De verzorgingsstaat •
een maatschappijvorm
•
de overheid ° de vrijwaring van burgerlijke en politieke rechten ° komt actief tussen in de vormgeving aan het maatschappelijk leven -> deze overheidstussenkomst is gericht op vermindering van marktafhankelijkheid !
Er is een spanningsveld die bestaat uit : 1) particuliere zorg 2) zelfzorg 3) overheidszorg
De 5 origines van de verzorgingsstaat door Dirk Van Damme
1) De sociale bescherming in de feodale periode = afhankelijkheid & bescherming horen bij elkaar, de minderen werden door de heer beschermd in ruil voor hun onderwerping. Deze paternalistische bescherming vinden we tot vandaag terug in het activeringsdebat.
2) De kerkelijke liefdadigheid van het caritasdenken •
het gunstkarakter van de zorg
•
instrumentalisering van de zorg
= men gaat mensen verzorgen en gunsten verlenen om hun ziel vrij te kopen. De nadruk lag op de liefdadigheid als plicht.
3) De pre-industriële periode : de lokale gemeenschap = de gemene rechten en solidariteitsmechanismen van dorpsgemeenschappen. bv. het vluchtelingendebat
1
4) De ontwikkeling van het kapitalisme = de ontwikkeling van het kapitalisme is van belang omdat het de functionele imperatieven aanreikt die ten grondslag liggen aan de verzorgingsstaat als politiek systeem. 1) het is nodig dat mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt 2) de loonvoorwaarden waaronder mensen zich aanbieden, moeten gedecommodificeerd zijn = onttrokken worden aan de marktvoorwaarden => het inkomen bestaat uit een gecommodificeerd en een gedecommodificeerd deel ! •
gecommodificeerd -> het arbeidsloon dat we verdienen
•
gedecommodificeerd -> sociale voorzieningen zoals onderwijs & gezondheidszorg
5) De ontwikkeling van de staat zelf = L’Etat Gendarme (een staat die vooral repressieve functies op zich neemt) is getransformeerd in een l’Etat Protecteur (een sociaal-politieke overheid, die zich profileert als vertegenwoordiger van het algemeen belang).
Besluit : De ontwikkeling van de verzorgingsstaat leidde tot de interventiestaat !
Types verzorgingsstaten •
We kunnen de goederen verdelen op 2 manieren :
marktbeginsel
= met een bepaald inkomen kan men bepaalde zaken verwerven (economische factoren) •
behoeftebeginsel
= andere factoren bepalen of een individu aanspraak kunnen maken op bepaalde zaken (politieke factoren of humanitaire factoren). De verdeling van maatschappelijke goederen gebeurt hier via collectivisering: algemene regelingen treffen ter bestrijding van tekorten.
2
Voorwaarde om te kunnen spreken over een verzorgingsstaat -> dalende marktafhankelijkheid = de overheid moet corrigerend optreden ten aanzien van de verdeling van maatschappelijke goederen volgens het marktbeginsel. Daardoor zullen de kansen op een menswaardig bestaan minder afhankelijk worden van de positie op de markt. Maar : de moderne verzorgingsstaat vergroot de afhankelijkheid ! - door het sterke gunstkarakter - door het onderscheid tussen werkbekwaam/werkonbekwaam
Ontwikkeling van de verzorgingsstaat -> debat tussen denkmodel (1) rechtvaardigheid als wederzijds voordeel = mensen zijn nooit rechtvaardig uit vrije wil, enkel rechtvaardig als ze daartoe gedwongen worden andermans belangen worden hier instrumenteel in rekening gebracht •
Verzekeringsprincipe : dit is gebaseerd op premiebetaling : wie regelmatig een premie betaalt, krijgt recht op een uitkering als het risico zich voordoet. (2) rechtvaardigheid als onpartijdigheid = mensen zijn in staat om de belangen van anderen op dezelfde manier als hun eigen belangen in rekening te brengen. De rechtvaardige verdeling tussen belangen mag niet ingegeven worden vanuit de eigen belangen, maar vanuit een streven naar meer egalitaire maatschappijstructuur.
1. Sociaal-Democratisch = dit wordt gekenmerkt door een scala van voorzieningen die individuele burgers beschermen. Men streeft naar een zowel kwantitatieve als kwalitatieve verdeling van de arbeid. Wij leven in een sociaal-democratische verzorgingsstaat.
3
2. Institutioneel = dit wordt gekenmerkt door een corporatistisch regime : er zijn sociale rechten aanwezig maar deze laten de sociale stratificatie ongemoeid. De mogelijkheden tot integratie & participatie vallen hierdoor nadeliger uit voor kwetsbare groepen. De discussie zal eerder gaan over werkloosheid dan over de mogelijkheden tot realisatie van het recht op arbeid. 3. Residueel = dit wordt gekenmerkt door een liberaal regime : de individuele verantwoordelijkheid van de mensen staat centraal. Sociale solidariteit is begrensd en wordt selectief toebedeeld aan specifieke bevolkingscategorieën. 4. Rudimentair = de familiale solidariteit wordt centraal gesteld. Sociale rechten en keuzemogelijkheden zijn structureel slechts zeer beperkt aanwezig. ° sociaal-democratisch -> de erkenning van sociale rechten ° institutioneel -> de wijze van organisatie en uitvoering van het sociaal beleid = we gaan uit van de bescherming van het gezin en een sterke wisselwerking tussen de staat en particuliere organisaties.
2 krachtlijnen
1) Vermaatschappelijking van de zorgfuncties • de verhouding zelfzorg, particuliere zorg en publieke zorg = afhankelijk van de rol die men aan de staat toekent gaat men andere vormen van hulpverlening aanbieden. Er is altijd een driehoeksverhouding tussen zelfzorg, particuliere zorg en overheidszorg. In een klassiek-liberale samenleving ligt het accent op de zelfzorg en in een verzorgingsstaat ligt het accent vooral bij de overheidszorg • professionalisering
2) Verbreding van het welzijnsbegrip • inzet sociale strijd • meer dan armoede
4
De actieve welvaartsstaat = ‘actief’ verwijst naar de actieve overheid en naar actieve burgers. Welvaartsstaat benadrukt de economische basis van de samenleving. De centrale elementen zijn : ° arbeidsparticipatie ° verantwoord burgerschap ° de ontwikkeling van een pro-actief & preventief beleid Geschiedenis 1) De humanistische benadering -> het christelijk aalmoes = dit is in de 16e eeuw, (1) bij het verdwijnen van de feodaliteit. Sociaaleconomisch betekent dit het ontstaan van een proletariseringsproces : personen overleven door hun arbeidskracht te verkopen aan bezitters van productiemiddelen. Daardoor nam de landloperij en bedelarij toe. (2) Er ontstaat een nieuwe benadering van sociale problemen : •
werelds karakter
•
een positief geïnspireerd arbeidsethos : een bevrijdende activiteit
•
een beroep op de overheid tot ontwikkeling van armenzorg dit leidt tot een toenemende rol van de staat !
desacralisatie van armoede: het is niet langer een teken van god, maar een sociaal probleem!
(3) er wordt een maatschappelijk onderscheid gemaakt tussen : goede en slechte armen Goede -> zij worden ondersteund Slechte -> zij worden uitgestoten van de maatschappij en repressief benaderd 2) De Industriële Revolutie (1) men gaat de moraliserende benadering verlaten (2) men gaat er van uit dat de mens ‘goed’ is van nature, de slechte eigenschappen komen naar boven door maatschappelijke oorzaken.
5
(3) Men kreeg een wetenschappelijke interesse in de bevolking. De belangrijkste sociale beleidsinstrumenten waren werkverschaffing & heropvoeding. (4) Opvoedende interventie was een instrument tot verandering van de maatschappij : men gaat het gedrag van individuen sturen om zo de maatschappij te sturen. 3) Het interbellum en de periode na de 2e WO = deze periode werd gekenmerkt door verzuiling van de samenleving. Tussen deze zuilen was er weinig mobiliteit. Elke zuil bood onderwijs, gezondheidszorg en vrijetijdsaanbod. De wederopbouw werd georganiseerd ifv de economie.
1944 -> Nationaal Pact van Sociale Solidariteit = de start voor de ontwikkeling van de overlegeconomie en de uitbouw van een stelsel van sociale zekerheid. De uitbouw duurde tot het eind van de jaren ’50. Er werd gesproken van de sociale welvaartsstaat die wordt gekenmerkt door : ° een hoog welvaartspeil ° door de overheid gewaarborgde sociale rechten ° een sociale markt- en overlegeconomie ° een parlementaire democratie ° de erkenning van egalitarisme Jaren ’60 – eind jaren ’70 -> verschuiving van welvaart naar welzijn 1976 -> de omslag naar een mensenrechtenparadigma werd gemaakt. Sociale zekerheid en sociale voorzieningen werden gezien als : een herverdelingsfunctie een integratiefunctie
O.C.M.W.-wet van 8 juli 1976
6
4) Actuele ontwikkelingen
Mattheuseffect
= dit is een discussiepunt van de verzorgingsstaat. Er treden ook enkele ongewenste effecten op : de voordelen van het sociaal beleid vloeien verhoudingsgewijs meer naar de hogere sociale lagen dan naar de lagere sociale lagen. Maw rijk wordt rijker en arm wordt armer, degene die al voordeel hadden krijgen nog meer voordeel.
4 Basistechnieken in de vormgeving aan de verzorgingsstaat -> niet zo belangrijk !
Sociale zekerheid = De essentie van een verzorgingsstaat is dat de overheid haar burgers een redelijk bestaan garandeert. Het gaat om een herverdeling van verplicht opgespaarde gelden aan de gerechtigden. De sociale zekerheid is via termijnen & bedragen op het loon, verbonden met een bepaalde arbeid.
De bijstand •
dit is enerzijds de voorloper van de sociale zekerheid en anderzijds het sluitstuk
•
het basisprincipe is de behoeftigheid
= men heeft recht op ondersteuning omwille van een aangetoonde behoeftigheid
•
het omvat een minimumuitkering (bestaansminimum wordt vervangen door ‘leefloon’)
•
er is een overvloei tussen bijstand en sociale zekerheid -> gemengde prestatieregelingen = het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, de tegemoetkomingen aan gehandicapten en de gewaarborgde kinderbijslag, dit zijn minimumuitkeringen deels verwijzend naar geleverde prestaties en deels hiervan losgekoppeld.
De sociale voorzieningen = dit zijn de collectieve goederen en diensten die door de overheid worden verzekerd ten aanzien van alle burgers zoals voorziening van onderwijs, gezondheidszorg, sport, cultuur, tewerkstelling, huisvesting,… -> universeel : gericht op de hele bevolking -> selectief : beperkt tot bepaalde bevolkingscategorieën
7
Sociale rechten = dit zijn rechten die gebaseerd zijn op de erkenning van het recht op een menswaardig bestaan. Deze rechten werden opgenomen in de Belgische grondwet in 1994. Sociale grondrechten geven individuen de mogelijkheid om te participeren in de welzijnsdefinities : ze bieden een hefboom om een individuele probleemsituatie te vertalen naar een maatschappelijke probleemsituatie.
Het mensenrechtenparadigma
de 1e generatie mensenrechten : de individueel liberale rechten = dit bestond uit 3 fasen : 1) de vrijheidsrechten (recht op vrije meningsuiting, recht op briefgeheim, recht op toegang tot de rechter, recht op vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, recht op gelijke behandeling voor de wet) ; 2) de politieke rechten (recht om te kiezen en verkiesbaar te stellen) en 3) De Belgische grondwet van 1831 : de nationale erkenning van grondrechten.
de 2e generatie mensenrechten : de sociaal-economische rechten = de sociale grondrechten omvatten de mogelijkheidsvoorwaarden om een menswaardig bestaan uit te bouwen. Ze hebben :
1. een compenserende werking 2. een reformerende werking
Deze compenserende & reformerende werking maken de sociale grondrechten tot een emancipatorische hefboom voor de herverdeling van goederen & diensten !
Grondwet van 17 feb. 1994
1° recht op arbeid 2° recht op sociale zekerheid 3° recht op een behoorlijke huisvesting 4° recht op de bescherming van een gezond leefmilieu 5° recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing
8
de 3e generatie mensenrechten : de solidariteitsrechten = de realisatie van sociale grondrechten vormt een hefboom voor de verdeling van collectieve goederen & diensten maar biedt geen antwoord op het probleem van blijvende marginalisering en armoede. De solidariteitsrechten omvatten : een fundamenteel recht op participatie, het recht op deelname aan de cultuur.
sociale rechten op zich zijn niet voldoende, het doel is emancipatorische werking.
Impact van het mensenrechtenparadigma op het welzijnsdenken
Van selectiviteit naar menswaardigheid = er is een prioritaire gerichtheid op de lagere sociale klassen. Het gaat om interventies die nodig zijn omdat mensen goed zouden functioneren in de samenleving. bv. het ontstaan van kinder- en jeugdbescherming
het paradigma van de gevestigden & de buitenstaanders = mensen die in termen van macht sterker zijn dan andere groepen waarmee ze te maken hebben, denken van zichzelf dat ze ook in moreel opzicht beter zijn dan anderen
het mensenrechtenparadigma breekt deze stelling !
een interventie dient om mensen een menswaardig bestaan te bieden = hulpverlening mag niet langer selectief zijn, voor bepaalde groepen in de samenleving. Maar iedereen die denkt dat hij behoeftig is moet er beroep kunnen op doen => structureel aanwezig zijn in de samenleving !
9
Van een negatieve naar een positieve welzijnsdefinitie negatieve welzijnsdefinitie = het gaat om het voorkomen en corrigeren van probleemgedrag, welzijnsinterventies worden gezien als een bijzondere zorg. Deze zorg wordt gezien als een opvangnet en niet als basisvoorziening. het mensenrechtenparadigma doorbreekt deze negatieve definitie
Gevolg -> aandacht voor participatie van cliënten bv. verbreding aandacht voor kinderrechten
Van zakelijk technisch naar inclusief 1. utilitair welzijn = een leren beheersen van de vaardigheden & attitudes die nodig zijn om aan te kunnen sluiten op de verwachtingen die in de samenleving gelden. men gaat uit van een consensusopvatting over sociale problemen het mensenrechtenparadigma verlaat deze consensus ! 2. inclusieve interventie = de praktijk moet er op gericht zijn mensen in te sluiten in de maatschappij in plaats van nog meer apart te stellen. Het gaat hier om een discensus van sociale problemen !
Sociaal probleem Niet elke probleemsituatie is een sociaal probleem !
sociale problemen omvatten situaties die voldoen aan volgende kenmerken :
1) het gaat om omstandigheden met een duidelijke sociale oorsprong 2) een significant deel van de samenleving is zich bewust van de probleemsituatie 3) en beoordeelt deze als onwenselijk 4) men gelooft dat er iets kan gedaan worden aan het probleem Niet elke sociaal probleem geeft aanleiding tot maatschappelijke actie !
10
DUS 1.
sociale problemen kunnen verborgen blijven
2.
sociale problemen kunnen ontdekt of herontdekt worden => constructie 1-
het zichtbaar worden van het sociaal probleem
2-
de legitimering van maatschappelijke actie
3-
het mobiliseren van maatschappelijke actie
4-
de uitwerking van een actieplan
5-
de uitvoering van het actieplan en de evaluatie ervan
Sociale politiek -> zeer belangrijk -> examen ! = dit zijn de beslissingen en de doelstellingen die moeten bereikt worden in de maatschappij. In de Westerse samenleving omvat de sociale politiek de vormgeving aan de verzorgingsstaat: de actieve welvaartsstaat. Agogische interventies = de door het sociaal beleid gerealiseerde veranderingen in de integratiekaders die mensen met elkaar vormen Sociaal beleid
-> het sociaal beleid maakt deel uit van de sociale politiek. = dit omvat de instrumenten die gebruikt worden om de doelen te bereiken die de sociale politiek omvat. Deze instrumenten liggen vervat in de rechtsorde :
- wetten / decreten - reglementeringen
Deze instrumenten bestaan uit :
- begrotingen
•
uitkeringen (inkomensoverdrachten)
•
subsidies (prijsverlagende interventies)
•
belastingsverminderingen (inkomensverhogende interventies)
•
het ter beschikking stellen van collectieve goederen & diensten (openbaar vervoer)
11
De constructie van sociale problemen vindt plaats : voortdurende wisselwerking tussen 3 dimensies =
•
1)
een sociaal politieke dimensie
2)
een sociale beleidsdimensie
3)
een agogische dimensie
situering op microniveau = sociale problemen worden veroorzaakt door het afwijkend gedrag van groepen en individuen. bv. werkloosheid : werklozen zoeken onvoldoende naar werk (interne oorzaak) of ze zijn onvoldoende geschoold (externe oorzaak)
•
situering op mesoniveau = sociale problemen worden veroorzaakt door culturele factoren zoals overgeërfde maatschappelijke kwetsbaarheid (intern) of onvoldoende toegankelijkheid van sociale voorzieningen (extern).
•
situering op macroniveau = oorzaken van sociale problemen worden verklaard door maatschappelijke factoren zoals bv. een economische crisis
A ) Het individueel schuldmodel = mensen in probleemsituaties zijn onaangepast aan de normen van de samenleving. De aandacht wordt gevestigd op -> het afwijkend gedrag. Het uitgangspunt : het individu is verantwoordelijk voor het probleem dat zich stelt. ‘Armen’ zijn mensen die niet in staat zijn om afspraken na te komen, alles ligt bij het individu. => De aandacht wordt gevestigd op : - moeilijk nakomen contractuele verplichtingen (huur betalen) - frequenter toepassen lichamelijk geweld (in opvoeding) - agressief optreden tegen ambtelijke instanties (grote mond)
deze benadering vinden we terug in : ° het klassieke strafrecht ° de burgerlijk liberale traditie
12
Kritieken (1) externe normativiteit = het niet nakomen van contractuele verplichtingen wordt vanzelfsprekend verbonden met een ‘armoedesituatie’. Het kan bv. gaan om een vorm van een noodgedwongen overlevingsstrategie. (2) het halo-horn-effect = steeds dezelfde groepen worden gestigmatiseerd (afwijkend gedrag wordt steeds gezocht bij dezelfde groepen) (3) een eenzijdige selectie van negatief gedrag
B ) Het individueel ongevalmodel = dit model komt vaak voor bij ouderen. De maatschappij evolueert enorm snel. Men moet de hulpverlening dan ook op die manier organiseren zoals bv. gratis busvervoer. Mensen met sociale problemen worden bekeken als : maatschappelijke achterblijvers. Kritiek (1) Dubbele falers = men wil er iets aan doen, maar als men faalt, dan zijn ze eigenlijk ‘dubbele falers’, de mensen komen dan in ergere situaties terecht. Ze blijven dan maatschappelijk achter en worden geconfronteerd met het mislukken van hun inspanningen om bij te benen. (2) een te statische benadering = naarmate de samenleving verandert wordt ook het risico op achterblijven groter.
C ) Het maatschappelijk ongevalmodel = dit is het meest klassieke model, het gaat om de tekortkomingen van de maatschappij zoals achterstelling en deprivatie. Mensen in sociale probleemsituaties worden gezien als achtergesteld. Dit komt omdat we er niet in slagen om een grotere gelijkheid van ontplooiingskansen te realiseren. De oorzaken daarvan liggen in conjuncturele veranderingen zoals een economische crisis of demografische veranderingen.
13
Hoe gaan we die sociale problemen oplossen ? • het maatschappelijk systeem heroriënteren • ingrijpen op achterstellingsfactoren • een uitgewerkt systeem van sociale zekerheid en democratisch onderwijs • noodzaak tot correctie van de marktafhankelijkheid
residuele welzijnsbenadering
= welzijnswerk wordt gezien als de preventie van onwelzijn. De zorg voor welzijn is de essentiële taak van basisinstituties (het gezin, de arbeid) en van sociale voorzieningen (onderwijs). Welzijnswerk heeft een aanvullende en ondersteunende rol, fungeert als opvangnet en heeft een signaalfunctie. Kritiek (1) deze benadering is niet radicaal genoeg = d.w.z. deze benadering is niet in staat om te verklaren waarom problemen van sociale uitsluiting en sociale ongelijkheid blijven deel uitmaken van onze samenleving. (2) Mattheuseffect -> examen !!! = de voordelen van het sociaal beleid vloeien verhoudingsgewijs meer naar de hogere sociale lagen dan naar de lagere sociale lagen onder invloed van sociaal-culturele en sociaal-politieke factoren. Maw rijk wordt rijker en arm wordt armer, degene die al voordeel hadden krijgen nog meer voordeel.
14
D) Het maatschappelijk schuldmodel = dit houdt een radicalisering in van het maatschappelijk ongevalmodel. Mensen in probleemsituaties worden gezien als maatschappelijk
gemarginaliseerden: mensen die maatschappelijk achtergesteld zijn en geleerd hebben om zich aan te passen aan deze deprivatie. Zoals allochtonen, ze hebben geen stem in de sociale besluitvorming dus het beleid is ook niet van toepassing op hen. Het gaat dus om een kleine groep die geen stem heeft. Het is de maatschappij die haar marginalen produceert. bv. vereenzaming van bejaarden. Gevolg -> marginalisering kan leiden tot de ontwikkeling van een eigen cultuurpatroon ! << een cultuur van het zwijgen >> = dit is een situatie die gekenmerkt wordt door : -
maatschappelijk isolement
-
geringe maatschappelijke invloed
-
weinig aangepaste voorzieningen
-
een negatief zelfbeeld
deze cultuur moet doorbroken worden !
structurele welzijnsbenadering = welzijnswerk wordt gezien als een basisvoorziening. Het welzijnswerk is niet enkel aanvullend of ondersteunend, het is een basisvoorziening zoals ook onderwijs en gezondheidszorg dat ook zijn. Uitgangspunt : de mogelijkheid om een menswaardig bestaan te leiden is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen het individu en de samenleving. Het welzijnswerk is geen opvangnet maar een maatschappelijke voorziening waarop mensen beroep kunnen doen. Het welzijnswerk moet voldoen aan 5 criteria (de 5 B’s), bereikbaarheid, betaalbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid en begrijpbaarheid.
15
Structurele benadering
Residuele benadering
Een sociale probleemsituatie = (micro: gezin)
Een sociale probleemsituatie =
een individuele verantwoordelijkheid ten
een individuele verantwoordelijkheid ten
aanzien van de probleemdrager
aanzien van de probleemdrager, tenzij in
Geen maatschappelijke tussenkomst (tenzij
bijzondere situaties
controlerend ten aanzien van ‘armoede als
Maatschappelijke tussenkomst
afwijkend gedrag’)
= corrigerend via bijzondere voorzieningen
Een sociale probleemsituatie = (macro: sociale politiek & sociaal beleid)
Een sociale probleemsituatie=
gedeelde verantwoordelijkheid tussen
verdeelde verantwoordelijkheid tussen
individu en samenleving
individu en samenleving
Maatschappelijke tussenkomst = structureel
Maatschappelijke tussenkomst = institutioneel
aanbod voorzieningen
aanbod voorzieningen
De sociale kaart
= de sociale kaart biedt een overzicht van de sociale voorzieningen,
•
binnen een bepaald territorium (bv. een gemeente)
•
met betrekking tot een bepaalde doelgroep (personen met een handicap, jongeren)
•
met betrekking tot een bepaald domein (gezondheid, werk, vrije tijd) het is niet louter een documentatiebestand, maar een beleidsinstrument ! sociale kaarten zijn sterk tijdsgebonden
Strategische planning
= een methode om planmatig beleid te voeren, het omvat 4 fasen :
1) analysefase -> gegevens worden verzameld & geïnterpreteerd 2) anticipatiefase -> men gaat na welke de wenselijke interventies zijn 3) keuzefase -> beleidsopties & doelstellingen worden geformuleerd 4) fase van prioriteitenbepaling -> er wordt bepaald welke acties prioritair zijn
16
De strategische planning mondt uit in een beleidsplan ! Dit beleidsplan moet binnen een bepaalde termijn worden uitgevoerd, dit is de implementatiefase.
Indeling en structurering van het agogisch werkveld => 4 beleidsmatige indelingen •
Horizontaal = indeling volgens het beleidsdomein waartoe ze behoren
•
Categoriaal = indeling volgens de doelgroep waartoe ze behoren
•
Verticaal = indeling volgens de specificiteit van de interventies
•
politiek administratief = een indeling volgens bestuursniveau
(1) administratief-politiek
-
federale niveau
-
bestuursniveau van Gemeenschappen & Gewesten
-
bovenlokale niveau (provincie of arrondissement)
-
lokale niveau (gemeenten en OCMW)
(2) horizontaal = een indeling volgens beleidsdomeinen -> onderwijs, welzijn, volksgezondheid, cultuur, economie…
(3) categoriaal = een indeling volgens doelgroep -> jeugdbeleid, seniorenbeleid, gehandicapten, gezinsbeleid,…
•
specifiek beleid -> gericht op een bepaalde bevolkingsgroep waarvoor specifieke beleidsmaatregelen ontwikkeld worden. Zo is de reclassering lange tijd opgevat als een specifiek beleid voor mensen die een delict hadden gepleegd. Dit is gericht is op: een welbepaald probleem, specifieke maatregelen, specifieke voorzieningen en specifieke toegang. Er is een tendens naar een integraal beleid : een
geïntegreerd beleid. We trachten dit te overstijgen! Op dit niveau krijg je een echte apartstelling bv. mensen met een handicap.
17
(4) verticaal => echelonnering = een indeling volgens specificiteit van de interventie. De verticale afbakening bestaat uit een lijn. Hoe hoger je komt op de lijn, hoe specifieker de interventie.
De nulde lijn -> de hulp die gegeven wordt door de onmiddellijke omgeving Zelfzorg = de zorg die mensen hebben voor zichzelf en voor elkaar zoals bv. een gezonde voeding, zorg voor het lichaam, een opleiding volgen,… De promotie van zelfzorg (en mantelzorg) maakt deel uit van de promotie van WIVO-strategieën : welzijnsinformatie, voorlichting en opvoeding. Men wil de zelfredzaamheid van mensen verhogen door hen te leren zorg te dragen voor hun eigen situatie. dit kan leiden tot een grotere kwetsbaarheid voor ervaringen van onwelzijn
er is ook een ander negatief effect aan verbonden => protoprofessionalisering = het dagelijks leven wordt in toenemende mate vertaald in termen van ‘welzijn’ en ‘gezondheid’, wat op zijn beurt kan leiden tot specifiek preventiegedrag zoals dieetgedrag of zelfmedicatie.
Mantelzorg = de zorg die opgenomen wordt door kleine sociale netwerken waartoe mensen behoren : de zorg van familieleden, buren, vrienden en kennissen. Het kan preventief werken tov professionele zorg. Een aantal OCMW’s verstrekken een mantelzorgtoelage, dit is een toelage voor mantelzorgers als een hulp om de kosten te betalen.
Zelfhulpgroepen = groepen van mensen die een gemeenschappelijk probleem hebben en in groep samenkomen om daar iets aan te doen zoals bv. AA-groepen.
18
Zelfhulpgroepen worden gedreven door 3 factoren :
•
een ideologie over oorzaken : gevolgen en oplossingen (bv. 12 stappen)
•
een helperprincipe (Riessman) -> men helpt zichzelf het best door anderen te helpen
•
de identificatieresonans : vereenzelvigen met gevoelens van anderen
De activiteiten van zelfhulpgroepen = 1) bevorderen van contacten tussen lotgenoten 2) verschaffen van info 3) verdedigen van de belangen van hun leden 4) organisatie van directe dienstverlening 5) organisatie van sociale & recreatieve activiteiten 6) aanleren van zelfhulp en zelfzorgtechnieken
De eerste lijn -> dit is het begin van deskundige zorg die kan verstrekt worden door vrijwilligers of professionele mensen
Het bestaat uit een combinatie van 3 activiteiten :
(1) concrete hulpverlening die gericht is op :
-> materiële problemen (inkomen) -> immateriële problemen (relaties)
(2) advies & begeleiding = het heeft een doorverwijs functie: men zal doorverwijzen naar de geschikte dienst. Dit kan naar een andere eerstelijnsdienst (bv. van CAW naar OCMW) of naar een tweedelijnsdienst (bv. van een CAW naar een dienst geestelijke gezondheidszorg). Het heeft ook nog een informatiefunctie.
(3) sensibilisering = bewust maken van de oorzaken die aan de grondslag kunnen liggen van concrete problemen
19
het gaat om een algemeen welzijnswerk :
1) aspecifiek -> iedereen kan er beroep op doen (een out-reachende benadering) 2) laagdrempelig -> geen zware aanmeldingsprocedures 3) toegankelijk zonder verwijzing 4) onafhankelijk 5) lokaal gericht -> georganiseerd op een voor iedereen bereikbare schaal
De tweede lijn -> de ambulante specialistische zorg (centra voor geestelijke gezondheidszorg) De derde lijn -> algemene intramurale voorzieningen (instelling bijzondere jeugdzorg) De vierde lijn -> specialistische categoriale voorzieningen (psychiatrisch ziekenhuis)
Tekst : Welzijnsoverheden in België Na WO II -> België groeit in snel tempo uit tot een verzorgingsstaat ! 40% van het BNP gaat naar sociale uitkeringen en diensten. De overheid organiseert hiermee : onderwijs, openbaar vervoer, cultuur, sociale zekerheid, hulp aan armen,… Gevolg -> een stijging van de
levensstandaard ! Maar : toch komt het verzorgingsstaat model meer onder druk te staan 1) het model wordt duurder 2) armoede blijft bestaan en neemt de laatste jaren toe = > Mattheuseffect
de verzorgingsstaat creëert alsmaar meer verwachtingen. De verwende burger schuift alsmaar meer taken door naar de overheid en verwacht dat de overheid die zal organiseren en dan nog het liefst gratis !
20
Sociale zekerheid = dit is een federale bevoegdheid. Het wordt gefinancierd door bijdragen van verzekerden en het is gebaseerd op de solidariteit tussen arm & rijk, jong & oud en gezond & ziek. De burger heeft daardoor de zekerheid dat hij ondanks eventuele ongelukken of tegenslagen toch nog een menswaardig bestaan kan leiden. Dit gebeurt door : 1) vervangingsinkomens (pensioen, invaliditeit of ziekte, werkloosheid) 2) aanvullende uitkeringen (kinderbijslag)
Sociale bijstand = dit is eveneens een federale bevoegdheid. Dit bestaat omdat de personen die niet verzekerd zijn van een vervangingsinkomen via sociale zekerheid, toch een menswaardig bestaan te garanderen. De sociale bijstand wordt in de praktijk gebracht door het OCMW.
Wet op het bestaansminimum 1974 -> Wet op het leefloon 2002 => vernieuwingen !
1) ombouw van de verzorgingsstaat van een actieve naar passieve welvaartsstaat 2) de OCMW’s moeten voorrang geven aan jongeren 3) het omschrijft 3 instrumenten om een maatschappelijke integratie te realiseren : 1.
de tewerkstelling
2.
het integratieproject
3.
de minimumuitkering (het leefloon)
4) de oude bedragen van het bestaansminimum werden opgetrokken met 4% 5) het gezinshoofd wordt afgeschaft -> iedereen die samenwoont krijgt een gelijk bedrag 6) de uitkering wordt geïndividualiseerd -> de ene partner is onafhankelijk van de ander
21
Sociaal Impulsfonds = dit ontstond in 1996 toen het VFIK werd opgeheven. Het decreet op het sociaal impulsfonds werd toen goedgekeurd door het parlement. Men wil niet enkel gemeenten met grote kansarmoede aanzetten om een sociaal beleid te voeren, maar ALLE gemeenten ! De Vlaamse overheid stelde echter heel wat eisen : elk SIF-project moest op papier worden verantwoord en er waren tussentijdse evaluaties nodig om de 1e middelen naar de gemeenten te laten vertrekken.
in 2003 hield het SIF op te bestaan ! De SIF-middelen werden opzij gezet om een nieuw Stedenfonds te financieren !
Stedenfonds = in 2003 werd het 2e deel van de hervorming goedgekeurd. Het stedenbeleid richt zich tot de grootsteden Gent en Antwerpen, enkele centrumsteden en de Vlaamse gemeenschapscommissie voor het 2-talig gebied Brussel-Hoofdstad. Het fonds bedraagt ongeveer 100 000 000 euro. Er is een voorafname voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie Brussel, 75% gaat naar Antwerpen en Gent en de rest wordt verdeeld onder de centrumsteden. De steden moeten vooraf een beleidsplan voorleggen.
Ontwerpdecreet Lokaal Sociaal Beleid = dit werd goedgekeurd in 2004. Bij de start van elke legislatuur moeten de lokale besturen een plan maken voor het lokaal sociaal beleid. Daarin moeten ze de doelstellingen formuleren en vastleggen wie het beleid zal uitvoeren: de gemeente, het OCMW of de lokaal actieve private partners.
22
Sociaal Huis
= de plaats waar gemeente en OCMW samen hun dienstverlening aanbieden. De bedoeling is om de drempel tot het OCMW te verlagen in kleinere gemeenten.
Eén-loket-model voor recht en uitkeringen & voor een 1e dispatching : dit is een meerwaarde van het sociaal huis. Kortom -> het decreet voorziet in een beleidsplan -> het decreet creëert het concept : Sociaal Huis
Tekst : Het Algemeen Welzijnswerk •
de term werd begin jaren ’90 door de overheid ingevoerd -> kunstmatige term
•
de term ‘algemeen’ betekent niet : niet-specifiek / het omvat alle voorzieningen
•
het betekent wel -> een veelheid aan problemen / profilering tegenover de bevolking
Jaren ’60-’70 = de meeste werkvormen ontstonden in de jaren ’60-’70 door geëngageerde burgers en een steeds groter wordende groep van afgestudeerde menswetenschappers. Het ontstaan had 3 redenen : 1) de opkomst van emancipatiebewegingen rond bepaalde thema’s (armoede) 2) kritiekbewegingen op de verzuilde instellingen 3) nood aan vernieuwing in de zorgvorm Ook JAC’s en vluchthuizen voor mishandelde vrouwen werden opgericht. De voorzieningen werden verdeeld onder 3 ministeries : •
volksgezondheid
•
justitie
•
cultuur
Jaren ’80 -> staatshervorming ! maatschappelijk welzijn werd een gemeenschapsmaterie ! = maatschappelijk welzijn bevatte ook penitentiaire en post-penitentiaire sociale hulpverlening (hulp aan ex-gedetineerden).
23
Men gaat een aantal sectoren institutionaliseren, het decreet op : - Kind & Gezin - Bejaardenvoorziening - Bijzondere jeugdbijstand Welzijnsvoorzieningen in de 1e lijn blijven een restcategorie. Tijdelijkheid, rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid waren troef ! nood aan coördinatie Jaren ’90 -> herstructurering ! => Kaderdecreet 1991 : 1) harmonisering van de regelgeving 2) profilering van het algemeen welzijnswerk 3) structurering met het oog op een betere toegankelijkheid
1994 : herstructurering = de centra hadden de keuze tussen blijven bestaan of fuseren met een CAW van type A, B, C of D. Het was niet verplicht maar ook geen subsidies indien geen fusie.
Eind jaren ’90 -> een nieuwe invulling van het kaderdecreet ! => examen !!! (1) harmonisering / profilering / herstructurering (2) deregulering -> er werden nieuwe erkenningsvoorwaarden opgesteld (3) responsabilisering • enveloppefinanciering = dit houdt een rationalisering van de financiering in. Ze moeten meer beginnen nadenken wat ze met het geld gaan doen. De CAW’s krijgen enveloppe met geld, ze bepalen zelf waaraan ze in hun beleid meer aandacht willen geven (4) beperking van het aantal centra per provincie (5) fusiedwang -> centra die zich niet inschakelen in een fusieoperatie, verliezen erkenning
24
Kernopdracht van het algemeen welzijnswerk
1.
=> 4 clusters ! ! ! (anno 2000)
Onthaal : info en advies geven, eerste opvang en eerste probleemdefiniëring
2. Verwijsfunctie : toeleiden naar de maatschappelijke voorzieningen 3. Hulp & begeleiding 4. Preventie en signaal
Het algemeen welzijnswerk onderscheidt zich van andere welzijnssectoren door : gericht op de gehele bevolking gericht op algemene welzijnsbedreigende factoren = dat maakt differentiatie noodzakelijk m.b.t. : methodieken & doelgroepen
(1) een brede toegang ten aanzien van de gehele bevolking (2) tekorten signaleren in het functioneren van deze basisvoorzieningen (3) de hulpvragers ondersteunen d.m.v. info of rechtshulp (4) men verwijst en oriënteert hulpvragers die behoefte hebben aan een meer intensieve zorg (5) het biedt een vangnet voor personen die niet in andere voorzieningen terecht kunnen (6) het signaleert tekorten in het aanbod en de werking van deze voorzieningen
25
Tele Onthaal = 24/24u bereikbaar op het algemeen nummer 106. Er zijn 5 erkende centra (1 in elke provincie). Er werken vooral vrijwilligers. Het speelt een belangrijke rol in de zelfmoordpreventie.
Ingebouwde centra / ICAW = dit zijn centra voor algemeen welzijnswerk in het kader van ziekenfondsen. Hun dienstverlening sluit nauw aan bij de mutualistische activiteiten van ziekenfondsen. Hun doelgroep is de leden van de ziekenfondsen zoals zieken, gehandicapten en bejaarden. We vinden ze ook terug in kleinere gemeenten.
Tekst : Zorgen voor morgen (zeer goed lezen) Wat is welzijnszorg ? = het antwoord van de omgeving op de noodsituatie van een individu.
Noodsituatie -> een situatie waarin zich een breuk manifesteert tussen iemands noden en zijn capaciteiten Antwoord -> alle procedures en handelingen om die breuk te herstellen. Omgeving -> in de 1e plaats het familiale netwerk (gezin) , maar het kan ook het lokale netwerk zijn (een voorziening of een overheid).
Jean-Jacques Rousseau -> het sociaal contract = de staat is verplicht om op te treden bij nood
19e eeuw : industrialisering & verstedelijking
noodsituaties kwamen zichtbaarder & schrijnender Familiale banden vielen weg en men kon niet langer zorgen voor wie oud, ziek en behoeftig was.
26
Fonds ‘81 = in de jaren ’60 ontwikkelde België zich tot een verzorgingsstaat. De basis werd gelegd voor ouderenzorg, gehandicaptenzorg en bijzondere jeugdbijstand. De zorg voor personen met een handicap bleef tot in 1867 een taak van de overheid als die persoon ook behoeftig was. Vanaf 1967 organiseerde de overheid zorg voor alle personen met een handicap.
Uitdagingen voor het welzijnsbeleid 1) De wachtlijsten worden alsmaar langer Er zijn 3 verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg :
•
-
de demografische evolutie
-
de groeiende kloof tussen welvaart en welzijn
-
de vooruitgang van de geneeskunde
de demografische evolutie -> de vergrijzing en de ontgroening = er is een groot verschil tussen 60+ en 80+, deze kloof kan vergeleken worden met het verschil tussen volwassenen en kinderen. Tegen 2050 zal het aantal 80+ verviervoudigd worden.
•
de groeiende kloof tussen welvaart en welzijn = meedraaien in een hoogtechnologische samenleving blijkt voor alsmaar meer mensen problematisch. België en Finland hebben de hoogste zelfmoordcijfers in Europa. De combinatie van werken, relatie, kinderen en vrije tijd wordt voor veel mensen onhaalbaar.
•
de vooruitgang van de geneeskunde = de gemiddelde leeftijd neemt toe. Mensen die vroeger zouden sterven door een verkeersongeval of een hartinfarct, kunnen vandaag wel blijven leven door de geperfectioneerde intensieve zorg.
27
2) Zorg op maat van de cliënt organiseren •
de zorgvraag inventariseren = er zijn bijna geen gegevens over de zorg en de hulpverlening. De overheid heeft geen wachtlijst van het aantal personen in de gehandicaptensector die hulp verwacht. Verantwoordelijken klagen over het gebrek aan informatica of beroepen zich op privacy, het beroepsgeheim…
3) Een sterkere positie voor de cliënt -
rekening houden met de stem van de cliënt bij uittekening van het beleid
-
inspraak van de cliënt
-
recht op kwaliteitsvolle zorg
4) Recht op gelijke toegang tot de zorg •
het debat over universalisme en selectivisme = universalisten pleiten voor een gelijke toegang tot voorzieningen ongeacht het inkomen. Dit is nodig om de solidariteit in onze samenleving in stand te houden. Een inkomensgebonden toegang zou stigmatiserend werken bv. als men naar het OCMW gaat, kan men niet voor zichzelf zorgen.
<-> selectivisten : de overheid moet zich terugtrekken. Sociale voorzieningen mogen zich enkel richten tot mensen die het echt nodig hebben. De overheid moet prioriteiten stellen omdat de middelen beperkt zijn.
5) Wie organiseert de zorg vandaag en morgen ? •
omgaan met de vermarkting van de zorg = in de jaren ’80 kampte de overheid met chronische schaarste van middelen. Daarom slaagden ze er niet in om de sociale sector te financieren. Daarom zag de commerciële sector een winstgevende activiteit in de organisatie van zorg en hulpverlening.
28
Tekst : CAW-Witboek (hoofdstuk 4) •
een onafhankelijke & regionale hulporganisatie
•
het maakt geen deel uit van grotere maatschappelijke instellingen
•
de hulpverlening is vrijwillig
•
het CAW garandeert -> basisveiligheid, vertrouwelijkheid en anonimiteit
•
staat open voor alle burgers -> in het bijzonder kwetsbare groepen
•
het aanbod is gevarieerd en vlot toegankelijk
(1) een multifunctioneel & professioneel onthaal vraagverheldering : men probeert de hulpvraag te ontrafelen mensen bellen en men luistert
(2)
•
het winkelmodel : vrijblijvend binnenstappen
•
het inloopcentrum : praktische service
•
het klassieke baliemodel : informatie en adviesverstrekking
een gedifferentieerd aanbod van psychosociale begeleiding ° psychische of persoonlijke problemen (depressie, eenzaamheid, trauma’s, verlies) ° relationele problemen (geweld, echtscheiding, opvoedingsproblemen) ° sociaal-administratieve problemen (huisvesting, werk, juridische kwesties) Belangrijk probleem : thuisloosheid = (1) ontankering : het ontbreken van een sociaal of familiaal netwerk, (2) een onzekere woonsituatie en (3) een situatie van bestaansonzekerheid
(3) het ontwikkelen van preventieve en beleidssignalerende functies = het CAW wil liever problemen voorkomen zodat mensen minder beroep moeten doen op professionele hulp. De hulpverleningsfilosofie van het CAW is er op gericht dat mensen en hun omgeving sterker worden.
29
Noden & behoeften die werden gesignaleerd bij het CAW : •
Belangrijk ! -> examen
huisvesting = er is een tekort aan betaalbare en goede woningen. Het gaat vooral over thuislozen, vluchtelingen en kansarmen. Zij hebben geen toegang tot de sociale woonmarkt en doen beroep op opvangmogelijkheden.
•
minderjarigen & jongvolwassenen = er is een tekort aan hulp voor minderjarigen. Er is nood aan laagdrempelige hulpverlening, crisisopvang en begeleid zelfstandig wonen.
•
psychosociale noden = dit komt voor in alle lagen van de bevolking. Het gaat vooral om relatieproblemen (vereenzaming). Er worden steeds meer mensen geconfronteerd met individualiseringsrisico’s (bv. in supermarkt).
•
Bestaansonzekerheid -> het gaat hier om situaties die als uitzichtloos worden bestempeld
•
restgroepen gespecialiseerde hulpverlening -> het gaat vooral om psychiatrische zorg
•
vluchtelingen -> het aantal stijgt, maar ook de ernst van de problematiek
Autonoom Welzijnswerk (CAW)
Ingebouwd Welzijnswerk (OCMW)
1- maakt geen deel uit van een groter maatschappelijk stelsel
1- maakt deel uit van een basisinstitutie
2- biedt hulpverlening, los van de bevoegdheid om basisrechten toe te kennen
2- biedt hulpverlening, aansluitend op de bevoegdheid om basisrechten toe te kennen
3- verricht geen taken die eigen zijn aan het toekennen van deze rechten 4- laat de hulpvrager de vrijheid om de hulp te aanvaarden, te weigeren of stop te zetten 5- het is een plaats waar hulpvragers terecht kunnen met gelijk welke vraag
3- verricht vaak taken die eigen zijn aan het toekennen van rechten 4- is in veel gevallen een ‘voorwaardelijke’ hulpverlening 5- wordt door de hulpvrager geassocieerd met een ruimer systeem
6- moet zich actief & gericht bekendmaken 6- kan gemakkelijk bepaalde groepen bereiken
30
Bufferfunctie = het CAW heeft een bufferfunctie. De Vlaamse Gemeenschap kampt momenteel met problemen m.b.t wachtlijsten. Het welzijnswerk op de 1e lijn kan een bufferfunctie opnemen ten aanzien van zwaardere zorgsectoren. Dit kan de druk op wachtlijsten doen afnemen, voor in de geestelijke gezondheidszorg en de bijzondere jeugdzorg.
OCMW & CAW zijn complementair ! = OCMW vertrekt hoofdzakelijk financiële en materiële problemen. Ze verzekeren een minimale bestaanszekerheid. Bij het CAW vertrekt men van een niet-materiële hulpvraag. Het aanbod is gericht op psychische, relationele en persoonlijke problemen. => er is nood aan samenwerking !
Tekst Algemeen Welzijn ( lezen als samenvatting) Armoede is relatief (Zie slides)
Belangrijk ! -> examen !!!
We kunnen enkel spreken van absolute armoede als we kunnen spreken van extreme honger. Mensen zijn arm wanneer ze zich ervan bewust zijn dat ze hun behoeften niet voldoende kunnen bevredigen. Het is de samenleving die bepaalt wat armoede is en wie de armen zijn en wie solidariteit verdient. deserving and undeserving poor = dit is de tweedeling tussen armen die wel schuldig zijn aan hun armoede en armen die niet schuldig zijn. Vandaag onderscheiden we 3 soorten armen : (1) zij die door eigen keuze arm zijn zoals gokken, alcohol of drugmisbruik (2) de generatie-armen : zij willen wel uit de armoede geraken maar ze kunnen niet, armoede is hun lot (3) de middengroep : groep armen van wisselende grootte
Maar : Generatiearmen worden niet bij allochtonen aanvaard ! -> structureel
31
Wet van 1976 ° omvorming van COO naar OCMW (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) ° kernopdracht verschoof van armoedebestrijding naar psychosociale problemen
Stelling -> (1967 – 1997) armoede tussen gezinnen nam niet toe door 3 redenen :
1.
tweeverdienersgezinnen : vrouwen gaan ook werken
2. de relatieve rijkdom van bejaarden is enorm gestegen door hogere pensioenen 3. de sociale zekerheid garandeert een vervangingsinkomen voor werklozen maar het aantal mensen dat langdurig werkloos is, neemt toe !
De nieuwe sociale kwestie = vroeger beschouwden we armoede als het gevolg van uitbuiting door kapitalisten. Dit werd aangepakt met wettelijke minimumlonen en sociaal overleg. Nu wordt armoede gezien als het gevolg van een te lage scholing. Laaggeschoolden hebben het moeilijker om een positie te vinden op de arbeidsmarkt. Dit leidt tot nieuwe vormen van sociale uitsluiting. Scholingsgraad bepaalt de toekomst !
-> Toegang tot rechten wordt beperkt. De toegang tot diensten is beperkt door een sociaal-economische of politiek positie. Armoede is een bijzondere vorm van sociale uitsluiting.
Definitie volgens het decreet 2003 •
een netwerk van sociale uitsluitingen
•
dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het collectieve & individuele bestaan
•
het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen in de maatschappij
•
ze kunnen deze kloof niet overbruggen op eigen kracht
32
De kloven tussen arm en niet-arm
-> examenvraag !!!
(1) de gevoelskloof = Armen voelen zich minderwaardig en hebben daarom geen zelfvertrouwen en geen zelfrespect. Ze willen dit compenseren door te tonen aan de maatschappij dat ze niet arm zijn. Daarom gaan ze dure en luxueuze spullen kopen i.p.v. te sparen. (2) de kenniskloof = Armen en niet-armen kennen elkaars wereld niet. De rijke mensen hebben geen besef van wat het is om te moeten overleven. (3) de vaardigheidskloof = de evidente sociale vaardigheden van de niet-armen zijn niet zo evident voor de armen. Zij hebben deze sociale vaardigheden nooit geleerd waardoor ze steeds in een afhankelijke situatie zitten. (4) de positieve krachten kloof = armen moeten dagelijks veel meer positieve krachten ontwikkelen om te overleven. Ze zijn losser en meer solidair en houden geen blad voor de mond. Ze kunnen humor ook veel beter relativeren. (5) de structurele kloof = dit is de kloof die alles overspant. Er is een uitsluiting in het onderwijs, maar in de tewerkstelling, de gezondheid, de huisvesting en de cultuur. niet enkel een materiële kloof, maar ook een morele kloof.
Top 3 oorzaken van armoede volgens de Vlaming : 1. financieel wangedrag, het geld door ramen en deuren gooien 2. gebrek aan wilskracht en inzet 3. het lot : brute pech door echtscheiding, ontslag of ongeluk
Succesmodel = er is geen eenduidige visie over armoede in media: verschillende schuldmodellen zijn aanwezig. Wel is er aandacht voor succesmodel dat middenweg is t.o.v. andere modellen. Successtory laat zien dat het mogelijk is om uit de armoede te treden!
33
Tekst : Armoedebeleid in Vlaanderen
-> Belangrijk ! -> examen !!! het Armoededecreet van 2003
1) preventie : uitsluitingsmechanismen opsporen 2) geïntegreerde aanpak :initiatieven van de diverse beleidsdomeinen moeten inspelen op elkaar 3) inclusief beleid : samenwerking tussen - de doelgroep - wetenschappers - het maatschappelijk middenveld 4) activering : het accent verleggen inkomenszekerheid -> actieve maatschappelijke participatie 5) sociale grondrechten als basis : vastgelegd in de grondwet van 1994 6) territoriale aanpak : erkennen dat armoede in sommige streken sterker geconcentreerd is 7) dialoog : de methode die garandeert dat er overleg is tussen ° beleid ° de maatschappelijke actoren ° de armen zelf De Koning Boudewijnstichting = een onafhankelijke instelling die werd opgericht met de giften van de bevolking. Het doel was om maatschappelijk, wetenschappelijk, economisch en cultureel het leven van de Belgen te verbeteren. 10 Grondrechten uit de Grondwet 1. gezin
6. werkgelegenheid
2. cultuur
7. gezondheidszorg
3. onderwijs
8. rechtsbedeling
4. inkomen
9. participatie
5. huisvesting
10. diversiteit
34
De dialoogmethode en de participatie methodiek
(1) de erkenning van armenverenigingen = deze verenigingen vormen een transfer tussen de visies van armen en de overheid, a.d.h.v. 10 grondrechten gaan ze bepalen of iemand arm is of niet. Wie niet voldoet aan 5 of meer grondrechten wordt bestempeld als arm. De bedoeling van de verenigingen is via dialoog de participatie van armen in de samenleving bekomen, dit doen ze door bottom-up te werken (praten met de armen zelf, thuis of collectief; dialoog met de voorzieningen en instellingen; dialoog met het beleidsniveau).
(2) ervaringsdeskundigen = dit zijn zelf armen die een opleiding volgden om de kloof tussen armen en beleid te overbruggen, ze zijn het vertaalinstrument tussen de armen en de het beleid, de eigen ervaring is essentieël, dit is het vertrekpunt.
men wil een brug maken tussen armoede en beleid door :
het cascademodel = er zijn vier stappen: de armen zelf nemen het woord, collectieve sessies, dialoog met allerlei voorzieningen (confrontatie), dialoog met beleidsniveau. Dit is dan het cascademodel.(van beneden naar boven) Zo hoopt men om de visie van onderuit i.v.m. armoedevraagstukken naar het beleid te brengen en het beleid te sturen.
35
Het nadeel van activering = er ontstaat opnieuw een groep die wel zal werken en een groep die niet zal werken. Er zal opnieuw een onderscheid worden gemaakt tussen luie en niet-luie armen. De activering wordt dan een instrument waarmee leefloontrekkers opnieuw kunnen worden ingedeeld in goede en slechte armen. De overheid wil zorgen dat de betrokkenen een plaats op de arbeidsmarkt verwerven door ze een opleiding aan te bieden. Maar niet iedereen heeft evenveel talent om het te maken! De opleiding wordt door de overheid gezien als een kans. Als de leefloontrekker die kans echter niet grijpt dan vervalt ook zijn kans op een uitkering. Activering krijgt zo een eenzijdig individueel karakter.
De verantwoordelijkheid voor de situatie van iemand die leeft van een uitkering wordt zo op een subtiele manier doorgeschoven van de samenleving (structurele werkloosheid) naar het individu (dat zijn kansen niet grijpt).
Tekst : Netwerken & lokaal welzijnsbeleid (blz.7-10) Welzijnsbos = het lokale welzijnslandschap is uitgegroeid tot een ingewikkeld kluwen van sectoren en organisaties. Er lopen verschillende spelers rond : professionelen, beleidsverantwoordelijken, bewoners en vrijwilligersgroepen. De professionals lopen elkaar soms voor de voeten en treden op in gespreide slagorde. Zo vinden straathoekwerkers, stadswachten en wijkmanagers allemaal de weg naar de burger & de wijken. De burger ziet het bos niet meer door de bomen. er is nood aan samenwerking en communicatie ! ° Oplossing -> netwerkvorming en een lokaal inclusief beleid
36
Tekst : OCMW en Gemeentelijk Welzijnsbeleid Gemeente -> een algemene opdracht, alles wat van gemeentelijk belang is valt onder haar verantwoordelijkheid OCMW -> een zeer specifieke opdracht het verzekeren van maatschappelijke dienstverlening aan elke inwoner van de gemeente
OCMW-wet 1976
belangrijk !!! een breder welzijnsbegrip vooraf: armenhuis (enkel aalmoezen & hulpverlening in natura) een welomschreven basisopdracht recht op maatschappelijke dienstverlening verzekeren dit recht is een subjectief recht -
het ligt vast in de wet
-
afdwingbaar door elke burger
meer dan financiële hulpverlening (ook info) 4 bestuursorganen •
Raad voor maatschappelijk welzijn = zij worden gekozen door de gemeenteraadsleden. Dit is het belangrijkste orgaan van het OCMW. Deze raad neemt alle beslissingen.
•
voorzitter = deze wordt verkozen door de leden van de raad bij geheime stemming. Hij leidt de activiteiten van het OCMW.
•
het vast bureau = het vast bureau wordt verkozen door de leden van de raad. De voorzitter maakt er ook deel van uit. Zij zijn belast met de afhandeling van de zaken van dagelijks bestuur.
•
de bijzondere comités = de raad kan bijzondere comités oprichten en welomschreven bevoegdheden overdragen aan die comités.
37
Het personeel
Secretaris
= hij is het hoofd van het personeel. Hij onderzoekt de zaken en leidt de administratie. Hij woont alle vergaderingen bij, maar is niet stemgerechtigd. Meer en meer secretarissen ontpoppen zich als managers.
Ontvanger = dit is de financiële adviseur van het OCMW. Hij oefent ook interne controle uit op de wettelijkheid van de gedane uitgaven.
Maatschappelijk werker = hij helpt personen of gezinnen bij het verbeteren van noodsituaties waarin ze zich bevinden. (1) Financiële hulp •
bestaansminimum = iedere Belg die meerderjarig is, in België woont en geen toereikende bestaansmiddelen heeft of niet in staat is om deze te verwerven, heeft er recht op. Het is de laagste trap in het stelsel van sociale bescherming. Het is een residuair recht het wordt slechts toegekend als de betrokkene alle andere mogelijkheden heeft uitgeput.
•
vervangende of aanvullende steun = vervangende steun is voor mensen die over een onvoldoende inkomen beschikken en geen recht hebben op een bestaansminimum. In tegenstelling tot het bestaansminimum (de bedragen zijn sterk geregeld), is de beoordelingsvrijheid
van het OCMW hier veel groter. Aanvullende steun is een supplement op het bestaansminimum. (2) Begeleiding -> de integratie in de samenleving staat hier centraal ! •
integratiecontracten = een overeenkomst tussen het OCMW en de cliënt waarbij het OCMW hulp biedt bij de integratie in de samenleving door hem werk op een opleiding te verschaffen. Als tegenprestatie rekent men op medewerking van de cliënt.
38
•
budgetbegeleiding = het OCMW kan hier bemiddeld optreden tussen de schuldeisers en de cliënt. De cliënt kan ook begeleid worden bij het beheren van zijn inkomsten. De cliënt kan een volmacht geven aan het OCMW.
(3) Sociale tewerkstelling en (4) Huisvesting
Leg uit : het OCMW is eerstelijnshulp voor alle burgers Het OCMW is niet enkel voor kansarmen. Het is voor alle inwoners van de gemeente. De taak van het OCMW is om algemene dienstverlening aan te bieden. Het OCMW heeft eerst en vooral een informatieve en bemiddelende rol. Daarnaast voorziet het OCMW ook in een begeleiding van de cliënten. Men geeft ook juridisch advies aan de bevolking. (conflicten met de huisbaas) soms richt het OCMW diensten op met een sociaal, preventief en curatief karakter zoals rusthuizen, bejaardenwoningen of diensten voor onthaalmoeders. Ze moeten dat niet alleen doen, maar doen dit in samenwerking met andere OCMW’s. Probleem => overlapping en parallelle dienstverlening (1) rijke voorziening van dienstverlening (2) witte vlekken met vrij beperkt of onbestaande dienstverlening
onduidelijke terreinafbakening
39
Achterhuis : De Markt van Welzijn en Geluk Vraag 1 : bespreek iatrogenese en de invloed van het werk van Ivan Illich
iatrogenese = dit is een term die in de medische vakliteratuur wordt gebruikt om nieuwe ziekten aan te duiden waarvan artsen, ziekten en geneesmiddelen de verwekkers zijn. Er zijn 3 soorten iatrogenese :
(1) klinische iatrogenese = dit zijn alle directe negatieve gevolgen van een medische ingreep. Dit kan optreden bij volstrekt nutteloze medische verzorging, door artsen veroorzaakt letsel (verhalen in de stijl van 'verkeerd been afgezet'), bij overdadig of verkeerd medicijngebruik... Ze kunnen het gevolg zijn van :
1. een teveel aan medische zorgen 2. een te weinig aan medische zorgen 3. onzorgvuldig handelen 4. een bewust genomen risico 5. een vooraf onvoorspelbaar effect van de behandeling.
(2) sociale iatrogenese = dit duidt op de ziekmakende effecten van de gezondheidszorg op het niveau van de
samenleving. Het omvat het gezondheids-ontkennende karakter van de geïnstitutionaliseerde medische verzorging. Deze wordt veroorzaakt door de afhankelijkheid van professionele tussenkomst, die de neiging heeft de niet-medische, gezondheidsbevorderende en genezende aspecten van de sociale en natuurlijke omgeving te doen afnemen.In plaats van de kracht om zichzelf te genezen bij de patiënt op te roepen, verandert de moderne medische magie de patiënt in een verlamde en beetgenomen gluurder. Hiermee wordt ook geduid op het verhullende effect van de medische sector naar de sociaal-politieke omstandigheden die de mens ongezond maken
40
(3) structurele of culturele iatrogenese = dit is de mensen ontnemen van de mogelijkheid om persoonlijk en zelfstandig antwoord te vinden op hun menselijke zwakheid, kwetsbaarheid en eenzaamheid. Het medische bedrijf neemt de wil van de mensen weg om hun realiteit te aanvaarden: pijn mag niet meer bestaan, ziekte wordt geëlimineerd, de dood dient bestreden te worden tot hij niet meer zal bestaan.
41
Vraag 2 : De paradox van het humanisme = we maken een onderscheid tussen theorie en praktijk. In theorie is het doel van de welzijnszorg de mens te helpen en hen vrij te maken om zelf hun problemen op te lossen. Maar dat zou de opheffing van de sector betekenen. En dus in de praktijk doet men het tegenovergestelde om de welzijnssector in stand te houden, nl. zelf de behoeften en noden definiëren zodanig dat er altijd mensen hulp nodig zullen helpen. andragogie = het deskundig en bewust gehanteerd beïnvloedingsproces, waarbij gestreefd wordt naar verbetering van een bestaande toestand bij volwassenen. een specialisme binnen de sociale wetenschappen en stelt zich tot doel de volwassen mens bij te staan in de ontwikkeling tot mondigheid, autonomie, humaniteit en verantwoordelijkheid.
Afschaffing van de menswetenschappen ? = volgens Weber hadden de menswetenschappen een groot voordeel t.o.v. de natuurwetenschappen. Zij konden immers, naast een zuivere beschrijving, ook een duidende verklaring geven. De onderzoeker kan m.a.w. de zin van een bepaalde menselijke handeling subjectief begrijpen, doordat hij zich kan identificeren met zijn onderzoeksobject. Als we bv. iemand met een natte spons over zijn auto zien wrijven, begrijpen we als mens onmiddellijk de zin van een dergelijke actie (het wassen van een auto), zonder dat we daar een wetenschappelijke motivatie voor kunnen of moeten geven.
42
Vraag 4 : Achterhuis zegt dat Welzijnszorg een markt geworden is waarin de mythe heerst dat de klant koning is. Welzijnszorg is een markt geworden = marktgerichtheid en cliëntgerichtheid zijn in het welzijnswerk synoniem geworden. In de welzijnszorg gaat men mensen bewust maken van het feit dat ze een probleem hebben. Eigenlijk is deze bewustmaking hetzelfde als reclame maken voor de instelling. De hulpverlener gaat de markt op met zijn welzijnsgoederen. Hij zal vooral de plaatsen opzoeken waar de mensen bereid zullen zijn om zich als cliënt te manifesteren.
Probleem -> niet elk product dat aangeboden wordt is even aantrekkelijk. De producten hebben een lage marktwaarde. De oplossing hiervoor is : volksverzekering : als iedereen ervoor betaalt, dan zal men er sneller gebruik van maken.
de klant is geen koning ! = welzijnsinstellingen zullen mensen aansporen om gebruik te maken van hun instellingen. Eigenlijk zouden welzijnsinstellingen die hun doel hebben bereikt moeten verdwijnen, maar deze zorgen er steeds voor dat er nieuwe behoeften ontstaan. Zij zullen ervoor zorgen dat hun hulpverlening door subsidiëring wordt uitgebreid. Ook in de welzijnsmarketing blijkt het de welzijnswerker (producent) te zijn die de behoeften van zijn cliënten (consumenten) produceert. elke behoefte wordt uitgedrukt in cijfers ! = bij welzijnsmarketing is dit ook zo. Het comité voor Vietnamese weeskinderen zal stellen dat het adopteren van 1 kind voor welzijn zal zorgen in Vietnam.
43
Vraag 3 : 1 van de belangrijkste kritieken van Achterhuis is : de professionalisering van hulpverlening
= reeds in de jaren ’50 was er een grote discussie tussen de verdedigers van de professionalisering en de verdedigers van de vrijwilligheid. De angst voor broodroof bij beroepskrachten is een steeds terugkerend thema. Momenteel is er een nieuwe vraag naar vrijwilligers op tal van terreinen. Na de professionalisering van de ziekenverpleging ontdekte men vereenzaming van de patiënten en rees de vraag naar vriendschappelijk bezoek. Volgens Achterhuis is vrijwillige hulpverlening gelijkwaardig aan professionele hulpverlening.
De vrijwilliger wordt gesignaleerd als : ‘de buurvrouw die even bijspringt’ of deelnemer aan manifestaties en demonstraties. De vrijwilliger bevindt zich in een grote groep mensen die zich in hun vrije tijd inzetten voor een beter functioneren van de maatschappij. Maar hierachter gaat de gedachte schuil dat al deze bezigheden ook geprofessionaliseerd kunnen worden.
de groep van spontane hulpverleners is misschien gedoemd om te verdwijnen een maatschappij van dienstverleners & dienstontvangers !
Heeft professionalisering een einde gemaakt aan het model van liefdadigheid & paternalisme ?
het prostitutiemodel = je zou kunnen zeggen van wel. Cooper vergelijkt een psychiater met een hoer. Voor veel geld zal de psychiater luisteren, helpen, openheid en vertrouwen schenken. De hulpverlener laat zich even gebruiken. De klanten mogen eventjes heel dichtbij komen, maar ze betalen ervoor.
44
Het voordeel van de professionalisering zou zijn : het einde van de liefdadigheid en het paternalisme
= Achterhuis betwist dit ! Hij zegt dat in de hedendaagse professionalisering alle kenmerken van paternalisme nog aanwezig zijn. 1) Net zoals in het liefdadigheidswerk menen de professionele hulpverleners te weten welke behoeften en noden hun cliënten hebben. 2) Zowel in de liefdadigheid en de professionalisering is het enige recht dat men heeft : het weigeren om hulp te ontvangen.
Vraag 5 : citaat blz. 216 : ‘het is een fout te denken dat wetenschappelijke diagnoses en etiketten de werkelijkheid neutraal registreren, ze versterken en bevestigen deze’. De samenhang tussen wetenschap en macht is een belangrijk element in de kritische analyse van Achterhuis.
= Macht en wetenschap gaan hand in hand, want het is niet de deskundigheid die aan de basis van een professie ligt maar wel de macht. Welzijnszorg is een humane wetenschap en dat is macht. Want de wetenschappers hebben zogezegd de wijsheid in pacht, ze kunnen de noden en behoeften zelf invullen en zo de mensen naar zich toe trekken, want die hulpvragers kunnen nergens anders heen, er is geen alternatief. Dus wetenschappers, hulpverleners hebben de macht om de welzijnssector in stand te houden.
Samenvatting door Julie Vandewalle gebaseerd op Cursus ‘Welzijnszorg & het Sociaal Beleid’ & Reader van Achterhuis ‘De Markt van Welzijn & Geluk’ Vak : Welzijnszorg & het Sociaal Beleid (Prof. Dr. Sofie Dekimpe) 2006-2007
45