 en 1530 bouwden Lieven van Pottelsberghe en zijn zoon Frans een nieuw kasteel op Bazel. De baljuw van Kruibeke Pieter Vijdt Jacobsz. bouwde rond 1530 het Schalienhuis bij de Langestraat (zie jaargang 1979 blz. 143 en jaargang 1980 blz. 3). Kastelen, huizen en hoevegebouwen werden toen opgetrokken in traditionele stijl, d.i. in rode baksteen met daartussen banden van witte zandsteen (spek-lagen). Ook deuren en vensters werden met witte zandsteen omlijst. Zo kwam er meer vraag naar baksteen en werd er ook meer steen gebakken.
HK 1986 1 De vroege steenbakkers op Bazel
1
We mogen aannemen dat ze ook op Bazel ten laatste rond die tijd met steenbakken zijn begonnen. Mogelijk al vroeger. Op Hemiksem worden steenovens vermeld in 1455 : één op Kallebeek en één op Heerbeek. In 1466 is er sprake van "5 ovens te Kallebeke" ; in 1474 van "10 ovens in Kallebeke", op het Kallebeek van Hemiksem wel te verstaan (zie jaargang 1980blz. 124-125). Wij laten de vroegste vermeldingen van de Bazelse steenbakkerijen volgen. DE STEENBAKKERS VAN 1548 TOT 1615 1. Op 14 augustus 1548 legde een Gommaar Vuesele klacht neer bij de vierschaar van Rupelmonde. Hij had "zijn kind" verhuurd aan Thomas Huyghs om op diens gelaag steen af te dragen. Maar het kind was 14 dagen werkloos geweest omdat door de schuld van de baas er gebrek aan aarde was. Gommaar eiste van de baas 3 en een half groten per dag. Een groot was een klein zilverstuk. Thomas Huyghs was een Rupelmondenaar maar zijn steengelaag lag op Bazel (Rupelmonde nr. 860, 2e deel f°79 v° ; Bazel nr. 137 f°27 en 140 v°). 2. Op 6 november 1549 legde de Rupelmondenaar Joos de Ghendt klacht neer bij de vierschaar van Bazel. Hij beklaagde zich over de slechte kwaliteit "van de ghebacken ende onghebacken steen, rustende onder de vierschaer van Baersele",die een Jan Cops hem had geleverd. Op 23 april 1550 bekende en beleed "Jan Cops, steenbakker wonende tot Hemissem op Callebeeck... dat hij met rechte verwonnen was" ; d.w.z. dat hij had moeten toegeven dat de kwaliteit van de geleverde steen niet goed was (Bazel nr. 137 f° 5 en 7 v°). Het ging over gebakken en ongebakken steen die "onder de vierschaar" van Bazel lag, d.i. op het rechtsgebied van de Bazelse schepenen, op Bazel dus. Jan Cops die op Hemiksem woonde, moet derhalve op Bazel een steengelaag hebben uitgebaat. We kunnen ons toch niet inbeelden dat hij ongebakken steen over de Schelde zou hebben gebracht om hem op Bazel te bakken. 3. Op 19 mei 1551 verklaarde Gillis Vereecken uit Zwijndrecht voor schepenen van Bazel dat hij 50.000 steen had gekocht van Jan Mertens, poorter van Rupelmonde (Bazel nr. 137 f°ll).
HK 1986 1 De vroege steenbakkers op Bazel
2
4. In de 10de penning voor 1571 vernemen wij dat er toen 8 steengelagen op Bazel lagen ; wij vernemen daar ook wie de eigenaars ervan waren. - De wezen Lauwereys Deyaert, wonende te Rupelmonde, bezaten twee steengelagen; het ene was gepacht door Adriaan van Broucke, het andere door Jan Pluym. - Adriaan Staes, ook Rupelmondenaar, had één steengelaag van ongeveer 3 gemeten. - Jozef van Driessche, Rupelmondenaar, had een steengelaag met 3 ovens en 3 houten huizen, schuur, woonhuis en 4 loodsen. - Willem Stael, Rupelmondenaar, had een steengelaag van l bunder. - Jan Mertens had 3 steengelagen waarvan l met 3 kalkovens (zie jaargang 1985, blz. 85). 5. Op 4 juli 1582 verklaarde Jan Mertens voor schepenen van Bazel dat hij aan Adriaan Vijt Pietersz. en Jaspaert Kuelinck voor 900 gulden "een steengelaeghe met sekere calckhovens" had verkocht, die gelegen waren aan de Schelde (Bazel nr. 139 f°73 v"). 6. Op 29 december 1615 verklaarde Frans Toebint, in huwelijk met Maeyken van Royen, dat hij van Sr. Luycas de Mael te Antwerpen een steengelaag op Bazel had gekocht (Bazel nr. 139 f°226 v°). WAAR LAGEN DIE STEENGELAGEN ? Volgens de 10de penning van 1571, een officieel document, lagen er toen op Bazel 8 steengelagen. In 1615 lagen er zeker niet meer. Sommige die in 1571 staan vermeld, waren al overgegaan op andere eigenaars. In geen van de aangehaalde akten wordt gezegd waar die steengelagen juist gelegen waren. Van het gelaag dat Jan Mertens in 1582 verkocht, wordt alleen gezegd dat het aan de Schelde lag. Wij vermoeden dat alle steengelagen tot en met 1615 op de Oeverkouter aan de Schelde lagen, waar ze een kaai hadden om de steen rechtstreeks in een schip of schuit te laden. Die steengelagen lagen dus aan de huidige Lepelstraat. Maar die straat heette toen zo nog niet. Het was een aardeweg die over de eigendommen van de steenbakkers liep en hun eigendom bleef. Zo kan verklaard worden waarom de Oeverkouter, die vanaf 1398 zo heette, allengs ook Vuurkouter werd genaamd. In de
HK 1986 1 De vroege steenbakkers op Bazel
3
documenten vinden we die nieuwe benaming al vermeld in 1659 (Bazel nr. 403). Die nieuwe benaming is kennelijk ontstaan tengevolge van de steenbakkerij aldaar. Op elk steengelaag stond een oven en die ovens waren veldovens. Ze bestonden uit een grote stapel ongebakken steen waartussen ruimten waren gelaten om te stoken. Aan de buitenkant was de stapel toegestreken met klei. Onderaan waren openingen gelaten om het vuur aan te steken en bovenaan zaten trekgaten. Als de oven brandde sloeg het vuur boven die trekgaten uit. Voor de bewoners van het gehucht moet dat een heel schouwspel zijn geweest, vooral bij nacht. Zo werd Oeverkouter in de volksmond al spoedig Vuurkouter. En zo zongen ze dan ook later : "Als de oven staat in brand, Is 'top Steendorp zo plezant ! Als de oven staat in 't vier Is 't Gelaag in vol plezier !" DE EIGENAARS VAN DE STEENGELAGEN De 14 eigenaars van steengelagen die we telden van 1548 tot 1615, woonden te Rupelmonde, op twee na : Jan Cops die te Hemiksem woonde en Sr. Luycas de Wael die te Antwerpen woonde. Dit verklaart waarom de steen die op Bazel uit Bazelse grond werd gebakken, toch Rupelmondse steen werd genaamd. Wie steen wilde bestellen en nadien de rekening vereffende, moest de baas niet gaan zoeken op zijn steengelaag maar in zijn huis te Rupelmonde. Want geen van al die 14 bazen heeft ooit zijn handen aan klei bevuild. Ze behoorden allen tot de burgerij en lieten het werk op hun gelaag leiden door een meestergast. Dit menen we althans te mogen opmaken uit wat we over de meesten van hen weten. 1. Thomas Huyghs was van 1544 tot 1547 baljuw van Rupelmonde ; in 1552 was hij schout, d.i. adjunct-baljuw. Die functies werden maar toevertrouwd aan mannen die rechten hadden gestudeerd. Dikwijls waren ze notaris. Baljuw en schout moesten vooral de wetten, vrijheden en privilegies van de stad doen onderhouden, de overtreders daarvan aanklagen bij de vierschaar, de gepaste straf eisen en de vonnissen van de schepenen uitvoeren. Op een steengelaag werken hebben zulke ambtenaars zeker niet gedaan. Ze waren burgers die er dik of dun inzaten.
HK 1986 1 De vroege steenbakkers op Bazel
4
2. Jan Mertens die in 1571 drie steengelagen in eigendom bezat en uitbaatte, was poorter van Rupelmonde. Hij staat als schepen aldaar vermeld op de lijst van weerbare mannen in 1552. Maar in 1571 woonde hij te Antwerpen en leefde daar van zijn renten. Een stevig burger dus. 3. Van Adriaan Vijt Pietersz. weten wij dat hij met Jaspaert Kuelinck in 1582 een steengelaag kocht voor 900 gulden. Dit alleen al wijst erop dat hij ook tot de burgerij behoorde. Wat wij weten over zijn broer Gillis bevestigt dat. Gillis Vijt trouwde opeenvolgend Margriet sWijnen Laureinsdr., Marie Vijt, de weduwe van Joris Mertens, en Anna de Buedele. Allemaal namen uit de Rupelmondse burgerij van die tijd. In 1585 was Gillis schepen van Bazel ; in 1587 tot 1597 was hij meier. Behalve zijn hofstede achteraan de Kerkstraat bezat hij 12 stukken land met een gezamenlijke oppervlakte van 17 gemeten. Tijdens zijn derde huwelijk kocht hij te Rupelmonde "De Roose" aan de markt en een hofstede aan de Kasteelstraat "neffens thuys genaemt Antwerpen". Zijn zoon Pieter was in 1628 huidevetter te Antwerpen (zie Vlaamse Stam 1982, blz. 186-187). 4. Frans Toebint kwam uit Hemiksem, waar hij op 23 september 1610 ondertrouw deed. Hij trouwde te Bazel op 13 oktober 1610 met Marie van Royen. Haar vader Gillis van Royen was van 1585 tot aan zijn dood in 1601 schepen van Bazel. Hij was ook griffier van Bazel en baljuw van Wissekerke. Op de grond van zijn hofstede staat nu te Bazel het politiebureel. Uit die familie van Royen kwamen nog meer griffiers en baljuws, ook rechtsgeleerden, militairen en priesters. Allemaal mensen die nooit hun handen met klei hebben bevuild. 5. Over de andere eigenaars van steengelagen weten wij niet zoveel te vertellen. Dat Sr. Luycas de Wael, die te Antwerpen woonde, een burger was kunnen we moeilijk betwijfelen. Burgers waren zeker ook de wezen Lauwereys Deyaert met hun twee steengelagen en Jozef van Driessche met l steengelaag maar met 3 ovens, een schuur, een woonhuis, 4 loodsen en 3 houten huizen, die hij zeker verhuurde aan zijn werklieden. Van 1548 tot en met 1615 was de steenbakkerij op Bazel zeker een zaak van de burgerij. A. Maris HK 1986 1 De vroege steenbakkers op Bazel
5