Maatschappelijk actief in moskeeverband
Een verkennend onderzoek naar de maatschappelijke activiteiten van en het vrijwilligerswerk binnen moskeeorganisaties en het gemeentelijk beleid ten aanzien van moskeeorganisaties
Dr. Kadir Canatan, drs. Miro Popovic en René Edinga
Dit is een uitgave van: IHSAN, Islamitisch instituut voor maatschappelijk activeringswerk Luijbenstraat 19 - 5211 BS ’s-Hertogenbosch Telefoon (073) 613 92 07 - Fax (073) 613 41 19 E-mail:
[email protected] - Website: www.ihsan.net Auteur Kadir Canatan, Miro Popovic, René Edinga Redactie Ceylan Weber, René Edinga Vormgeving SHAPE • vorm aan informatie, Winterswijk Kosten € 15,00 Datum ’s-Hertogenbosch, april 2005
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzij bijdragen van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van druk, fotokopie, opname of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 1. INLEIDING 1.1. Aanleiding 1.2. Maatschappelijke context 1.3. Onderzoeksdoelen- en vragen 1.4. Definities 1.5. Analysemodel 1.6. Methodische verantwoording 1.7. Onderzoekers en begeleidingscommissie 1.8. Leeswijzer
2. DE ISLAM IN NEDERLAND 2.1. De ontwikkeling van de islam in Nederland 2.2. De islamitische stromingen 2.3. Het etnische, sociale en culturele profiel van moslims in Nederland 2.4. Jongeren en de islam 2.5. De islam en de Nederlandse overheid 2.6. Samenvatting
3. KENMERKEN VAN MOSKEEORGANISATIES 3.1. Het moskeebestuur 3.2. De imam 3.3. De achterban 3.4. Moskeegelieerde organisaties 3.5. Financiën 3.6. Externe contacten 3.7. Samenvatting
4. MAATSCHAPPELIJKE ACTIVITEITEN VAN MOSKEEORGANISATIES 4.1. Sociaal-culturele activiteiten 4.2. Educatieve activiteiten 4.3. Interculturele en interreligieuze activiteiten 4.4. Sportieve en recreatieve activiteiten 4.5. Charitatieve en humanitaire activiteiten 4.6. Individuele hulpverlening 4.7. Computer- en internetcursussen 4.8. Samenvatting
5. VRIJWILLIGERSWERK IN MOSKEEVERBAND 5.1. Aantal vrijwilligers 5.2. Kenmerken vrijwilligers 5.3. Werving en vrijwilligersbeleid 5.4. Ondersteuning 5.5. Toekomst: knelpunten en verwachtingen 5.6. Samenvatting
5 7 7 7 9 10 11 12 15 16
17 17 18 19 22 24 25
26 26 29 32 35 35 36 38
39 39 41 42 43 45 46 46 47
48 48 50 52 54 54 58
6. VERSCHILLEN TUSSEN MOSKEEORGANISATIES 6.1. Drie typen moskeeorganisatie 6.2. Etniciteit en sociaal-politieke stroming 6.3. Vestigingsplaats 6.4. Historische achtergrond 6.5. Bestuursleden en imams 6.6. De gemeenschap 6.7. Organisatietype 6.8. Externe contacten en samenwerking 6.9. Vrijwilligerswerk 6.10. Samenvatting
7. BELEID VAN GEMEENTEN 7.1. Gemeente Utrecht 7.2. Gemeente Amsterdam 7.3. Gemeente Den Haag 7.4. Gemeente Nijmegen 7.5. Gemeente Alphen aan den Rijn 7.6. Gemeente Dordrecht 7.7. Samenvatting
8. WERKWIJZE VAN LOKALE STEUNPUNTEN VRIJWILLIGERSWERK 8.1. Contacten 8.2. Zicht op activiteiten en vrijwilligerswerk 8.3. Moskee als klant of samenwerkingspartner 8.4. Houding: actief of passief 8.5. Ondersteuningsbehoefte 8.6. Ontwikkelingen 8.7. Samenvatting
9. RESULTATEN EN AANBEVELINGEN 9.1. Resultaten 9.2. Aanbevelingen 9.3. Terug naar de hypothesen 9.4. Een blik vooruit
BIJLAGEN: 1. Vijf portretten van moskeeorganisaties 2. Schriftelijke vragenlijst 3. Literatuurlijst
59 59 60 61 61 62 63 64 65 66 67
68 68 69 72 73 73 74 75
76 76 77 77 78 78 78 79
80 80 82 86 87
89 89 108 120
VOORWOORD Voor u ligt de rapportage van het onderzoek naar de maatschappelijke functie van de moskeeën en het gemeentelijk beleid ten aanzien van moskeeën. Terwijl de Nederlandse samenleving de laatste drie decennia in een rap tempo aan het seculariseren is, neemt de betekenis van de moskee voor moslims toe. Nederland telt ruim 400 moskeeën en - volgens ruwe schattingen ruim 500 aan de moskee gelieerde vrouwen-, jongeren-, ouderen- en/of studentenverenigingen die gezamenlijk een grote sociale potentie vormen. Naast de rituele gebedsdiensten die de kernfunctie van de moskee vormen, heeft de moskee van oudsher ook een ander gezicht, namelijk dat van Jami’: ‘de plaats die bij elkaar brengt, die verzamelt, die één maakt’. Ihsan wil, leunend op de islamitische theologie van sociaal handelen, de inzet van de islamitische achterban voor maatschappelijke vraagstukken bevorderen. Die vrijwillige inzet betreft de zorg voor elkaar in eigen kring, maar ook die voor kwetsbaren in de samenleving in het algemeen. De islamitische sociale ethiek die in moslimliteratuur in veel opzichten maatschappelijk, van deze wereld en activerend gelezen wordt, is nog min of meer aanwezig in het maatschappelijke vocabulaire van moslims in Nederland. Met name de waarden ‘khayr’ (goede handeling), ‘Sawab / ajdr’ (zich inzetten voor de ander tegen een tegenprestatie van de geholpenen), ‘Ummah’ (-geloofs-gemeenschap/volkeren), ‘Zakat’ (religieuze belasting) en ‘mas’uliyya’ (verantwoordelijkheid) worden ook hier als stimulans voor concrete islamitische vrijwillige inzet gezien. In een tijd waarin fragmentatie, anonimiteit, onveiligheid, spanningen, onverschilligheid (met name in grote steden) de bovenhand dreigen te krijgen, waarin de ‘ander’ een dreigende vreemde is, waarin mindermachtigen er bijna niet meer toe doen, waarin de relatie tussen gevestigde en de nieuwkomende tradities zoals de islamitische wankelt en in verduistering raakt, zien we dat groepen mensen zich terugtrekken in eigen veilige ‘havens’. In deze bevinden de moskeeën en aan moskee gelieerde organisaties zich in een belangrijke positie. We merken dat de moskee als ‘Jami’ zich aan het profileren is: moskee verzamelt en brengt mensen van alle kleuren en rangen bijeen. Dit is een belangrijke zelforganiserende potentie waarin vrijwilligers een bepalende rol spelen. In Nederland is er sprake van een functieverschuiving van de moskeeën en de daaromheen georganiseerde vrijwillige verbanden: zij krijgen naast de religieus-geestelijke functie, in toenemende mate ook een maatschappelijke betekenis. Wat er zich in de moskeeën op het gebied van sociaal beleid afspeelt, is vaak niet zichtbaar. Het ontbreekt aan feitenkennis en informatie over vrijwilligerswerk in moskeeën en aan moskee gelieerde organisaties in Nederland. Wat en hoe, waarom en door wie wordt vrijwilligerswerk verricht? Wat is de omvang daarvan? Wat zijn de trends? De inzet van moskeeën als vindplaats, als uitvalsbasis of als bemiddelingsorganisatie is niet of nauwelijks uitgewerkt. We willen weten wat die inzet precies is, wat de rol van imams en andere vrijwillige kaders en opinion-leaders hierbij is en hoe we die kunnen versterken en profileren. Om als landelijk onderzoeks- en ontwikkelingsinstituut op het terrein van islamitisch sociaal denken en handelen, een doelgericht beleid voor de komende jaren te kunnen ontwikkelen, wil Ihsan antwoord op de hierboven geformuleerde vragen. Ihsan heeft dr. K. Canatan, die eerder in Rotterdam een soortgelijk moskeeonderzoek heeft verricht, opdracht gegeven om in samenwerking met CIVIQ, een landelijk onderzoek te verrichten naar de maatschappelijke inzet van moskeeën. Ik hoop dat dit onderzoek het sociaal denken en handelen van islamitisch kader stimuleert en de discussie over de maatschappelijke rol van de moskee in positieve zin bevordert en bijdraagt aan de verbetering van de beeldvorming over moskeeën. Mede dankzij de subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die we via de Samenwerkende Organisaties voor Maatschappelijk Activeringswerk ontvangen en de capaciteitsinzet van CIVIQ is dit onderzoek tot stand gekomen. We zijn dankbaar voor hun ondersteuning en inzet. Gedurende de onderzoeksperiode hebben de onderzoekers hun methodologie van onderzoek, hun informatie-
pagina 5
verzameling en analyse onderworpen en getoetst aan een kritische reflectie door de begeleidingscommissie. Deze commissie bestond uit deelnemers vanuit uitvoerend- en beleidsniveau en uit wetenschappelijke kring. Op deze plaats wil ik alle leden van de begeleidingscommissie hartelijk bedanken voor hun begeleidingswerk. Ook wil ik de Stichting Islamitisch Centrum Nederland bedanken voor hun bescheiden bijdrage voor de publicatie van dit rapport. We stellen uw commentaar en bevindingen naar aanleiding van dit rapport zeer op prijs. Mij rest het u verder veel leesplezier te wensen.
drs. H. Yar Directeur Ihsan
pagina 6
1. INLEIDING 1.1. Aanleiding In de ogen van moslims zijn moskeeën in Nederland veel meer dan louter gebedshuizen. Moskeeën ontplooien in toenemende mate niet-religieuze activiteiten en allerlei vormen van sociaal-cultureel en maatschappelijk werk: van traumaverwerking voor vluchtelingen tot taallessen, en van zwemles voor vrouwen tot jongerenwerk. Moskeeën hebben daarnaast een functie als ontmoetingsplek, waar de gemeenschap terecht kan voor steun en advies. Deze (nieuwe) maatschappelijke rol van moskeeën en daaraan gelieerde organisaties vindt steeds meer erkenning bij lokale overheden. Gemeenten als Rotterdam, Maastricht of Amsterdam trachten hierop in te spelen bij hun beleidsvorming. In Rotterdam is recent onderzoek gedaan naar de maatschappelijke rol van moskeeën (COS 2002). Daaruit blijkt dat tweederde van de onderzochte moskeeën maatschappelijke activiteiten ontpooien op uiteenlopende terreinen. Per moskeegemeenschap in Rotterdam zijn gemiddeld 35 vrijwilligers actief: moskeebezoekers en overige leden van de gemeenschap die activiteiten verzorgen en werkzaamheden verrichten voor de moskee. Dat is vijf procent van het gemiddelde aantal personen dat een moskeegemeenschap telt. Binnen de dertig onderzochte Rotterdamse moskeeën zijn ongeveer 1.000 vrijwilligers actief. Op landelijk niveau zijn geen onderling vergelijkbare gegevens beschikbaar over de maatschappelijke activiteiten van moskeeën en moskeegelieerde organisaties. Er bestaat ook geen zicht op de uitvoering en organisatie van het vrijwilligerswerk in dat verband en de mate van participatie van leden en achterban. IHSAN, islamitisch instituut voor maatschappelijke activering, en CIVIQ (destijds sVM), landelijk kenniscentrum voor vrijwillige inzet, hebben gezamenlijk het belang ingezien om het in Rotterdam uitgevoerde onderzoek een breder vervolg te geven. IHSAN, vanwege haar nauwe betrokkenheid bij het Rotterdamse onderzoek: twee onderzoekers van IHSAN werden gedetacheerd aan het COS, Centrum voor Onderzoek en Statistiek. CIVIQ, vanwege haar belangstelling voor de brede diversiteit aan vrijwillige inzet in relatie tot actief burgerschap en een leefbare samenleving. De resultaten van het Rotterdamse onderzoek zijn meegenomen in het landelijke vervolgonderzoek.
1.2. Maatschappelijke context Het onderzoek Maatschappelijk actief in moskeeverband (2003/2004) is uitgevoerd in een tijd waarin een aantal aan het onderzoek gerelateerde onderwerpen veel publieke aandacht trok. De terreuraanslagen in de VS van 11 september 2001 hebben de focus gericht op de achtergrond van de daders – islamitische fundamentalisten – en hun opvatting dat zij de ware gelovigen zijn. De belangstelling voor de islam wereldwijd is sindsdien, mede door de oorlogen in Afghanistan en Irak, het langslepende conflict tussen Israël en Palestina en de nieuwe terreuraanslagen (Madrid) en –bedreigingen, alleen maar toegenomen. Ook Nederland ontdekte zijn islam. Voor 11 september was etniciteit de belangrijkste factor waarop ‘allochtonen’ werden aangesproken. Sindsdien zijn dat niet meer Marokkanen, Turken, Surinamers, Pakistanen enzovoort, maar in eerste instantie moslims. Daardoor lijkt er ineens een grote, homogene groep te bestaan, een groep met bovendien vaak negatieve associaties. Uit een recente enquête die TNS NIPO heeft uitgevoerd (Volkskrant, zaterdag 26 juni 2004) blijkt dat 36% van de ondervraagden een negatief gevoel ten opzicht van moslims in Nederland heeft. Daarnaast zegt twee derde van de respondenten geen contact met moslims te hebben, en 65% niet zoveel en 16 % helemaal niets van de islam te weten. Onderwerpen zoals islamitische scholen en het dragen van hoofddoekjes, de weerstand van buurtbewoners tegen de bouw van nieuwe moskeeën, de inburgering van imams en invoering van een imamopleiding, uitspraken van imam el-Moumni, perikelen rondom het oprichten van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), de positie van vrouwen enzovoort vullen regelmatig mediarubrieken en gesprekken op straat.
pagina 7
Waar het over islam gaat, komt snel het beeld van een moskee op, of als symbool van het geloof of als een plek waar bepaalde activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden. Moskeeën worden soms verdacht van duistere praktijken, het verkopen van omstreden literatuur en in extreme gevallen van ronselen van jongeren voor de jihad en als bolwerk van fundamentalisten. Wat in de moskee gebeurt is voor de buitenwereld vaak onzichtbaar en de projectie daarop lijkt gekleurd door angst. Aan de andere kant blijken moskeeën naast een religieuze ook een maatschappelijke functie te hebben en steeds meer te evolueren naar multifunctionele ontmoetingruimtes, waar meer en meer jongeren en vrouwen actief zijn. Overigens laat recent onderzoek van het SCP (Moslim in Nederland, een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen, 2004) zien dat het moskeebezoek daalt. Tussen 1998 en 2002 is het moskeebezoek onder Turken van 44% naar 35% en onder Marokkanen van 43% naar 32% teruggelopen. Turken en Marokkanen geven in overgrote meerderheid voorrang aan niet-religieuze belangenorganisaties en sociaal-economische beleidskwesties. Het zijn vooral jongeren en hoger opgeleiden die minder vaak een moskee bezoeken. Een verminderende religieuze participatie leidt niet tot een geringe identificatie met de islam. Ook de tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders definieert zich in een gelijke mate als moslims. Anders dan hun ouders echter vatten de meeste Turkse en Marokkaanse jongeren de persoonlijke invulling van het moslim-zijn op als een eigen bewuste keuze. Een ander groot discussiethema is de integratie van allochtonen. Veel kritiek op het gebrekkige en ‘softe’ integratiebeleid heeft geleid tot een parlementair onderzoek (commissie Blok) en een strenger inburgeringsbeleid (Contourennota Inburgering). Ook de rol van allochtone zelforganisaties bij integratie staat ter discussie. Gemeenten zijn veel kritischer geworden ten aanzien van de eigen rol ten opzichte van zelforganisaties en de subsidiëring van dit type organisaties is niet meer vanzelfsprekend. Twee aspecten spelen een belangrijke rol bij het maatschappelijke en politieke debat over de integratie van minderheden. Enerzijds is er de interne groepssolidariteit: minderheden houden bij de confrontatie met een vreemde omgeving in bepaalde mate vast aan de eigen waarden, gebruiken, religieuze ideeën, muzikale voorkeuren, organisatievormen, huwelijkspatronen en dergelijke. Dit verschijnsel omschrijft men als bonding omdat daardoor de banden binnen de gemeenschap worden versterkt. Anderzijds is er het contact met de vreemde omgeving, de bruggen die men slaat naar anderen, de uitwisseling met de ontvangende maatschappij, de samenwerking met autochtone organisaties etc. Dit proces wordt als bridging aangeduid omdat het verwijst naar de verbindingen die men vanuit de eigen gemeenschap met de buitenwereld legt (Putnam, 2000). In het huidige maatschappelijke en politieke debat staat de vraag centraal of de islam en het bestaan en beleid van moskeeën de sociale cohesie en integratie positief of negatief beïnvloedt. De meningen hieromtrent lopen uiteen. Sommige Nederlandse politici en intellectuelen (o.a. Cohen en Zijderveld) wijzen op de emanciperende werking van een religieuze zuil en vinden contact en samenwerking met de religieuze organisaties noodzakelijk. Burgemeester Job Cohen van Amsterdam tijdens een nieuwjaarstoespraak: "De integratie van sommige bevolkingsgroepen in onze samenleving verloopt nu eenmaal via hun godsdienst. Willen we de dialoog met elkaar gaande houden, dan moeten we hoe dan ook de religieuze infrastructuur erbij halen. Zonder moskeeën, tempels, kerken en synagogen lukt het niet" (Contrast, 2002/14:15). Uit de argumentatie van Cohen blijkt dat hij een functionele visie heeft op de rol van religieuze organisaties. Volgens hem is de scheiding van kerk en staat een belangrijk principe, dat echter niet betekent dat de overheid zich van religieuze organisaties moet afwenden. Omdat algemene organisaties vaak niet aansluiten bij de leef- en belevingswereld van een bepaalde groep mensen, verloopt de integratie moeizaam. Naast deze organisaties moet men dan ook andere bestaande structuren gebruiken om die groepen alsnog te bereiken. Verwant aan de integratiediscussie is het debat over waarden en normen dat de laatste jaren door een aantal politieke partijen is geëntameerd. In deze context wordt verwezen naar de rol van de religie in de samenleving: het idee dat religie zich louter in het privé-domein afspeelt, verliest terrein.
pagina 8
De emeritus socioloog Zijderveld ziet religie als een probaat middel voor integratie: "Zuilvorming begint altijd met het oprichten van eigen onderwijsinstellingen. Dat er nu al islamitische scholen bestaan, vind ik goed, mits het curriculum in het Nederlands is. Groot probleem blijft natuurlijk dat Turken en Marokkanen over het algemeen niet met elkaar door een deur kunnen." De aanname dat zuilvorming tot bewuste afzondering zal leiden vindt hij niet terecht en hij wijst daarbij naar de emancipatie van de katholieken in de jaren vijftig door middel van verzuiling. Over het al dan niet leiden tot afzondering zegt hij verder: "Dat geldt alleen als er etnische zuilen ontstaan, maar dat is ook geen verzuiling volgens het oorspronkelijke model… Levensbeschouwing geeft mensen in onze samenleving echter een sterk gevoel van identiteit. Sociologisch gezien is religie daarom een probaat middel voor integratie. Grotere islamitische organisaties die op deze wijze ontstaan, kunnen als aanspreekpunt fungeren. Ze ontvangen subsidie en ´wie betaalt, bepaalt´, dus is de verzuiling ook een manier om greep te krijgen op het islamitische deel van de bevolking." (Huinder & Krijnen, 2002:43). Opinieleider Paul Cliteur vindt verzuiling een vorm van ´multicultureel racisme´. Hij is voor het drastisch doorknippen van de band tussen godsdienst en moraal. Hij wil een van religie gevrijwaarde openbare ruimte, waar net zo min plaats is voor een islamitische zuil als voor kerkboodschap voorlezende koningen (Huinder & Krijnen, 2002:47-54). Een andere vooraanstaande opinieleider, Paul Scheffer, verklaarde enkele jaren geleden dat hij de vergelijking tussen emancipatie via de katholieke zuil en emancipatie via de islamitische zuil niet terecht vindt. Hij meent dat de eerste groep al de waarden en normen van de Nederlandse samenleving al deelde, zoals de Nederlandse taal en de grondwet, terwijl de tweede groep heel andere opvattingen en gebruiken kende. Bovendien waren de pogingen om de islam te moderniseren, mislukt. Zo is de scheiding van kerk en staat in de islam niet werkelijk aanvaard, volgens Scheffer (NRC, 29/1/2000). Ten slotte is een actueel, veel minder beladen, onderwerp het vrijwilligerswerk of, afhankelijk van het perspectief en de terminologie: vrijwillige inzet, maatschappelijke participatie, actieve burgers, burgerinitiatieven, civil society, etc. Ook voor dit thema was 2001 een belangrijk jaar: het werd door de Verenigde Naties uitgeroepen als het Jaar van Vrijwilligers. In Nederland kreeg het Internationaal Jaar van Vrijwilligers nog een extra feestelijk tintje door de aankondiging van een meerjarige stimuleringsmaatregel (TSV), voor gemeenten en provincies ‘ter versterking van de lokale en provinciale ondersteuning van vrijwilligers en hun organisaties en instellingen die werken met vrijwilligers’. De afgelopen jaren hebben de media en het bedrijfsleven het vrijwilligerswerk ontdekt. Voor de media interessant als caleidoscopisch maatschappelijk verschijnsel, voor het bedrijfsleven als partner bij een betrekkelijk nieuw fenomeen: maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook gemeenten realiseerden zich in toenemende mate de waarde van het maatschappelijke middenveld, vaak resulterend in een onderzoek naar het lokale vrijwilligerswerk en de formulering van gemeentelijk vrijwilligerswerkbeleid.
1.3. Onderzoeksdoelen- en vragen Het doel van het onderzoek is tweeledig: 1. het vergroten van het inzicht in de maatschappelijke functie van moskeeën en de rol van het vrijwilligerswerk daarbinnen; 2. het bieden van aanknopingspunten aan relevante organisaties (moskeeën, koepelorganisaties, gemeentelijke overheden en ondersteunende organisaties) om (het vrijwilligerswerk binnen) moskeeën en moskeegelieerde organisaties effectiever te laten functioneren. De volgende onderzoeksvragen zijn hieruit afgeleid: 1. Welke maatschappelijke activiteiten ontplooien moskeeën en moskeegelieerde organisaties ten aanzien van de eigen gemeenschap/achterban en hun omgeving en wat is de omvang van deze activiteiten? 2. Zijn er verschillen tussen moskeeën en moskeegelieerde organisaties in de aard en omvang van de maatschappelijke activiteiten en zo ja, welke variabelen hangen samen met die verschillen? 3. Wat is de omvang en aard van het vrijwilligerswerk in de betreffende moskeeorganisaties? pagina 9
4. Welke vraagstukken en/of knelpunten bestaan binnen de moskeeorganisaties en wat is hun behoefte aan ondersteuning bij de maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk? 5. In hoeverre verschillen gemeenten onderling wat betreft hun politieke visie en beleid ten aanzien van de maatschappelijke rol van moskeeën (en specifiek de functie van het vrijwilligerswerk daarbinnen)? Waar bevinden zich kansen en aanknopingspunten voor samenwerking tussen moskeeën en gemeenten?
1.4. Definities Enkele in het onderzoek veel gebruikte begrippen zijn hieronder nader gedefinieerd en omschreven. Moskee, moskeegelieerde organisatie, moskeeorganisatie Met de term moskee wordt in algemene zin een religieus instituut bedoeld waarbinnen de dagelijkse gebeden gemeenschappelijk en onder leiding van een imam kunnen worden verricht. In de huidige West-Europese context is een moskee echter vaak meer dan alleen een gebedsruimte. Vaak zijn de religieuze en maatschappelijke functies van moskeeën nauw met elkaar verweven. In de jaren zeventig en tachtig werden islamitische organisaties voornamelijk opgericht ten behoeve van het realiseren van een gezamenlijke gebedsruimte: de moskee. De moskeeën werden in deze opbouwfase gedomineerd door de eerste generatie allochtone mannen. In de fase die daarop volgde, werd de positie van jongeren en vrouwen belangrijker, mede als gevolg van gezinshereniging en het opkomen van de tweede generatie. In deze fase ontstonden bij moskeeën doelgroepenorganisaties, zoals jongeren, studenten-, vrouwen-, ouderenorganisaties en internaten: als afdeling of onderdeel van een moskee of als zelfstandige organisatie (en eigen rechtspersoon) gelieerd aan een moskee. Daarvoor wordt de term moskeegelieerde organisatie gehanteerd. Met ‘moskeeorganisatie’ worden beide typen organisatie bedoeld: de moskee als religieus instituut/gebedsruimte en de moskeegelieerde organisatie als doelgroepenorganisatie. Maatschappelijke activiteiten De maatschappelijke rol van moskeeorganisaties worden afgelezen aan de aard en omvang van sociaal-culturele en andersoortige activiteiten die niet direct uit de religieuze voorschriften voortvloeien of, ook als dat wel zo is, een breder maatschappelijk belang dienen. De grens tussen een religieuze activiteit en een maatschappelijke activiteit is niet altijd gemakkelijk aan te geven. De maatschappelijke activiteiten worden vooral concreet aan de hand van de volgende opsomming: • Sociaal-culturele activiteiten • Educatieve activiteiten • Sportieve en recreatieve activiteiten • Interculturele en interreligieuze activiteiten • Individuele hulpverlening • Computer en internet (ICT) cursussen • Charitatieve en humanitaire activiteiten Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk wordt gedefinieerd als onbetaald en niet-verplicht werk dat vaker dan incidenteel wordt verricht binnen enig georganiseerd verband, ten behoeve van anderen of de gemeenschap (Van Daal 1990, Meeuws 2001). Door te spreken van enig georganiseerd verband, wordt de zogenoemde informele hulp en mantelzorg buiten beschouwing gehouden. Moskeeën en moskeegelieerde organisaties vormen het organisatieverband waarbinnen het vrijwilligerswerk wordt verricht. Daarbij worden twee categorieën vrijwilligers onderscheiden: vrijwilligers in bestuurlijke functies en vrijwilligers met uitvoerende taken. Overheidsbeleid In het onderzoek wordt vooral aandacht besteed aan het beleid van de lokale overheden en/of deelgemeenten in de grootstedelijke overheden. Beleid wordt hier opgevat als een combinatie van visie en praktijk. De nadruk wordt gelegd op beleid ten aanzien van migranten, moskeeën, zelforganisaties en vrijwilligerswerk.
pagina 10
1.5. Analysemodel Voor het onderzoek is een analysemodel gebruikt, waarin diverse actoren en factoren met elkaar in verband worden gebracht. Op basis hiervan zijn hypothesen opgesteld. Het analysemodel, hieronder schematisch weergegeven:
De veronderstelling is dat de omvang en de aard van maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk binnen moskeeorganisaties wordt bepaald door de interactie tussen deze organisaties en de sociale en politieke omgeving. Naast een aantal kenmerken van de moskeeorganisaties (de interne dynamiek van de gemeenschap) speelt een rol de mate waarin en wijze waarop gemeenten en maatschappelijke organisaties (de externe factoren) bereid zijn maatschappelijke activiteiten van moskeeën en vrijwilligerswerk te zien, erkennen en ondersteunen. Het gaat hierbij om een constante wederzijdse beïnvloeding: de interne en externe factoren staan in een dialectische relatie tot elkaar. De hypothese van de onderzoekers is dat de interne dynamiek van de moskeegemeenschap doorslaggevend is voor de relatie met de omgeving. Deze sociale en politieke omgeving kan de initiatieven van de moskeeorganisaties vergroten of beperken, als gevolg van een positieve dan wel negatieve relatie. Om een inschatting te kunnen maken van de mate waarin moskeebesturen ondersteund worden door gemeenten en van de wijze waarop dit gebeurt, zal tevens worden gekeken naar het beleid van de gemeenten. Daartoe zal een zogenoemde gevalstudie worden verricht bij een aantal moskeeorganisaties. De maatschappelijke rol van moskeeorganisaties (de afhankelijke variabele) wordt in het onderzoek afgelezen aan het aantal vrijwilligers dat actief is en het aantal activiteiten dat wordt georganiseerd ten behoeve van verschillende doelgroepen. Deze worden in verband gebracht met de kenmerken van de moskeeorganisatie en de achterban en de kenmerken van de omgeving, de Nederlandse samenleving. Voor dit onderzoek beperken wij ons tot de kenmerken van de moskeeorganisatie en het gemeentelijke beleid.
pagina 11
A. De kenmerken van de organisatie en achterban Het bestuur is een bepalende factor voor de oriëntatie en daadkracht van de organisatie. Er is gekeken naar diverse kenmerken van bestuursleden: leeftijd, geslacht, verblijfsduur in Nederland en opleidingsniveau. Nagegaan is of deze factoren de omvang en aard van de maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk kunnen verklaren. Ook de kenmerken van de moskeegemeenschap en de imam zijn onderzocht, met name de omvang van de moskeegemeenschap, de verhouding jong-oud daarbinnen en de etniciteit. Verder zijn de volgende kenmerken van moskeeorganisaties bekeken, die onderlinge afwijkingen in de maatschappelijke oriëntatie en het vrijwilligerswerk kunnen verklaren: • de stroming en (landelijke koepel) waarvan de organisatie deel kan uitmaken; • de aard van de organisatie: primair een gebedshuis of een islamitisch sociaal-cultureel centrum,
al dan niet met aparte vrouwen- en jongerenorganisaties; de onderlinge relaties binnen de organisatie; • de vestigingsplaats van de organisatie; • strategieën om vrijwilligerswerk te stimuleren (vinden en binden, vrijwilligersbeleid); • samenwerking met algemene organisaties; • ondersteuning vanuit algemene organisaties. Met betrekking tot de kenmerken van moskeeorganisaties bestaan de volgende hypothesen: 1. Etnische groepen en stromingen leiden tot verschillen ten aanzien van de omvang van de maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk in moskeeverband. 2. Als jongeren een belangrijke plaats innemen in het bestuur van de moskeeorganisaties, heeft deze organisatie vaker een maatschappelijke rol en heeft zij meer vrijwilligers in huis. 3. Moskeeën met veel jongeren in hun gemeenschap zijn genoodzaakt de maatschappelijke problemen van jongeren aan te pakken en organiseren daarom veel sociaal-culturele en educatieve activiteiten. 4. Imams die langer in Nederland verblijven en deelnemen aan inburgeringcursussen stimuleren vaker niet-religieuze activiteiten van de moskee. 5. De moskeeën in grote steden wijken af wat betreft de omvang en de aard van vrijwilligerswerk en maatschappelijke activiteiten ten opzichte van moskeeën in kleinere steden. B. De rol van de (lokale) overheid Bij het onderzoek is aangenomen dat gemeenten die een goede relatie met moskeeën en hun koepelorganisaties ontwikkelen, een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de maatschappelijke rol van moskeeorganisaties. Hierbij gelden de volgende hypothesen: 6. Moskeeën die tevreden zijn over de relatie en de samenwerking met de gemeente ten aanzien van het ontwikkelen van maatschappelijke activiteiten behoren tot de moskeeën die maatschappelijk het meest actief zijn. 7. Moskeeën die subsidie krijgen ontplooien meer participatiebevorderende en educatieve activiteiten. 8. Moskeeën die samenwerken met maatschappelijke organisaties scoren hoog wat betreft de omvang van maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk. 9. Moskeeën die ondersteuning krijgen vanuit lokale, regionale en/of landelijke organisaties hebben betere resultaten dan andere moskeeën.
1.6. Methodische verantwoording De onderzoekers hebben verschillende methoden en technieken gehanteerd om relevante gegevens te verzamelen. Hieronder volgt een methodische verantwoording, bestaande uit twee delen: het eerste deel betreft het onderzoek naar de omvang en aard van maatschappelijke activiteiten van en het vrijwilligerswerk binnen moskeeorganisaties; het tweede deel betreft het onderzoek naar het beleid van gemeentelijke overheden ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties.
pagina 12
Deel 1: het onderzoek onder moskeeorganisaties De eerste fase van het onderzoek betrof een landelijke enquête onder 120 moskeeën. Om de moskeeën te kunnen benaderen zijn gesprekken gevoerd met stedelijke, regionale en landelijke koepelorganisaties waaronder de moskeeën resulteren. Na deze gesprekken bleken drie landelijke Turkse koepelorganisaties en een Marokkaanse koepelorganisatie bereid te zijn om aan het onderzoek deel te nemen. Zo heeft Milli Görüs Noord Nederland geen medewerking verleend aan het onderzoek: de reden is niet duidelijk. Deze organisatie heeft wel deelgenomen aan het onderzoek van de gemeente Amsterdam, parallel lopend aan onderhavig onderzoek. Zij is overigens voornemens zelf een landelijk onderzoek onder aangesloten moskeeën te doen. Elf moskeeën die aangesloten zijn bij de Milli Görüs Zuid Nederland hebben meegedaan aan dit onderzoek. De meeste Turkse moskeebesturen zijn schriftelijk benaderd. Zij kregen een enquête in eigen taal per post toegezonden, welke zij dienden in te vullen en te retourneren. Dit is in de meeste gevallen gelukt, na veelvuldig telefonisch contact. Zes Turkse moskeeën zijn door middel van persoonlijke gesprekken geënquêteerd. De enquête onder Marokkaanse moskeeën is uitgevoerd door middel van persoonlijke interviews met Marokkaanse enquêteurs, onder wie studenten van de IUE. Uit eerdere ervaringen en gesprekken met sleutelfiguren bleek namelijk dat de respons van Marokkaanse moskeeën op schriftelijke enquêtes beperkt is. Met het enquêteren is gestart in september 2003. De enquête onder Marokkaanse moskeeën verliep moeizaam. Soms was de reden bij de enquêteurs te vinden: vaak lagen de oorzaken bij de moskeebestuurders. Zij bleken onder anderen niet bereikbaar vanwege vakantie, maar vaak ook niet bereid aan de enquête deel te nemen. De enquêteurs signaleerden een groot voorbehoud onder de bestuurders, wat in verband werd gebracht met de landelijke discussies over Marokkaanse moskeeën, imams en jongeren. Een deel van de enquêteurs (met name studenten) gaf het werk op vanwege deze terughoudendheid. Een andere deel van de enquêteurs (professionals) had het te druk en vond het moeilijk om afspraken te maken. De bestuurders van Marokkaanse moskeeën konden bovendien niet makkelijk bereikt worden via de algemene telefoonnummers. De privé-telefoonnummers van bestuurders werden niet verstrekt door imams en/of gemeenschapsleden. Omdat de Marokkaanse moskeeën erg zelfstandig opereren bleek de medewerking van landelijke en regionale koepels in de praktijk niet tot resultaat te leiden. Dat had gevolgen voor de uitvoering van het onderzoek en planning. Het enquêteren van de Turkse moskeeën kon na enkele maanden (september en oktober) worden afgerond, terwijl het enquêteren met de Marokkaanse moskeeën twee keer uitgesteld moest worden. Dit onderdeel van de enquête liep door tot in 2004. De koepelorganisaties van Surinaamse moskeeën (WIM en Ahmadiyya) hebben besloten geen medewerking te geven aan het onderzoek. In eerste instantie gaven zij als reden hiervoor aan inhoudelijk niet genoeg te weten over het onderzoek en de opdrachtgevers. Na het verstrekken van schriftelijke en telefonische informatie werd het aanbod van een nader gesprek echter niet gehonoreerd. Volgens enkele sleutelfiguren binnen de Surinaamse gemeenschap was de benadering van beide koepelorganisaties mogelijke de reden van afwijzing. WIM zou elke vorm van samenwerking met Ahmadiyya uitsluiten (het conflict tussen deze organisaties leverde recentelijk ook problemen op binnen het CMO, Contactorgaan Moslims en Overheid). Ahmadiyya verwijst voor haar afwijzing naar het eerder uitgevoerde onderzoek in Rotterdam. Volgens de woordvoerder van deze koepel hebben de onderzoekers destijds de Ahmadiyya-organisaties ten onrechte bestempeld als niet-soennitisch. Aansluitend op de formele afwijzing door beide koepels is bemiddeling gezocht bij derden, om te bewerkstelligen dat zij alsnog hun medewerking zouden geven: dit leverde niets op.
pagina 13
De moskeeën in de categorie ‘overig’ (Somalisch, Bosnisch, Indonesisch, Moluks) zijn schriftelijk benaderd. Dit leverde een beperkte respons op. De totale respons naar etnische groepen is hierboven afgebeeld, inclusief de 30 eerder onderzochte moskeeën in Rotterdam. In het onderzoek is gestreefd naar representativiteit door eenderde van alle moskeeën per subgroep bij het onderzoek te betrekken. Dat is voor de Turkse en Marokkaanse groepen min of meer bereikt: de gegevens over deze groepen geven een aardig beeld van de landelijke situatie. De gegevens over de groep ‘overig’ kan niet representatief genoemd worden. Over de geografische spreiding van de moskeeën kan gezegd worden dat vanuit 11 provincies moskeeën hebben deelgenomen. Vanuit Zuid Holland, Noord Brabant en Gelderland is de respons relatief hoog: in deze provinciën staan een groter aantal moskeeën. Ruim eenderde deel van de moskeeën (33) is gevestigd in de vier grote steden. De verdeling van het aantal onderzochte moskeeën in grotere steden (met een bevolking van meer dan 100.000 inwoners) en in kleinere steden (met een bevolking van minder dan 100.000 inwoners) is redelijk in evenwicht: 56% en 44%. De schriftelijke enquête leverde feitelijke gegevens op over de omvang en aard van de maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk in moskeeverband. In de daaropvolgende fase werden vijf moskeeën in verschillende steden als casus geselecteerd en bezocht. Drie van de vijf moskeeën hebben een Turkse achtergrond en twee een Marokkaanse. Bij de selectie werd een aantal criteria gehanteerd, zoals de omvang van maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk, en de betrokkenheid van jongeren en vrouwen als bestuurslid of als vrijwilliger. Per moskee werden gesprekken gevoerd met meerdere bestuursleden en werden observaties uitgevoerd. Bij de gesprekken werd met open vragen gewerkt. Het ging daarbij niet zozeer meer over feiten, maar vooral over de visie en perceptie van het moskeebestuur ten aanzien van de huidige en de gewenste situatie. De observaties bleven beperkt tot het krijgen van een rondleiding en enkele gesprekken met vrijwilligers en gemeenschapsleden. Deel 2: het onderzoek naar gemeentelijk beleid en de werkwijze van lokale steunpunten Het onderzoeksgedeelte gericht op het gemeentelijk beleid ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties, is kwalitatief opgezet en beschrijvend van aard. In latere instantie is nog besloten een quickscan onder een aantal lokale steunpunten voor vrijwilligerswerk uit te voeren. Om zicht te krijgen op het gemeentelijk beleid ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties zijn bij zes gemeenten interviews afgenomen. In de interviews zijn onder andere de volgende onderwerpen aan bod gekomen: • Het zicht van de gemeente op de maatschappelijk activiteiten van moskeeën en de rol van het vrijwilligerswerk in moskeeverband. • De aard, intensiteit en tevredenheid over contacten met lokale moskeeën en moskeegelieerde organisaties. • Het gemeentelijke subsidiebeleid ten aanzien van moskeeën: voorwaarden en voorbeelden.
pagina 14
Tevens is gevraagd naar actuele nota’s waarin het beleid dat betrekking heeft op moskeeorganisaties is geformuleerd. De selectie van gemeenten heeft plaatsgevonden op basis van de volgende criteria: • de grootte van de gemeente • het aandeel allochtone inwoners binnen de gemeente • de respons van moskeeën op de landelijke enquête Drie grotere gemeenten, Amsterdam, Den Haag en Utrecht, twee middelgrote gemeenten, Nijmegen en Dordrecht, en één kleinere gemeente, Alphen aan den Rijn, zijn benaderd voor de interviews in de periode tussen oktober 2003 en februari 2004. In vijf gevallen is gesproken met beleidsambtenaren die vanwege hun portefeuille contacten hebben met moskeeën en/of verantwoordelijk zijn voor diversiteitsbeleid. De gemeente Dordrecht heeft de vragen uit de vragenlijst per e-mail beantwoord. In Amsterdam is behalve bij het centrale stadsbestuur ook een interview afgenomen bij het stadsdeel Slotervaart/ Overtoomse Veld. De reden daarvoor is dat op stadsdeelniveau ‘veel meer gebeurt’ op dit vlak. Naast de gemeentelijke beleidsmedewerker heeft ook de voorzitter van het Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum (ISCC) deelgenomen aan het gesprek. Het ISCC is gelieerd aan de El Oumma Islamia-moskee die in hetzelfde stadsdeel gevestigd is. In Alphen aan den Rijn is behalve met de gemeentelijke beleidsmedewerker gesproken met de voorzitter van de Marokkaanse Islamitische Culturele Vereniging (Moskee El-Fath), de voorzitter van de Turks Islamitisch Culturele Vereniging (Moskee Haci Bayram) en met een medewerker van de Stichting Welzijn. Zo kon een zo compleet mogelijk beeld worden verkregen van de relaties tussen deze organisaties. Om inzicht te krijgen in de realiteit, wenselijkheid en mogelijkheden van contact tussen moskeeorganisaties en de lokale infrastructuur rondom vrijwilligerswerk, heeft een enquête (per e-mail) plaatsgevonden onder 10 lokale steunpunten voor vrijwilligerswerk. Acht vrijwilligerscentrales, vacaturebanken dan wel servicepunten vrijwilligerswerk hebben een reactie op de vragenlijst ingezonden. In de vragenlijst werd onder meer gevraagd naar: • eventuele contacten met moskeeorganisaties: reden, resultaat en tevredenheid; • zicht op maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk in moskeeverband; • moskeeorganisaties als een potentiële klant; • ondersteuningsbehoefte voor het werken met de doelgroep. Naar aanleiding van het gesprek bij het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld is tevens een interview afgenomen bij de Vrijwilligerscentrale Amsterdam, vacaturebank Nieuw West.
1.7. Onderzoekers en begeleidingscommissie De opdrachtgevers van het project (IHSAN en CIVIQ) hebben de volgende onderzoekers ingezet: • Dr. Kadir Canatan (IHSAN) • Drs. Miro Popovic, (CIVIQ) • René Edinga, (CIVIQ) De heer Canatan is als projectleider eindverantwoordelijk voor het onderzoek. Hij is tevens verantwoordelijk voor het onderzoeksdeel gericht op de moskeeorganisaties en voor de onderzoeksrapportage. De heren Popovic en Edinga zijn verantwoordelijk voor het onderzoeksdeel gericht op het gemeentelijk beleid en voor de latere CIVIQpublicatie op basis van het onderzoek.
pagina 15
De onderzoekers zijn bijgestaan door een begeleidingscommissie, bestaande uit: • Nico Landman, Universiteit Utrecht (UU) • Moniek Steggerda, KASKI, onderzoek en advies over religie en samenleving • Thijl Sunier, Universiteit Amsterdam (UvA) • Johan Meuleman, Islamitische Universiteit van Europa (IUE) • Daniël Kruithof, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) • Henk Jan Van Daal, Verwey Jonker Instituut In de startfase, bij het bepalen van de inhoud en opzet van het onderzoek, zijn verder nog adviezen ontvangen van: • Ebubekir Ozture, Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN) • Sefa Bagci, Nederlandse Islamitische Federatie (NIF) • Ibrahim Spalburg, St. Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (SPIOR) • Arif Potmis, St. Haagse Islamitische Platform (SHIP) • Mustafa Behkane, Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) De begeleidingscommissie is drie keer bijeengekomen: in de voorbereidingsfase, in de analysefase en in de rapportagefase. Daarnaast hebben de commissieleden via email en telefoon commentaar en adviezen gegeven.
1.8. Leeswijzer Het volgende hoofdstuk geeft een beeld van de islam in Nederland. Daarna komt het onder moskeeën uitgevoerde onderzoek aan bod: hoofdstuk 3 laat zien hoe een moskeeorganisatie er uit ziet, hoofdstuk 4 beschrijft haar maatschappelijke activiteiten en hoofdstuk 5 zoomt in op het vrijwilligerswerk in moskeeverband. Op basis van de resultaten van het onderzoek is een analyse toegepast: in hoofdstuk 6 worden moskeeën van elkaar onderscheiden. Het rapport stapt vervolgens over op partijen in de omgeving van moskeeorganisaties: zes gemeenten, met hun visie en beleid ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties, vindt de lezer terug in hoofdstuk 7. Aansluitend omvat hoofdstuk 8 een beschrijving van de benadering van moskeeorganisaties door een aantal lokale steunpunten voor vrijwilligerswerk. Afgerond wordt met de onderzoeksresultaten op een rij en daaraan gekoppelde aanbevelingen (hoofdstuk 9) en een slotbeschouwing richting toekomst (hoofdstuk 10). Ter illustratie zijn in de bijlagen portretten geschetst van 5 moskeeorganisaties die expliciet (óók) een maatschappelijke rol willen vervullen. Tot slot zijn de vragenlijst voor de enquête onder moskeeën en een literatuurlijst opgenomen.
pagina 16
2. DE ISLAM IN NEDERLAND In dit hoofdstuk wordt ingegaan op enkele aspecten van de islam in Nederland. Allereerst wordt in het kort de ontwikkeling van de islam in Nederland bekeken, in vorm en omvang. Ten aanzien van de omvang kan het aantal moslims in Nederland slechts bij benadering worden vastgesteld, aangezien in de bevolkingsstatistieken geen structurele registratie naar religie plaatsvindt. Daarnaast wijkt de houding van jongeren ten opzichte van de islam af van die van de eerste generatie moslims. Blijkbaar interpreteren en beleven zij de islam anders dan hun ouders. Omdat er recentelijk vragen zijn gesteld naar mogelijke radicalisering van moslimjongeren in Nederland, wordt enige aandacht geschonken aan de ontwikkelingen na de 11de september en aan de islam in de WestEuropese context. Door de situatie in andere landen te bekijken, kan de Nederlandse situatie wellicht beter begrepen worden. Vervolgens wordt aandacht besteed aan islamitische stromingen en organisaties in algemene zin en specifiek de in Nederland aanwezige. De islam in Nederland vertoont een grote diversiteit. Deze wordt niet alleen door generatiewisseling veroorzaakt, maar ook door etnische, regionale en culturele verschillen in de landen van herkomst. Ten slotte wordt aandacht geschonken aan de samenwerking tussen de Nederlandse overheid en islamitische organisaties.
2.1. De ontwikkeling van de islam in Nederland Vóór 1950 was het aantal moslims in Nederland onbeduidend te noemen. De eerste moslimgemeenschap in Nederland manifesteerde zich in 1947. Een kleine groep Ahmadi's opende haar eerste moskee in Den Haag in 1955. In datzelfde jaar werd een andere moskee gebouwd in het Friese Balk. Het was een houten moskee voor islamitische Molukkers. Deze islamitische Molukkers vormden de eerste omvangrijke islamitische geloofsgemeenschap in Nederland. Vanaf de jaren zestig komen als gevolg van arbeidsmigratie en dekolonisatie meer moslims naar Nederland. Zij vormen sindsdien een onderdeel van de Nederlandse samenleving. In 1970 gaf de Nederlandse overheid toestemming aan gezinsleden van buitenlandse werknemers om naar Nederland te komen. Daardoor groeide het aantal moslims sterk en ontstonden er moskeeën in grote en middelgrote steden. Op 1 januari 2003 woonden er naar schatting bijna 920 duizend islamieten in Nederland, 33 duizend meer dan een jaar eerder en 294 duizend meer dan in 1995. In 2003 komt dit overeen met 5,7% van de totale bevolking van Nederland tegen 4,1% in 1995. Dit blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het aantal in Nederland wonende islamieten is berekend op basis van een schatting naar aantallen allochtonen per herkomstgroepering en het aandeel van islamieten in de herkomstlanden. Uitzondering hierop vormen Suriname, Marokko en Turkije. Voor deze landen is het aandeel islamieten overgenomen uit het onderzoek Sociale positie en voorzieningengebruik van allochtonen (SPVA). De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Becker en de Wit, 2000). In dit onderzoek is onder meer gevraagd naar de godsdienst van de ondervraagde personen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het aantal autochtone Nederlanders dat zich tot de islam bekeerd heeft niet kan worden berekend op basis van deze methode. Uit CBS-onderzoek blijkt dat 31% van de groep ‘18 jaar en ouder’ zich rooms-katholiek noemt, 14% geeft aan Nederlands hervormd te zijn en 7% gereformeerd. Bijna 5% van de bevolking van Nederland van achttien jaar of ouder is moslim. Daarmee is de islam in omvang de vierde religieuze groepering in Nederland. Het aantal moslims is sterk toegenomen door de groei van het aantal niet-westerse allochtonen. Meer dan 95% van de islamieten heeft een niet-westerse herkomst. Dit betekent overigens niet dat de overgrote meerderheid van de niet-westerse allochtonen islamiet is. Zo’n 54% van de niet-westerse allochtonen in Nederland is islamiet. De meeste in Nederland wonende islamieten zijn oorspronkelijk afkomstig uit Turkije (bijna 320 duizend) en Marokko (285 duizend). Samen maken zij tweederde deel uit van het totale aantal islamieten in Nederland. Het aantal islamieten groeit niet alleen door immigratie van niet-westerse allochtonen, maar ook doordat in Nederland wonende allochtonen kinderen krijgen. Van de niet-westerse islamieten op 1 januari 2003 behoort 38 procent tot de tweede generatie.
pagina 17
Het CBS verwacht dat er op 1 januari 2005 een miljoen moslims in Nederland zullen wonen: 6% van de Nederlandse bevolking.
2.2. De islamitische stromingen Hoewel buitenstaanders de islam en de moslims vaak als een monolithisch blok zien, kent de islam van oudsher diverse stromingen. Ook is de beleving van de islam in het ene land anders dan in het andere. Veel van de gebruiken die in Nederland als islamitisch worden beschouwd hangen samen met de culturele gewoonten uit het land van herkomst. De islamitische wereld kent twee belangrijke hoofdstromingen: de soennieten en de sji'ieten. Ongeveer 85% van de moslims in de hele wereld behoort tot de soennitische richting, 10% tot de sji'itische en 5% tot overige stromingen. Het overgrote deel van de Nederlandse moslims behoort tot de soennitische stroming. Er zijn echter ook moslimgroepen die behoren tot de sji'ieten, de alevieten of tot een andere stroming: de ahmadiyya. Deze stromingen worden in deze paragraaf kort behandeld. Soennieten De term ‘soennieten’ betekent in het Arabisch: personen die het voorbeeld van de Profeet volgen en de gemeenschap van de moslims in stand houden (Ahl al-Soenna wa’l-Jama‘a). Het kenmerk van de soennitische islam is dat deze, naast de Koran, ook de Soenna van Profeet Mohammed als uitgangspunt neemt bij de praktisering van de islam. De Soenna beschrijft de voorbeeldige levenswijze van Profeet Mohammed. Naast de Koran staat de navolging van deze levenswijze centraal bij soennieten. De soennieten vinden zowel de geest als de letter van de Koran belangrijk. De wetgeving is hierop gebaseerd. In tegenstelling tot de sji’itische islam kent de soennitische islam geen formele geestelijke hiërarchie. In principe staat het de gelovigen vrij tot wie zij zich wenden voor leiding. Sji’ieten De aanhangers van Ali, Mohammed‘s neef en schoonzoon, worden sji’ieten genoemd (‘Partij van Ali’). Volgens de sji’ieten hadden Ali en zijn nazaten recht op leiderschap na de dood van Profeet Mohammed. De nazaten van Ali, de zogenaamde twaalf imams, zijn in de ogen van de sji’ieten de ‘plaatsbekleders’ van Allah op aarde en de erfgenamen van de kennis van de profeet. Nederland kent een kleine sji’ietische gemeenschap van circa 1500 gelovigen, met name afkomstig uit Turkije en Pakistan. De meeste Turkse sji’ieten komen uit Oost-Turkije en wonen in Den Haag, waar zij een eigen gebedsruimte hebben, de Ehlibeyt moskee. Ook in Rotterdam hebben Turkse sji’ieten een islamitische organisatie opgericht, die nauw samenwerkt met de Haagse geestverwanten: de Stichting Sociaal-cultureel Islamitisch Centrum. Ook Pakistaanse sji’ieten maken hiervan gebruik. Omdat de sji’ieten in Rotterdam geen eigen moskee hebben is deze groep buiten het onderzoek gebleven. Alevieten Alevitisme is een syncretisch geloof binnen de islam: een samensmelting van oorspronkelijk verschillende religies en culturen. De alevieten benadrukken de innerlijke dimensie van de religie en propageren een vrijzinnige vorm van de islam. Met betrekking tot ethiek klinkt in de alevitische geschriften een zekere afkeer van gedetailleerde gedragsvoorschriften door en wordt de nadruk gelegd op algemeen geformuleerde grondregels. De alevieten vormen de grootste religieuze minderheid van Turkije. Verreweg de meeste alevieten in Nederland zijn dan ook van Turkse origine. Zowel in Turkije als in West-Europa is er, onder invloed van jonge intellectuelen, sprake van een opleving van het alevitisme. De traditionele cultuur wordt geherinterpreteerd in het licht van de moderne geïndustrialiseerde en verstedelijkte samenleving. De Turkse alevieten zijn sinds 1991 landelijk georganiseerd in de Federatie van Alevitische en Bektashistische
pagina 18
sociaal-culturele verenigingen in Nederland (HAK-DER). De federatie heeft sinds 1987 een lokale organisatie in Rotterdam: het Rotterdamse Alevitisch Cultureel Centrum. De alevitische beweging heeft geen moskeeën. Daarom is deze stroming buiten het onderzoek gebleven. Voor religieuze plechtigheden wordt gebruik gemaakt van de gemeenschapshuizen (cemevleri) van de beweging. Ahmadiyya De Ahmadiyya beweging is rond 1890 ontstaan in Brits-Indië onder leiding van Hazrat Mirza Ghulam Ahmad (overleden in 1908). De stichter van deze beweging predikte dat de islam zich moet aanpassen aan veranderingen in de moderne maatschappij en elke vorm van dogmatisme en verstarring moet vermijden. De Ahmadies zien zich als een hervormende kracht binnen de islam. De Ahmadiyya beweging gaat uit van de goddelijke oorsprong van alle godsdiensten. Deze vrijzinnige kijk leidt tot broederschap van het gehele menselijk ras. De Ahmadiyya tracht de islam te hervormen door rationele argumenten, morele verheffing en door respect en verdraagzaamheid voor andersdenkenden. Hazrat Mirza Ghulam Ahmad wordt door één groep, de Qadiyani-tak, gezien als een nieuwe profeet, en door een andere groep, de Lahore-tak, als hervormer. Een deel van de Surinaamse moslims in Nederland behoort tot deze groep. De Ahmadiyya beweging heeft in drie grote steden (Rotterdam, Den Haag en Amsterdam) een moskee.
2.3. Het etnische, sociale en culturele profiel van moslims in Nederland De belangrijkste moslimgroepen hebben Turkse, Arabische, met name Marokkaanse, of Surinaams-Hindoestaanse wortels. Daarbinnen bestaat weer een grote diversiteit. Daarnaast zijn er kleinere moslimgemeenschappen afkomstig uit diverse landen, waaronder Indonesië, Palestina, Bosnië, Somalië en Pakistan. Behalve de Indonesiërs zijn de laatstgenoemde groepen vanaf de jaren tachtig naar Nederland gekomen, meestal als vluchteling. De beleving van de islam is bij deze groepen verschillend door de verschillen in culturele en geografische achtergrond. Religieus geïnspireerde sociaal-politieke bewegingen spelen een belangrijke rol bij Turkse moslims. De Turkse moslims zijn in Nederland georganiseerd langs sociaal-politieke lijnen en kennen drie verschillende koepelorganisaties: Diyanet, Milli Gorus, Suleymanli. De Suleymanli-groep noemt zichzelf tegenwoordig SICN-groep (Stichting Islamitisch Centrum Nederland), om te benadrukken dat het geen aparte religieuze stroming is. De Nurcu’s zijn alleen lokaal georganiseerd. Naast religieuze stromingen zijn er culturele verschillen tussen de etnische groepen. Deze komen voort uit de cultuur en gebruiken van het land van herkomst. Binnen de Turkse moslimgemeenschap bestaan er bovendien belangrijke sociaal-politieke verschillen. In deze paragraaf worden deze verschillen kort behandeld en er wordt aangegeven hoeveel moskeeën in Nederland tot welke groep behoren. De beleving van de islam vanuit de Turkse cultuur A. Diyanet
De grootste groep Soennieten in Nederland behoort tot de Turkse Diyanet. De Turkse staat heeft een seculier karakter, maar de staat organiseert wel de opleidingen van imams en het godsdienstonderwijs. De Diyanet is ‘Het Presidium van godsdienstzaken’ en houdt zich bezig met de geloofsleer en de eredienst van de islam. De president en de leden van de Hoge Raad voor Religieuze Zaken, het hoogste orgaan binnen de Diyanet, zijn benoemd door de regering. Sinds het begin van de jaren tachtig stuurt de Turkse Diyanet, op verzoek van Nederlandse moslims imams naar Nederland voor een periode van maximum vier jaar. Diyanet betaalt ook de salarissen van de imam, maar bemoeit zich verder niet met de wijze waarop de imam zijn werk doet. De imam volgt
pagina 19
voor hij wordt uitgezonden in Turkije een intensieve taalcursus en een oriëntatiecursus over Nederland. Bij de benoeming speelt het lokale bestuur van de moskee een belangrijke adviserende rol. De Diyanet moskeeën zijn geen voorstander van een Nederlandse imamopleiding, omdat de Turkse opleiding goed is. Wel zijn ze voorstander van inburgeringcursussen. De opvatting van de Diyanet is dat godsdienst tot de persoonlijke levenssfeer van een individu behoort. De Diyanet heeft derhalve geen contacten met een politieke beweging. De Diyanet verlangt ook van haar medewerkers dat zij zich in hun werk politiek neutraal opstellen. De Diyanet is eigenaar van en beheert 140 moskeeën in Nederland. Deze moskeeën zijn onderdeel van de koepelorganisatie Islamitische Stichting Nederland (ISN), die op zijn beurt weer nauw samenwerkt met de attaché voor godsdienstzaken van de Turkse ambassade. Totaal 43 moskeeën van Diyanet hebben meegedaan aan dit onderzoek. De andere Turks soennitische moskeeën wijken niet theologisch, maar vooral sociaal-maatschappelijk af van de officiële Turkse staatsislam. De groepen zijn: de Milli Gorus, Suleymanli’s en Nurcu’s. De moskeebesturen van deze groepen zoeken en vinden hun imam via eigen netwerken. De aanstelling vindt in principe plaats voor een onbepaalde duur. B. De Milli Görüs
De Milli Görüs is een sociale en politieke beweging in Turkije maar ook in Europa en Nederland. De naam Milli Görüs heeft twee betekenissen. In het Turks betekent dit letterlijk ‘Nationale Visie’. De aanhangers van deze beweging geven echter de voorkeur aan de Arabische betekenis ‘Religieus Perspectief’. De beweging is in West-Europa in opspraak geraakt vanwege de sympathie voor de Turkse islamitische Welvaartspartij, die inmiddels is vervangen door de Partij voor de Deugd. Vanuit de Milli Görüs splitste zich in Duitsland een kleine groep af die pleitte voor een Islamitische Staat waarin de sharia volledig wordt ingevoerd. Deze groep is altijd klein gebleven, maar heeft wel veel invloed gehad op het imago van de Milli Görüs. De beweging vindt dat de islam vertaald moet worden naar de huidige tijd en moet trachten antwoorden te vinden voor de hedendaagse maatschappelijke problemen van het land waarin de leden zich bevinden. Inmiddels heeft de Milli Görüs Nederland besloten zich niet meer te bemoeien met de ingewikkelde Turkse politieke verhoudingen. Ze wil zich, vanuit de eigen islamitische inspiratie, geheel richten op de integratie van de Turkse moslims in de Nederlandse samenleving. De Milli Görüs moskeeën zijn vaak brede sociaal-cultureel centra, waarin, afgezien van de gemeenschappelijke gebedsruimte, verschillende groepen eigen activiteiten organiseren. De Milli Görüs kent in Nederland twee landelijke koepelorganisaties: de Milli Görüs Noord Nederland en de Milli Görüs Zuid Nederland (Nederlands Islamitische Federatie). De plaatselijke moskeeën functioneren redelijk autonoom. Landelijk georganiseerde activiteiten zijn: o.a. de zomercursussen voor kinderen, de inburgeringcursus voor imams, de bedevaart naar Mekka en de hulpacties voor arme landen tijdens ramadan en het offerfeest. C. De Suleymanli’s/SICN
De beweging van de Suleymanli’s is vooral gericht op het organiseren van korancursussen voor kinderen en jongeren. De naam is afgeleid van de oprichter van de beweging Süleyman Hilmi Tunahan. Ook de beweging van de Suleymanli’s heeft een landelijke koepelorganisatie, de Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN). De Suleymanli’s noemen zichzelf bij voorkeur de SICN-groep omdat dit neutraler is. Op dit moment telt SICN in totaal 72 lidorganisaties waarvan 40 statutair aangesloten moskeeorganisaties, en 32 organisaties waarmee op verschillende terreinen en voor verschillende projecten wordt samengewerkt. Laatstgenoemde organisaties werken als jongeren-, vrouwen-, ouderen- of studentenorganisaties, en zijn zowel organisatorisch als financieel onafhankelijk van de moskeeën. Bij deze koepel zijn er 36 moskeeën aangesloten, waarvan 15 moskeeën hebben meegedaan aan dit onderzoek.
pagina 20
D. De Nurcu’s
De Nurcu’s zijn een kleine beweging. De leden hiervan bestuderen vooral de werken (Risale-i Nur) van hun inspirator Said Nursi. In deze werken wordt een brug geslagen tussen de natuurwetenschap en de islam. Deze groep heeft geen moskeeën maar zogenaamde madrasa’s en studiehuizen.
De beleving van de islam vanuit de Marokkaanse cultuur In alle aspecten van het Marokkaanse sociaal-culturele leven neemt de islam een belangrijke plaats in. Er zijn wel verschillende sociaal-politieke of culturele stromingen binnen de Marokkaanse islam maar deze hebben geen duidelijke vorm gekregen. Volgens de grondwet van Marokko is de islam de staatsgodsdienst. De koning moet erop toezien dat de staat volgens de principes van de islam wordt bestuurd. De vorst benadrukt vooral dat hij een rechtstreekse afstammeling is van de profeet Mohammed. De Marokkaanse moskeeën in Nederland hebben ook een koepelorganisatie, de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties (UMMON). De meeste Marokkaanse moskeeën waren daarbij tot 1993 aangesloten. Nadat de Groen Links politicus Rabbae in een publicatie had beschreven dat de UMMON samenwerkte met de Marokkaanse autoriteiten, besloot het merendeel van de Marokkaanse moskeeën hun lidmaatschap te beëindigen. Daardoor is in Nederland geen representatief orgaan meer waarbinnen de Marokkaanse moskeeën ervaringen uitwisselen en samenwerken. Binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland is de ‘politieke islam’ in opkomst, vooral onder jongeren van de tweede en de derde generatie. Deze jongeren sluiten zich aan bij de Salafiyya-groep of de groepering van Moslim-broeders. De Salafiyya-groep heeft een orthodox uitgangspunt en streeft naar het herstel van de traditionele normen van de islam, zoals die golden ten tijde van de Profeet Mohammed en de eerste aanhangers. De groepering van de Moslimbroeders is vooral actief op cultureel en sociaal gebied. Daarnaast is binnen de Marokkaanse gemeenschap de Tabligh-organisatie actief. De aanhangers van deze organisatie houden zich bezig met de traditionele betekenis van de islam, maar beperken zich daarbij tot verheldering van de grondslagen van de islam en doen dat binnen moskeeën. Ze richten zich niet op de politieke participatie van moslims in de Nederlandse samenleving. Het merendeel van de Tabligh-aanhangers behoort tot de eerste generatie Marokkanen. Zoals in het inleidende deel wordt aangegeven hebben 37 Marokkaanse moskeeën meegewerkt aan dit onderzoek. Het is echter niet altijd duidelijk hoeveel van deze lokale moskeeën geestverwant zijn van de UMMON. In Rotterdam is slechts een van de zes moskeeën (Al-Nasr) aangesloten bij de UMMON. De andere vijf, Al Mohcinine, Othman, Al Wahda, Abu Bakr en Esselaam, zijn autonoom. Buiten de stad Rotterdam heeft geen enkele moskeeorganisatie aangegeven dat zij tot de UMMON behoort. Volgens een woordvoerder van de UMMON zijn Marokkaanse moskeeën verticaal georganiseerd en kent de UMMON geen officieel lidmaatschap. De UMMON beschouwt circa 80 moskeeën als geestverwant.
De Surinaams-Hindoestaanse moslims De Surinaamse moslimgemeenschap behoort deels tot de soennitische islam en deels tot de ahmadiyya beweging. De meeste soennitische moskeeën zijn aangesloten bij de koepelorganisatie WIM, World Islamic Mission. Naar eigen zeggen telt de WIM 25 moskeen. De Ahmaddiyya-beweging telt vier moskeeën in de vier grote steden. Er hebben drie soennitische Surinaamse moskeeën in Rotterdam deelgenomen aan dit onderzoek en een Ahmadiyya-moskee. De eerste drie opereren onafhankelijk van elkaar: de Shane Mustafa, Shaan-E-Islam en de moskee van de Nederlandse Moslim Stichting. De moskee van de Ahmadiyya beweging heet de Ahmadiyya moskee. Omdat beide groepen hebben geweigerd om deel te nemen aan het landelijke onderzoek zijn geen moskeeën in andere steden geënquêteerd.
pagina 21
De Pakistaanse moslims De Pakistaanse moslimgemeenschap vertoont in cultureel, religieus en organisatorisch opzicht overeenkomsten met de Surinaams-Hindoestaanse moslims. Deels maakt zij gebruik van de religieuze voorzieningen die door de Surinamers tot stand zijn gebracht en participeren zij in hun organisaties. In Nederland wonen de Pakistanen voornamelijk in de drie grootste steden. Daar zijn ook vrijwel alle Pakistaans-islamitische organisaties te vinden. Rotterdam kent drie Pakistaanse moskeeën (het Pakistan Islamic Centre, Ghaussiya en de Stichting Minhadjulquran), Amsterdam twee en Den Haag één. De drie Rotterdamse moskeeën zijn betrokken geweest bij dit onderzoek.
Islamitische repatrianten en vluchtelingen In Nederland is nog steeds een relatief kleine, Indonesische moslimgemeenschap gevestigd, die voor het grootste deel uit Molukkers bestaat. In Rotterdam is er een Indonesische moskee, de Stichting Setasan. Naast deze moskee heeft nog een moskee van Indonesiërs meegewerkt aan dit onderzoek. Beide moskeeorganisaties behoren tot de koepelorganisatie PPME, Persatuan Pemuda Muslim se-Eropa (Vereniging van Islamitische Jongeren in Europa). Verder heeft een moskee van Molukkers in Ridderkerk deelgenomen aan het onderzoek, namelijk de Beytul Rahman Moskee. In de jaren negentig zijn er kleine Bosnische en Somalische moslimgemeenschappen in Nederland ontstaan ten gevolge van oorlogen in de herkomstlanden. Deze gemeenschappen zijn actief betrokken bij de ontwikkelingen in het land van herkomst en hun eigen religieuze en culturele identiteit. Deze groepen zijn ieder vertegenwoordigd in het onderzoek, met een moskee in Rotterdam. De naam van de Bosnische moskee is Selam. De Somalische moskee heet Dar al Hijra.
2.4. Jongeren en de islam Onderzoek onder Turkse jongeren door Sunier (1996) laat zien dat de moslimidentiteit in Nederland verandert van een identiteit gebaseerd op een gezamenlijke herkomst naar een identiteit gebaseerd op een gemeenschappelijke ervaring en overtuiging. Voor de jongeren is de islam niet meer een vanzelfsprekendheid, maar een vrije en bewuste keuze. De Universiteit van Utrecht heeft in 1999 (Phalet e.a.) een uitgebreider onderzoek gedaan naar de opvattingen van Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam en deze vergeleken met die van autochtone jongeren. Turkse en Marokkaanse jongeren ervaren een loyaliteitsconflict tussen hun vriendenkring en hun familie. Op school en in de vriendenkring tenderen de opvattingen van Turkse en Marokkaanse jongeren in de richting van die van de overige jonge Rotterdammers. Binnenshuis conformeren Turkse en Marokkaanse jongeren zich echter aan de familietradities, de normen van de islam en die van het land van herkomst. Het geloof is nog steeds erg belangrijk voor de meeste jongeren, maar hun geloofsbeleving is meer geïndividualiseerd dan die van hun ouders. Een belangrijke conclusie van dit onderzoek is dat er een Nederlandse islam onder allochtone jongeren ontstaat, een geïndividualiseerde en plurale islam ‘made in Holland’. Geïndividualiseerd, omdat de meerderheid van moslimjongeren een persoonlijke en selectieve invulling aan zijn of haar geloofsbeleving geeft. Pluraal, omdat de Nederlandse variant van de moslimidentiteit ruimte biedt voor discussie en meningsverschil, bijvoorbeeld over hoofddoekjes. Er is een significant verschil tussen de eerste en de tweede generatie Turkse en Marokkaanse moslims ten opzichte van het dragen van een hoofddoek. De eerste generatie vindt gemiddeld vaker dan de tweede generatie dat hoofddoekjes ‘moeten’. Concreet vindt ongeveer een op vier Turkse jongeren en een op twee Marokkaanse jongeren dat hoofddoekjes moeten. Jongeren zijn voorstander van een plurale islam, ook in politiek opzicht, want een meerderheid van moslimjongeren is democraat en ziet religieuze politieke partijen als een mogelijkheid naast seculiere partijen.
pagina 22
Ongeveer driekwart van de allochtone jongeren kiest voor integratie in de publieke sfeer. De meeste jongeren willen zich deels aanpassen aan de Nederlandse cultuur en tegelijk de Turkse of Marokkaanse cultuur behouden en doorgeven. De meeste jongeren voelen zich allereerst Turk of Marokkaan, maar de Rotterdamse identiteit komt op de tweede plaats. De helft van de jongeren van Turkse afkomst en eenderde van de jongeren van Marokkaanse afkomst zien zichzelf als Rotterdammer. De sociale leefwereld van zowel allochtone als autochtone jongeren in Rotterdam is een etnisch gemengde wereld. De meeste allochtone en autochtone jongeren hebben een etnisch gemengde vriendenkring. Zowel allochtone als autochtone jongeren wonen bij voorkeur in gemengde buurten met een duidelijke aanwezigheid van autochtone Nederlanders. Zowel Turkse en Marokkaanse als autochtone jongeren hechten veel waarde aan sociale gelijkheid. Sociale gelijkheid is als waarde belangrijker dan het leveren van prestaties. Autochtone jongeren vinden het leveren van prestaties iets belangrijker dan jongeren van Turkse en Marokkaanse afkomst. Verschillen in opvattingen tussen allochtone jongeren onderling hangen samen met een verschil in onderwijsniveau. Onderwijs verbreedt de sociale horizon en brengt allochtone en autochtone culturen en waarden dichter bij elkaar. Volgens de onderzoekers van de Universiteit van Utrecht is meer onderwijs niet alleen een garantie voor een tolerante multiculturele samenleving maar ook voor een liberale en pluralistische versie van de islam. In 2002 zijn er enkele kleinere enquêtes gehouden onder jongeren die uitwijzen dat de verschillen tussen allochtone jongeren en autochtone jongeren sinds de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon op 11 september 2001 groter zijn geworden. De helft van de autochtone en Turkse leerlingen van een aantal scholen voor Middelbaar Beroepsonderwijs vindt dat de terroristische aanslag op de Twin Towers de verhouding tussen moslims en Nederlanders heeft verslechterd (Vervoort & Kleijwegt, 2002). Van de Marokkaanse jongeren vindt zelfs ruim tweederde dat de verhouding verslechterd is. Scheldpartijen en discriminatie worden het vaakst genoemd als uiting van de verslechtering. De helft van de jongeren van Marokkaanse afkomst en eenderde van de jongeren van Turkse afkomst geven aan er last van te hebben. Veel moslimjongeren denken dat Nederlanders banger geworden zijn voor moslims. In een enquête onder 475 mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond voor het TV-programma Zembla zegt daarentegen driekwart van de geïnterviewden dat hun relatie met niet-moslims niet is veranderd door de aanslagen. Een kwart rapporteert dat zij zich minder gewenst voelt in Nederland dan vroeger. Ruim 20% voelt zich zelfs onveiliger dan vroeger, omdat Nederlanders negatiever tegen moslims aankijken, vaker lelijke dingen roepen en/of meer zijn gaan discrimineren. Ongeveer de helft van de geïnterviewden is van mening dat de media onzorgvuldig omgaan met berichtgeving over de islam. Na 11 september leeft ook de vraag of moslimjongeren gevoelig zijn voor radicaal politieke islamitische opvattingen. In het eerder genoemde onderzoek van de Universiteit van Utrecht is hiernaar gevraagd (Phalet e.a., 1999). Deze onderzoekers vinden een kleine harde kern van ongeveer 5% van de allochtone jongeren die aanspreekbaar is op fundamentalistische of extreem nationalistische politieke boodschappen. Opmerkelijk is dat er bij autochtone jongeren eveneens een harde kern van 5% bestaat van jongeren die gevoelig zijn voor extremistische boodschappen. Laag opgeleide autochtone en allochtone jongeren blijken meer vatbaar voor ondemocratische politieke opvattingen. In Nederland was derhalve in 1999 nog geen sprake van radicalisering van groepen moslimjongeren. Vrij Nederland heeft hier in 2002 onderzoek naar gedaan op enkele MBO-scholen in Rotterdam en Amsterdam (Vervoort & Kleijwegt, 2002). Voor de jongeren met een Turkse achtergrond is bij dit onderzoek geen sprake van een stijging. De jongeren met een Marokkaanse achtergrond zijn echter wel ontvankelijker geworden voor extremistische boodschappen (8-14%).
pagina 23
2.5. De islam en de Nederlandse overheid Nederland kent vrijheid van godsdienst. Dit recht is verankerd in de Nederlandse Grondwet: "Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensbeschouwing, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet" (artikel 6, lid 1). Een kenmerkend aspect van de Nederlandse samenleving is de verzuiling. In de eerste helft van de 20ste eeuw was de Nederlandse bevolking sterk georganiseerd langs levensbeschouwelijke lijnen. Er waren vier zuilen: de rooms-katholieke, de reformatorische, de socialistische en de ‘neutrale’ zuil. De verzuiling was het gevolg van de emancipatie van de ideologische minderheidsgroepen in Nederland. Vanaf de jaren zestig brokkelden de zuilen af, maar ze zijn niet verdwenen . Een gevolg van de verzuiling is dat er in Nederland gemakkelijker dan elders islamitische scholen en andere islamitische organisaties tot stand konden komen. Sinds 1983 voert de Nederlandse overheid een minderhedenbeleid, gericht op het bestrijden van sociaaleconomische achterstanden, achterstelling en discriminatie, alsmede op het stimuleren van emancipatie, participatie en de beleving van de eigen cultuur, mits deze niet strijdig is met fundamentele Nederlandse waarden. Als fundamentele Nederlandse waarden worden onder andere de gelijke behandeling van vrouwen en homo’s en individuele keuzevrijheid aangemerkt. Algemeen beleid is het uitgangspunt, specifiek beleid is alleen gerechtvaardigd indien het algemene beleid aantoonbaar faalt. Vanaf 1989 is het beleid, mede vanwege de verslechterde economische situatie, vooral gericht op het verbeteren van de arbeidspositie en het onderwijssucces van migranten. In 1994 wordt de term ‘minderhedenbeleid’ vervangen door ‘integratiebeleid’. Het centrale uitgangspunt wordt ‘burgerschap’, een blijvende deelname aan de Nederlandse samenleving met alle daaraan verbonden rechten en plichten. De doelen blijven hetzelfde, maar allochtonen worden niet meer alleen als zorgcategorie gezien. Zij worden medeburgers met dezelfde rechten en plichten als de autochtonen. Vanaf 1996 worden inburgeringcursussen gegeven aan nieuwkomers en recent ook aan degenen die al langer in Nederland verblijven, maar onvoldoende kennis hebben van de Nederlandse taal en cultuur. De rol van de gemeente is belangrijker geworden, want veel relevante beleidsterreinen zijn inmiddels gedecentraliseerd naar het lokale niveau. Begin jaren negentig onderzochten Rath en anderen (1996) de houding van de gemeente Rotterdam en de gemeente Utrecht ten aanzien van initiatieven van islamitische organisaties. De conclusie van het onderzoek was dat een stimulerende houding van de overheid de integratie van de moslims en de moskeeën in de Nederlandse samenleving aanzienlijk bevordert. In Rotterdam werden islamitische zelforganisaties en moskeeën in behandeld als organisaties van een groep met een sociaal-economische achterstand en in Utrecht als religieuze organisaties. De benadering van Rotterdam leidde tot samenwerking tussen de gemeente en de islamitische organisaties, hetgeen vervolgens leidde tot de oprichting van een plaatselijke koepel voor islamitische organisaties (SPIOR). De Utrechtse benadering, waarbij de ambtenaren passief bleven leidde niet tot samenwerking. De onderzoekers constateerden dat de Rotterdamse islamitische organisaties zelf ook wel meer initiatieven namen dan de Utrechtse. De SPIOR als Rotterdamse constructie wordt later overgenomen door andere gemeenten en provincies. Op die manier ontstonden o.a. Stichting Haags Islamitisch Platform (SHIP) en de Brabantse Islamitische Raad (BIR). De relatie tussen de Nederlandse overheid en islamitische organisaties is een lange periode gestagneerd door het ontbreken van een representatieve gesprekspartner voor de Nederlandse overheid. De islamitische gemeenschap in Nederland heeft recentelijk een centraal orgaan opgericht dat kan fungeren als gesprekspartner van de overheid, het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO). Het orgaan omvat zes grote koepelorganisaties van diverse moslimgroepen. Het Contactorgaan zal namens de moslimgemeenschap met de overheid praten over zaken die moslims in Nederland betreffen zoals geestelijke verzorging en een imamopleiding. Het CMO wil bovendien dienst doen als een 'zendende instantie' die de minister adviseert over de aanstelling van geestelijk verzorgers in gevangenissen en het leger. Verder wil de organisatie contacten met de media onderhouden om onjuiste beeldvorming over de islam tegen te gaan.
pagina 24
2.6. Samenvatting De moslimgemeenschap kent een grote verscheidenheid qua taal, cultuur en regionale afkomst. Deze verscheidenheid neemt toe als gevolg van intergenerationele verschillen onder invloed van de Nederlandse samenleving. De geloofsbeleving van de jongere generatie is anders dan die van hun ouders, meer individualistisch en pluriformer. Voor jongeren met een Arabische of Turkse achtergrond blijft de islam als inspiratiebron nog steeds belangrijk. Het aandeel moslims is 5% van de totale bevolking en daarmee wordt de islam de tweede belangrijke godsdienst na het christendom. Voor de meeste moslims is de verhouding met niet-moslims niet veranderd door de aanslagen in 2001 op de Twin Towers en het Pentagon. Er is echter een minderheid die zich sinds 2001 minder gewenst voelt in Nederland. Onder de jongeren lijkt dit percentage groter. Dat moskeeën maatschappelijke activiteiten organiseren is een fenomeen dat alleen voorkomt bij moskeeën in de diaspora: in de landen van herkomst organiseren moskeeën dergelijke activiteiten niet. Het ontwikkelen van die nieuwe maatschappelijke functies heeft te maken met de minderheidspositie van de moslims in de Nederlandse samenleving. Moslims en hun organisaties functioneren steeds meer als gesprekspartner op lokaal niveau. Na een lange stagnatie in de relatievorming tussen de centrale overheid en moslims zijn nu weer bruggen geslagen door de komst van een landelijk overlegorgaan, het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO).
pagina 25
3. KENMERKEN VAN MOSKEEORGANISATIES In dit hoofdstuk worden enkele belangrijke kenmerken van de moskeeorganisatie beschreven: de besturen, imams en de moskeegemeenschap. Daarbij gaat specifieke aandacht uit naar het aandeel en de rol van jongeren en vrouwen binnen de moskeegemeenschap en het bestuur. Het bestuur van de moskee heeft in principe de leiding over de moskeeorganisatie en bepaalt in hoge mate de oriëntatie van de organisatie. De imam is de geestelijk leidsman, in de meeste gevallen wordt hij benoemd en ontslagen door het bestuur. De imam speelt een belangrijke rol als adviseur van het bestuur in geestelijke zaken, maar is ook vaak stimulator van niet-religieuze activiteiten. Daarom is het profiel van de imam voor dit onderzoek van belang. Ook de betrokkenheid, opvattingen en wensen van de achterban beïnvloeden het beleid van het bestuur en zijn derhalve van belang.
3.1. Het moskeebestuur De besturen van de onderzochte moskeeën bestaan uit minimaal drie en maximaal vijftien personen. De gemiddelde omvang van het bestuur is 6,5. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt verschilt de bestuursgrootte per etnische groep. De moskeeën van de Turkse groep en de groep ‘overig’ hebben gemiddeld grotere besturen dan de Marokkaanse moskeeën.
Bestuursgrootte per etnische groep 30 25 7,5 20
7
15 10
5 15 9
11
Gemiddelde Maximum Minimum
5 0
4
3
4
TURKS
MAROKKAANS
OVERIG
De bestuursleden van de moskeeorganisaties zijn vrijwel altijd mannen. Bij zes moskeeorganisaties maken vrouwen onderdeel uit van het bestuur: vijf daarvan zijn Turkse moskeeorganisaties en een betreft een Bosnische moskeeorganisatie in Rotterdam. Moskeeorganisaties worden vooral bestuurd door personen in de leeftijdscategorie tussen 25-45 jaar.
pagina 26
Bestuursleden naar leeftijdscategorie (N=811)
4% 4%
-25 25 - 45
30%
45 - 65 65 +
62%
Bij bijna tweederde van de moskeeën (73) ligt de gemiddelde leeftijd van de bestuursleden (45 jaar) onder het gemiddelde: een ‘jong moskeebestuur’. 53 daarvan zijn Turkse moskeeën, behorend tot de diverse stromingen. De Marokkaanse groep heeft 13 jonge moskeeën en de groep ‘overig’ 7. Verdeling moskeeën naar leeftijdscategorieën (N=120) 80 OUDERE
70
JONGE
18
60 50 40 30
53
24
20 10
13
5 7
MAROKKAANS
OVERIG
0 TURKS
Opvallend is dat de Marokkaanse groep verhoudingsgewijs meer ‘oude moskeebesturen’ telt. Dit beeld komt overeen met de bevindingen uit het Rotterdamse onderzoek (COS, 2003). Naast leeftijd is ook gekeken naar het opleidingsniveau van de bestuursleden. Daarbij valt op dat ruim de helft van de bestuursleden (52%) een vo-diploma heeft. Op de tweede plaats komen de bestuursleden met een basisonderwijs (29%). Opleidingsniveau bestuursleden (N=809) 1% 14%
4%
29%
Geen BO VO HBO + WO Anders
52%
pagina 27
Bij de Marokkaanse groep zien we in vergelijking met de Turkse groep een iets groter aandeel van zowel bestuursleden met een hogere opleiding als analfabeten. Bij de groep ‘overige’ heeft het bestuur in alle gevallen een VO of hogere opleiding.
Opleidingsniveau per etnische groep (N=809) 100% 80%
Anders HBO + WO
60%
VO
40%
BO Geen
20% 0%
TURKS
MAROKKAANS
OVERIG
Ruim de helft van de bestuursleden (58%) verblijft langer dan 20 jaar in Nederland. Personen die tussen 10-20 jaar in Nederland zijn vormen 33% van de totale groep. Slechts vijf procent van de bestuurders behoort tot de tweede generatie die in Nederland geboren en getogen is.
Verblijfsduur bestuursleden (N=829)
5% 4%
Geboren in NL - 10 jaar 10 - 20 jaar 20 +
33% 58%
Zowel bij de Turkse als de Marokkaanse moskeeën is de meerderheid van de bestuurders langer dan 20 jaar in Nederland. Bij de Marokkaanse groep is hiervan iets meer sprake dan bij de Turkse. Bij de groep ‘overige’ vormen de personen met een verblijf tussen 10-20 jaar een meerderheid.
pagina 28
3.2. De imam Ten tijde van het onderzoek hadden 102 moskeeën een imam in dienst. Bij 18 moskeeën was sprake van een vacature. Wat betreft de verblijfsduur en arbeidsbetrekking kunnen we twee soorten imams onderscheiden. Een grote groep (62%) heeft een vaste betrekking en is van plan voorgoed in Nederland te blijven. Een minder grote groep (38%) heeft een tijdelijke status in Nederland en gaat terug naar het land van herkomst wanneer de werkbetrekking wordt beëindigd door de werkgever. Arbeidsbetrekking imam (N=120)
15%
Vaste imam
52%
Tijdelijke imam Geen imam
33%
Bij alle moskeeën, behalve bij de Turkse Diyanet moskeeën, is het bestuur de werkgever van de imam. De imam wordt betaald door de geloofsgemeenschap. Als er onenigheden zijn tussen bestuur en imam, kan een imam ontslagen worden door het moskeebestuur. De moskeeën die zijn aangesloten bij Diyanet krijgen een imam toegewezen door de Turkse staat, die in Turkije een theologische opleiding heeft gehad. De imam blijft in dienst van Diyanet en wordt door Diyanet betaald. Het beleid van de Turkse Diyanet staat Turkse imams niet toe langer dan 4 jaar in Nederland verblijven. Na het verstrijken van die termijn moet hij teruggaan naar Turkije. Gezien de verschillen in arbeids- en rechtspositie is de werk- en de verblijfsduur van imams in Nederland verschillend. De werkduur van imams in Nederland varieert van minimaal 1 tot maximaal 20 jaar. De gemiddelde werkduur is 5 jaar. Iets minder dan een kwart van de imams zijn tussen 10-20 jaar in Nederland werkzaam.
Werkduur imam (N=98)
15%
17% 0 - 1 jaar 1 - 4 jaar
23%
5 - 10 jaar 10 - 20 jaar
45%
pagina 29
De verblijfsduur van de imams in Nederland varieert van één tot vijfenzestig jaar. De gemiddelde verblijfsduur ligt op circa acht jaar. Vanwege het tijdelijke verblijf van imams behorend tot de Diyanet blijven de Turkse imams onder dit gemiddelde (6,5 jaar), terwijl de imams van de Marokkaanse groep (9 jaar) en de groep ‘overige’ (15,5 jaar) boven het gemiddelde stijgen. De leeftijd van de imams varieert tussen 17-76 jaar. De gemiddelde leeftijd is 41 jaar. De helft van de imams (55) is jonger dan de gemiddelde leeftijd. Bijna driekwart van de imams heeft een universitaire theologische opleiding gevolgd. Zes imams hebben een religieuze opleiding gevolgd op het niveau van voortgezet onderwijs (imamopleiding). De overige 24 imams hebben een korancursus gevolgd om imam te kunnen worden. De meerderheid van de Turkse imams en de imams uit de groep ‘overige’ hebben een universitaire opleiding voltooid, terwijl Marokkaanse imams vaker een religieuze opleiding op het niveau van voortgezet onderwijs hebben gevolgd. Het gaat in alle gevallen om een opleiding in de landen van herkomst.
Opleidingsniveau imam (N=93)
korancursus
26%
imamopleiding universiteit
6% 68%
De besturen van vrijwel alle moskeeën zijn van mening dat een imam meer is dan een religieuze voorganger. Hij heeft ook niet-religieuze taken te vervullen, zoals relatiebemiddeling, opvoedingsondersteuning en advisering over maatschappelijke problemen. Uit onderstaande grafiek valt op te maken dat deze taken in verschillende maten worden uitgevoerd door de imams.
Maatschappelijke taken imam (N=102) 13 11
opvoedingsondersteuning
54
geestelijke verzorging
33
maatschappelijke activiteiten relatiebemiddeling
40
49 41
pagina 30
interreligieuze dialoog coordinatie vrijwilligers anders
Aan de bestuursleden is gevraagd wat zij vinden van de beheersing van de Nederlandse taal door hun imam. Zes besturen vonden de bij hun imam aanwezige kennis van het Nederlands heel goed, bij 22 imams vond men dit redelijk, over de helft van de imams (54) werd gezegd dat zij een beetje Nederlands spreken en zeventien imams spreken helemaal geen Nederlands.
Nederlandse taalvaardigheid imam (volgens de bestuurders) (N=99)
17%
6% Heel goed
22%
Redelijk Een beetje Helemaal niet
55%
De zes goed Nederlands sprekende imams betreffen vijf Surinaamse imams en een Indonesische imam. Bij de andere categorieën zijn er zowel interne verschillen als verschillen tussen groepen. Binnen de Turkse groep zijn er 13 imams die redelijk Nederlands spreken, van de groep ‘ overige’ spreken 44 imams een beetje of helemaal geen Nederlands. De groep waarvoor een imam werkt speelt daarbij nauwelijks een rol. Bij vier Marokkaanse moskeeën spreken de imams redelijk Nederlands, bij de andere niet.
Nederlandse taalvaardigheid imam per etnische groep (N=112) 70
HELEMAAL NIET
60
EEN BEETJE
50
REDELIJK
40
HEEL GOED
30 20 10 0 TURKS
MAROKKAANS
OVERIG
De verschillen binnen en tussen groepen kunnen deels verklaard worden door de verblijfsduur en deels door het al dan niet volgen van een inburgeringcursus. Een vierde deel van de imams heeft een inburgeringcursus gevolgd en ongeveer eenzelfde deel volgt dezer momenteel. De eerste groep imams betreft bijna allemaal Turkse imams, de tweede groep is gemengd. Dat 40% van de imams een inburgeringcursus heeft gevolgd of aan het volgen is, lijkt opmerkelijk gezien het feit dat de inburgeringcursus voor imams een nieuw verschijnsel is in Nederland. Bekend is dat niet veel imams een op imams toegespitste inburgeringcursus hebben gevolgd. Een deel van de imams is echter niet als imam naar
pagina 31
Nederland gekomen: zij kwamen in het kader van gezinsvorming, maar functioneren nu wel als imam. Deze groep imams volgt daarom als nieuwkomer een verplichte algemene inburgeringcursus.
Deelname aan inburgeringscursus (N=99)
16%
24%
Gevolgd Niet gevolgd Volgt
60%
De grote groep imams die zich reeds lang in Nederland heeft gevestigd, heeft geen inburgeringscursus gevolgd. Dat wil niet zeggen dat deze imams geen kennis hebben van de Nederlandse taal en cultuur. De koepelorganisaties van sommige moskeegroepen organiseren zelf oriëntatiecursussen ten behoeve van de eigen imams in het kader van nascholing. Een bekend voorbeeld zijn de studieweekenden die een aantal jaren achter elkaar georganiseerd worden Milli Görüs Zuid Holland. De imams van deze koepel gaan elke drie maanden naar een studieweekend en krijgen daar lezingen over de verschillende aspecten van de Nederlandse samenleving en maatschappelijke vraagstukken onder moslims.
3.3. De achterban De omvang van de moskeegemeenschap verschilt per moskee: er zijn grote moskeeorganisaties en kleine. In het onderzoek is een moskeegemeenschap gedefinieerd als het totaal van mensen dat regelmatig contact heeft met de moskee, minstens één keer per week. Het aantal mensen behorende tot een moskeegemeenschap varieert tussen 10-4000 personen. Het gemiddelde aantal mensen behorende tot een moskeegemeenschap is 416.
Gemiddelde grootte gemeenschap en leden (N=120) 416
199
GEMEENSCHAP
pagina 32
LEDEN
De omvang van de gemeenschap is uiteraard groter dan het aantal leden dat contributie betaalt. Het aantal contributie betalende leden varieert van enige tientallen tot duizend, met een gemiddelde van 199. Dat betekent dat gemiddeld ongeveer de helft van de gemeenschapsleden officieel lid is en contributie betaalt. De gemiddelde omvang van de gemeenschap en het aantal leden verschilt per etnische groep. Opmerkelijk is dat de gemiddelde omvang van zowel de gemeenschap als het ledenbestand bij de Marokkaanse groep en de groep ‘overige’ groter is dan bij de Turkse.
Gemiddelde grootte gemeenschap en leden per etnische groep (N=120) 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
LEDEN GEMEENSCHAP
MAROKKAANS
OVERIGE
TURKS
Volgens de meerderheid van de moskeebesturen zijn de omvang van de gemeenschap en die van de ledengroep de laatste drie jaar toegenomen. Het omgekeerde is het geval bij 8-10 moskeeën. Tweemaal zoveel moskeeën zeggen dat de omvang gelijk is gebleven in de afgelopen drie jaar.
Ontwikkeling grootte gemeenschap en leden (N=120)
17 8
21 10
GELIJK GEBLEVEN AFGENOMEN TOEGENOMEN
95
87
GEMEENSCHAP
LEDEN
Om inzicht te krijgen in de samenstelling van de gemeenschap en het ledenbestand is gevraagd wat het aandeel jongeren tussen de 18 en 25 jaar is. Overigens, waar in de vragenlijst naar ‘jongeren’ gevraagd is, betreft het in praktijk ‘jongens’. Het aantal jongens binnen de gemeenschap en het ledenbestand verschilt per moskee. Bij iets minder dan de helft van de moskeeën vormen jongens een minderheid. Ongeveer bij een kwart van de moskeeën zijn zij in de meerderheid of is hun aandeel gelijk aan dat van andere gemeenschapsleden.
pagina 33
Aandeel jongeren binnen gemeenschap en leden (N=120) 100% 80% GELIJK
60%
MEERHEID
40%
MINDERHEID
20% 0% GEMEENSCHAP
LEDEN
Bij de Turkse groep en de groep ‘overige’ vinden we meer moskeeën waar jongens een meerderheid vormen. Bij de Marokkaanse moskeeën zijn jongens een minderheid of is hun aandeel naar verhouding gelijk.
Aandeel jongeren binnen ledenbestand per etnische groep (N=120) 100% 80% GELIJK
60%
MEERHEID
40%
MINDERHEID
20% 0% TURKS
pagina 34
MAROKKAANS
OVERIGE
3.4. Moskeegelieerde organisaties Over het algemeen is de rol van vrouwen binnen moskeeën beperkt, ook in vergelijking met de rol van jongeren. De jongeren spelen niet alleen een rol binnen de besturen van moskeeën maar ook bij de moskeegelieerde organisaties. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, is het aandeel jongerenorganisaties groter dan elke andere categorie. Eenendertig moskeeën hebben een vrouwenorganisatie- of afdeling binnen de moskee. Dit betreffen vooral Turkse moskeeën: bij de andere moskeeën zijn de jongeren en vrouwen minder georganiseerd. Moskeegelieerde organisaties naar doelgroep (N=58) 60 50 40 30 20 10 0 JONGEREN
VROUWEN
STUDENTEN
ANDERE
3.5. Financiën Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, vormen contributies de voornaamste bron van inkomsten voor de meeste moskeeën. Alle moskeeën vragen contributie van hun leden. Op de tweede plaats komen schenkingen en giften. Dit zijn meestal eenmalige bijdragen van de mensen die bij de gemeenschap behoren en inkomsten uit landelijke collectes voor een speciaal doel, bijvoorbeeld de verbouwing van de moskee. Voor ruim tweederde van de moskeeën is dit de tweede bron van inkomsten. Bijna de helft van de moskeeën gaf aan dat zij inkomsten uit kantines en winkeltjes heeft.
Inkomsten moskeeën (N=120) 13 10
c ontributie 7
s c henkingen/giften
17 118
inkoms ten kantine inkoms ten uit huur
56
deelneme rs bijdrage s ubs idie van geme ente 85
anders
pagina 35
3.6. Externe contacten Om de oriëntatie van de moskeeorganisaties te kunnen beoordelen, is bekeken welke contacten zij onderhouden met buurtorganisaties, (deel)gemeenten en andere algemene maatschappelijke instellingen. Een indicatie van de contacten van moskeeën met de omgeving is de mate waarin mensen van algemene instellingen betrokken zijn bij maatschappelijke activiteiten van moskeeën. Ruim tweederde van de moskeeën nodigt wel eens mensen van Nederlandse algemene instellingen uit voor het bijwonen van activiteiten in de moskee. De helft van deze moskeeën gaf aan dat ze dat regelmatig deden of doen, de andere helft soms. Een vierde van de moskeeën zegt dat ze dat nooit deden of doen. Dat zijn vaak Marokkaanse moskeeën en moskeeën uit de groep ‘overige’. Het uitnodigen van algemene instellingen (N=116)
Ja, vaak
28% 36%
Ja, soms Nee
36%
Een andere indicatie is de mate waarin moskeeën samenwerken met (deel)gemeenten en maatschappelijke organisaties. Zoals uit de grafiek hieronder blijkt, werken moskeeën het meest samen met (deel)gemeenten. Op de tweede plaats hebben ze contacten met het sociaal-cultureel werk, andere moskeeën en kerken. Er zijn ook moskeeën die contacten houden met de buurt-en clubhuizen, scholen en woningbouwverenigingen. Samenwerking met gemeente en maatschappelijke organisaties (N=120) 80 70 60 50 40 30 20 10
(dee l)gemeente s ociaal-cultureel werk andere m os keeen kerken buurt- en clubhuizen s cholen woningbouwvereniging anders
0
Van de 78% van de moskeebesturen die een relatie heeft met de (deel)gemeente, is meer dan de helft positief over de contacten met de gemeente. Eenderde van de moskeebesturen is niet tevreden over het contact met de gemeente. Een kleine groep moskeeën (17) had hierover geen mening. De moskeeën die niet tevreden zijn over
pagina 36
de relatie met de gemeenten zijn meestal Turkse moskeeën: klachten worden meestal verwoord door moskeeën uit de Diyanet-groep. De kritische opmerkingen van moskeeën die niet tevreden zijn kunnen worden teruggebracht tot vier punten. Ten eerste hebben moskeeën klachten over het huisvestingbeleid van gemeenten ten aanzien van moskeeën. Moskeeën die op zoek zijn naar een nieuw gebouw of perceel om op te kunnen bouwen, worden niet geholpen. Sommige moskeeën krijgen ook geen vergunning voor het huidige pand. Ten tweede klagen moskeeën over het feit dat moskeeën alleen worden benaderd wanneer er problemen zijn. Buiten deze probleemsituaties is er nauwelijks contact tussen moskeeën en gemeenten. Moskeebestuurders wensen liever structureel overleg met de gemeente als het gaat om organisatorische en maatschappelijke vraagstukken en onderwerpen. Ten derde krijgen moskeeën geen subsidie voor hun maatschappelijke activiteiten. Omdat veel zelforganisaties wel subsidie krijgen, voelen moskeeorganisaties zich soms ongelijk behandeld en gediscrimineerd. De moskeeën die een subsidierelatie hebben met de gemeenten ervaren hun contacten meestal positief. Dat zijn er in totaal 19, waarvan negen jaarlijkse subsidie krijgen. De rest heeft eenmalig subsidie ontvangen. Tot slot vinden moskeebestuurders de politici en ambtenaren bevooroordeeld ten aanzien van de islam en islamitische organisaties inclusief moskeeën. Er is bij hen geen goed beeld van de inhoud en aard van de activiteiten van de organisaties en de rol die zij kunnen spelen op het gebied van integratie. Naast contacten met Nederlandse instellingen hebben moskeeën contacten met de eigen koepelorganisaties. Op twee zelfstandige moskeeën in Rotterdam na vallen alle Turkse moskeeën onder landelijke koepelorganisaties, waar zij ook mee samenwerken. De Marokkaanse moskeeën en die in de categorie ‘ overige’ zijn vaker aangesloten bij stedelijke koepelorganisaties, vooral in de grote steden in Zuid-Holland (Rotterdam en Den Haag), NoordHolland (Amsterdam) en Noord Brabant.
pagina 37
3.7. Samenvatting De moskeebestuurders zijn vrijwel altijd mannen; vrouwen hebben weinig directe invloed binnen de moskeeorganisatie. De rol van de vrouwen in de moskee wordt wel belangrijker en de vrouwengroepen functioneren redelijk zelfstandig. De moskeeën worden bestuurd door bestuurders in de leeftijdsgroep tussen 25-45 jaar. Behalve bij Marokkaanse moskeeën wordt de inbreng van jongeren groter. Als gevolg van de generatiewisseling is ook het opleidingsniveau van de bestuurders gestegen. De groep die een voortgezet onderwijs genoten hebben is in de meerderheid. Ruim de helft van de bestuurders verblijven langer dan 20 jaar in Nederland. Imams met een vaste aanstelling vormen een meerderheid ten opzicht van tijdelijk aangestelde imams. Het werk en de verblijfsduur van imams zijn zeer verschillend. De gemiddelde werkduur (5 jaar) is lager dan de gemiddelde verblijfsduur (8 jaar). Gezien de tijdelijke status van Diyanet-imams zijn Turkse imams korter gevestigd in Nederland dan imams van andere groepen. Anderzijds zijn Turkse imams hoger opgeleid. Ze hebben bijna allemaal een universitaire opleiding gevolgd. Dit geldt ook voor de imams uit de groep ‘overige’. Bijna eenderde van de imams spreekt redelijk tot (heel) goed Nederlands, naar de mening van de moskeebestuurders. De helft van de imams heeft een inburgeringcursus gevolgd of is die nu aan het volgen. De imams in Nederland vervullen naast hun religieuze rol taken op het vlak van opvoedingsondersteuning, geestelijke verzorging, begeleiding van maatschappelijke activiteiten, etc. Het gemiddelde aantal mensen behorende tot een moskeegemeenschap ligt op 416, terwijl het gemiddelde aantal leden dat contributie betaalt op 199 ligt. De Marokkaanse moskeeën kennen relatief grotere gemeenschappen en ledenbestanden. Jongeren vormen voor 50% en meer de achterban bij ruim de helft van de moskeeën. Een vierde van de moskeeën heeft een vrouwenorganisatie- of afdeling. Contributies, eenmalige schenkingen en giften vormen de belangrijke inkomstenbronnen van de moskeeorganisaties naast inkomsten uit kantines en winkeltjes. Een kleine groep moskeeën (13) geeft aan dat zij subsidie krijgt voor maatschappelijke activiteiten. Wat betreft externe contacten en oriëntatie kan gesteld worden dat een meerderheid van de moskeeën contacten heeft met gemeenten: in mindere mate bestaat contact met diverse maatschappelijke organisaties. Meer dan de helft van de moskeeën is positief over de contacten met de gemeente, als die er zijn. Een derde van de moskeeën heeft klachten in verband met huisvesting, vergunningen, subsidies, incidentele contacten en negatieve beeldvorming.
pagina 38
4. MAATSCHAPPELIJKE ACTIVITEITEN VAN MOSKEEORGANISATIES De maatschappelijke rol van moskeeën wordt afgelezen aan hun maatschappelijke activiteiten. In dit hoofdstuk wordt niet alleen ingegaan op de aard en omvang van deze activiteiten maar ook op de doelgroepen voor wie zij bestemd zijn. Er wordt onderscheid gemaakt in: 1. Sociaal-culturele activiteiten 2. Educatieve activiteiten 3. Interculturele en interreligieuze activiteiten 4. Sportieve en recreatieve activiteiten 5. Charitatieve en humanitaire activiteiten 6. Individuele hulpverlening 7. Computer- en internetcursussen. Aan de moskeebesturen is gevraagd welke activiteiten het afgelopen jaar zijn georganiseerd, hoe vaak en voor welke doelgroepen. Bij de analyse van de activiteiten is aandacht geschonken aan de verschillen en overeenkomsten tussen de groepen.
4.1. Sociaal-culturele activiteiten De sociaal-culturele activiteiten worden georganiseerd om gezamenlijk de eigen cultuur te beleven. Zoals uit de onderstaande grafiek blijkt zijn iftarmaaltijden, kinderfeesten en lezingen de activiteiten die het vaakst worden georganiseerd.
Sociaal-culturele activiteiten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Iftar Kinderfeesten Lezingen Feestdagen Ontmoeting Oalt Boekenexpositie Herdenking Alfabetisering Naaicursus Handarbeid Tentoonstelling Muziekcursus
De iftarmaaltijden zijn door negentig moskeeën georganiseerd in de maand Ramadan (vastenmaand), zowel voor de eigen gemeenschap als voor overige buurtbewoners. Een derde van deze groep organiseert elke dag een iftarmaaltijd gedurende de vastenmaand, de andere moskeeën doen dit eens of meerdere keren. Turkse moskeeën organiseren meer iftarmaaltijden dan moskeeën uit de andere groepen. Bijna tachtig moskeeën organiseren kinderfeesten. Drie van de vier moskeeën doen dat eens per jaar, de andere twee tot zeven keer. Kinderfeesten worden door alle groepen even vaak georganiseerd. Lezingen zijn eveneens populair bij veel moskeeën. Deze lezingen worden in iets meer dan de helft van de moskeeën gehouden en gaan over het eigen land, de cultuur en geschiedenis. Door deze activiteiten worden
pagina 39
vooral kinderen en jongeren op de hoogte gehouden van de historie en cultuur van hun (voor-)ouders. De meeste moskeeën (35) organiseerden deze activiteit minstens eens per jaar, de andere vaker (eens per week en/of maand). De Turkse groep doet dit gemiddeld iets vaker dan andere groepen. Daarnaast organiseren moskeeën cursussen in eigen taal (alfabetisering en OALT voor kinderen), activiteiten rondom nationale feestdagen, ontmoetingsdagen voor ouderen, herdenkingsdagen, boekenexposities, naaicursussen, handenarbeidcursussen, tentoonstellingen en muziekcursussen. Marokkaanse moskeeën organiseren vaker cursussen in eigen taal: voor bijna eenderde deel, zowel gericht op ouderen (alfabetisering) als op kinderen. Turkse moskeeën schenken meer aandacht aan het vieren van nationale feestdagen, handarbeid, boekenexposities en naaicursussen. Een kwart van de Turkse moskeeën organiseert activiteiten in het kader van nationale feestdagen in het land van herkomst. Dit betreft vooral moskeeën die zijn aangesloten bij de Diyanet. Twintig Turkse moskeeën organiseren handarbeidactiviteiten; iets meer moskeeën verzorgen naaicursussen en boekenexposities. De eerste twee activiteiten in de vorm van cursussen gedurende enkele weken, terwijl boekenexposities een of twee keer per jaar worden georganiseerd tijdens een andere grote activiteit of als aparte activiteit gecombineerd met culturele nevenactiviteiten. Muziekcursussen worden alleen door de Turkse moskeeën georganiseerd. Het gaat hierbij om zeven Turkse moskeeën. Bij de overige activiteiten, bijvoorbeeld herdenkingsdagen, kinderfeesten en ontmoetingsdagen voor ouderen, zijn geen verschillen tussen de groepen te constateren. De meeste activiteiten, zoals iftarmaaltijden, lezingen, feestdagen, boekenexposities en tentoonstellingen, zijn bedoeld voor een gemengd samengestelde groep.
Ki nd Ift a er fe r es t Le en zin Fe gen es td On age tm n oe tin g Bo ek en Oal t ex po He siti e rd Al enk fa be ing tis e Na rin g ai cu Ha rsu s Te nda nt rb e oo ns id te Mu ll zie ing kc ur su s
Sociaal-culturele activiteiten naar doelgroep
Jongeren
Kinderen
Vrouwen
Ouderen
Gemengd
Daarnaast zijn er activiteiten die bedoeld zijn voor specifieke groepen. Naaicursussen en handenarbeid voor vrouwen, kinderfeesten en OALT voor kinderen, ontmoetingsdagen voor ouderen en muziekcursussen voor jongeren.
pagina 40
4.2. Educatieve activiteiten Educatieve activiteiten zijn meer gericht op de integratie in de Nederlandse samenleving. Hierbij is de aandacht gericht op het vergroten van zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van mensen als groep en als individu. Zoals uit onderstaande grafiek valt op te maken krijgen vijf activiteiten meer aandacht in vergelijking tot andere: voorlichting over opvoedingszaken, voorlichting over verkiezingen en andere politieke thema’s, Nederlandse taal, voorlichting over onderwijszaken en huiswerkbegeleiding. Deze activiteiten worden georganiseerd door de helft van de moskeeën.
Educatieve activiteiten 70 60 50 40 30 20 10 0
Opvoeding Politiek Nederlands Onderwijs Huiswerk Thema Gezondheid Kadercursus Orientatie Werk Jongeren Internaat Ouderenzorg Imams
Wat betreft Nederlandse taallessen, themabijeenkomsten en voorlichting over onderwijs en opvoeding verschillen de Turkse en Marokkaanse groep niet veel van elkaar. Deze activiteiten worden door beide groepen even vaak georganiseerd. Alle andere activiteiten worden vaker door Turkse moskeeën georganiseerd dan door Marokkaanse. De helft van de moskeeën die een activiteit in het kader van opvoeding hebben georganiseerd deden dat eenmalig; de overige deden dat 2-10 keer per jaar. Datzelfde geldt voor onderwijsgerichte activiteiten. De Nederlandse taalcursus heeft een structureel karakter en duurt minimaal enkele maanden en maximaal een heel jaar. De politieke activiteiten, onder andere in het kader van verkiezingen, hebben meestal een eenmalig karakter. In dit verband worden naast voorlichtingsbijeenkomsten ook politieke discussies en lezingen georganiseerd om politieke betrokkenheid en participatie te vergroten. Huiswerkbegeleiding krijgt steeds meer aandacht van moskeeorganisaties. Deze vindt een of twee keer per week plaats gedurende hele jaar. De groepen die deelnemen aan deze activiteiten verschillen qua aantal van tien tot enkele tientallen. Turkse en overige moskeeën organiseren deze activiteit vaker dan de Marokkaanse. Overige activiteiten als het beheer van een internaat, kadercursussen, gezondheidscursussen, studieweekenden ten behoeve van imams en jongeren en themabijeenkomsten. hebben een structureel karakter. Deze activiteiten wordt voor verschillende doelgroepen georganiseerd en komen herhaaldelijk voor gedurende het hele jaar. De andere activiteiten zijn vaak eenmalig.
pagina 41
Educatieve activiteiten naar doelgroep
Op vo ed in Po g l Ne itie k de rla On nds de rw Hu ijs isw er Th k Ge em zo n a Ka dhe de id rc u Or rsus ie nt at ie We Jo rk ng e In ren te Ou rna de at re nz or Im g am s
100% 80% 60% 40% 20% 0%
Jongeren
Kinderen
Vrouwen
Ouderen
Gemengd
De meeste educatieve activiteiten worden georganiseerd ten behoeve van een gemengd samengestelde groep. Daarnaast zijn er enkele activiteiten georganiseerd die specifiek voor jongeren en kinderen bedoeld zijn, zoals het internaat, huiswerkbegeleiding en studiedagen. Activiteiten die specifiek gericht zijn op vrouwen en ouderen zijn beperkt. Hieronder vallen onder ander activiteiten met betrekking tot de gezondheid, ouderenzorg, en Nederlandse taallessen.
4.3. Interculturele en interreligieuze activiteiten De activiteiten van moskeeën beperken zich niet meer tot de eigen moskeegemeenschap en groep. Zij richten zich steeds meer ook op autochtone groepen. Dat gebeurt door middel van zogenaamde interculturele en interreligieuze activiteiten. In onderstaande grafiek worden de in dit verband (drie) meest voorkomende activiteiten van moskeeën afgebeeld. Bijna tweederde van de moskeeën organiseert regelmatig open dagen. De meeste moskeeën doen dat eens per jaar. Enkele actieve moskeeën doen dit vaker. Deze dagen zijn in eerste instantie bedoeld voor autochtone buurtbewoners. Op deze dagen wordt de moskee voor hen opengesteld en worden zij geïnformeerd over de activiteiten van de moskee.
Interculturele en -religieuze activiteiten 80 70 60 50
Open-dagen Dialoogbijeenkomsten
40 30 20 10 0
pagina 42
Iftar-maaltijd voor buurtbewoners
Een andere activiteit die steeds meer aandacht krijgt binnen de moskeeorganisaties is het organiseren van dialoogbijeenkomsten met andere religieuze groepen. De behoefte daaraan is onder meer groter geworden na 11 september 2001. Uit het onderzoek in Rotterdam blijkt dat moskeeën en autochtone religieuze groepen contact zochten met elkaar om samen activiteiten te organiseren in plaats van zich terug te trekken en te isoleren van de maatschappij. In Rotterdam organiseerde ruim tweederde van de moskeeën dergelijke activiteiten. Het landelijke beeld is dat ruim de helft van de moskeeën dialoogbijeenkomsten organiseert of daaraan deelneemt. De helft van deze moskeeën heeft één keer meegedaan aan een dergelijke activiteit, de andere helft meerdere keren (van 2-12 keren). De vastenmaand Ramadan krijgt in Nederland langzamerhand een functie om contacten te leggen met de andere groepen. Vooral tijdens de Ramadan worden buurtbewoners en instellingen uitgenodigd om gezamenlijk te eten en te praten over sociale en religieuze kwesties. Meer dan vijftig moskeeën organiseerden dergelijke activiteiten in 2002. Ruim tweederde deden dat éénmalig, de rest meerdere keren. Deze interculturele en interreligieuze activiteiten worden door Turkse moskeeën vaker georganiseerd dan binnen andere groepen. Binnen de Turkse gemeenschap heeft de Diyanet-groep bijvoorbeeld vaste data geprikt om open dagen te organiseren. Op die dagen doen alle bij Diyanet aangesloten moskeeën mee aan deze activiteit.
4.4. Sportieve en recreatieve activiteiten Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, verzorgt de helft van de moskeeën drie soorten activiteiten op sportief en recreatief gebied: voetballen, excursies en zwemmen. De overige activiteiten worden slechts door een kleine groep moskeeën georganiseerd. Sportieve en recreatieve activiteiten 70 60 50 40 30 20 10
Voetballen Excursie Zwemmen Zomercursus Biljarten Tafeltennis Kamp
0
Al deze activiteiten worden vaker georganiseerd door Turkse moskeeën dan moskeeën in de andere groepen. Er zijn ook activiteiten die alleen maar door de Turkse groep worden georganiseerd, zoals zomercursussen voor de kinderen. Voetballen is de meest voorkomende sportieve activiteit en heeft een structureel karakter. De betreffende moskeeën hebben één of meerdere elftallen en organiseren zowel onderlinge wedstrijden als tegen andere Nederlandse elftallen. Een voorbeeld hiervan: de Turkse moskeevereniging Birlik in Rotterdam houdt zich uitsluitend bezig met sport voor jongeren. Er bestaan vijftien elftallen binnen deze organisatie. Zij organiseert regelmatig onderlinge wedstrijden als ook tegen andere voetbalteams uit de buurt in Rotterdam. Volgens de bestuurders worden jongeren door middel van sport van de straat gehouden en wordt hun vrije tijd zo op een nuttige manier ingevuld (COS, 2003).
pagina 43
Bijna de helft van de moskeeën organiseert excursies naar diverse plekken binnen en buiten de stad, soms ook naar andere landen. Ruim de helft van deze moskeeën gaf aan dat zij één keer een excursie heeft georganiseerd in het jaar 2002, de overige meerdere keren (tussen 2-10 keer). Zwemmen wordt georganiseerd door een vijftigtal moskeeën. Bijna de helft daarvan heeft dat één keer groepsgewijs gedaan, de overige moskeeën doen dit meerdere keren per jaar. Uit de gegevens blijkt dat sommige moskeeën deze activiteit eens per week gedurende een aantal maanden tot het hele jaar door doen. 26 Turkse moskeeën organiseren zomercursussen. De kinderen verblijven 3-4 weken in een van de Nederlandse recreatiegebieden. Ze krijgen les in eigen religie en cultuur en doen mee aan diverse sociale en sportieve activiteiten zoals fietstochten, zwemmen, voetballen en picknicken. Biljarten en tafeltennis worden vooral individueel uitgeoefend. De moskeeën plaatsen een biljart- of tafeltennistafel ten behoeve van de vrijetijdsbesteding van jong en oud. Maar er zijn ook moskeeën die biljart- of tafeltennistoernooien organiseren samen met buurtinstellingen. Zoals uit onderstaande grafiek valt op te maken, zijn jongeren en kinderen de belangrijkste doelgroep voor sportieve en recreatieve activiteiten.
Sportieve en recreatieve activiteiten naar doelgroep
Jongeren
Kinderen
p Ka m
is te el Ta f
rte lja Bi
Vrouwen
nn
n
s rsu Zo me rc u
me n Zw
em
rsi e Ex cu
Vo e
tb
al
le
n
100% 80% 60% 40% 20% 0%
Ouderen
Gemengd
Sommige activiteiten zijn bestemd voor een gemengd samengestelde doelgroep. Zo worden excursies en zwemactiviteiten niet alleen voor jongeren georganiseerd, maar ook voor ouderen en vrouwen. De tochtjes naar het zwembad worden meestal voor meisjes en vrouwen georganiseerd, soms ook voor jongens. Voetballen en biljarten zijn uitgesproken jongensaangelegenheden.
pagina 44
4.5. Charitatieve en humanitaire activiteiten De charitatieve en humanitaire activiteiten van moskeeën zijn minder bekend. Moskeeën zijn echter al jaren actief op dit terrein. Daarvoor zijn minstens twee redenen te noemen. Ten eerste kent de Islam een aantal religieuze voorschriften om kwetsbare groepen in de samenleving te ondersteunen. Zakat en fitr zijn voorbeelden daarvan. Zakat betalen is een van de vijf zuilen van de islam en deze houdt in dat men minimaal 2,5% van het vermogen jaarlijks dient af te staan aan behoeftigen. Fitr is ook een bijdrage voor behoeftigen. Deze wordt door alle moslims afgestaan aan het eind van de Ramadan.
Charitatieve en humanitaire activiteiten 45 40 35 30 25 20 15 10
Zakat-aktie Fitr Qurban-aktie Kledingaktie Studiebeurs Andere
5 0
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat zakat-, fitr- en offergelden door 30 á 40 moskeeën worden ingezameld en doorgestuurd naar de landen van herkomst. Daarnaast hebben moskeeën van oudsher een sterke band met de landen van herkomst, ten aanzien van het omgaan met kwetsbare groepen en situaties. Zo werden bijvoorbeeld geld, medicijnen en kleding verzameld ten behoeve van de slachtoffers van de aardbeving in Turkije in het nabije verleden en recentelijk in Iran. Deze vormen van charitatieve en humanitaire activiteiten worden niet door alle groepen verzorgd en niet in gelijke mate. Turkse moskeeën zijn niet alleen actiever op dit vlak; zij organiseren ook acties die andere groepen niet organiseren, zoals het verlenen van een studiebeurs, kledingacties en de offeractie. De offeractie werd voor het eerst binnen de Turkse gemeenschap gedaan en wordt regelmatig georganiseerd door de Milli Görüs-beweging. Charitatieve en humanitaire activiteiten worden meestal één of twee maal per jaar gedaan als gevolg van religieuze verplichtingen en/of behoeften in de landen van herkomst. Alleen het verstrekken van een studiebeurs heeft een structureel karakter. Dit wordt gedaan door 15 Turkse moskeeën. Ze verstrekken studiebeurzen aan behoeftige studenten in het land van herkomst.
pagina 45
4.6. Individuele hulpverlening In de praktijk fungeren moskeeën ook als dienstverlenende instanties, maar dan op informele wijze. Bestuursleden helpen bij het invullen van formulieren, geven advies en informatie, leggen contacten met instellingen en verwijzen naar instellingen. De volgende grafiek geeft een globaal beeld van het aantal moskeeën dat deze vorm van individuele dienstverlening biedt. Een derde van de moskeeën houdt zich hiermee bezig. Individuele hulpverlening 60 50
Informatie en advies
40
Formulieren invullen
30
Contacten met instellingen
20
Verwijzen 10 0
De Turkse moskeeën verzorgen vaker individuele dienstverlening, maar ook moskeeën van andere groepen houden zich hiermee bezig. De klanten bestaan vaak uit de eerste generatie mannen en vrouwen die niet in staat zijn zelfstandig zaken met betrekking tot Nederlandse instellingen af te handelen.
4.7. Computer- en internetcursussen De laatste jaren krijgen moskeeën ook te maken met ICT-activiteiten. Uit de enquête blijkt dat 23 moskeeën een computer in huis hebben en dat zij cursussen geven aan jongeren en ouderen. Deze cursussen hebben tot doel basiskennis over het gebruik van computer en internet op te doen, zodat de mensen in staat zijn om mogelijkheden van deze middelen verder te benutten. Vooral Turkse moskeeën houden zich hiermee bezig: bij de Marokkaanse en overige moskeeën lijkt hier niet of nauwelijks sprake. Uit de gesprekken met de moskeeën is gebleken dat zij op dit gebied meer zouden willen doen dan nu, maar dat zij gezien de omstandigheden (ruimte en middelen) daartoe niet in staat zijn. Computer- en internetcursussen 25 20 15 10 5 0
pagina 46
Computercursus Internetcursus
4.8. Samenvatting Moskeeën organiseren en verzorgen diversen activiteiten en programma’s. Zij beperken hun activiteiten niet meer tot puur religieuze activiteiten. Ze zijn actief op talloze terreinen, van sociaal-culturele activiteiten tot educatieve activiteiten, van sportieve en recreatieve activiteiten in eigen kring tot interculturele en interreligieuze activiteiten samen met derden. Een deel van de activiteiten wordt structureel georganiseerd bijvoorbeeld in de vorm van cursussen die enkele weken tot maanden duren, een andere deel is eenmalig of komt jaarlijks weer terug. Totaaloverzicht maatschappelijke activiteiten Sociaal-culturele
8% 2% 10%
27%
Participatiebevorderende Sportieve en recreatieve Individuele hulpverlening
11%
Interreligieuze Charitatieve/humanitaire
14%
28%
ICT
Educatieve en interreligieuze/interculturele activiteiten nemen een prominente plaats in binnen het geheel aan maatschappelijke activiteiten. Deze activiteiten zijn vooral gericht op integratie. De moskeeën geven bovendien aan dat zij in toenemende mate activiteiten organiseren die integratie in de Nederlandse samenleving als doelstelling hebben. Moskeeën bereiken vaak een gemengd samengestelde doelgroep door middel van de diversiteit aan activiteiten. De meeste aandacht gaat weliswaar uit naar jongeren en kinderen: activiteiten voor vrouwen en ouderen zijn vooralsnog in bescheiden mate ontwikkeld. Tussen Turkse en Marokkaanse moskeeën is een onderscheid waar te nemen waar het gaat om maatschappelijke activiteiten: de eerste groep organiseert ze meer dan de tweede. Over de moskeeën uit de groep ‘overige’ kan geen nadere uitspraak worden gedaan, omdat systematische vergelijkingsgegevens ontbreken.
pagina 47
5. VRIJWILLIGERSWERK IN MOSKEEVERBAND In dit hoofdstuk wordt de aard en omvang van het vrijwilligerswerk in moskeeverband beschreven. Zowel de vrijwilligers in bestuursfuncties als zij met uitvoerende taken komen in beeld. Verder is er aandacht voor de werving van vrijwilligers, vrijwilligersbeleid en ondersteuning door derden. Tot slot komen eventuele knelpunten en verwachtingen aan bod.
5.1. Aantal vrijwilligers Het aantal vrijwilligers actief in moskeeverband is weergegeven aan de hand van drie categorieën: • Categorie 1: vrijwilligers met een bestuursfunctie binnen moskeeorganisaties (N = 120) • Categorie 2: vrijwilligers met uitvoerende taken binnen moskeeorganisaties (N = 108) • Categorie 3: vrijwilligers binnen moskeegelieerde organisaties (N = 58)
Gemiddeld aantal vrijwilligers per categorie 27 22
7
1e CATEGORIE
2de CATEGORIE
3de CATEGORIE
Uit de grafiek valt op te maken dat het gemiddelde aantal vrijwilligers met uitvoerende taken in een moskee en het gemiddeld aantal vrijwilligers in moskeegelieerde organisaties groter is dan het aantal vrijwilligers binnen een moskee met een bestuursfunctie. Dit lijkt erop te wijzen dat bestuurders de laatste jaren meer vrijwilligers binnen de organisatie hebben weten te werven en binden waaraan uitvoerende werkzaamheden konden worden gedelegeerd (uit de interviews kwam naar voren dat vroeger de bestuurders het leeuwendeel van de werkzaamheden op zich namen). Het totale aantal vrijwilligers wordt in de onderstaande grafiek afgebeeld: in totaal zijn bijna 5.000 vrijwilligers actief binnen de onderzochte moskeeën.
pagina 48
Totaal aantal vrijwilligers bij de onderzochte moskeeorganisaties, per categorie 4949
2894 1249
806
1e CATEGORIE
2de CATEGORIE
3de CATEGORIE
TOTAAL
Als we het totale aantal vrijwilligers in verband brengen met de omvang van de gemeenschap en het ledenbestand van de onderzochte moskeeën, dan kunnen we stellen dat gemiddeld 5% van de gemeenschap en 10% van de leden actief is als vrijwilliger in moskeeverband. Dat komt aardig overeen met de bevindingen uit het Rotterdamse onderzoek (COS, 2003). Als we de bevindingen generaliseren tot 400 moskeeën, kunnen we op basis van een gemiddeld aantal vrijwilligers van 41 concluderen dat ruim 16.000 vrijwilligers actief zijn binnen moskeeorganisaties. Niet alle moskeebesturen hebben een duidelijk beeld van de groei danwel afname van het aantal vrijwilligers de afgelopen drie jaar: tachtig moskeeën hebben hier een mening over gegeven. De bestuurders van ruim de helft van deze moskeeën (45) geven aan dat het aantal vrijwilligers in de afgelopen drie jaar is toegenomen. Iets meer dan een kwart (24) zegt dat dit aantal gelijk is gebleven en volgens bestuurders van elf moskeeën is het aantal afgenomen. De laatste groep bestaat bijna helemaal uit Turkse moskeeën.
Afname/toename aantal vrijwilligers afgelopen 3 jaar (N=80)
TOEGENOMEN AFGENOMEN
30%
GELIJK
56% 14%
pagina 49
5.2. Kenmerken vrijwilligers Om een profiel te kunnen maken van de vrijwilligers in moskeeverband is een aantal vragen gesteld over geslacht, leeftijd, opleiding en geboorteland. Zoals eerder vermeld zijn de mannen dominant aanwezig binnen de besturen en binnen de gemeenschappen van moskeeën. Desondanks is het totaal percentage vrouwelijke vrijwilligers ongeveer 28%.
Vrijwilligers naar geslacht (N=3798)
MAN VROUW
28%
72%
De groep ‘vrijwilligers in Nederland geboren’ is een minderheid (12%) binnen het vrijwilligersbestand. De meerderheid van de vrijwilligers betreft mensen in de leeftijdscategorieën tussen 25 tot 45 en tussen 45 tot 65 jaar. Dat zijn mensen van de eerste generatie en de zogenaamde ‘anderhalve generatie’: personen die in het land van herkomst zijn geboren en getogen, die later naar Nederland zijn gekomen in het kader van gezinshereniging en -vorming.
Vrijwilligers naar geboorteland (N=3798)
12%
GEBOREN IN NL GEBOREN BUITEN NL
88%
De helft van de vrijwilligers bevindt zich in de leeftijdscategorie 25-45 jaar. Opgeteld bij de vrijwilligers onder 25 jaar (16%) ontstaat het beeld van een vrij jonge leeftijdsopbouw binnen moskeeorganisaties.
pagina 50
Vrijwilligers naar leeftijdscategorie (N=3054)
6%
-25 25 - 45 45 - 65 65+
16%
27%
51%
De Turkse groep moskeeorganisaties heeft de meeste jonge vrijwilligers in huis en de Marokkaanse groep de minste. De groep ‘overige’ bevindt zich in het midden. Bijna de helft van de vrijwilligers (47%) heeft een VO-opleiding gevolgd. Daarna komen vrijwilligers met een BOdiploma (29%). Een niet onbelangrijk deel van de vrijwilligers heeft een HBO en/of universitaire opleiding (17%). Mensen zonder opleiding (analfabeten) vormen een kleine groep (7%). Gezien de lage opleiding van de eerste generatie bestuurders gaat verjonging van het vrijwilligersbestand gepaard met een verhoogd opleidingsniveau. Wat betreft het opleidingsniveau van vrijwilligers zijn er geen belangrijke verschillen waar te nemen tussen Turkse en Marokkaanse groepen. Bij de groep ‘overige’ is het aantal vrijwilligers met een VO-opleiding hoger dan bij de andere twee groepen en het aantal vrijwilligers met een BO-opleiding het kleinst in getal.
Vrijwilligers naar opleidingsniveau (N=2855)
17%
GEEN
7%
BO VO HBO + WO 29%
47%
De Marokkaanse groep telt minder HBO- en WO-opgeleiden en meer analfabeten in vergelijking met de Turkse groep en de groep ‘overige’.
pagina 51
5.3. Werving en vrijwilligersbeleid Vrijwilligers komen via verschillende kanalen naar moskeeorganisaties. De meest gangbare kanalen zijn zelfaanmelding door vrijwilligers en/of werving vanuit de gemeenschap. De affiniteit met de organisatie speelt hierbij een grote rol. De vrijwilligers vormen zelf een ander kanaal om nieuwe vrijwilligers binnen te krijgen: zij benaderen mensen in de eigen omgeving om een rol te vervullen binnen de moskee en/of moskeegelieerde organisatie. Andere kanalen worden minder gebruikt voor het werven van vrijwilligers. De imam lijkt ook een minder belangrijke rol te vervullen bij de werving van vrijwilligers. Wat betreft de wervingsmethoden verschillen Turkse en Marokkaanse groepen van elkaar. De eerste groep werft vooral actief in het eigen ledenbestand en de gemeenschap, terwijl bij Marokkaanse moskeeorganisaties vrijwilligers zich vaker vanuit de achterban zélf aanmelden. Dit verschil zegt ook iets over het wervingsbeleid van beide groepen: Turkse bestuurders zijn actief in het zoeken naar vrijwilligers, terwijl Marokkaanse bestuurders wachten op zelfaanmelding door vrijwilligers. Vrijwilligers en wervingskanalen 3% 4% 8% 34% 20%
zelfmelding werving vanuit achterban via andere vrijwilligers via imam via advertenties anders
31%
De meeste moskeeën (63%) hebben geen moeite om vrijwilligers te vinden. Zij vinden ook dat zij voldoende vrijwilligers in huis te hebben.
Heeft u moeite om vrijwilligers te vinden?
JA NEE
37%
63%
pagina 52
Bij de Turkse groep en de groep ‘overige’ kan de helft van de moskeeën voldoende vrijwilligers vinden. De Marokkaanse groep blijkt meer succesvol te zijn bij het vinden van vrijwilligers. Gezien de strategie van Marokkaanse bestuurders om zelfaanmelding door vrijwilligers af te wachten, is dit wel opvallend. Er zijn blijkbaar voldoende vrijwilligers die de weg naar de moskeeorganisaties zelf vinden. Wat hebben moskeeorganisaties hun vrijwilligers te bieden? Meer dan eenderde van de moskeeën geeft aan dat zij een "prettige werksfeer" bieden aan hun vrijwilligers. Bijna een kwart geeft "begeleiding" en "waardering" aan als instrumenten ter ‘binding’ van de vrijwilligers, in de vorm van persoonlijke attenties en gezamenlijke feesten. De andere beleidsinstrumenten (het bieden van een werkervaringsplek, scholing, onkostenvergoeding, verzekeringen enz.) worden minder vaak genoemd. De veronderstelling is dat dit te maken heeft met de beperkte financiële mogelijkheden van moskeeorganisaties. Ook de motivatie van de vrijwilligers zou een rol kunnen spelen: zij kiezen er mogelijk niet voor vrijwilligerswerk te doen om werkervaring op te doen.
Beleidsinstrumenten vrijwilligerswerk 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
een prettige werksfeer waardering begeleiding werkervaring onkostenvergoeding scholing verzekeringen anders
Meer in het algemeen is het beeld dat de diverse beleidsinstrumenten het vrijwilligerswerk in moskeeverband wel kunnen stimuleren, maar dat deze niet de hoofdredenen vormen voor het doen van vrijwilligerswerk. Deze liggen vooral op het vlak van idealisme, loyaliteit en verantwoordelijkheid ten opzichte van de gemeenschap, wat wordt aangeduid in termen van ‘fi sebillillah’. Deze religieuze component van vrijwilligerswerk is vaak aangegeven door de respondenten onder de noemer `andere motieven’. De bestuurders geven hiermee aan dat de vrijwilligers in belangrijke mate actief zijn vanuit religieuze en morele motieven. Uit de interviews met een aantal moskeebestuurders en enkele uitvoerende vrijwilligers blijkt dat dit beeld nuancering behoeft: de jongere vrijwilligers geven ook ´egoïstische´ motieven aan, zoals stage lopen en werkervaring op doen (zie ook de portretten van moskeeën in bijlage 1).
pagina 53
5.4. Ondersteuning Volgens iets meer dan de helft van de bestuurders krijgen de vrijwilligers en de moskeeorganisatie ondersteuning van lokale, regionale en landelijke organisaties. Dit zijn meestal de eigen koepelorganisaties. Slechts een kwart van de organisaties heeft een coördinator aangesteld voor de begeleiding van vrijwilligers: meestal heeft één van de bestuursleden deze taak op zich genomen. Dat gebeurt vaker bij de Turkse organisaties dan bij de Marokkaanse.
Ondersteuning van vrijwilligers en organisatie
JA NEE
44% 56%
Professionele ondersteuning vanuit algemene organisaties wordt nauwelijks verkregen: er zijn in totaal 15 moskeeën die deze ondersteuning wel krijgen. Dit zijn vooral moskeeorganisaties die aangesloten bij de SICN. Deze organisaties krijgen advies en ondersteuning door Stavoor, een landelijke organisatie die advies en training geeft aan organisaties, beroepskrachten en vrijwilligers. Daarnaast krijgen enkele Turkse en Marokkaanse moskeeën ondersteuning in Gouda (Meander) en Tilburg (Prisma en Palet). Ongeveer 15 Turkse en Marokkaanse moskeeorganisaties geven overigens aan dat zij behoefte hebben aan professionele ondersteuning.
5.5. Toekomst: knelpunten en verwachtingen Zoals eerder vermeld heeft een derde van de moskeeorganisaties moeite met het vinden van vrijwilligers. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, zien de organisaties werving als een (zeer) belangrijk vraagstuk voor de komende jaren. Het gaat zowel om de werving van vrijwilligers voor uitvoerende werkzaamheden als voor bestuursfuncties, maar ook over de werving van ‘gewone’ leden. De helft van de moskeeorganisaties verwacht een groot verloop van vrijwilligers in de komende jaren. Turkse moskeeorganisaties maken zich hierover meer zorgen dan de andere groepen: Marokkaanse moskeebestuurders hebben over het algemeen een meer optimistische visie. Uit de gesprekken met de bestuurders komt naar voren dat de tweede generatie minder idealistisch lijkt en daarom minder geïnteresseerd is in het verrichten van vrijwilligerswerk. Het is verder een gegeven dat steeds meer jongeren een lossere band hebben met de moskee.
pagina 54
Knelpunten in de nabije toekomst 100% NIET BELANGRIJK
80% 60%
ENIGSZINS BELANGRIJK
40%
(ZEER) BELANGRIJK
20% 0% werving leden
werving vrijwilligers
werving bestuursleden
De moskeebestuurders beperken zich bij het benoemen van knelpunten niet tot de werving van vrijwilligers en leden. Eenderde van de moskeeorganisaties verwacht dat de werving van beroepskrachten en imams in de komende jaren ook een actueel thema zal worden. Daarnaast noemen zij nog andere knelpunten voor hun organisaties voor de komende jaren. Een deel van deze knelpunten heeft te maken met het vrijwilligersbeleid: de aansturing en begeleiding van vrijwilligers, deskundigheidsbevordering, onkostenvergoedingen.
Knelpunten aspecten vrijwilligersbeleid 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
NIET BELANGRIJK ENIGSZINS BELANGRIJK (ZEER) BELANGRIJK
begeleiding vrijwilligers
scholing vrijwilligers
beloning vrijwilligers
Een ander type knelpunt heeft betrekking op de eigen organisatie en de samenwerking met andere organisaties en groepen.
pagina 55
Organisatievraagstukken 100%
NIET BELANGRIJK
80% 60%
ENIGSZINS BELANGRIJK
40%
(ZEER) BELANGRIJK
20%
ite n Sp on so rin g Ad m in ist ra tie
te
en
Fa cil i
id de l
tin g Ge
ld m
es
Hu isv
P.r .e
n
im ag o
0%
Opvallend is dat PR/imago het belangrijkste vraagstuk vormt voor moskeeorganisaties. Door beperkte contacten met de buitenwereld blijven niet alleen hun activiteiten onzichtbaar, maar hebben zij ook een slecht imago in de buurt en stad. Dat is dan ook de reden waarom zij een groot belang hechten aan PR- en imagokwesties. Andere onderwerpen zoals huisvesting, financiële middelen voor de exploitatie, faciliteiten voor de uitvoering, sponsoring en fondswerving, beheer van de administratie en financiën blijken ook niet onbelangrijk te zijn. Al deze knelpunten hebben te maken met de gebrekkige financiële positie van de moskeeën.
Samenwerking
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
NIET BELANGRIJK ENIGSZINS BELANGRIJK (ZEER) BELANGRIJK
Intern
Extern
Moskeebesturen vinden samenwerking belangrijk, ook om eerdergenoemde kwesties aan te kunnen pakken. Het gaat zowel om samenwerkingsvormen binnen de eigen organisatie als om samenwerkingsverbanden met externe partners. Om de huidige vraagstukken op te lossen verwachten moskeeorganisaties dat gemeenten meer rekening houden met hun wensen. De moskeebesturen stellen in de interviews dat, áls gemeenten de maatschappelijke rol van moskeeën willen vergroten, men meer in zal moeten spelen op de verwachtingen en wensen van moskeeorganisaties.
pagina 56
Verwachtingen ten aanzien van het gemeentebeleid 60 50 40 30 20 10
subsidie inspraak samenwerking faciliteiten deskundigheid vergunning vrijwilligerswerk
0
De verwachtingen richten zich vooral op het subsidiebeleid en de inspraakmogelijkheden. Moskeeorganisaties verwachten overigens geen subsidie voor hun religieuze activiteiten en rol: uit de interviews blijk dat de bestuurders zich goed bewust zijn van het feit dat Nederland de scheiding van kerk en staat kent en geen subsidie verleent aan religieuze organisaties. De moskeebestuurders hebben er daarentegen meer behoefte aan hun maatschappelijke activiteiten gesubsidieerd te krijgen, met name als die de participatie en integratie van moslims bevorderen. Daarom willen zij dat de gemeente niet naar de aard van de instelling kijkt, maar naar de inhoud van de ondernomen activiteiten. Daarnaast hebben moskeebestuurders behoefte aan structureel overleg. Ze wensen niet alleen bij probleemsituaties benaderd te worden, maar bij álle kwesties die hen en hun achterban aangaan. Volgens de bestuurders weten gemeenten en seculiere organisaties onvoldoende wat hun problemen en ideeën zijn. Voorts vragen de moskeebestuurders aandacht voor de volgende thema’s: • Stimuleren en bevorderen van samenwerking tussen moskee en maatschappelijke organisaties; • Verlenen van praktische faciliteiten (huisvesting, e.d.); • Deskundigheidsbevordering en het scholing van bestuursleden en andere vrijwilligers; • Aanpakken van problemen rondom vergunningen; • Waarderen en promoten van vrijwilligerswerk.
pagina 57
5.6. Samenvatting Het totaal aantal vrijwilligers binnen de onderzochte moskeeën en moskeegelieerde organisaties ligt ongeveer op 5000. Het gemiddelde aantal vrijwilligers per moskeeorganisaties is 41. Dat maakt 5% uit van de eigen gemeenschap en 10% van het ledenbestand. Uitgaande van zo’n 400 moskeeën, zijn landelijk ongeveer 16.000 vrijwilligers actief. Volgens de bestuurders van de meeste moskeeën is het aantal vrijwilligers de afgelopen drie jaar gelijk gebleven of toegenomen. De besturen van slechts elf moskeeën zeggen dat het aantal is afgenomen. Hoewel mannen in de besturen van de moskeeën dominant zijn, vormen vrouwelijke vrijwilligers een redelijk aandeel van het totale vrijwilligersbestand, te weten 28%. Het aandeel vrijwilligers in Nederland geboren en getogen, is niet meer dan 12%. De meerderheid van vrijwilligers bestaat uit mensen uit de zogenaamde ‘anderhalve generatie’ en de eerste generatie migranten. De vrijwilligers actief binnen moskeeorganisaties zijn relatief jong: 67% is jonger dan 45 jaar. De Turkse groep moskeeorganisaties kent meer jonge vrijwilligers dan de Marokkaanse groep en de groep ‘overige’. De helft van de vrijwilligers heeft voortgezet onderwijs gevolgd, naast een relatief kleine groep hoger opgeleiden (17%). De Turkse groep kent meer VO-ers en hoger opgeleiden dan de Marokkaanse groep. De bestuurders noemen een groot aantal knelpunten kijkend naar de naaste toekomst: moeilijkheden bij het vinden van vrijwilligers, verloop van vrijwilligers in de komende jaren, meer behoefte aan beroepskrachten en imams, ondersteuning en deskundigheidsbevordering van vrijwilligers, organisatorische problemen etc. Men verwacht dat deze knelpunten beter aangepakt kunnen worden in samenwerking met gemeenten en algemene organisaties. De verwachtingen richting eigen gemeente concentreren zich op het subsidiebeleid, inspraak en samenwerking, deskundigheidsbevordering van vrijwilligers en het verlenen van praktische faciliteiten.
pagina 58
6. VERSCHILLEN TUSSEN MOSKEEORGANISATIES In dit hoofdstuk wordt een verband gelegd tussen de maatschappelijke oriëntatie en de kenmerken van moskeeorganisaties. Bij de analyse wordt in eerste instantie bekeken welke moskeekenmerken samenhangen met de maatschappelijke oriëntatie. Het gaat hier om een statistisch verband, dus geen oorzakelijke verklaring. Om dit verband te kunnen leggen, wordt allereerst een typologie van moskeeorganisaties met betrekking tot hun maatschappelijke oriëntatie neergezet.
6.1. Drie typen moskeeorganisatie Moskeeën verschillen van elkaar in de mate waarin zij maatschappelijk georiënteerd zijn. De maatschappelijke oriëntatie van een moskee kan afgelezen worden aan de aard en omvang van de maatschappelijke activiteiten die worden verzorgd. Op grond van de maatschappelijke activiteiten zijn moskeeën in drie typen te onderscheiden. a. Moskeeën die op diverse gebieden maatschappelijke activiteiten organiseren en hierop bovengemiddeld scoren: ‘Maatschappelijke Moskeeën’ (MM). b. Moskeeën die religieuze activiteiten voorop stellen en heel weinig (= slechts enkele) maatschappelijke activiteiten organiseren. Dit zijn moskeeën die ‘Religieuze Moskeeën’ (RM) worden genoemd. c. Moskeeën die steeds meer maatschappelijke activiteiten organiseren, maar hierop toch ondergemiddelde scoren. Deze moskeeën worden ‘Beperkt Maatschappelijke Moskeeën’ genoemd (BMM). Voor deze indeling is niet alleen gekeken naar het aantal activiteiten: in dat geval zou bijvoorbeeld een eenmalige voorlichtingsactiviteit gelijkgesteld zijn aan een taalcursus. Aan meer structurele activiteiten zijn daarom meer punten toegekend.
Type moskeeorganisatie naar maatschappelijke oriëntatie (N=120)
60 50 40 30
53 41
20
26
10 0 MM
BMM
RM
Op basis van de indeling zijn binnen de onderzoeksgroep 53 MM’s (Maatschappelijke Moskeeën), 26 RM’s (Religieuze Moskeeën) en 41 BMM’S (Beperkt Maatschappelijke Moskeeën) te onderscheiden.
pagina 59
6.2. Etniciteit en sociaal-politieke stroming Zoals de onderstaande grafiek duidelijk maakt, tellen de Turkse groep en de groep ‘overige’ meer maatschappelijke moskeeën dan de Marokkaanse groep. De groep ‘overige’ kent geen religieuze moskeeën (RM).
Maatschappelijke oriëntatie en etniciteit (N=120) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
RM BMM MM
TURKSE
MAROKKAANSE
OVERIG
Er zijn niet alleen verschillen tussen de etnische groepen waar te nemen, maar ook binnen de etnische groepen. Dat kan geïllustreerd worden aan de hand van sociaal-politieke stromingen binnen de Turkse groep.
Maatschappelijke oriëntatie en stroming (N=69) 100% 80% RM
60%
BMM
40%
MM
20% 0% DIYANET
MILLI GORUS
SULEYMANLI
Uit bovenstaande grafiek valt het volgende beeld op te maken: de moskeeën die behoren tot de Suleymanli-groep en de Milli Görüs-beweging, tellen meer maatschappelijke moskeeën (MM) dan de Diyanet. Alle drie groepen tellen nagenoeg evenveel beperkt maatschappelijke moskeeën (BMM). De Suleymanli-groep heeft geen religieuze moskeeën (RM). De verschillen lijken voldoende sterk aanwezig om te kunnen stellen dat er een verband bestaat tussen de sociaalpolitieke richting waartoe een moskee behoort en de maatschappelijke oriëntatie van de moskee. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de mate waarin moskeeën zich onderling willen onderscheiden en het belang danwel de noodzaak een eigen achterban te werven en behouden.
pagina 60
6.3. Vestigingsplaats Om te kijken of de bevolkingsgrootte van de vestigingsplaats effect heeft op de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën zijn de steden in twee categorieën ingedeeld. De steden met meer dan 100.000 inwoners, worden als "grote stad" gedefinieerd, terwijl steden onder deze grens betiteld zijn als "kleine stad". Wanneer het moskeetype afgezet wordt tegen de omvang van de vestigingsplaatsen, komt het volgende beeld naar voren: de grote steden tellen meer maatschappelijke moskeeën dan kleine steden. De andere moskeetypen zijn ongeveer gelijk verdeeld over grote en kleine steden.
Maatschappelijke oriëntatie en stadsgrootte (N=120)
RM BMM MM
GROTE STEDEN
KLEINE STEDEN
De verklaring kan zijn dat grote steden meer mogelijkheden en dynamiek hebben in vergelijking tot kleine steden. Onder andere de grotere omvang van de moskeegemeenschap, het eventuele bestaan van concurrentie tussen stromingen en de grotere betrokkenheid bij maatschappelijke vraagstukken, kenmerkend voor de grote stad, zijn hierbij belangrijke factoren.
6.4. Historische achtergrond In het tweede hoofdstuk is een historische ontwikkelingslijn van de moskeeën geschetst op basis van hun oprichtingsdata. Het is goed mogelijk dat de mate waarin moskeeën maatschappelijk georiënteerd zijn met hun geschiedenis te maken heeft.
Maatschappelijke oriëntatie en historische achtergrond (N=120)
RM BMM MM
' 70
' 80
' 90
pagina 61
Onder de moskeeën die in de jaren zeventig zijn opgericht, bevinden zich meer maatschappelijke moskeeën (MM). Voor het overige zien we geen verschillen. Hieruit zou kunnen worden geconcludeerd dat moskeeën met een wat langere historie een ontwikkelingsvoorsprong hebben.
6.5. Bestuursleden en imams Het is ook van belang om te bekijken in hoeverre de kenmerken van bestuursleden en imams (leeftijd, opleiding, verblijfsduur) invloed hebben op de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën. Op basis van de leeftijd van de bestuursleden zijn ‘jonge besturen’ en ‘oude besturen’ onderscheiden. Bijna tweederde van de moskeeën (73) zit onder de gemiddelde leeftijd van 45 jaar. De rest heeft ‘oudere besturen’ met een leeftijd van bovengemiddeld. De leeftijdsopbouw van besturen van moskeeën blijkt een significante factor te zijn voor de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën: onder moskeeorganisaties met ‘jonge besturen’ bevinden zich meer maatschappelijke moskeeën. Een verband met het opleidingsniveau van de bestuurders blijkt minder sterk. Binnen maatschappelijke moskeeën werken iets meer bestuurders met een hogere opleiding, op VO-, HBO- of WO-niveau.
Maatschappelijke oriëntatie en leeftijd bestuurders (N=120)
RM BMM MM
JONGE
OUDERE
Wanneer de verblijfsduur van bestuurders wordt afgezet tegen de verschillende typen moskeeën zien we geen opvallende verschillen: we zien dat in Nederland geboren en getogen jongeren slechts íets vaker actief zijn binnen maatschappelijke moskeeën. Bestuurders die langer dan 20 jaar in Nederland verblijven zijn iets vaker actief binnen religieuze moskeeën.
pagina 62
De kenmerken van de imam zijn mogelijk ook verklarend voor de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, werken binnen maatschappelijke moskeeën meer jonge imams.
Maatschappelijke oriëntatie en leeftijd imam (N=98)
OUDERE IMAMS JONGE IMAMS
MM
BMM
RM
De werk- en verblijfsduur van imams blijkt weinig invloed te hebben op de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën. Eén aspect is opvallend te noemen: binnen maatschappelijke moskeeën zijn iets meer imams werkzaam met een relatief korte verblijfsduur (tussen 0-5 jaar). Het opleidingsniveau van de imam lijkt in zekere mate relevant te zijn in verband met de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën. Binnen maatschappelijke moskeeën werken meer imams met een universitaire opleiding dan bij de andere moskeetypen. Een relatie tussen de mate van inburgering en Nederlandse taalvaardigheid van imams en de maatschappelijke oriëntatie van de moskee, is niet goed te leggen. Het lijkt erop dat maatschappelijke moskeeën iets vaker imams in dienst hebben die een inburgeringcursus gevolgd hebben. De imams die volgens hun bestuurders redelijk tot goed Nederlands spreken vinden wij vooral bij de (beperkt) maatschappelijke moskeeën. Concluderend kan gesteld worden dat de leeftijd van bestuurders en imams in sterkere mate relevant is om verschillen tussen verschillende typen moskeeën te verklaren dan andere variabelen. Dat beeld komt redelijk overeen met de bevindingen bij het Rotterdamse onderzoek. (COS, 2003).
6.6. De gemeenschap Moskeegemeenschappen verschillen in omvang en samenstelling. De gemiddelde omvang van een moskeegemeenschap is 416 personen. Bij ruim tweederde van de moskeeën blijft de omvang van de gemeenschap onder dit gemiddelde. Uit een verdere analyse blijkt dat er geen relevante verschillen te zijn tussen de maatschappelijke oriëntatie van moskeeën en de omvang van zowel de gemeenschap en het ledenbestand. Een ander aspect dat de moskeegemeenschap kenmerkt, is de mate waarin jongeren binnen de gemeenschap en het ledenbestand aanwezig zijn. Het aantal jongeren (18-25 jaar) binnen de gemeenschap en het ledenbestand is per moskee verschillend: bij iets minder dan de helft van de moskeeën vormen jongeren een minderheid. Bij ongeveer een kwart van de moskeeën vormen jongeren een meerderheid.
pagina 63
Maatschappelijke oriëntatie en aanwezigheid jonge achterban (N=120)
GELIJK MEERDERHEID MINDERHEID
MM
BMM
RM
Uit bovenstaande grafiek blijkt een samenhang te bestaan tussen het type moskee en het aandeel jongeren in de gemeenschap en het ledenbestand. Onder de maatschappelijke moskeeën bevinden zich de moskeeën waarbinnen jongeren een meerderheid vormen.
6.7. Organisatietype Tussen moskeeorganisaties is onderscheid te maken wat betreft de mate van aanwezigheid van gelieerde/dochterorganisaties: bij de helft van de moskeeën treffen we die aan, bij de andere helft niet. Het aantal gelieerde organisaties per moskeeorganisatie uit de eerste groep verschilt: ruim de helft van deze moskeeorganisaties telt één gelieerde organisatie, meestal een jongerenorganisatie. Eenderde van deze moskeeorganisaties telt twee gelieerde organisaties: een jongeren- en een vrouwenorganisatie. De overige moskeeorganisaties uit de eerstgenoemde groep tellen drie gelieerde organisaties.
Maatschappelijke oriëntatie en organisatietype (N=120)
ZONDER DOCHTERORGANISATIE MET DOCHTERORGANISATIE
MM
BMM
RM
Uit bovenstaande grafiek wordt duidelijk dat het type moskee sterk blijkt uit de aan- of afwezigheid van gelieerde organisaties. Maatschappelijke moskeeën hebben vaker gelieerde organisaties, beperkt maatschappelijke moskeeën minder vaak en religieuze moskeeën het minst.
pagina 64
6.8. Externe contacten en samenwerking In het onderzoek is ervan uitgegaan dat moskeeën die contacten onderhouden en samenwerking hebben met gemeenten en maatschappelijke organisaties in de buurt, maatschappelijk meer actief zijn. Deze aanname wordt bevestigd door de verzamelde gegevens. Er is inderdaad sprake van een positief verband tussen de mate waarin moskeeën maatschappelijke activiteiten ontwikkelen en de omvang en aard van contacten met de omgeving.
Maatschappelijke oriëntatie en samenwerking (N=120) 100% 80% GEEN
60%
ZWAK
40%
STERK
20% 0% MM
BMM
RM
Interessant is te bezien in welke mate de verschillende typen moskeeën tevreden zijn over de samenwerking met gemeenten. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, is de tevredenheid binnen (beperkt) maatschappelijke moskeeën groter.
Maatschappelijke oriëntatie en samenwerking (N=120) 100% 80% WEET NIET
60% ONTEVREDEN
40% TEVREDEN
20% 0% MM
BMM
RM
Aan het onderzoek werkten enkele moskeeorganisaties mee die een subsidierelatie hebben met de gemeente. Negen moskeeën ontvangen jaarlijks subsidie en tien moskeeën ontvingen eenmalig en/of incidenteel subsidie. Deze moskeeën zijn tevreden over het gemeentelijke beleid en vallen binnen de categorie (beperkt) maatschappelijke moskeeën.
pagina 65
6.9. Vrijwilligerswerk Naast het verschil in de mate waarin moskeeën maatschappelijke activiteiten ontwikkelen, is ook een verschil waar te nemen in de omvang van het vrijwilligersbestand. Het gemiddelde aantal vrijwilligers per moskeeorganisatie is vastgesteld op 41. Op basis van dit gemiddelde kunnen drie soorten moskeeorganisaties worden onderscheiden: • Moskeeorganisaties met een bovengemiddeld vrijwilligersbestand (A-type); • Moskeeorganisaties met een vrijwilligersbestand tussen de helft van het gemiddelde en het gemiddelde (B-type); • Moskeeorganisaties die over minder dan de helft van het gemiddelde aantal vrijwilligers beschikken (C-type). Volgens deze indeling behoort bijna eenderde van de moskeeorganisaties tot het A-type, behoren evenveel moskeeorganisaties tot het C-type en behoort ruim eenderde van de moskeeorganisaties tot het B-type.
Moskeeorganisaties naar omvang vrijwilligersbestand (N=120) 60 48
50 40
37
35
30 20 10 0 A-TYPE
B-TYPE
C-TYPE
Het is de vraag of er een verband bestaat tussen de grootte van het vrijwilligersbestand en de mate van maatschappelijke oriëntatie. Beschikken maatschappelijke moskeeën bijvoorbeeld over meer vrijwilligers dan beperkt maatschappelijke en religieuze moskeeën?
Maatschappelijke oriëntatie en vrijwilligerswerk (N=120) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
C-TYPE B-TYPE A-TYPE
MM
pagina 66
BM
RM
Deze grafiek laat zien dat er geen relevante verschillen zijn met betrekking tot de omvang van het vrijwilligersbestand. Het lijkt met andere woorden dus ook niet noodzakelijk veel vrijwilligers in huis te hebben, om maatschappelijk actief te zijn. De omvang van het vrijwilligersbestand hangt samen met etniciteit, stromingen (binnen de Turkse groep), vestigingsplaats, leeftijd van de imam, het aantal jongeren en het organisatietype. Onder de Turkse groep en de groep ‘overige’ treffen we meer A-type moskeeën aan dan onder de Marokkaanse groep. Binnen de Turkse groep blijken zich onder de Milli Görüs-beweging en de Suleymanli-groep meer A-type moskeeën te bevinden dan binnen de Diyanet. Verder zijn in de grote steden meer A-type moskeeën dan in de kleine steden. Niet alle kenmerken van de bestuurders en imams zijn van even relevant in relatie tot de aantallen aanwezige vrijwilligers. Vooral de verblijfsduur van bestuurders en de leeftijd van imams blijken enigszins relevant: in de moskeeën van het A-type zijn vaker jonge imams werkzaam en oudere bestuurders met een verblijfsduur langer dan 20 jaar. Daarnaast bestaat er een verband tussen de samenstelling van de gemeenschap en het ledenbestand en het type moskee. Bij de A-type moskeeën bevinden zich meer jongeren in de gemeenschap, bij het B-type iets minder en bij het C-type het minst. De totale omvang van de gemeenschap en het ledenbestand blijkt geen rol te spelen. Tot slot is het organisatietype (aan- of afwezigheid van gelieerde organisaties) een belangrijke factor voor de bepaling van het type moskee. De moskeeën die één of meerdere gelieerde organisaties hebben, hebben meer vrijwilligers.
6.10. Samenvatting Uit het onderzoek blijkt, dat er sprake is van verschillen ten aanzien van de mate waarin moskeeorganisaties maatschappelijk georiënteerd zijn. De maatschappelijke oriëntatie van een moskeeorganisatie kan worden afgelezen aan het aantal maatschappelijke activiteiten. Volgens de gehanteerde indeling behoren 53 moskeeorganisaties tot de categorie "Maatschappelijke Moskeeën" (MM), 41 moskeeorganisaties tot de categorie "Beperkt Maatschappelijke Moskeeën" (BMM) en 26 moskeeorganisaties tot de categorie "Religieuze Moskeeën" (RM). Uit de analyse blijkt een aantal variabelen samen te hangen met het type moskeeorganisatie. Vooral de sociaalpolitieke stroming, leeftijd van bestuurders, imam, gemeenschap en ledenbestand, organisatietype (aan- of afwezigheid van gelieerde organisaties) en de aanwezigheid van contacten met de buurtorganisaties en gemeenten vertonen een verband met de mate waarin moskeeorganisaties maatschappelijke georiënteerd zijn. Andere variabelen lijken in mindere mate een rol te spelen: de vestigingsplaats, historische achtergrond van de moskee, verblijfsduur van de bestuurders, werk- en verblijfsduur, opleiding en mate van inburgering van de imam. In het algemeen kan worden gesteld dat de Turkse moskeeën met een jong bestuur, een jonge imam en een relatief jonge achterban, maatschappelijk actiever zijn dan de moskeeorganisaties met andere kenmerken.
pagina 67
7. BELEID VAN GEMEENTEN Om inzicht te krijgen in het gemeentelijke beleid ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties worden in dit hoofdstuk de beleidsvisie en de praktijk van zes gemeenten beschreven. De volgende onderwerpen komen aan bod: • Zicht van de gemeente op maatschappelijke activiteiten van moskeeën en de rol van het vrijwilligerswerk in moskeeverband. • Aard en intensiteit van contacten met lokale moskeeën en moskeegelieerde organisaties en de tevredenheid hierover. • Gemeentelijke subsidiebeleid ten aanzien van moskeeën: voorwaarden en voorbeelden.
7.1. Gemeente Utrecht Tot 1997 kende de gemeente Utrecht een minderhedenbeleid. Dit beleid was gericht op het versterken van de positie (emancipatie) van minderheidsgroepen. Sindsdien is het beleid gericht op interculturalisatie, met de nadruk op openheid. Ook het beleid ten aanzien van moskeeën is gericht op interculturalisatie en onderscheidt zich daarmee niet van het beleid ten aanzien van migrantenzelforganisaties. De moskee wordt gezien als zelforganisatie en uitgenodigd voor dialoog over en medewerking bij diverse zaken (bijvoorbeeld inburgeringbeleid). Vanwege de scheiding van kerk en staat is er in Utrecht geen aparte portefeuille voor beleid ten aanzien van moskeeën. De betrokkenheid bij en inzet ten behoeve van moskeeën is mede afhankelijk van individuele wethouders. De moskeeën in de stad (13 + 3 in ontwikkeling) zijn door etniciteit gescheiden, vaak komen mensen ook maar in één moskee. De ene moskee is meer open/gesloten dan de andere. Vanuit de gemeente wordt steeds meer een appèl gedaan op openheid. Liever niet een aparte moskee per groep, maar één moskee voor iedereen (voor alle moslims én Nederlanders) en een moskee die zowel gebedsruimte als sociaal-cultureel centrum is. De gemeente is terughoudend met betrekking tot het opleggen van eisen. Instrumenten die worden gehanteerd om interculturalisatie te stimuleren en te beïnvloeden, zijn: • Het wel of niet hanteren van commerciële tarieven voor grondprijzen bij de bouw van een moskee. • Het wel of niet toekennen van subsidies voor activiteiten. De criteria voor het verstrekken van subsidie zijn steeds: interactie, diversiteit en dialoog. Voor de nodige financiële middelen bestaat een fonds Sociale Integratie. Er zijn diverse vormen van overleg, soms geïnitieerd door moskeeën en soms door de gemeente. Zo is er op Kanaleneilanden-Noord een moskee gebouwd met eigen gelden. Dat betekent dat de moskee in principe autonoom is. De gemeente vraagt echter wel medewerking van de moskee bij wijkaangelegenheden vanwege haar grote achterban. Sinds 11 september 2001 vindt op initiatief van de burgermeester eens per kwartaal in het stadshuis een brede ontmoeting plaats tussen moskeeën, politie, brandweer enz. Initiatieven in het kader van een dialoog op wijkniveau worden door de gemeente sterk gestimuleerd. Uit onderzoek naar het vrijwilligerswerk binnen moskeeën blijkt dat een klein aantal vrijwilligers op structurele basis actief is. Er worden echter veel losse hand- en spandiensten en mantelzorg verricht. Moskeeën zijn zich er bovendien bewust van dat interculturalisatie nodig is in het belang van de sociale cohesie in de wijk en een positieve uitstraling van de organisatie en de gemeenschap. De geïnterviewde beleidsambtenaar voorspelde dat moskeeën die zich puur richten op het bieden van gebedsruimte op steeds minder bezoekers kunnen rekenen. Om dit tegen te gaan kunnen moskeeën zich ontwikkelen als ‘centra’, waarbinnen een koppeling gemaakt wordt tussen de eigen cultuur, etniciteit en religie enerzijds en de sociale samenhang met de omgeving anderzijds. Op deze manier zijn ze levensvatbaar én kunnen rekenen op meer inzet van jongere generaties (en meer professionaliteit).
pagina 68
"Het interculturalisatiebeleid werd in 1997 ingesteld. Bij dit beleid gaat men er vanuit dat de aanwezigheid van verschillende subculturen in de stad tot fricties en gewenningsprocessen kan leiden, maar ook tot verrijking van de samenleving. Het Utrechtse beleid is er daarom op gericht diversiteit te faciliteren en interactie tussen de verschillende subculturen te stimuleren. Het interculturalisatiebeleid betreft daarom alle inwoners van Utrecht, niet alleen de allochtonen. Een belangrijk verschil tussen interculturalisatie en minderhedenbeleid is dat het interculturalisatiebeleid gericht is op interactie tussen de subculturen en niet, zoals bij het minderhedenbeleid, op het bestrijden van achterstand. Maatschappelijke participatie speelt dan ook een belangrijke rol bij interculturalisatie. De gemeente wil dit samenspel faciliteren." Een mix aan Utrechters; allochtonen in Utrecht, 2003; Gemeente Utrecht
7.2. Gemeente Amsterdam Centrale stad De gemeente Amsterdam heeft al ruim twintig jaar contacten met moskeeën en heeft in haar beleidsontwikkeling -in meer of mindere mate- rekening gehouden met religieuze groeperingen. Aanvankelijk gingen de contacten vooral over huisvesting, maar de laatste tijd wordt ook voor andere zaken toenadering gezocht ("hebben we iets met/aan elkaar?"). Zo is er in 1997 het manifest 'Moskeeën en Integratie' naar alle moskeebesturen in de verschillende stadsdelen gestuurd door de gemeente. Dit manifest is tot stand gekomen in het najaar van 1996 na drie rondetafelgesprekken met vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschap. In het manifest staat de erkenning van de belangrijke rol van moskeeën bij de voortgang van het participatieproces centraal. In de bijgesloten brief werden de besturen van de stadsdelen door de toenmalige wethouder met klem verzocht de teneur van het manifest – "erkenning van de moskeeën als gelijkwaardige partners van de overheid in een gezamenlijke inspanning om daadwerkelijke participatie tot stand te brengen" – tot bestuurspraktijk te maken.
"Vindt de integratie van allochtonen nu plaats via eigen organisaties (seculier en/of religieus) of belemmeren deze organisaties nu juist de integratie? Onder het punt burgerschap hebben wij gezegd dat de overheid burgerschap moet stimuleren door steun te geven aan en de dialoog aan te gaan met organisaties en verbanden van burgers die: • Het "erbij horen" en meedoen (dus: de integratie) van een bevolkingsgroep bevorderen en/of • het vertrouwen tussen bevolkingsgroepen onderling versterken en/of • uitnodigen tot participatie in de samenleving in dienst van anderen. Dit kunnen zowel seculiere als religieuze en zowel gemengde als etnische organisaties zijn – als ze de integratie maar bevorderen. De overheid gaat er niet over onder welke noemer burgers zich willen organiseren (grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering en eigen verantwoordelijkheid van de burger) en dus in principe ook niet over de vraag langs welke weg een burger tot emancipatie komt." "Erbij horen en meedoen", een notitie met uitgangspunten voor een integratiebeleid van de gemeente Amsterdam; College van Burgemeester en Wethouders, 2003.
Op dit moment is het beleid ten aanzien van moskeeën een integraal onderdeel van diverse beleidssectoren van de gemeente (de centrale stad) en de stadsdelen. Het beleid van de stadsdelen kan dus op onderdelen, in de uitvoering, onderling verschillen en ook afwijken van het stedelijke beleid. De meeste moskeeën vallen onder het beleidsterrein van één stadsdeel omdat de moskeegemeenschap overwegend in een stadsdeel woont. Moskeeën met een stedelijk bereik richten zich ook tot de centrale stad. Een aantal stadsdelen heeft wel structurele
pagina 69
samenwerkingsverbanden met moskeeën (bijvoorbeeld de stadsdelen Oost en Slotervaart/Overtoomsve Veld), maar echte formalisering en structurering van de contacten is er nauwelijks (bijvoorbeeld op het gebied van financiering). Het bestaande beleid is vooral voorwaardenscheppend. Er zijn regels op het gebied van bouw, infrastructuur, grond, brandweervoorschriften, geluid en veiligheid. Er gebeurt veel op het stadsdeelniveau (decentraal dus) en vaak heeft de centrale stad daar geen zicht op. De sociale activiteiten van moskeeën en welzijnsinstellingen overlappen elkaar gedeeltelijk. Daardoor ontstaan ook hier structurele samenwerkingverbanden. Dit gefragmenteerde beleid wordt als probleem ervaren: er is behoefte aan afstemming. De centrale stad wil hierin een rol spelen.
In het stadsdeel Baarsjes wordt het nieuwbouwproject Aya Sofya (Westermoskee) medegefinancierd door het stadsdeel. De bouw van de moskee was de oorzaak van een langslepend conflict tussen Mili Gorus en het stadsdeel de Baarsjes (beschreven in het boek ‘Heilige wijsheid in Amsterdam’). De nieuwe moskee zal ook meer zijn dan alleen een gebedsruimten. Er wordt een grote moskee gebouwd, omringd door woningen en bedrijfsruimte. Er komen welzijnsvoorzieningen gericht op een sociaal programma. De gemeente betaalt mee en heeft daardoor invloed op het beleid en de activiteiten.
De eerste stap naar het ontwikkelen van een bestuurlijke visie was het onderzoek naar maatschappelijke activiteiten van moskeeën, uitgevoerd in de periode eind 2003/begin 2004. Het onderzoek heeft het karakter van een inventarisatie en de veertig Amsterdamse moskeeën die deelnamen, vormen de onderzoeksgroep. De twee onderzoeksvragen zijn: • Wat is de maatschappelijke rol van de moskee? • Wat wil de moskee zelf als het gaat om contacten met de gemeente? Daarnaast wordt naar een oplossing gezocht voor de probleemjongeren; een punt van zorg van gemeente en de moskeebesturen. Bij de gemeente bestaat het beeld over moskeeën dat zij een belangrijke doelgroep vormen, die naast religieuze ook maatschappelijke activiteiten organiseren, welke vertaald dienen te worden naar gemeentelijk beleid. Het werk van moskeeën overlapt weliswaar voor een deel met het werk van de algemene welzijnsorganisaties, maar hun bereik (de gemeenschap) is vaak veel groter. De mate van erkenning van maatschappelijke activiteiten wordt door moskeebesturen zeer gewaardeerd, zij voelen zich als samenwerkingspartner. De gemeente wil ook in contact komen met naar binnen gerichte moskeeën om tenminste wederzijdse zorgen uit te spreken en met elkaar te delen. Tot slot signaleert de gemeente Amsterdam een ‘fluwelen revolutie’ binnen moskeebesturen. Jongere generaties nemen belangrijke posities over, zijn mondig en ontplooien veel activiteiten.
"Kerken, moskeeën en synagogen vormen belangrijke sociale verbanden. (…) Waarom zou de overheid die verbanden niet aangrijpen om de verbinding te leggen tussen de daadwerkelijke leefomgeving van zovelen en de nieuwe samenleving waarin zij zijn terechtgekomen? Daar moet je niet voor weglopen. Daar moet je als overheid dankbaar gebruik van maken." Burgemeester Job Cohen, tijdens een debat ter gelegenheid van het weekend ‘Amsterdam met hart en ziel’, mei 2003.
pagina 70
Stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld Het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld heeft ongeveer 44.000 inwoners. Het aandeel etnische minderheden ligt iets boven het stedelijk gemiddelde: Turken en vooral Marokkanen wonen in dit stadsdeel. De beleidsuitgangspunten ten aanzien van subsidiëring van zelforganisaties zijn geformuleerd in de nota ‘Samen sterk in verenigd verband’ van 17 december 2003. Uitgangspunt is dat het stadsdeel activiteiten subsidieert en geen organisaties. "Het stadsdeel beoogt met een afgewogen subsidiëring van activiteiten van zelforganisaties en professioneel welzijnswerk te komen tot een algemeen dekkend aanbod van sociaal-culturele, recreatieve en sociaalactiverende activiteiten." De overheid wil de sociale samenhang in het stadsdeel versterken. Daarnaast streeft het stadsdeel naar samenhang op het terrein van de sociale infrastructuur en het bieden van de mogelijkheid tot sociale participatie aan individuele burgers. Voor eigen ruimten van zelforganisaties worden geen exploitatiesubsidies verstrekt als deze niet activiteitengebonden zijn. Ze krijgen wel 10% extra voor organisatiekosten. De uitgangspunten voor de ondersteuning van zelforganisaties zijn: vraaggericht werken en een bijdrage leveren aan de algemene dekking van het aanbod (naast professionele organisaties). Voorwaarden om voor subsidiëring in aanmerking te komen, zijn: • activiteiten moeten passen binnen de doelstellingen van het stadsdeelbeleid; • het aanbod dient van voldoende kwaliteit te zijn; • toegankelijkheid voor iedereen die dat wil; • zelforganisaties dienen financieel solide te zijn; • religieuze activiteiten zijn uitgesloten van subsidiëring; • het aanbod van activiteiten dient plaats te vinden binnen de regelgeving zoals de Nederlandse wet die stelt. De zelforganisatie levert per activiteit een plan in waarin het doel, het minimaal aantal deelnemers, resultaten, effecten en begroting opgenomen zijn. Deelnemers aan activiteiten van de ontvangende organisatie dienen zelf (een deel van) de financiële middelen op te brengen in de vorm van contributie of eigen bijdrages. Er worden vanuit het stadsdeel onaangekondigde bezoeken gedaan bij de organisaties. De zelforganisaties hebben vier keer per jaar een bestuurlijk overleg met het stadsdeel. Het stadsdeel heeft een subsidierelatie met dertien zelforganisaties van migranten waarvan het Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum (ISCC) een van de grootste is. Het ISCC is een sociaal-culturele stichting gelieerd aan de El Oumma Islamia-moskee. Volgens het stadsdeel bevordert het ISCC de sociale samenhang en integratie. De stichting is open en toegankelijk voor iedereen en organiseert veel activiteiten. Het stadsdeel kan via de stichting een grote groep mensen bereiken. In de moskee worden informatiebijeenkomsten georganiseerd over verschillende onderwerpen, zoals gezondheid en stedelijke vernieuwing. Vrijwilligers die de Nederlandse taallessen verzorgen krijgen ondersteuning vanuit het stadsdeel. Naast het bestuurlijk overleg zijn er regelmatige contacten tussen de ambtenaar en de voorzitter van het ISCC. Via het stadsdeel is contact gelegd tussen het ISCC en de vrijwilligerscentrale. Het resultaat daarvan is dat de vrijwilligerscentrale drie (autochtone) vrijwilligers heeft geworven die taallessen geven bij het ISCC. Het ISCC heeft richtlijnen over het werken met vrijwilligers gekregen van de vrijwilligerscentrale en bestuursleden van zelforganisaties kunnen er een cursus volgen.
pagina 71
"De vertegenwoordigers van de stadsdelen die wij spraken bevestigen dat het contact met de moskeeën over het algemeen goed is. De benadering van de stadsdelen ten aanzien van moskeeën kan op basis van de gesprekken op drie manieren getypeerd worden: 1. Moskeeën hebben dezelfde rol als andere zelforganisaties in het stadsdeel. Voor de maatschappelijke activiteiten die vanuit de moskee georganiseerd worden, geldt dat zij ondersteuning kunnen krijgen van het stadsdeel als zij aan bepaalde criteria voldoen. (Zeeburg, Bos en Lommer, Noord). 2. Moskeeën hebben net als andere levensbeschouwelijke instellingen een belangrijke maatschappelijke rol te vervullen in de samenleving. Bestuurders moeten meer contact hebben met moskeeën over deze rol (de Baarsjes, Noord). 3. Het stadsdeel is onwetend over de werking van moskeeorganisaties. Het is niet helder wat er gebeurt binnen de muren van de moskee en in welke mate de activiteiten aan het geloof gekoppeld zijn. Tegelijkertijd is er bij de moskeeën te weinig kennis over hoe contact met het stadsdeel en Nederlandse organisaties te krijgen. Door deze onwetendheid over en weer is er weinig tot geen contact (Geuzenveld-Slotermeer)." Laat het van twee kanten komen, eindrapportage van een verkenning (quickscan) van De maatschappelijke rol van moskeeën in Amsterdam.
7.3. Gemeente Den Haag In theorie houdt de gemeente Den Haag zich aan de formele scheiding tussen kerk en staat. Volgens de gemeente neemt dit niet weg dat religieuze organisaties in de praktijk ook niet-religieuze activiteiten ontplooien. Zo hebben moskeeën ook een belangrijke sociale functie en vooral grote moskeeën verzorgen veel maatschappelijke activiteiten. Ze organiseren o.a. voorlichtingsbijeenkomsten, taallessen voor kinderen, jongerenactiviteiten, vrouwenactiviteiten en vrijetijdsbesteding voor ouderen. Moskeeën vervullen de functie van ontmoetingsplek of buurthuis voor de gemeenschap. Omdat de ruimte eigendom van de organisatie is, kan men zelf de functies en openingstijden bepalen. Bij de gemeente bestaat de indruk dat moskeeën een grote achterban hebben, waardoor zij veel mensen kunnen mobiliseren. Er zijn altijd contacten geweest tussen de gemeente en moskeeën. Na 11 september 2001 zijn deze contacten intensiever geworden. De gemeente meent dat er een stabiliserende werking uitgaat van het regelmatig onderhouden van de contacten, bijvoorbeeld tijdens de crisis rond Irak in 2003. Contacten houden in dat men elkaar wederzijds informeert, knelpunten met elkaar bespreekt en elkaar helpt en ondersteunt. Een dialoog tussen deze twee partijen gaat nooit over religieuze kwesties maar altijd over maatschappelijke problemen. Contacten met moskeeën lopen via een werkgroep gebedsruimte waarin alle religieuze groepen zijn vertegenwoordigd en door middel van jaarlijkse stadsdeelgesprekken. Daarnaast worden er regelmatig werkbezoeken georganiseerd. Wat betreft het gemeentelijke subsidiebeleid geldt voor moskeeën hetzelfde als voor andere religieuze instellingen. Ze kunnen geen subsidie krijgen voor gebedsruimte en organisatiekosten, maar wel voor sociaal-culturele activiteiten (dat geldt ook ten aanzien van vrijwilligerswerk). Om in aanmerking te komen voor een waarderingssubsidie moet een moskee minimaal vijftig betalende leden hebben. Den Haag telt op dit moment niet meer dan drie organisaties die deze subsidie krijgen. Daarnaast is het mogelijk dat een moskee incidentele projectsubsidies krijgt voor activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van sociale cohesie en dialoog, evenementen, huiswerkbegeleiding en dergelijke. Deze subsidieaanvragen worden vaak niet door het moskeebestuur ingediend maar door een moskeegelieerde organisatie: een jongeren- of vrouwenafdeling. De laatste jaren hebben in Den Haag 56 religieuze organisaties een dergelijke subsidie gekregen, waaronder 35 islamitische.
pagina 72
Bij het bouwen van een moskee is de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk voor de financiering en het vinden van een locatie. De gemeente verkoopt de grond eventueel voor een gereduceerde welzijnsprijs. De aanvraag wordt via een normale procedure behandeld. Volgens de gemeente bestaan er ten aanzien van vrijwilligerswerk naast overeenkomsten ook verschillen tussen christelijke en islamitische organisaties. Christelijke organisaties houden zich vaak met een breder scala aan thema's bezig, waaronder vredesactiviteiten en activiteiten met betrekking tot milieubescherming. De gemeente is van mening dat deze ontwikkeling in islamitische kringen nog moet komen. Er dient eerst een democratiseringsproces doorgemaakt te worden, voordat er een verbreding van thema's en activiteiten kan plaatsvinden. Het appèl van de overheid om zorg te dragen voor de eigen gemeenschap is ook van invloed op de activiteiten.
7.4. Gemeente Nijmegen In Nijmegen zijn vier moskeeën gevestigd: twee Turkse en twee Marokkaanse. De contacten tussen de gemeente en de moskeeën hebben een incidenteel karakter. Zo heeft in 2002 een gemeentelijke groep in het kader van een allochtonendebat over de stadsvisie 2015 gesproken met moskeebesturen. Tegenwoordig richt de gemeente zich op het onderhouden van netwerken onder verschillende bevolkingsgroepen, waaronder ook de achterban van moskeeën. Dat betekent dat men bij de organisaties langs gaat met het doel om zicht te krijgen op de activiteiten. Welke maatschappelijke activiteiten moskeeën precies organiseren, weet de gemeente niet. Het is wel bekend dat de Turkse moskeeën verschillende sociale activiteiten organiseren, zoals een spreekuur voor ondersteuning bij individuele problemen of een muziekgroep. Deze netwerkvorming met moskeeën is tevens een manier om eventuele incidenten rondom een moskee gezamenlijk te kunnen bespreken. Er zijn geen subsidierelaties met moskeeën in de stad. Een eventuele subsidieaanvraag van een moskee zou individueel beoordeeld worden. Uitgangspunt is dat religieuze organisaties niet gesubsidieerd worden. Er zijn geen vaste subsidiecriteria maar er wordt gekeken of iets past in het gemeentelijk beleid op een bepaald terrein (bijvoorbeeld inburgering, diversiteitbeleid of sport). Zo is er een project gesubsidieerd over de gezamenlijke oorsprong van jodendom, christendom en islam. Hierbij waren ook mensen van de moskeeën betrokken. Vroeger gaf de gemeente een subsidiegarantie in het kader van algemeen beleid. De gemeente stelde zich garant bij de bank, bijvoorbeeld voor een verbouwing.
7.5. Gemeente Alphen aan den Rijn De gemeente Alphen aan den Rijn heeft ongeveer 70.000 inwoners, waarvan minder dan 10% allochtonen (in totaal 5600). De Turkse gemeenschap telt ongeveer 800 personen en de Marokkaanse ongeveer 1600. De gemeente heeft de indruk dat de Turkse gemeenschap meer open en daardoor meer zichtbaar is dan de grotere Marokkaanse gemeenschap. In Alphen aan den Rijn zijn twee moskeeën gevestigd: een Turkse en een Marokkaanse. De Turkse moskee en de Turkse Islamitische Culturele Vereniging (T.I.K.V.) hebben twee besturen en één voorzitter. Op deze manier staan de twee organisaties formeel los van elkaar. De T.I.K.V. is erg actief en staat open voor de omgeving. Er worden activiteiten voor de eigen gemeenschap georganiseerd maar ook andere buurtbewoners worden regelmatig uitgenodigd. De moskee wordt regelmatig bezocht door diverse organisaties, zoals scholen en kerken. Ook vanuit de gemeente worden regelmatig bezoeken georganiseerd. De vereniging krijgt jaarlijks een subsidie van de gemeente voor haar activiteiten, de moskee zelf niet. Zij krijgt structurele ondersteuning vanuit de stichting Welzijn. De verhouding tussen de gemeente en de moskee wordt als "optimaal" bestempeld. De Marokkaanse Islamitische Culturele Vereniging Moskee El-Fath heeft één bestuur. De gemeente heeft geen subsidierelatie met de moskee. De gemeente subsidieert wel een ‘ouderbetrokkenheidscursus’ van het ID College die plaatsvindt in de moskee. Tijdens de cursus leert een groep vrouwen (oudkomers) de Nederlandse taal en sociale vaardigheden. Daarnaast subsidieert de gemeente de Marokkaanse Stichting ‘Horizon’.
pagina 73
Er zijn contacten tussen de gemeente en de moskee, bijvoorbeeld via de ‘stadsgesprekken’. In het recente verleden is de relatie tussen beide partijen enige tijd ‘bekoeld’ geweest wegens negatieve uitlatingen over de moskee door een raadslid. In verband met de scheiding tussen kerk en staat worden levensbeschouwelijke organisaties, inclusief moskeeën, niet gesubsidieerd door de gemeente. Moskeegelieerde organisaties (zoals eerder genoemde verenigingen) kunnen net als andere zelforganisaties een subsidie krijgen als zij bijdragen aan het bevorderen van de integratie. Instellingen moeten aantonen op welke wijze ze dat doen. De geïnterviewde beleidsambtenaar vindt dat de integratie ook via moskeeën kan en/of moet gaan maar de realisatie daarvan niet eenvoudig. Er is veel afhankelijk van het moskeebestuur. Op dit moment wordt een gemeentelijke nota integratiebeleid voorbereid.
7.6. Gemeente Dordrecht In de gemeente Dordrecht zijn 8 moskeeën gevestigd. De gemeente heeft contacten met de moskeeën in het kader van de herijking van het integratiebeleid. In de eerste drie maanden van 2004 vonden (bestuurlijke) gesprekken plaats met alle moskeeën om de samenwerking te verbeteren. Daarnaast zijn er contacten op wijkniveau via wijkmanagementteams. De gemeente heeft er geen zicht op of de moskeeën zich bezig houden met maatschappelijke vraagstukken en activiteiten. Het is wel bekend dat er binnen moskeeverband behoorlijk veel vrijwilligerswerk plaatsvindt. De bestuursleden zijn vrijwilligers en ook het klein onderhoud wordt meestal door vrijwilligers verricht. De steunorganisaties voor het vrijwilligerswerk kunnen wellicht enige deskundigheidsbevorderende steun verlenen, zoals financiële administratie, ledenadministratie, enzovoorts. De moskeeën komen niet in aanmerking voor financiële ondersteuning: de gemeente subsidieert geen godsdienstige organisaties. Aan één levensbeschouwelijke organisatie wordt op projectbasis (gericht op integratie) subsidie verleend. Moskeeën en moskeegelieerde organisaties worden wel als aparte doelgroep gezien. In het kader van de herijking van het integratiebeleid wordt bezien in hoeverre de moskeeën en moskeegelieerde organisaties informatie kunnen leveren en als mogelijke partner kunnen fungeren in het totale scala van migrantenorganisaties. De migrantenorganisaties kunnen in aanmerking komen voor een basissubsidie en aanvullende activiteitensubsidie (gericht op integratie).
pagina 74
7.7. Samenvatting Uit het onderzoek blijkt dat gemeenten sterk van elkaar kunnen verschillen wat betreft hun beleid ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties. Het lijkt dat hierbij drie aspecten bepalend zijn: 1. de visie op het principe scheiding kerk/staat; 2. het lokale perspectief op integratie; 3. het beeld dat bestaat over moskeeorganisaties. Het principe van scheiding tussen kerk en staat wordt door de ene gemeente vaker genoemd om aan te geven of er wel of geen sprake is van een relatie met een moskeeorganisatie, dan door een andere. Daarbij wordt de maatschappelijke rol van deze organisaties in meer of minder mate benadrukt. Het lijkt erop dat de grote gemeenten Amsterdam, Utrecht en Den Haag deze rol sterker accentueren. Wat betreft het integratiebeleid is vooral het gemeentelijke perspectief op de rol van allochtone zelforganisaties hieromtrent een bepalende factor. Als deze organisaties volgens de gemeente een brugfunctie naar hun omgeving vervullen en daarmee de intergratie bevorderen, dan is de kans groter dat ook moskeeorganisaties op een of andere manier bij het integratiebeleid betrokken worden. Naast deze twee vraagstukken spelen ook andere, al dan niet lokale, omstandigheden en gebeurtenissen een rol, zoals: • de persoonlijke houding/visie van de betreffende wethouder en/of beleidsambtenaar; • de mate van openheid/geslotenheid van de lokale moskeeorganisatie; • actuele gebeurtenissen op het stedelijke en/of landelijke/wereld niveau (incidenten, oorlogen en rampen en bijgaande aandacht in de media). De gemeentelijke visie op moskeeën kent twee uitersten: de moskee overwegend als religieus instituut en de moskee als een maatschappelijke organisatie. In het eerste geval verdient de moskee eventueel, net als andere religieuze organisaties, de steun van de gemeente voor activiteiten die bijdragen aan sociale cohesie en educatie gericht op de eigen achterban. Hierbij is het principe scheiding kerk/staat een dominante en tevens een beperkende factor. In het tweede geval is de moskee een zelforganisatie met een grote achterban, die in een goede afstemming met professionele welzijnsorganisaties kan bijdragen aan een dekkend voorzieningaanbod. De gemeente zal de moskee dan bovendien zien als partner in integratieprocessen, die voor de eigen achterban het gevoel van ‘erbij horen’ kan vergroten, het vertrouwen tússen diverse bevolkingsgroepen kan versterken en kan bijdragen aan participatie. Een dergelijke benadering van de moskee als ‘integratie-instrument’, kan overigens niet overeenstemmen met de gekozen identiteit van de moskee. De rol die aan moskeeorganisaties wordt toegekend, bepaalt in de gemeentelijke werkwijze de aard en intensiteit van de onderlinge contacten. Deze kunnen variëren van informatief en sporadisch tot structurele samenwerkingsrelaties, gekoppeld aan mogelijke (project)subsidiëring. Ongeacht de visie is het duidelijk dat de onderzochte gemeenten de laatste jaren werken aan de uitbouw van hun contacten met moskeeorganisaties, het verzamelen van relevante informatie (in Amsterdam is sprake van een onderzoek) en de nadere vormgeving van het beleid ten aanzien van moskeeën en moskeegelieerde organisaties. Waar sprake is van een subsidierelatie, is het belangrijkste doel de realisering van een dekkend voorzieningenaanbod en is het belangrijkste criterium de bevordering van integratie.
pagina 75
8. WERKWIJZE VAN LOKALE STEUNPUNTEN VRIJWILLIGERSWERK Voor de ondersteuning kunnen veel vrijwilligersorganisaties terecht bij een lokaal steunpunt vrijwilligerswerk (vrijwilligerscentrale). Het aanbod van diensten en producten van lokale steunpunten ligt op het gebied van informatie en advies, bemiddeling, promotie, belangenbehartiging en deskundigheidsbevordering. Moskeeën en moskeegelieerde organisaties worden in dit onderzoek primair benaderd als organisaties waar vrijwilligerswerk en vrijwilligers een prominente plaats hebben: als vrijwilligersorganisaties. Daarom is het belangrijk om te kijken naar de (mogelijke) relatie tussen de onderzoeksgroep en lokale steunfuncties vrijwilligerswerk. Om inzicht te krijgen in de wenselijkheid en mogelijkheden van de aansluiting of afstemming van moskeeën en moskeegelieerde organisaties op de lokale voorzieningen en de infrastructuur rondom vrijwilligerswerk, is een enquête gehouden onder een aantal steunpunten vrijwilligerswerk. Tien organisaties is gevraagd naar hun ervaringen en ideeën over het werken vóór en met lokale moskeeën. Acht organisaties hebben gereageerd. In de vragenlijst is gevraagd naar: • eventuele contacten met een moskee of een moskeegelieerde organisatie: reden, resultaat en tevredenheid; • zicht op maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk in moskeeverband; • moskeeorganisatie als potentiële klant; • houding ten opzichte van moskeeorganisaties, actief of terughoudend; • ondersteuningsbehoeften voor het werken met de doelgroep; • actuele en toekomstige ontwikkelingen die van invloed (kunnen) zijn op de relatie van de lokale vrijwilligersinfrastructuur met moskeeorganisaties.
8.1. Contacten Drie respondenten hebben geen contact (gehad) met een moskee of een moskeegelieerde organisatie. Vijf respondenten hebben dat wel. Eén respondent heeft (met het hele team) op uitnodiging een paar jaar geleden een iftarmaaltijd bijgewoond in een moskee. Het was een leerzaam bezoek, er is veel informatie verstrekt over de islam en over de activiteiten die in de moskee worden georganiseerd. De moskeeorganisatie was vooral geïnteresseerd in gemeentelijke subsidie voor haar activiteiten, waaronder een huiswerkklas. Verder dan dit bezoek gingen de contacten met moskeeën niet. Vier jaar geleden heeft een andere respondent het opzetten van een jongerenruimte in het moskeegebouw voor huiswerkbegeleiding, sport en recreatie ondersteund. Deze ondersteuning kwam tot stand op basis van een aanvraag en was gericht op het zoeken van sponsors en tweedehands meubilair en computers. Het was een geslaagd project. Het tweede contact van de respondent is van recentere datum: dit loopt overigens nog door in 2004. Het gaat over een initiatief van een aantal Turkse studenten. Zij willen als vrijwilligers een jongerenontmoetingsplek creëren in de nieuwe Turkse moskee. De respondent ondersteunt dit initiatief door met onder andere te zorgen voor tweedehands goederen en meubilair. "Opvallend bij beide contacten is de zorgvuldigheid in het nakomen van afspraken. De samenwerking was (met de Marokkanen) en is (met de Turken) tot nu toe prima." Weer een andere respondent heeft zelf contact gezocht met diverse moskeeën en andere religieuze organisaties, vanwege het belang om contact te hebben met alle partijen in de stad die mantelzorg en/of vrijwilligerswerk verrichten. Een vierde respondent plaatst de contacten met moskeeën en moskeegelieerde organisaties in een bredere context: vanuit het steunpunt relaties met allochtone zelforganisaties opbouwen. Er werd een brief gestuurd aan het bestuur van het multiculturele centrum met een aanbod gezamenlijk een project op te zetten. Op het aanbod is
pagina 76
echter geen reactie gekomen. Daarnaast gaat de respondent op initiatief van een opbouwwerker (een persoonlijke relatie) een cursus over vrijwilligerswerk geven aan de besturen van de zelforganisaties. Tot slot heeft één respondent intensiever contact met een moskeegelieerde organisatie. Er wordt samengewerkt met een islamitisch sociaal cultureel centrum bij het werven van vrijwilligers voor taalles en huiswerkbegeleiding. Deze relatie is ontstaan naar aanleiding van een vraag van het islamitische centrum en op initiatief van het stadsdeel. Daarnaast heeft de respondent wel contacten maar nog geen samenwerkingsrelatie met andere moskeegelieerde organisaties in de stad. De reden voor het aangaan van deze contacten is het verkennen van het "allochtone vrijwilligerswerk" in de stad. "De resultaten zijn wel positief, maar nog heel klein. Ik ben er op zich wel tevreden over. De mensen die ik spreek zijn vaak enthousiast aan de ene kant, een beetje afwachtend aan de andere kant."
8.2. Zicht op activiteiten en vrijwilligerswerk Vier respondenten hebben geen zicht op de maatschappelijke activiteiten en de organisatie van het vrijwilligerswerk in moskeeverband. Eén respondent heeft onvoldoende en één respondent matig zicht op wat er op dit gebied binnen moskeeën gebeurt. Een andere respondent heeft tijdens een eenmalig bezoek enige jaren geleden inzicht gekregen in de activiteiten van een moskee. Eén respondent heeft geen zicht meer op de activiteiten van de moskee waarmee ooit is samengewerkt. Deze respondent heeft bij de moskee waarmee op dit moment wordt samengewerkt wel zicht op de activiteiten, maar niet op de organisatie van het vrijwilligerswerk.
8.3. Moskee als klant of samenwerkingpartner Alle respondenten zien de moskeeën en moskeegelieerde organisaties als potentiële klanten en/of samenwerkingpartners. Hun antwoorden verschillen in nuancering. Sommige respondenten formuleren hun antwoord meer algemeen: "Alle doelgroepen in de stad kunnen in principe een beroep doen op de instelling" en "Wij zien de genoemde organisaties, zoals elke organisatie binnen de gemeente die zich bezighoudt met vrijwilligers(werk), als potentiële klant." Andere respondenten bezien het contact met moskeeën in termen van vrijwilligerswerk onder allochtonen: "Veel vrijwilligerswerk wordt uitgevoerd in eigen kring. Deze kring zou moeten groeien en vooral bloeien." Het mogelijke aanbod voor deze doelgroep varieert van algemeen ("Het complete aanbod van onze Vrijwilligerscentrale staat ten dienste.") tot meer specifiek. "Ondersteuning op het gebied van afbouw AWBZ en ondersteuning zorg (ouderen)/NT2 onderwijs" en "informatie en advies over het vinden en binden van vrijwilligers. Zij lopen tegen dezelfde ontwikkelingen aan als andere organisaties. Graag ook de scheiding tussen eigen kring en regulier vrijwilligerswerk opheffen." Eén respondent geeft een uitgebreider antwoord: "Moskeeën en moskeegelieerde organisaties zijn voor ons potentiële klanten als het gaat om het geven van advies over vrijwilligerswerk en het matchen van vrijwilligersplekken met vrijwilligers (bemiddeling). Ze zijn ook mogelijke samenwerkingspartners als het gaat om het geven van voorlichting aan moskeebezoekers over de mogelijkheden van vrijwilligerswerk in de stad. Waarom niet? Wij werken ook regelmatig samen met kerken of kerkgelieerde organisaties."
pagina 77
8.4. Houding: actief of passief Op de vraag of de houding ten opzichte van moskeeën en moskeegelieerde organisaties actief of passief is, hebben zes respondenten een expliciet antwoord gegeven. Bij één respondent is dat niet anders dan bij andere personen of organisaties: zoveel mogelijk een actieve houding. Een respondent geeft aan een actieve houding te hebben en een andere dat dit wel degelijk prioriteit heeft. Drie respondenten hebben een meer passieve houding. Eén van hen nam een afwachtende houding in, nadat de pogingen om contacten te leggen niets hadden opgeleverd. "In het recente verleden is in samenwerking met een trajectbegeleider van Sociale Zaken een poging ondernomen om zicht te krijgen op vrijwilligerswerk vanuit of voor de moskeeën. Dit met het doel de vrijwilligerscentrale te promoten als een voorziening waarvan ze gebruik zouden kunnen maken. Dit onderzoek heeft, behalve een paar vage intentieverklaringen, niets concreets opgeleverd. Sinds dit onderzoek is onze houding afwachtend."
8.5. Ondersteuningsbehoefte Wat hebben de respondenten nodig om een goed contact met de moskeeën en moskeegelieerde organisaties op te bouwen en te onderhouden? In totaal hebben zes respondenten een antwoord op deze vraag gegeven. Twee respondenten hebben vooral tijd nodig voor het opbouwen van relaties met moskeeën. Een respondent zou niet weten wat nodig is. Twee respondenten verwijzen in hun antwoorden naar de doelgroep zelf. "De behoefte moet ook aan de andere kant gevoeld worden" en "open houding, houden aan afspraken, bereikbaar zijn". Een respondent heeft meer kennis nodig van wat er zoal gebeurt. Daarnaast zou een introductie bij de mensen van de moskeeorganisatie nuttig zijn, volgens deze respondent. "Het zou een hoop helpen als we contact zouden hebben met degenen die daar het vrijwilligerswerk, voor zover dat bestaat, organiseren. Kortom: een introductie. Ik denk dat de rest dan wel vanzelf komt."
8.6. Ontwikkelingen De vraag welke actuele en toekomstige ontwikkelingen van invloed (kunnen) zijn op de relatie van de lokale vrijwilligersinfrastructuur met moskeeorganisaties, leverde drie reacties op. Een respondent denkt dat aardbevingen of andere rampen in de landen van herkomst kunnen leiden tot meer samenwerking, groepsbinding en inzet. Een andere respondent ziet mogelijkheden als aan iedereen met een uitkering van Sociale Zaken een traject wordt voorgelegd. Vrijwilligerswerk bij bedoelde organisaties wordt dan mogelijk een onderdeel van dit traject. Het zou dan wel duidelijker moeten worden in welke mate en vorm er vrijwilligerswerk gedaan wordt in bedoelde organisaties. Het cultuurverschil kan met zich meebrengen dat werkzaamheden ten dienste van de moskee of cultureel-maatschappelijke organisaties vaak niet als vrijwilligerwerk ervaren wordt. Dat maakt de groep niet of lastig bereikbaar. ("Ze regelen hun zaakjes zelf wel en hebben ons daar blijkbaar niet voor nodig.") De derde respondent signaleert een kentering binnen moskeebesturen: "Jonge, ambitieuze en goed opgeleide bestuurders doen hun intrede. Dat kan gunstig werken voor het vrijwilligerswerk in moskeeën. Deze nieuwe bestuurders kennen vaak het vrijwilligerswerk al en zijn goed in het netwerken met Nederlandse instellingen."
pagina 78
8.7. Samenvatting De ervaringen van een kleine groep lokale steunpunten vrijwilligerswerk met moskeeën en moskeegelieerde organisaties zijn beperkt. De contacten zijn meestal incidenteel van aard en leiden (nog) niet tot duurzame relaties. Het leggen van contacten gaat moeizaam en kost veel tijd. Als iets gezamenlijk wordt ondernomen, zijn de ervaringen tamelijk positief. Er is animo om deze doelgroep als klant te hebben, maar de houding van de meeste respondenten is passief: een moskee ziet men als vrijwilligersorganisatie en net als andere vrijwilligersorganisaties kan deze terecht bij het steunpunt. Er is beperkt zicht op de maatschappelijke activiteiten en de organisatie van het vrijwilligerswerk in moskeeverband. Voor het opbouwen van een goed contact met de doelgroep is volgens respondenten tijd nodig, introductie bij de moskeeorganisatie en een actievere houding van de doelgroep zelf.
Nederlandse vrijwilligers in de moskee In 2003 heeft Amsterdamse vrijwilligersvacaturebank Regio Nieuw West een aantal Nederlandse vrijwilligers bemiddeld naar het Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum (ISCC). Het ISCC is gelieerd is aan de El Oumma Islamia-moskee en organiseert veel activiteiten vooral voor islamitische, met name Marokkaanse inwoners in de buurt, maar ook voor andere organisaties en burgers. Het gaat over de volgende activiteiten: Nederlandse taallessen, naailessen, naschoolse opvang van kinderen en sportactiviteiten. Bij het ontstaan van het contact tussen de organisaties speelde het stadsdeel Slotervaart/ Overtoomse Veld een belangrijke rol. De Nederlandse vrijwilligers geven taallessen. Een voorwaarde bij deze bemiddeling was dat de vrijwilligers een vast aanspreekpunt hebben. Op dit moment wordt gekeken of het mogelijk is om een adviestraject van Gilde te starten ter versteviging van het bestuur van het ISCC.
pagina 79
9. RESULTATEN EN AANBEVELINGEN In dit hoofdstuk worden aan de hand van de onderzoeksvragen de belangrijkste resultaten van het onderzoek op een rijtje gezet. Op basis hiervan worden aanbevelingen gedaan.
9.1. Resultaten - Welke maatschappelijke activiteiten ontplooien moskeeën en moskeegelieerde organisaties ten aanzien van de eigen gemeenschap/achterban en hun omgeving en wat is de omvang van deze activiteiten? • De meeste moskeeën (94) organiseren diverse activiteiten en programma’s, naast de puur religieuze
activiteiten: van sociaal-culturele activiteiten tot educatieve activiteiten, van sportieve en recreatieve activiteiten in eigen kring tot interculturele en interreligieuze activiteiten voor een brede doelgroep. Een deel van deze activiteiten wordt structureel dan wel periodiek georganiseerd in de vorm van een cursus van enkele weken of maanden, een andere deel vindt eenmalig plaats. • De educatieve activiteiten nemen naast de interreligieuze en interculturele activiteiten een prominente
plaats in binnen het geheel van maatschappelijke activiteiten. Deze activiteiten zijn vooral gericht op integratie in de Nederlandse samenleving. • De moskeeën bereiken in toenemende mate een gemengde doelgroep met hun activiteiten. Hierbij gaat de
meeste aandacht uit naar jongeren en kinderen: activiteiten voor vrouwen en ouderen zijn (nog) in bescheiden mate ontwikkeld. • Hoewel moskeeën vooral gericht zijn op de eigen gemeenschap en leden, zijn ze steeds meer geïnteresseerd
in interculturele en interreligieuze activiteiten. Via samenwerking met andere religieuze groepen willen zij de communicatie en het begrip tussen groepen bevorderen. De helft van de onderzochte moskeeën deed mee aan dialoogbijeenkomsten. Bijna tweederde van de moskeeën organiseert regelmatig open dagen voor buurtbewoners en geeft informatie over de islam in het algemeen en over de eigen activiteiten. De helft van de moskeeën doet de deuren open tijdens Ramadanperiode en nodigt buurtbewoners en personen van instellingen uit voor een iftar-programma. • Meer dan de helft van de imams heeft een vaste werkbetrekking en is van plan voorgoed in Nederland te
blijven. De rest heeft een tijdelijke status in Nederland en gaat terug naar het land van herkomst wanneer de werkbetrekking wordt beëindigd. De gemiddelde werkduur van imams is vijf jaar en gemiddelde verblijfsduur ligt op circa acht jaar. De werkperiode van de imams die werkzaam zijn in de Turkse Diyanetmoskeeën ligt onder het gemiddelde vanwege het feit dat zij een tijdelijke status in Nederland hebben. De gemiddelde leeftijd van imams is 41 jaar. De helft van de imams is jonger dan dit gemiddelde. Bijna driekwart van de imams heeft een universitaire theologische opleiding gevolgd. De Marokkaanse imams hebben vaker een traditionele theologische opleiding in seminarieverband gevolgd. Een vierde deel van de imams heeft een inburgeringcursus gevolgd en bijna een zelfde aantal volgt deze nu. Bijna eenderde van de imams spreekt volgens de bestuurder goed tot redelijk Nederlands; de rest een beetje of helemaal niet. Bijna alle imams doen naast hun reguliere werk als religieuze voorganger ook andere werkzaamheden zoals opvoedingsondersteuning, geestelijke verzorging, maatschappelijke activiteiten, relatiebemiddeling enz. - Zijn er verschillen tussen moskeeën en moskeegelieerde organisaties in de aard en omvang van de maatschappelijke activiteiten en zo ja, welke variabelen hangen samen met die verschillen? • Moskeeorganisaties kunnen in drie categorieën worden ingedeeld: "maatschappelijke moskeeën" (MM),
"beperkt maatschappelijke moskeeën" (BMM) en "religieuze moskeeën" (RM). In het onderzoek zijn 53 organisaties MM’s, 26 RM’s en 41 BMM’S.
pagina 80
• De verschillen tussen verschillende typen moskeeën hangen met name samen met de etniciteit, sociaal-
politieke stroming, leeftijd van bestuurders, imams en achterban, de organisatievorm (wel of niet hebben van doelgroepenorganisaties) en de contacten met buurtorganisaties en gemeenten. • Er zijn niet alleen verschillen in de omvang van de maatschappelijke activiteiten tussen de drie categorieën
moskeeën; ook in het type activiteiten is onderscheid te vinden. Marokkaanse moskeeën organiseren bijvoorbeeld vaker cursussen in de eigen taal voor kinderen en ouderen (alfabetisering), terwijl Turkse moskeeën meer doen aan feestelijke activiteiten op het sociaal-culturele vlak. Een andere voorbeeld is dat Turkse moskeeorganisaties vaker activiteiten hebben op het gebied van ICT, sport, interreligieuze activiteiten en huiswerkbegeleiding. • Turkse moskeeën met een jong bestuur, jonge imam en jonge achterban zijn relatief het meest maatschappelijk
actief. De generatiewisseling lijkt de motor van verandering bij moskeeorganisaties. - Wat is de omvang en aard van het vrijwilligerswerk in de betreffende moskeeorganisaties? • Binnen de onderzochte moskeeën en moskeegelieerde organisaties zijn in totaal ongeveer 5000 vrijwilligers
actief. Het gemiddelde aantal vrijwilligers per moskee is 41: dat is 5 procent van de eigen gemeenschap en 10 procent van het eigen contributiebetalende ledenbestand. Wanneer deze gegevens worden gegeneraliseerd tot ongeveer 400 moskeeën in het land, dan zijn 16.000 vrijwilligers actief in moskeeverband. • Bijna alle moskeeën worden bestuurd door mannen. Jongeren in Nederland geboren zijn beperkt actief in
moskeebesturen (5%), al neemt hun inbreng de laatste jaren toe. Zij zijn verder vooral actief binnen een moskeegelieerde jongerenorganisatie. De helft van de moskeeën heeft een dergelijke jongerenorganisatie. • Hoewel de vrouwen niet direct in de moskeebesturen vertegenwoordigd zijn, nemen zij een eigen positie in
door het vormen van een vrouwenwerkgroep- of afdeling of door het oprichten van een zelfstandige vrouwenorganisatie. Een vierde van de moskeeën heeft een dergelijke structuur: dit zijn meestal Turkse moskeeën. Bij de andere moskeeën zijn vrouwen minder georganiseerd. • Het opleidingsniveau van moskeebestuurders wijkt niet af van het beeld van de gehele vrijwilligersgroep:
de meeste bestuurders hebben een opleiding genoten op het niveau van VO en BO. Het aandeel hoogopgeleiden is klein (14%). • De gemiddelde leeftijd van de bestuurders van de Marokkaanse moskeeën ligt hoger in vergelijking met die
van moskeeën in de overige groepen. • De vrijwilligers actief in moskeeverband kunnen getypeerd worden als relatief laagopgeleide mannen.
De hoogopgeleide vrijwilligers (17%) en ongeschoolden zijn in de minderheid (7%). De vrijwilligers zijn met name mannen van de eerste en ‘anderhalve generatie"; de tweede generatie, in Nederland geboren en getogen, en vrouwen vormen een minderheid. • De meeste gangbare wervingskanalen zijn zelfmelding en werving vanuit de achterban (ongeveer in gelijke
verhouding). De wervingsstrategie van Turkse en Marokkaanse organisaties is verschillend: de eerste groep benadert zelf de vrijwilligers uit de achterban, terwijl de tweede groep vooral vrijwilligers binnen krijgt via zelfmelding. • Weinig moskeeën hebben specifiek beleid ten aanzien van het vrijwilligerswerk. De meeste moskeeorganisaties
bieden hun vrijwilligers vooral een prettige werksfeer; de andere beleidsinstrumenten (begeleiding, onkostenvergoeding, scholing enz.) komen weinig voor.
pagina 81
• Ruim de helft van de moskeeorganisaties krijgt in beperkte mate ondersteuning van hun lokale, regionale en
landelijke koepelorganisaties. Professionele ondersteuning vanuit algemene organisaties komt nauwelijks voor. - Welke vraagstukken en/of knelpunten bestaan binnen de moskeeorganisaties en wat is hun behoefte aan ondersteuning bij de maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk? • De meerderheid van moskeeën heeft op dit moment geen moeite om vrijwilligers te vinden. De behoefte aan
vrijwilligers (met name hoogopgeleiden) neemt toe. De reden hiervoor is dat moskeeorganisaties hun activiteiten willen uitbreiden en projecten ontwikkelen die vrijwilligers met specifieke kwaliteiten vereisen. Bijna eenderde van de moskeeën heeft nu al moeite met het vinden van nieuwe vrijwilligers. • De moskeeorganisaties ervaren vooral knelpunten op het gebied van public relations en imago, huisvesting,
financiële middelen en administratie. Zij verwachten dat deze problemen in de komende tijd groter zullen worden. • 78% van de moskeeorganisaties heeft een relatie met de gemeente; zij ervaren deze contacten over het
algemeen als positief. Eenderde is niet tevreden over het contact met de gemeente: de meest genoemde redenen voor ontevredenheid zijn onvoldoende medewerking in verband met huisvestingszaken en de subsidieverlening voor maatschappelijke activiteiten en onvoldoende medezeggenschap. - In hoeverre verschillen gemeenten onderling wat betreft hun politieke visie en beleid ten aanzien van de maatschappelijke rol van moskeeën (en specifiek de functie van het vrijwilligerswerk daarbinnen)? Waar bevinden zich kansen en aanknopingspunten voor samenwerking tussen moskeeën en gemeenten? • De gemeentelijke visie op moskeeën kent twee uitersten: de moskee als religieus instituut en de moskee als
een maatschappelijke organisatie. In het tweede geval is de moskee een zelforganisatie met een grote achterban, die in een goede afstemming met professionele welzijnsorganisaties kan bijdragen aan een dekkend voorzieningaanbod. De gemeente zal de moskee dan bovendien zien als partner in integratieprocessen. • Gemeenten werken aan de uitbouw van hun contacten met moskeeorganisaties, het verzamelen van informatie
en aan de vormgeving van hun beleid t.a.v. moskeeën en moskeegelieerde organisaties. • De ervaringen van lokale steunpunten vrijwilligerswerk met moskeeën en moskeegelieerde organisaties zijn
beperkt. Contacten zijn meestaal incidenteel van karakter en leiden (nog) niet tot duurzame relaties. Het leggen van contacten gaat moeizaam en kost veel tijd. Als iets gezamenlijk ondernomen wordt, zijn de ervaringen tamelijk positief. Er is animo om deze doelgroep als klant te hebben, maar de houding van de meeste respondenten is passief.
9.2. Aanbevelingen Ten aanzien van de maatschappelijke activiteiten van moskeeën Veel moskeeën zijn maatschappelijk actief. Gemeenten en algemene organisaties moeten bepalen of zij vanwege deze maatschappelijke rol van moskeeorganisaties (intensiever) met hen willen samenwerken. Zo ja, welke belemmeringen zij momenteel ervaren in de relatie met moskeeorganisaties. Gemeenten dienen overigens te bezien of zij bereid zijn de maatschappelijke activiteiten van moskeeorganisaties (financieel) te ondersteunen en zo ja, onder welke voorwaarden. Een louter instrumentele benadering vanuit de overheid, waarin de moskee ‘ingeschakeld’ wordt als ‘integratieinstrument’, tast het bestaansrecht en de geloofwaardigheid van de moskeeorganisatie en de moskeegemeenschap aan. Anders ligt het wanneer de moskeegemeenschap en -organisatie vanuit een eigen overtuiging maat-
pagina 82
schappelijke vraagstukken oppakken. In die hoedanigheid maken zij deel uit van het brede maatschappelijke middenveld (civil society), waarin belangenverenigingen, ideële organisaties, zelforganisaties en dergelijke ieder op eigen wijze bijdragen aan sociale cohesie en andere maatschappelijke doelen. Moskeeën kunnen dan partners zijn van de (lokale) overheid: de activiteiten passen binnen de doelen die de politiek heeft geformuleerd. Uit gesprekken blijkt dat veel ‘religieuze moskeeën’ wel maatschappelijk actiever willen zijn, maar niet de mogelijkheden hebben/kennen om dit te doen (bijvoorbeeld door gebrek aan inhoudelijke deskundigheid, ruimte of financiële middelen). Moskeebesturen weten vaak niet hoe ze projecten moeten ontwikkelen en laten financieren uit fondsen of door lokale en provinciale overheden. Er is behoefte aan meer praktische ondersteuning op het gebied van administratie, automatisering en financiën, maar ook aan inhoudelijke ondersteuning bijvoorbeeld op het gebied van integratie en vrouwenemancipatie. Een extra belemmering bij het (verder) ontwikkelen van de maatschappelijke rol van moskeeën is het gebrek aan afstemming tussen de moskeeën onderling, alsmede misverstanden ten gevolge van wederzijds gebrek aan kennis. Algemene (welzijns)instellingen kunnen de moskeeorganisaties ondersteunen bij hun activiteiten en het opstellen van subsidieverzoeken. Beroepskrachten van algemene welzijnsinstellingen in de (deel)gemeenten zouden moskeevrijwilligers meer kunnen bedienen met informatie en advies, bijvoorbeeld door een wekelijks spreekuur. Deze informatieverschaffing en contacten kunnen ook leiden tot meer gezamenlijke activiteiten en een andere prioriteitstelling bij de algemene instellingen. De (deel)gemeenten zouden de samenwerking tussen moskeeën, inclusief hun sociaal-culturele centra, en de algemene instellingen kunnen stimuleren. Veel moskeebestuurders spreken niet alleen van een verkeerd beeld van moskeeën bij ‘gewone’ Nederlanders, maar ook bij gemeenteambtenaren en welzijnwerkers. Deze zouden ze slechts zien als gebedsruimten. Bovendien hebben volgens de bestuurders sommigen het idee dat moskeeën bolwerken zijn van fundamentalisten en conservatieve moslims. Door deze beeldvorming voelen de moskeebestuurders zich benadeeld en achtergesteld in de wereld van sociaal-cultureel werk. Voor deze beeldvorming zijn ook moskeeën verantwoordelijk: zij zijn niet duidelijk in hun pr.-beleid en de contacten met de buitenwereld. Zo kunnen buitenstaanders moeilijk contact leggen met de bestuursleden omdat ze moeilijk bereikbaar zijn. Om pr-vraagstukken en daarmee ook problemen rondom beeldvorming aan te pakken, is het raadzaam een specifieke cursus op dit vlak te organiseren voor bestuursleden die verantwoordelijk zijn voor de pr- en contacten met de buitenwereld. Een (deel)gemeente zou anderzijds regelmatig een werkbezoek kunnen brengen aan moskeeorganisaties, om zich (nader) te oriënteren op het werk van moskeeorganisaties, om problemen te bespreken en bijvoorbeeld het subsidiebeleid toe te lichten. Voor functionarissen van (deel)gemeenten kan een cursus over de islamitische cultuur en de rol van de moskee als islamitisch sociaal-cultureel centrum zinvol zijn. De gemeente subsidieert christelijk en humanistisch maatschappelijk activeringswerk (MA-werk). Onder MA-werk wordt verstaan het ondersteunen en activeren van groepen vrijwilligers die zich inzetten voor mensen in een achterstandsituatie: een voorbeeld is het werk van de Pauluskerk in Rotterdam. Aan een dergelijke tweede lijnsfunctie is ook bij de moskeeën behoefte voor de werving en de training van vrijwilligers ten behoeve van specifieke projecten om probleemjongeren uit de eigen kring op te vangen. Stichting IHSAN zou zo’n maatschappelijke activeringsfunctie kunnen ontwikkelen. IHSAN werkt samen met de plaatselijke en regionale koepelorganisaties. Mede daarom zou het beter zijn als er op termijn zelfstandig islamitisch MA-werk komt in grote steden. Een plaatselijke organisatie heeft bovendien als voordeel dat deze zich geheel op die taak kan concentreren en sneller kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Een betere samenwerking tussen deelgemeente, welzijnsinstellingen en moskeeën kan er toe leiden dat de moskeeën ruimte buiten het moskeegebouw aangeboden krijgen voor hun activiteiten en daardoor minder behoefte hebben om te verhuizen. Wijkgebouwen, scholen en buurthuizen zouden vaker hun deuren kunnen openen voor de activiteiten van deze groep. Gemeentelijke instellingen met een grote zaal, waaronder bibliotheken en theaters zouden meer ruimte moeten kunnen inbouwen voor het verhuren van een zaal tegen een non-profit tarief.
pagina 83
Uit het onderzoek blijkt dat er een positief verband bestaat tussen de maatschappelijke rol van moskeeën en het feit dat de imam een inburgeringcursus heeft gevolgd. De vrijwillige deelname van imams in de groep ‘oudkomers’ aan een inburgeringscursus kan gestimuleerd worden door een beter op hen afgestemde variant te organiseren. Ook moskeebestuurders hebben behoefte aan een op hun situatie toegeschreven inburgeringcursus en Nederlandse les. Gezien de grote behoefte aan inburgeringcursussen bij imams en moskeebesturen deze groep voorrang geven bij het volgen van dergelijke cursussen, vanwege hun sleutelpositie in de moslimgemeenschap. Er wordt door de moskeeorganisaties geen speciale aandacht besteed aan probleemjongeren, zoals drop-outs of drugsgebruikers. Instellingen voor jeugdhulpverleningen zouden veel meer met moskeeën kunnen samenwerken om jongeren op het goede spoor te houden of weer te krijgen. De moskeeën kunnen problemen vroegtijdig signaleren en de jeugdhulpverlening introduceren bij gezinnen. In de moskeeën komen veel islamitische ouderen die weinig afweten van de Nederlandse gezondheidszorg. Bijna alle moskeeën hebben een ontmoetingsruimte voor ouderen. De moskee blijkt voor de ouderenzorg een goede plaats te zijn voor voorlichting. Het ouderenwerk zou vaker voorlichting kunnen geven in moskeeën en/of moskee gebruiken om voorlichting op een andere locatie aan te kondigen over de mogelijkheden van de Nederlandse ouderenzorg. De moskeebesturen die een intermediaire rol ambiëren zouden meer tijd moeten investeren in contacten met de ouderenzorg. De moskeeën en de met hen verbonden sociaal-culturele centra worden meestal geleid door mannen. Voor meisjes is de kloof tussen thuiswereld en de buitenwereld groter dan voor jongens. De vrouwenafdelingen spelen in een aantal gevallen een intermediaire rol bij het oplossen van persoonlijke problemen bij vrouwen en meisjes. Zij kunnen een bijdrage leveren aan de emancipatie van vrouwen, mits zij steun krijgen van organisaties die daarmee bezig zijn. Nagegaan kan worden of gevestigde organisaties meer emancipatiebevorderende activiteiten voor moslimvrouwen op kunnen zetten, in samenwerking met de vrouwengroepen van de moskeeën.
Ten aanzien van het vrijwilligerswerk in moskeeverband Bijna het gehele bestuurlijke en uitvoerende werk binnen moskeeorganisaties wordt uitgevoerd door vrijwilligers. We kunnen de moskeeën en moskeegelieerde organisaties dan ook beschouwen als vrijwilligersorganisaties. Het onderzoek laat een aantal sterke aspecten zien ten aanzien van de vrijwillige inzet in moskeeverband: • Een kleine groep zeer betrokken en actieve vrijwilligers, voor de diverse bestuurlijke en (basale) uitvoerende werkzaamheden van de moskeeorganisatie. • Een grote betrokken achterban, met de actieve bereidheid allerlei voorkomende ‘hand- en spandiensten’ te vervullen. • De ambitie bij veel bestuurders om de organisatie en uitvoering van het vrijwilligerswerk goed/beter te laten verlopen. • Het bestaan van aparte jongeren- en vrouwenorganisaties danwel jongeren- en vrouwengroepen, als uiting van een emancipatiewens in woord én daad (dus: vrijwillige inzet). • Het gegeven dat de Turkse islam een aantal sociaal-politieke stromingen kent en te maken heeft met een onderlinge ‘concurrentie’. Er is behoefte aan interne samenhang én er bestaat de ambitie zich positief te onderscheiden van andere organisaties: voldoende (georganiseerde) vrijwillige inzet is van belang. • De constatering dat Marokkaanse jongeren nadrukkelijk aangeven zich actief (bestuurlijk) te willen inzetten voor hun belangen. Het vrijwilligerswerk in moskeeverband zal op de middenlange termijn waarschijnlijk echter ook te maken krijgen met afnemende sociale cohesie, toenemende individualisering, secularisatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Het is dan ook te verwachten dat de motivatie van (potentiële) vrijwilligers in de loop der tijd verandert. Het sterke idealisme dat product is van een sterke identificatie met en betrokkenheid bij de eigen groep zal mogelijk afnemen en een nieuw type vrijwilliger met sterkere ‘egoïstische motieven’ zal zich aandienen:
pagina 84
vrijwilligerswerk doen om ervaring op te doen, vanwege de netwerken e.d. Nu al spreken de moskeebestuurders over een dalende idealisme van jongere generaties. Er is ook sprake van veranderingen aan de vraagzijde, in de behoefte aan vrijwillige inzet. De behoefte aan vrijwillige inzet neemt toe naarmate een moskee meer maatschappelijke functies heeft. Deze moskeeën stellen ook hogere kwaliteitseisen aan de vrijwilligers in verband met het karakter van het werk dat zij moeten verrichten. Weliswaar krijgen religieuze moskeeën meer vrijwilligers in huis door middel van zelfaanmelding, maar deze zijn vaak niet hoog opgeleid en worden vooral ingezet ten behoeve van functies die geen specifieke kennis en vaardigheden vragen. De vraagstukken en knelpunten die de moskeeorganisaties ervaren rondom de uitvoering en organisatie van het vrijwilligerswerk lijken voor een deel overeen te komen met de vraagstukken en knelpunten van autochtone leden/achterban-/belangenorganisaties (de zogeheten ‘voor-en-door-ons’ organisaties). Moskeeorganisaties kunnen daarom ook leren van vergelijkbare autochtone organisaties in het vinden van antwoorden op en oplossingen voor de huidige dan wel toekomstige problematiek. Instituten als CIVIQ en IHSAN, samen met de koepelorganisaties, kunnen hier een belangrijke toegevoegde waarde hebben. Hoewel moskeeorganisaties ook vrijwilligersorganisaties zijn maken ze zelden gebruik van het brede scala aan voorzieningen voor vrijwilligersorganisaties die Nederland rijk is, waaronder bijvoorbeeld de mogelijkheden voor scholing en begeleiding. Door zich, indien gewenst, allereerst te profileren op een voor de Nederlandse samenleving herkenbare manier en door zich vervolgens te oriënteren op partijen en mogelijkheden in de eigen omgeving, kan verandering komen in deze situatie. Het wegvallen van enkele enthousiaste vrijwilligers betekent gewoonlijk het verdwijnen van activiteiten. Een deel van de moskeeorganisaties kampt nu al met een tekort aan vrijwilligers en/of verwacht dat hiervan sprake zal zijn in de naaste toekomst. De moskeeën hebben meer en meer behoefte aan hoogopgeleide vrijwilligers om te professionaliseren, zowel op het niveau van bestuur als op het niveau van uitvoering. Voor jongere bestuurders en uitvoerende vrijwilligers (leeftijd van achterban, bestuur en overige vrijwilligers blijkt een sterk bepalende factor te zijn in relatie tot de maatschappelijke oriëntatie van de moskee), spelen belemmeringen als taal- en onderhandelingsvaardigheden minder sterk; toch voelen ook zij op dit vlak vaak nog een achterstand op het gebied van communicatie- en onderhandelingsvaardigheden ten opzichte van Nederlandse professionals. Moskeeorganisaties zouden systematischer kunnen werken aan het ‘vinden en binden’ van vrijwilligers. De werving vanuit de achterban kan sterk gericht zijn op jongere generaties en/of het vrouwelijk geslacht: hun aandeel in het vrijwilligersbestand is immers nog klein. De huidige vrijwilligers kan specifieke bijscholing aangeboden worden. Voor externe ondersteuning kan een moskeeorganisatie terecht bij een lokaal steunpunt voor vrijwilligerswerk. Dit kan behulpzaam zijn bij het bemiddelen van vrijwilligers, via scholing en training en door middel van advisering over vrijwilligersbeleid en bredere organisatievraagstukken. Omdat lokale steunpunten voor vrijwilligerswerk (nog) vaak een passief-vraaggerichte werkwijze hanteren, is het moskeeorganisaties aan te beleven zinnig zelf initiatief te nemen in het verkrijgen van ondersteuning en opzoeken van samenwerking. Door een goede samenwerking met autochtone instellingen (scholen, welzijnsinstellingen steunpunten vrijwilligerswerk maar ook bedrijven) kunnen ook Nederlandse vrijwilligers aangetrokken worden voor activiteiten als Nederlandse taalles, huiswerkbegeleiding enz. Ook in dit geval dienen moskeeorganisaties rekening te houden met mogelijk ándere motieven, verwachtingen en mogelijkheden in vergelijking tot de huidige vrijwilligers.
pagina 85
9.3. Terug naar de hypothesen Met betrekking tot de kenmerken en maatschappelijke activiteiten van moskeeën en het beleid van de lokale overheid ten aanzien van moskeeorganisaties waren de volgende hypothesen geformuleerd: - Etnische groepen en stromingen leiden tot verschillen ten aanzien van de omvang van de maatschappelijke activiteiten en het vrijwilligerswerk in moskeeverband. - Als jongeren een belangrijke plaats innemen in het bestuur van de moskeeorganisaties, heeft deze organisatie vaker een maatschappelijke rol en heeft zij meer vrijwilligers in huis. - Moskeeën met veel jongeren in hun gemeenschap zijn genoodzaakt de maatschappelijke problemen van jongeren aan te pakken en organiseren daarom veel sociaal-culturele en educatieve activiteiten. - Imams die langer in Nederland verblijven en deelnemen aan inburgeringcursussen stimuleren vaker nietreligieuze activiteiten van de moskee. - De moskeeën in grote steden wijken af wat betreft de omvang en de aard van vrijwilligerswerk en maatschappelijke activiteiten ten opzichte van moskeeën in kleinere steden. - Moskeeën die tevreden zijn over de relatie en de samenwerking met de gemeente ten aanzien van het ontwikkelen van maatschappelijke activiteiten behoren tot de moskeeën die maatschappelijk het meest actief zijn. - Moskeeën die subsidie krijgen ontplooien meer participatiebevorderende en educatieve activiteiten. - Moskeeën die samenwerken met maatschappelijke organisaties scoren hoog wat betreft de omvang van maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk. - Moskeeën die ondersteuning krijgen vanuit lokale, regionale en/of landelijke organisaties hebben betere resultaten dan andere moskeeën. De eerste hypothese veronderstelt een verband tussen de etnische en sociaal-politieke achtergronden van de moskeeën en hun maatschappelijke rol. De onderzoeksresultaten bevestigen deze hypothese. Turkse moskeeorganisaties en moskeeën in de groep ‘overige’ blijken meer maatschappelijke activiteiten te organiseren en een groter vrijwilligersbestand te hebben dan Marokkaanse moskeeorganisaties. De sociaal-politieke identiteitsverschillen binnen de Turkse groep vertonen eveneens een verband met de maatschappelijke oriëntatie van een moskeeorganisatie. De tweede hypothese wordt deels bevestigd. De samenstelling van besturen van moskeeën wat betreft leeftijd lijkt een significante factor te zijn voor hun maatschappelijke oriëntatie. Onder de ‘jonge moskeebesturen’ vinden we een groter aantal maatschappelijke moskeeën. Er is geen duidelijk verband te vinden tussen de mate van maatschappelijke oriëntatie en de omvang van het vrijwilligersbestand. De derde hypothese wijst op een verband tussen de leeftijd van de achterban en de maatschappelijke oriëntatie van een moskee. Deze hypothese wordt volledig bevestigd: moskeeorganisaties met een jongere achterban zijn maatschappelijk actiever. De vierde hypothese gaat in op de invloed van de imam en veronderstelt een verband tussen de mate van inburgering van de imam en de maatschappelijke oriëntatie van de moskee. Het onderzoek laat zien dat eerder sprake lijkt van een omgekeerd verband dan verondersteld: de imams die korter dan 5 jaar in Nederland zijn, zijn relatief meer werkzaam in maatschappelijke moskeeën. Imams die een inburgeringcursus hebben gevolgd en volgens hun bestuurder redelijk Nederlands spreken, zijn meer te vinden in (beperkt) maatschappelijke moskeeën. De mate van inburgering is dus mogelijk meer van invloed dan hun verblijfsduur in Nederland. Daarmee wordt de vierde hypothese deels bevestigd en deels niet. De vijfde hypothese veronderstelt dat moskeeorganisaties in de grotere steden meer maatschappelijk actief zijn dan die in kleinere gemeenten. Deze stelling wordt bevestigd door de onderzoeksresultaten. De zesde hypothese wordt ook bevestigd door het onderzoek. De (beperkt) maatschappelijke moskeeën hebben relatief meer contacten met hun sociaal-politieke omgeving en zijn over het algemeen tevreden over de relatie met de gemeenten.
pagina 86
Hypothese zeven stelt dat moskeeorganisaties die een subsidierelatie hebben met de gemeente een grotere maatschappelijke oriëntatie innemen. In het onderzoek hadden slechts enkele moskeeën een subsidierelatie (structureel dan wel incidenteel) met de gemeente. Bij hen is een positief verband te zien tussen de subsidierelatie en maatschappelijke oriëntatie; zij bleken bovendien tevreden over de relatie met de gemeenten. Daarmee wordt hypothese zeven (voorzichtig) bevestigd. Hypothese acht veronderstelt een positief verband tussen de maatschappelijke oriëntatie van een moskee en eventuele samenwerking met de algemeen maatschappelijke organisaties. Deze hypothese wordt bevestigd (zie ook hypothese zes). Hypothese negen gaat over de professionele ondersteuning die moskeeën eventueel krijgen en het effect op hun resultaten. In het onderzoek geeft bijna eenderde van de moskeeën aan dat zij ondersteuning krijgt van lokale, regionale en/of landelijke organisaties. Het zijn meestal eigen koepelorganisaties en soms ook Nederlandse algemene instellingen. We zien dat deze moskeeorganisaties relatief meer maatschappelijke activiteiten organiseren. Of er een positief verband is tussen het krijgen van ondersteuning en het effect op de resultaten van een moskeeorganisatie is echter niet vast te stellen.
9.4. Een blik vooruit In het algemeen is te constateren dat het onderzoek in ruime mate antwoord heeft gegeven op de onderzoeksvragen 1, 2 en 3. De vraagstukken en knelpunten die moskeebesturen momenteel ervaren dan wel verwachten voor de naaste toekomst zijn in beeld gebracht, evenals de behoefte van moskeeorganisaties aan ondersteuning bij hun werk (onderzoeksvraag 4). Meer objectieve conclusies zijn niet te trekken: het aantal interviews met moskeebestuurders is daarvoor te beperkt geweest en de analyse van de moskeeorganisatie niet diepgaand genoeg. Op onderzoeksvraag 5 is geen representatief antwoord te geven omdat uiteindelijk gekozen is voor interviews met en een beleidsanalyse van slechts zes gemeenten. Een goede vergelijking tussen gemeentebeleid is daardoor niet mogelijk. Uitspraken over kansen en aanknopingspunten voor (succesvolle) samenwerking tussen moskeeën en gemeenten zijn beperkt mogelijk: niet nadrukkelijk is onderzocht in welke gemeenten sprake is van een goede dan wel minder goede relatie tussen beide partijen en wat hiervoor de verklarende factoren zijn. Bovenstaande constateringen geven aan dat enkele vervolgactiviteiten van veel waarde zijn: • De in onderhavig onderzoek gehanteerde methodiek bood geen mogelijkheid tot analyse van de concrete interactie tussen een gemeentelijke overheid en lokale moskeeorganisaties. Wat willen de beide partijen van/met elkaar en hoe verloopt vervolgens de interactie, met welke resultaten? (ter stimulering en ontwikkeling van de maatschappelijke rol van moskeeën) • Het uitgevoerde onderzoek naar gemeentelijk beleid ten aanzien van moskeeorganisaties is beschrijvend van aard en niet representatief. Een kwantitatief onderzoek kan zicht geven op de verschillen in visie en beleid van de Nederlandse gemeenten. • Een deel van de moskeeorganisaties lijkt gebaat te zijn bij professionele ondersteuning op het gebied van vrijwilligersbeleid en -management. Daarbij is te leren van ervaringen, werkwijzen, methodieken en strategieën van organisaties in ándere sectoren van het vrijwilligerswerk. Door middel van pilots zijn enkele moskeeorganisaties, variërend van etniciteit en ontwikkelingsfase, te begeleiden in dit proces: de opgedane kennis kan vervolgens breder verspreid worden. • Meer incidentele vrijwillige inzet binnen moskeeverband heeft nu geen expliciete aandacht gekregen. Het fenomeen ‘vrijwilligerswerk’ of ‘vrijwillige inzet’ is echter dynamisch en ontwikkelt zich in diverse richtingen en binnen verschillende verbanden. Onze inschatting is dat moslimvrijwilligers relatief veel, en bovendien in toenemende mate, eenmalige activiteiten uitvoeren: wat betekent dat voor het daadwerkelijk (kunnen gaan) realiseren van de maatschappelijke rol van de moskeeorganisatie?
pagina 87
pagina 88
BIJLAGE 1. Vijf portretten van moskeeorganisaties In de tweede fase van het onderzoek zijn gesprekken gevoerd met een vijftal Turkse en Marokkaanse moskeeën in verschillende steden. Drie zijn maatschappelijk georiënteerde Turkse moskeeën van verschillende koepels: de moskee van Stichting Ayasofya, gevestigd in Rotterdam en behorend tot de Milli Görüs-beweging, de moskee Ulu Camii in Bergen op Zoom en aangesloten bij Diyanet en de moskee behorend bij de Stichting Islamitisch Centrum, gevestigd in Enschede en aangesloten bij de SICN. De Marokkaanse moskeeën zijn eveneens maatschappelijk georiënteerd: de moskee Nour, één van de drie Marokkaanse moskeeën in Gouda, en de Masjid El Islam moskee in Den Haag. De interviews zijn verwerkt tot onderstaande portretten. Daarbinnen zijn twee persoonlijke beschrijvingen van vrijwilligers opgenomen.
A. ROTTERDAM: Turkse moskee Ayasofya (Milli Görüs) Achtergrond Stichting Ayasofya is een actieve Turkse organisatie binnen de deelgemeente Delfshaven te Rotterdam. Zij is één van de drie in Rotterdam gevestigde organisaties van de Milli Görüs-beweging. Stichting Ayasofya is in 1989 opgericht als moskee aan de Mathenesserdijk en groeide snel uit tot een sociaal-cultureel centrum. De oprichting van een aantal dochterorganisaties droeg bij aan deze ontwikkeling. Sinds oktober 1990 werken de volgende organisaties samen binnen Stichting Ayasofya: - Stichting Jongeren (gericht op jongeren van 17 t/m 25 jaar) - Stichting Jongerenclub Ayasofya (gericht op de jeugd van 8 t/m 16 jaar) - Stichting Vahdet (organisatie van meisjes en vrouwen) - Stichting Regenboog (theatergroep van jongeren) - Studenten Unie Nederland (lokale afdeling van landelijke studentenorganisatie SUN) De centrale doelstelling van Stichting Ayasofya is het realiseren van en zorgdragen voor optimale participatie van de Turkse gemeenschap in de deelgemeente Delfshaven. Alle doelgroepenorganisaties functioneren zelfstandig en dragen bij aan de realisering van de gezamenlijke doelstelling. Vanaf 1997 heeft Stichting Ayasofya een professionaliseringsproces ingezet om haar werkzaamheden beter te organiseren. Het bestuur houdt zich sindsdien alleen bezig met de beleidsvorming. Er is een team van zes personen dat de dagelijkse werkzaamheden op zich heeft genomen, dat bestaat uit: - een algemene coördinator - een coördinator voor de vrouwenafdeling - een onderwijscoördinator - administratieve en juridische hulpverleners (drie personen) Volgens de algemeen coördinator, de heer Y. Duran, onderscheidt Ayasofya zich van andere zelforganisaties door deze professionalisering. Bij de meeste zelforganisaties van migranten worden zowel de beleidstaken als uitvoerende taken veelal gedaan door vrijwillige bestuurders. Dat is volgens hem niet efficiënt, omdat de bestuurders over weinig tijd en deskundigheid beschikken. Als de organisatie efficiënter wil werken, dan is een dergelijke professionalisering noodzakelijk, aldus de heer Duran. Organisatiestructuur en taakverdeling Het bestuur van Ayasofya wordt gevormd door vertegenwoordigers van de vijf aangesloten organisaties. Zij zijn samen verantwoordelijk voor het algemene beleid. Iedere aangesloten organisatie programmeert haar eigen activiteiten ten behoeve van de eigen doelgroep, in het verlengde van dit algemene beleid. Tussen het bestuur en de uitvoerende medewerkers heeft de algemene coördinator een belangrijke rol. Hij is degene die het netwerk binnen de organisatie in stand houdt en de werkzaamheden in de praktijk coördineert.
pagina 89
Hij heeft niet alleen binnen de organisatie een sleutelfunctie, maar ook tussen de organisatie en de buitenwereld (met name met wijkorganisaties en de deelgemeente). De organisatie beschouwt dit als een professionele manier van werken die past bij het Nederlandse systeem van organiseren. De bestuurstaken en uitvoeringstaken zijn gescheiden en iedereen draagt z’n eigen verantwoordelijkheid. Het bestuur is samengesteld uit personen die tot de tweede generatie migranten behoren (leeftijdscategorie: 22-45 jaar). De meerderheid van de bestuursleden heeft een voortgezette opleiding genoten. Er is één vrouwelijk bestuurslid, dat zitting heeft namens Stichting Vahdet. De meeste bestuursleden verblijven langer dan 20 jaar in Nederland en spreken de Nederlandse taal redelijk. Het karakter van de aangesloten organisaties en het bestuursprofiel zeggen iets over de maatschappelijke oriëntatie van Stichting Ayasofya. Zij functioneert als intermediair tussen de maatschappelijke instellingen in de wijk en de achterban. Activiteiten en doelgroepen Ayasofya organiseert activiteiten voor verschillende doelgroepen. Jongeren De jongeren hebben behoefte aan huiswerkbegeleiding, sport, recreatie en themabijeenkomsten. Ayasofya heeft twee teams die sinds vijf jaar regelmatig zaalvoetballen. Daarnaast wordt een keer per week gezwommen met een groep van circa 30 jongens. Verder worden enkele keren per jaar excursies en kampactiviteiten georganiseerd. Hierbij worden sociaal-culturele programma’s met sport gecombineerd. De jongeren organiseren ook veel lezingen en politieke cafés, waarbij over verschillende thema’s wordt gediscussieerd. Dit soort activiteiten wordt in samenwerking met andere groepen in de wijk georganiseerd. Het laatste jaar was er ook behoefte aan een cursus over de islam en het christendom. De islamitische en christelijke jongeren gaven elkaar informatie over ieders religies en vertelden over hun religieuze belevingen in de geseculariseerde Nederlandse samenleving. Kinderen Sinds enkele jaren organiseert Ayasofya twee keer per jaar kinderfeesten naar aanleiding van het suikerfeest aan het eind van Ramadan en het offerfeest, in samenwerking met de jongerenclub. Ongeveer 200 kinderen komen dan bij elkaar om gezamenlijk feest te vieren. De laatste drie jaar organiseert Ayasofya huiswerkbegeleiding voor ongeveer 80 kinderen en jongeren verdeeld over zes groepen. Het zijn kinderen en/of jongeren uit het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, die behoefte hebben aan huiswerkbegeleiding en ondersteuning in vakken waarin zij achterstand hebben. De kinderen worden begeleid door studenten, vaak leden van SUN (de Studenten Unie Nederland). Daarnaast worden kunst- en dramalessen voor kinderen georganiseerd, waaronder muziek, folklore en theater. De kinderen treden op bij feestelijke activiteiten zoals kinderfeesten, gedenkdagen, festivals en bruiloftsfeesten. Ieder jaar is er zomerschool voor de kinderen, in samenwerking met de landelijke koepelorganisatie Milli Görüs. Gedurende de vakantieperiode worden kinderen uit verschillende steden van Nederland samengebracht in een conferentieoord, waar zij deelnemen aan allerlei activiteiten zoals fietsen, zwemmen, excursies, spelletjes enz. Zij krijgen ook lessen in de islam en de Turkse cultuur. De laatste zomer gingen 20 kinderen van Ayasofya naar de zomerschool.
pagina 90
Vrouwen Voor de vrouwen worden laagdrempelige activiteiten georganiseerd, zoals Nederlandse taallessen, cursussen opvoedingsondersteuning, naailessen, handarbeid en cursussen EHBO en "Gezond ouder worden". Het doel van deze activiteiten is vrouwen de gelegenheid te bieden zich te oriënteren op de Nederlandse samenleving zodat ze daar makkelijker aan kunnen deelnemen. De activiteiten voor vrouwen zijn opgezet in de vorm van koffieochtenden en zijn gekoppeld aan een inburgeringcursus. Ouderen Ayasofya organiseert ook enkele activiteiten voor ouderen. Allereerst zijn de cliënten van het Informatie- en Steunpunt meestal oudere mannen en vrouwen die veel moeite hebben met formulieren en contacten met instellingen. Ze worden bijgestaan bij alle mogelijke kwesties die betrekking hebben op maatschappelijke instellingen en officiële instanties. Daarnaast is de moskee een plek waar ouderen samen kunnen komen en waar voorlichting wordt gegeven over o.a. zorgfaciliteiten, WAO en terugkeer naar het land van herkomst. Zieke ouderen worden daarnaast door de imam in het ziekenhuis bezocht, in het kader van zijn taak als geestelijk verzorger. De beroepskrachten hebben verder een signalerende functie met betrekking tot de behoeften en verwachtingen van ouderen ten aanzien van de betrokken instellingen in de buurt, waardoor deze hun beleid beter kunnen afstemmen op allochtone (moslim)ouderen. Andere activiteiten De activiteiten van Ayasofya beperken zich niet tot bovengenoemde doelgroepen. De stichting organiseert eveneens een aantal activiteiten dat algemeen toegankelijk is of juist specifiek bestemd voor een bepaalde categorie mensen. Het betreft activiteiten als iftarmaaltijden, open dagen, interreligieuze dagen, voorlichting en lezingen. Er is bijvoorbeeld ook een kadercursus voor bestuursleden en vrijwilligers. Veel buurtinstellingen hebben belangstelling voor de activiteiten van Ayasofya. Daarom ontvangt de organisatie veel bezoekers die informatie willen over de activiteiten en gedachten willen wisselen.
pagina 91
Mijn aandeel in het vrijwilligerswerk Ik zal beginnen met mezelf voor te stellen. Ik ben een studente die in het laatste jaar van de MBO sociaal juridisch medewerker Openbaar Bestuur zit. Mijn laatste jaar bestaat grotendeels uit stage lopen. Ik ben vorig jaar in januari begonnen met het zoeken naar een stageplaats en ik heb enkele sollicitaties verricht in mijn woonplaats Enschede. Daarin was ik niet succesvol want ik kreeg geen respons. Nadat ik dit aan een vriendin vertelde, die eerder in Rotterdam stage liep en die dezelfde opleiding volgde, adviseerde zij mij om het eens te proberen bij haar stageplek in Rotterdam. En dat was Stichting Ayasofya, waar ze bij het advies- en steunpunt stage liep. Ik heb dat uiteindelijk gedaan, en heb een sollicitatiegesprek gevoerd met de coördinator, waar na ik werd aangenomen. Het was een hele gebeurtenis om voor mijn stage naar Rotterdam te verhuizen, want ik kende niemand en het was een hele ervaring om van een nuchter Twents stadje te verhuizen naar een grote stad als Rotterdam. Ik ben uiteindelijk begonnen aan mijn stage bij Ayasofya. Het verwonderde mij dat er in een zelforganisatie een soort advies- en steunpunt was geopend waar individuele mensen werden geholpen of begeleid bij maatschappelijke vraagstukken. Ik kreeg snel genoeg in de gaten dat mijn stage niet alleen uit de werkzaamheden zou bestaan die beschreven stond in mijn mapje met stageopdrachten, die ik steeds moest afvinken. Ayasofya is namelijk heel breed en werkt samen met diverse instellingen en organisaties. Er zijn ook verschillende doelgroepen waarvoor verschillende activiteiten worden georganiseerd. Ik had bewondering voor deze verschillende activiteiten omdat het bestuur veel aandacht schonk aan de gang van zaken. In het begin had ik het vooroordeel dat dit soort organisaties een erg teruggetrokken en gematigd beleid zou voeren. Maar alles heeft mijn verwachtingen overtroffen bij Ayasofya. Het bestuur is bezig structuur aan te brengen in het beleid en de staf, inclusief ikzelf door onder meer mijn vrijwillige werkzaamheden, voeren dat uit. Ik vind ook dat Ayasofya zich heel erg heeft aangepast aan de westerse werkcultuur, iets wat ik niet had verwacht. Ik kreeg ook te maken met sociaal culturele zaken, zoals het organiseren van iftarmaaltijden, huiswerkbegeleiding geven aan kinderen, en ouderenspreekuren draaien. Dit waren allemaal werkzaamheden die ik niet hoefde te verrichten voor mijn stage maar zij trokken heel erg aan. Ik had voorheen in Enschede altijd wel enig vrijwilligerswerk verricht in de moskee, maar nooit zo intensief als bij de werkzaamheden die ik hier in Rotterdam heb verricht. Toen ik bijvoorbeeld voor het eerst voor een groepje kinderen stond die ik moest helpen met hun huiswerk, vond ik het ronduit geweldig als die kinderen me als juffrouw zagen en me ook zo riepen. Ik werd en word ook nog steeds enthousiast als ik iets kan betekenen voor die kinderen en als ze gedreven achter hun huiswerk zitten. Vooral als ze later met enkele resultaten terug komen, maakt het me blij en wil ik steeds meer voor de kinderen doen. Bij het ouderenspreekuur waar ik als tolk ouderen mocht begeleiden, werd ik erg blij wanneer de ouderen mij met een vertrouwen stellende en tevreden blik aankeken en zij mij bedankten. Bij de iftarmaaltijden hielp ik ook mee bij het tafeldekken en het uitnodigen van mensen. Daarbij voelde ik de saamhorigheid onder de mensen. Mensen voerden gesprekken met elkaar en ik merkte dat er veel waardering was voor de werkzaamheden die we verrichten. Wat ik tot nu toe heb bereikt door dit vrijwilligerswerk, is dat mijn mensenkennis gegroeid is en blijft groeien en dat ik vrienden maak. En ik heb het gevoel dat ik iets doe wat nuttig is. Anders zou ik mijn tijd hier zonder mijn familie en vrienden nooit kunnen doorstaan. Suzan Ceri, MBO-studente
pagina 92
Vrijwilligers Bij Stichting Ayasofya zijn ongeveer 50 vrijwilligers actief in verschillende taken. Zeven vrijwilligers zijn via "Onbenutte Kwaliteiten" (een project in het kader van sociale activering) binnengekomen; de overige vrijwilligers via de leden en uit de gemeenschap. De vrijwilligersgroep bestaat uit mensen in de leeftijd van 20-50 jaar. Er zijn zowel mensen van de eerste generatie migranten als van de tweede. Het opleidingsniveau van de jongeren en de vrouwen (over het algemeen voortgezet onderwijs) is hoger dan die van de eerste generatie mannen. Een derde deel van de vrijwilligersgroep bestaat uit vrouwen. Een groep vrijwilligers (vooral mannen) houdt zich bezig met het beheer, onderhoud en de veiligheid. De tweede generatie jongeren en vrouwen werken als organisatoren van activiteiten en begeleiders van groepen. De vrijwilligers werken vanuit idealistische motieven omdat ze de missie en visie van de organisatie ondersteunen. De organisatie biedt hen een prettige werksfeer en de mogelijkheid tot het opdoen van werkervaring. Voor de vrijwilligers is een ongevallenverzekering afgesloten. De vrijwilligers worden begeleid en ondersteund door de organisatie zelf. Er is geen vrijwilligersbeleid in de zin van een uitgewerkt plan. De algemene coördinator meent dat begeleiding en ondersteuning beter kunnen worden gedaan door een professionele organisatie die deskundig is op dat terrein. Advies en Steunpunt Ayasofya Bij de meeste moskeeorganisaties vindt informele individuele hulpverlening plaats; Stichting Ayasofya is echter één van de weinige organisaties die advies en hulp bieden in een structurele vorm. De laatste twee jaar is dit werk regelmatig door zes beroepskrachten uitgevoerd, van wie er vier vrouw zijn. Onder het dak van Advies en Steunpunt Ayasofya, met een zelfstandig kantoor om de hoek van de moskee en het jongerencentrum, verrichten zij de volgende werkzaamheden: - algemeen maatschappelijk werk - raadsliedenwerk - ouderenwerk - advieswerk - bemiddeling - vertaalwerkzaamheden - schoolmaatschappelijk werk - begeleiding van verslaafden (gokverslaving) Dit project blijkt zeer succesvol te zijn. De reden is volgens de coördinator dat genoemde diensten worden verleend zonder dat er van tevoren een afspraak hoeft worden gemaakt. De diensten zijn bovendien kosteloos. Het kantoor is dagelijks open van 9.00 tot 17.00 uur. De vragen en problemen van bezoekers worden binnen een kort tijdsbestek opgepakt. Als de cliënt behoefte heeft aan tolk, gaat een medewerker mee naar de instellingen waarnaar doorverwezen is. De meeste cliënten komen uit de eerste generatie mannen en vrouwen. Marokkaanse mannen maken ook incidenteel gebruik van deze mogelijkheid in de wijk. Problemen van migranten en de rol van Islamitische organisaties Volgens de algemene coördinator hebben de migranten te maken met problemen van een wijk waar sprake is van stadsvernieuwingsproblematiek. Daarom zijn problemen aan de orde met betrekking tot huisvesting, criminaliteit (vooral Antilianen), drugsverslaving en leefbaarheid. Ten aanzien van deze vraagstukken vervult Ayasofya een adviserende rol en neemt zij deel aan overlegorganen en samenwerkingsverbanden in de wijk. Volgens de algemene coördinator heeft Stichting Ayasofya op een of andere manier contacten met álle (ongeveer 45) buurtorganisaties en gemeentelijke instellingen, waaronder Rotep,
pagina 93
de wijkcoördinator, Wijkplatform, Werkgroep Jeugd, Bewonersorganisatie, Kerk en Moskeeberaad, Werkgroep Veilig, Reclassering enz. Met al deze organisaties worden gezamenlijk oplossingen gezocht voor de wijkproblemen. Ayasofya is aangesloten bij SPIOR, Stichting Platform Islamitische Organisaties in Rijnmond. SPIOR functioneert als gesprekspartner voor het gemeentelijke overleg en ontwikkelt projecten voor moslims in de stad. Ayasofya werkt samen met SPIOR op het gebied van inburgering, deskundigheidsbevordering en interreligieuze dialoog. Toekomstvisie Met het oog op de toekomst wil Ayasofya vooral aan drie punten werken. Ten eerste wil zij erkend worden als een professionele welzijnsorganisatie in de wijk. Dat wil zeggen dat het bestuur van Ayasofya een structurele subsidie aanvraagt voor haar structurele activiteiten, evenals andere welzijnsorganisaties in Delfshaven. Ten tweede wil Ayasofya meer in jongeren investeren. Niet alleen om te voorkomen dat zij een probleemgroep worden, maar ook om hun positie in de Nederlandse samenleving te versterken. Volgens de coördinator hebben jongeren vooral interesse in sport en kunst. Deze activiteiten hebben tevens een wervende functie om jongeren binnen de organisatie te krijgen. Tot slot vindt Ayasofya het met het oog op het stadsvernieuwingsplan heel belangrijk dat de moskee in de toekomst blijft waar zij nu staat. De moskee heeft volgens de coördinator een aanzuigende kracht en dat is heel belangrijk voor het organiseren van sociale activiteiten. Bovendien is de moskee een plek die het multiculturele en religieuze karakter van de wijk kan symboliseren.
B. BERGEN OP ZOOM: Turkse moskee Ulu Camii (Diyanet) Achtergrond De Ulu Camii moskee is de enige Turkse moskee in Bergen op Zoom. Deze moskee is in 1979 opgericht en gevestigd aan de Bruinevisstraat. De vice-voorzitter vertelt dat er ongeveer 3500 Turken in Bergen op Zoom woonachtig zijn en dat zij allemaal gebruik maken van de voorzieningen van de moskee. Na de Turkse groep vormt de Marokkaanse groep de tweede grote allochtone groep met een islamitische achtergrond in Bergen op Zoom: deze groep heeft een eigen moskee in de stad. Volgens één van de medeoprichters is de moskee tot stand gekomen op initiatief van Stichting Turks Islamitisch Cultureel Centrum. Aan het eind van de jaren zeventig heeft de Turkse gemeenschap geld ingezameld om een pand te kopen. Zij kocht het huidige pand aan de Bruinevisstraat, dat oorspronkelijk bij de melkfabriek hoorde. De verbouwing tot moskeeruimte kostte meer dan de aanvankelijke koopsom. Het bestuur heeft voor deze kosten niet alleen binnen de Turkse gemeenschap gecollecteerd, maar heeft ook geld gekregen van diverse islamitische en Nederlandse instellingen en fondsen, zoals Rabita, het Juliana Fonds en de Raad van Kerken. In het begin van de jaren tachtig had de moskee ongeveer 150 contributiebetalende leden. Het eerste jaar na de oprichting was er een tijdelijke imam. Daarna zorgde de Turkse Diyanet voor een gekwalificeerde imam voor de periode van vier jaar. Sindsdien komt er elke vier jaar een imam uit Turkije, zoals gebruikelijk is bij alle bij de Diyanet aangesloten moskeeën. Het salaris van de imam wordt sinds 1984 betaald door de Turkse staat. De Ulu Moskee is vanaf het begin lid geweest van de ISN, de Islamitische Stichting Nederland. Deze stichting is sinds 1984 ook eigenaar van het moskeepand. De Ulu Moskee werkt nauw samen met de landelijke koepelorganisatie van Diyanet. Het huidige bestuur probeert ook regionale samenwerking tussen Diyanet moskeeën tot stand te brengen. Organisatie en samenstelling van het huidige bestuur Het huidige bestuur is vorig jaar gekozen en sindsdien actief bezig het eigen beleid uit te voeren. Uit de samenstelling van het huidige bestuur blijkt dat de tweede generatie het werk heeft overgenomen van de eerste generatie mannen. Het bestuur bestaat uit negen personen. De meeste bestuursleden hebben een leeftijd tussen de
pagina 94
30 en 45 jaar. Zij zijn bijna allemaal in Turkije geboren en daarna naar Nederland gekomen in het kader van gezinshereniging. Ze verblijven gemiddeld 20 jaar in Nederland. Slechts één bestuurslid is in Nederland geboren en getogen. De meeste bestuursleden hebben voortgezet onderwijs genoten. Eén bestuurslid heeft een universitaire opleiding gevolgd. Naast de moskee heeft Stichting Turks Islamitisch Cultureel Centrum nog twee organisaties opgericht in Bergen op Zoom. Tot begin jaren negentig participeerden jongeren en vrouwen door middel van een werkgroep binnen de Stichting. Daarna organiseerden eerst de vrouwen zichzelf, in 1991, met een Internationale Vrouwenvereniging onder de naam "InterFam". Vorig jaar hebben ook de jongeren een eigen organisatie opgericht, "Altin Ay", hetgeen letterlijk "de Gouden Maand" betekent. Het zijn officieel zelfstandige organisaties, die veel samenwerken. Belangrijke activiteiten Volgens het huidige bestuur is de moskee in het begin zeer actief geweest met het organiseren van allerlei cursussen ten behoeve van verschillende doelgroepen. Het ging vooral om Turkse alfabetiseringscursussen en Nederlandse taallessen, naast religieuze en culturele activiteiten. In aanvang was er veel behoefte aan samenkomst en aan kennis over de Nederlandse taal en cultuur. Deze interne ontwikkeling heeft bijgedragen aan de integratie van leden en deelnemers in de Nederlandse samenleving. In de jaren negentig zijn de activiteiten van Stichting Turks Islamitisch Cultureel Centrum stilgevallen. De activiteiten bleven beperkt tot de viering van Turkse nationale en religieuze feesten. In die periode waren de vrouwen actiever. Zij werkten zelfstandig, los van de moskee. Het laatste jaar is niet alleen de samenwerking tussen de genoemde organisaties verbeterd, maar zijn ook de activiteiten weer toegenomen en uitgebreid met ándere doelgroepen, zoals ouderen en kinderen. De vicevoorzitter noemt de volgende drie belangrijke groepen activiteiten: - Activiteiten gericht op kinderen. Ongeveer 100 kinderen in de leeftijd van 4-7 jaar worden iedere zondagmiddag samengebracht in het kader van opvoedings- en onderwijsondersteuning. Zij maken tekeningen, zingen liedjes en leren Turkse en Nederlandse woorden. Ze worden ondersteund door een team van 13 begeleiders (vijf leerkrachten en acht assistenten). Ze werken in vier naar leeftijd ingedeelde groepen. - Activiteiten gericht op jongeren. De jongeren zijn vooral geïnteresseerd in sport en recreatieve activiteiten. Ze internetten dagelijks en zaalvoetballen iedere week. Daarnaast organiseren zij af en toe excursies en culturele avonden. - Activiteiten gericht op vrouwen. De vrouwen organiseren verschillende activiteiten, zoals sport, folklore, gezondheidscursussen en maaltijden. Een groep vrouwen komt iedere zondag naar de moskee om zich te verdiepen in religieuze zaken. Deze groep wordt begeleid door een vrouwelijke leidster. Naast deze activiteiten zijn er structurele activiteiten zoals het vieren van nationale en religieuze feesten, voorlichting over onderwijs en opvoeding, lezingen en activiteiten voor ouderen. Vrijwilligersgroep De vice-voorzitter vertelt dat het aantal vrijwilligers het laatste jaar is toegenomen. De organisatie heeft overigens geen moeite met het werven van vrijwilligers: zij komen op eigen initiatief of door benadering van bestuursleden. Er zijn op dit moment ongeveer 35 vrijwilligers actief in de uitvoerende werkzaamheden. De kinderclub wordt georganiseerd door een team van 20 vrijwilligers. Vijf vrijwilligers geven les en begeleiding aan de vier groepen in de leeftijd van 4-7 jaar. De overige vrijwilligers functioneren als assistent en hebben verschillende taken. Elf vrijwilligers assisteren de imam. Hij onderwijst basiskennis over de islam aan de kinderen. Tot slot zijn er vijf vrijwilligers die zich bezig houden met het beheer en onderhoud van het pand.
pagina 95
Inclusief de bestuursleden zijn totaal ruim 45 vrijwilligers betrokken bij de organisatie. Er is geen vrouwelijke bestuurslid, maar de vrouwen spelen een belangrijke rol bij de kinderclub en bij de activiteiten voor vrouwen. Er zijn totaal 15 vrouwen actief. De meeste vrijwilligers hebben hetzij de lagere school gevolgd, hetzij het voortgezet onderwijs. Vrouwen en jongeren onder de 25 jaar vormen bijna de helft van de vrijwilligersgroep. Een van de bestuursleden coördineert de vrijwilligersgroep. De vrijwilligers willen iets betekenen voor de eigen gemeenschap. Zij verwachten geen geldelijke beloning. Naar mening van de vice-voorzitter biedt de organisatie een prettige werksfeer en de mogelijkheid om werkervaring op te doen. Er is wel behoefte aan professionalisering van vrijwilligers, zodat het werk beter kan verlopen. In bijzondere gevallen krijgt de organisatie ondersteuning van de landelijke koepelorganisatie. Integratie en problemen van de Turkse gemeenschap De vice-voorzitter vindt de werkloosheid geen groot probleem voor de Turkse gemeenschap. Onder jongeren is er soms sprake van kleine criminaliteit, maar dat vindt alleen plaats binnen de Turkse gemeenschap. Het belangrijkste thema vindt hij het onderwijs. Dat is ook de reden waarom de organisatie de nadruk legt op activiteiten die gericht zijn op onderwijs: de kinderen krijgen opvang en onderwijs in de moskee, ouders krijgen voorlichting over opvoeding en onderwijs. De jongeren worden door middel van sport- en internetactiviteiten en excursies ‘van de straat gehouden’. Verder vindt het bestuur het belangrijk dat de organisatie deelneemt aan interreligieuze dialoogbijeenkomsten en integratiebevorderende excursies organiseert voor kinderen, ouderen en jongeren. De moskeeorganisatie heeft geen structureel contact met de gemeente. Zij krijgt ook geen subsidie voor haar activiteiten. De gemeente heeft enkele jaren geleden wel een perceel beschikbaar gesteld voor de bouw van een nieuwe moskee in Bergen op Zoom. De moskeeorganisatie krijgt, wanneer zij daaraan behoefte heeft, praktische ondersteuning van de organisatie Traverse. Deze organisatie coördineert activiteiten die gericht zijn op minderheden: zij biedt ondersteuning aan migrantenorganisaties. Toekomstvisie Aan de bouw van een nieuwe moskee leest het bestuur de erkenning af van de Turkse gemeenschap en de islam in Bergen op Zoom. Vanuit de nieuwe buurt is er geen bezwaar aangetekend tegen de bouw ervan (deze begint overigens volgend jaar). Het ontwerp van de nieuwe moskee sluit aan bij de stijl van het complex waarbinnen de moskee komt te liggen. Naast de moskee komen ruimten voor verschillende activiteiten en doelgroepen. Volgens de vice-voorzitter zullen de maatschappelijke activiteiten van de moskee toenemen in het nieuwe gebouw. Het huidige pand is niet geschikt om de activiteiten verder uit te breiden. De intentie van het bestuur is de moskee in de komende jaren om te vormen tot een sociaal-cultureel centrum. Nederlandse groepen kunnen beter over de islam voorgelicht worden wanneer de moskeeorganisatie een open houding heeft en bezoek aan de moskee stimuleert. De aandacht zal vooral gericht worden op jongeren en de wederzijdse integratie van beide bevolkingsgroepen. Het bestuur heeft in de afgelopen periode een poging gedaan om huiswerkbegeleiding te starten, maar dit is niet gelukt om een aantal redenen. Het is een aandachtspunt voor de komende periode. Daarnaast wil het bestuur in samenwerking met een woningcorporatie een project starten in het kader van seniorenhuisvesting.
pagina 96
C. ENSCHEDE: Turkse moskee Islamitisch Centrum Enschede (Suleymanli) Achtergrond Stichting Islamitisch Centrum Enschede (SICE) is één van de Turkse moskeeorganisaties in Enschede. Zij is aangesloten bij de koepel Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN). Daarnaast zijn er nog drie Turkse moskeeën in Enschede, waarvan twee tot Diyanet behoren en één tot de Milli Görüs-beweging. De oprichting van SICE gaat terug tot het midden van de jaren tachtig (1984). De stichting is gevestigd aan de rand van Enschede-Noord: de moskee staat in de stad bekend als Moskee Deppenbroek. SICE is inmiddels meer dan een moskee. Het verhaal van moskee Deppenbroek komt overeen met de ontwikkeling van de meeste sociale moskeeën in de grote steden. De organisatie functioneerde in het begin als een gebedshuis en beperkte zich tot religieuze en culturele activiteiten. Na de oprichting van Jongeren Centrum Ender in 1990 is haar rol veranderd. De jongeren hadden behoefte aan of waren geïnteresseerd in andersoortige activiteiten, vooral op het gebied van opvoedingsen onderwijsproblematiek. Daarom is de organisatie naast het geven van lessen over religie begonnen met huiswerkbegeleiding en steunlessen aan kinderen. In de tweede helft van de jaren negentig is het idee van een studiecentrum ontstaan. Door de oprichting van Studiecentrum Ender kregen activiteiten die gericht waren op onderwijsondersteuning en opvoeding een structurele vorm. Studiecentrum Ender is een schoolinternaat (een intern studiecentrum) voor schoolgaande jeugd tussen 13-17 jaar. Dit project heeft als doel de onderwijspositie van Turkse jongeren in het voortgezet onderwijs te verbeteren. Organisatiestructuur en bestuursleden Zoals uit de geschiedenis blijkt, vormde de Moskee Deppenbroek de basis voor de huidige organisatie: de moskee was ‘moeder’ van de andere twee organisaties. De organisaties zijn formeel en organisatorisch onafhankelijk van elkaar, maar werken veel samen. Het moskeebestuur bestaat uit vijf personen in de leeftijd tussen 25-45 jaar. Zij zijn allen man. Drie bestuursleden wonen langer dan tien jaar in Nederland en twee langer dan twintig jaar. Het opleidingsniveau van de bestuursleden is verschillend: twee bestuursleden hebben de lagere school gevolgd, twee hebben voortgezet onderwijs en één bestuurslid heeft een universitaire opleiding. De besturen van de jongerenorganisatie en het studiecentrum behoren tot de tweede generatie. De opleiding van de jongeren is veel hoger dan die van de eerste generatie Turkse migranten. Missie en visie De secretaris van Studiecentrum Ender definieert de missie van zijn organisatie in termen van integratie en het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van een evenwichtige identiteit van de in Nederland opgroeiende jongeren. Integratie is volgens hem een toenaderingsproces van verschillende groepen op basis van gelijkwaardigheid en tolerantie: zowel allochtonen als autochtonen moeten daaraan werken. Integratie in één richting is geen integratie, maar eerder assimilatie. Vanuit dit perspectief ziet de secretaris een rol weggelegd voor islamitische organisaties. Zij moeten een brugfunctie vervullen tussen de eigen achterban en de Nederlandse instellingen. Zij moeten niet alleen participatie van de eigen groep bevorderen maar ook de belangen van de eigen groep verdedigen. Volgens hem doet zijn organisatie beide. Hij geeft aan: "Wij leveren een bijdrage aan het inburgerings- en integratieproces door middel van huiswerkbegeleiding voor jongeren en Nederlandse taallessen voor oudkomers. Wij hebben een belangrijke rol gespeeld tijdens de vuurwerkramp in Enschede. Wij doen ons best om te integreren in de Nederlandse samenleving. Maar daar tegenover moeten Nederlanders respect tonen voor onze cultuur en religie. In het nabije verleden hebben we een poging gedaan om vrije dagen te krijgen voor onze kinderen op religieuze dagen. De scholen gaven in het verleden geen vrij op die dagen maar nu wel. Zolang we ieders opvattingen en culturele en religieuze gebruiken niet respecteren
pagina 97
is er geen sprake van integratie. Als de Nederlandse scholen een positieve houding ontwikkelen tegenover onze cultuur en religie dan kunnen onze kinderen zich hier thuis voelen. Dat heeft ook positieve effecten op de studieresultaten van kinderen." Activiteiten Stichting Islamitisch Centrum Enschede organiseert allerlei activiteiten, afzonderlijk of in samenwerking met de nevenorganisaties. De secretaris noemt drie belangrijke activiteiten: huiswerkbegeleiding, voorlichting en culturele activiteiten. Op dit moment verblijven 35 leerlingen in het studiecentrum: zij krijgen regelmatig huiswerkbegeleiding. Het zijn leerlingen die naar het voortgezet onderwijs gaan: hun ouders hebben hen aangemeld. De kinderen komen overigens niet allemaal uit de moskeegemeenschap van Enschede: er zijn ook kinderen uit andere steden en/of uit andere oudergroepen. De secretaris vertelt dat het bestuur het studiecentrum geen internaat wil noemen. Naar zijn mening roept een internaat een negatief beeld op bij mensen in Nederland. De kinderen die op dit moment in het studiecentrum verblijven zijn geen probleemkinderen. Ze zijn geplaatst door hun ouders met de bedoeling hun studieresultaten te verbeteren, door middel van gerichte aandacht voor huiswerk en andere schoolzaken. Voorlichting is niet alleen voor kinderen bedoeld maar ook voor ouders (onderwijs en opvoeding) en een breder publiek dat geïnteresseerd is in de actuele onderwerpen die aan bod komen (verkeer, gezondheid, nieuwe wetten betreffende allochtonen, de invoering van de euro, enz). Eén van de laatste bijeenkomsten ging over waarden en normen bij de opvoeding: deze was gericht op de ouders van kinderen op de basisschool. De culturele activiteiten zijn heel divers. Kinderen krijgen o.a. lessen in eigen taal, cultuur en religie. Daarnaast worden excursies georganiseerd naar instellingen (musea, bioscopen, enz.) en steden om de kennis van de Nederlandse cultuur te bevorderen. Stichting Islamitisch Centrum organiseert tevens structurele activiteiten die elk jaar terugkomen en bedoeld zijn voor diverse doelgroepen: sportieve activiteiten (zwemmen en voetballen), kadercursussen, zomercursussen, individuele hulpverlening, hulpacties gericht op het land van herkomst e.d.
Een niet-moslimse vrijwilliger in een islamitische setting Mijn naam is Thijs van Dieren en ik ben studiebegeleider bij het Intern Studiecentrum Ender. Naast deze functie ben ik hoofdzakelijk 4e-jaars student Civiele Techniek aan de Universiteit Twente. De werkzaamheden die ik bij Ender verricht liggen dus niet in het verlengde van mijn studie, maar het vult elkaar wel ontzettend goed aan. Zo’n drie jaar geleden ben ik via een medestudent in aanraking gekomen met het studiecentrum. In die tijd was de werkwijze met studiebegeleiders, zoals we die nu kennen, nog duidelijk in ontwikkeling. Ik ben aangesteld als één van de eerste studiebegeleiders die duidelijk van buiten de instelling Ender kwam. Met mij zijn nog twee medestudenten aangesteld en samen zijn wij als eerste studiebegeleiderteam van start gegaan. De werkzaamheden behelzen twee kernactiviteiten, namelijk het verzorgen van de studiebegeleiding en het uitvoeren van de taak als mentor. Tijdens de studiebegeleiding worden de leerlingen in de gelegenheid gesteld om, onder begeleiding van een docent, hun huiswerk te maken. Naast deze doelstelling is er aandacht voor het leren studeren van de leerlingen en is er een klassikale afsluiting van elke begeleidingsles. Daarnaast vervult de studiebegeleider ook een rol als mentor.
pagina 98
Deze rol bestaat uit het coachen van de leerlingen, speciaal met betrekking tot de studievoortgang en studiekeuzes die al zeer vroeg gemaakt moeten worden. Daarbij vervangt de studiebegeleider de plaats van de ouders op de verschillende contactmomenten met de school van de leerling. Mijn motivatie om dit werk te verrichten zit voor een groot deel in het feit dat je nadrukkelijk iets voor de leerlingen kunt betekenen. In korte tijd leer je de leerlingen goed kennen en krijg je een grote verantwoordelijkheid, namelijk het ondersteunen van leerlingen in de voortgang van hun studie.Wat ik altijd voor ogen wil houden is het feit dat de leerling met succes zijn schoolloopbaan beëindigt. Op welk niveau dit zal zijn is voor mij niet zo belangrijk, ik ga er alleen wel voor dat hij haalt wat binnen zijn vermogen ligt, en niks minder! Bovenstaande is erg gemakkelijk gezegd, maar minder goed gedaan. In de drie jaar dat ik nu bezig ben met deze werkzaamheden ben ik er vooral achter gekomen hoe belangrijk interne en externe communicatie zijn. De scholen met wie wij als studiebegeleiders contact onderhouden staan soms erg kritisch tegenover een instelling als Ender. Naarmate het contact beter wordt, klaart dit vaak op. Een goed contact is hierbij echter essentieel. Daarnaast speelt een verdere professionalisering van de werkmethode "studiebegeleiders" een erg grote rol. Vooral bij overdracht van taken naar andere personen is het van groot belang dat is vastgelegd wat er allemaal precies gedaan moet worden en wie wat doet. Ook hierin kan dan veel mis gaan, vooral met betrekking tot communicatie: onderlinge afstemming dus! De voor- en nadelen voor mij zijn divers. Een groot voordeel is de ervaring die ik in deze functie opdoe. Juist doordat deze niet overeenkomt met mijn studierichting is het leereffect groot. Daar tegenover staat een nadeel als de onduidelijkheden die een slechte communicatie met zich mee kan brengen. Een voordeel is de Turkse omgeving waarin gewerkt wordt. Deze cultuur verschilt toch duidelijk met de Nederlandse en de lessen die daarin geleerd worden zijn enorm. Vooral het gastvrije karakter van het studiecentrum is iets ontzettend moois! Mijn verwachting voor de toekomst is dat de werkmethode "studiebegeleiders" verder wordt geprofessionaliseerd. De taken worden duidelijk vastgelegd en beheersing van het gehele proces zal nauwkeuriger plaatsvinden. Bovendien liggen er erg veel kansen in het op landelijk niveau aansturen en ondersteunen van deze werkmethode. Nederland kent een groot aantal studiecentra waar op vergelijkbare wijze gewerkt kan worden met deze succesvolle methode. Taakomschrijvingen, beheersingsinstrumenten, en dergelijke hoeven niet op elk studiecentrum opnieuw worden uitgevonden. Deze werkwijze kan op een professionele manier worden vastgelegd en worden geïmplementeerd in de verschillende studiecentra. Kansen genoeg en mijn verwachting en hoop is dat deze binnenkort worden benut, met als centrale doelstelling: de optimale ondersteuning voor de allochtone leerling. Thijs van Dieren, studiebegeleider
pagina 99
Vrijwilligers Binnen de organisaties werken een groot aantal vrijwilligers en eveneens mensen met een zogenaamde ID-baan. Er zijn ongeveer 40 vrijwilligers bij de moskeeorganisatie en dochterorganisaties actief. Deze vrijwilligers kunnen ingedeeld worden in drie groepen: - bestuurders (15) - begeleiders en docenten (8) - overige vrijwilligers, zoals beheerder, kantinebediener, kok, enz. (17) De activiteiten van het studiecentrum wordt gecoördineerd door één van de bestuursleden. Hij houdt in de gaten of alles naar wens verloopt. De docenten en begeleiders houden zich bezig met onderwijstaken, zoals lesgeven en contacten onderhouden met de scholen. Er werken drie Nederlandse docenten: zij zijn stagiaires van de Twentse Hoge School. De vrijwilligers komen uit de eigen gemeenschap en via contacten met andere instellingen en personen. Sommige werken vanuit idealistische opvattingen en worden gevoed door sociale en religieuze drijfveren, anderen komen om ervaring op te doen. De meeste vrijwilligers vallen in de leeftijdscategorie tussen 25-45 jaar. Het zijn allemaal mannen met een voortgezette of hogere opleiding. Ze verblijven al lang in Nederland en hechten veel waarde aan opleiding als instrument om zich te emanciperen in de Nederlandse samenleving. De organisatie heeft vrijwilligers op het gebied van ‘rechten&plichten’ niet zoveel te bieden. De secretaris is van mening dat in ieder geval de reiskosten moeten worden vergoed, maar dat gebeurt ook niet. Daarnaast hebben de vrijwilligers behoefte aan training, professionele coördinatie en begeleiding. Samenwerking Door het karakter van de organisatie en haar activiteiten, onderhoudt zij goede contacten met organisaties zoals scholen, Service Centrum Noord, het buurthuis en Mediant (RIAGG in Enschede). Stichting Islamitisch Centrum heeft ook contacten met de gemeente Enschede. Er zijn diverse pogingen gedaan om subsidie te krijgen, maar dat is niet gelukt. De gemeente erkent het studiecentrum noch als internaat noch als welzijnorganisatie. Toekomst Stichting Islamitisch Centrum heeft plannen om een nieuwe moskee te bouwen; het bestuur wil echter niet dat de moskee de sfeer in de omgeving domineert. Zij wil daarom een moskee zonder minaret. Op dit moment beschikt het Centrum over een bescheiden moskeeruimte. Deze ruimte en het gebouw van het studiecentrum staan los van elkaar, maar wel op hetzelfde perceel. Dat zal in de toekomst ook zo blijven. Een ander aandachtspunt voor de toekomst is de erkenning van het studiecentrum als een instelling die door de overheid gesubsidieerd wordt. Op dit moment wordt het studiecentrum gefinancierd met geld van ouders en donateurs. Het werk wordt volledig op basis van vrijwilligheid gedaan. Volgens de secretaris moeten de vrijwilligers minimaal ‘beloond’ worden in de vorm van een reiskostenvergoeding, deskundigheidsbevordering enz. Vooral de coördinator dient betaald te worden voor het werk, want hij is de spil van het studiecentrum en moet veel tijd en energie steken in de organisatie. De capaciteit van het studiecentrum is nu beperkt tot maximaal 35 leerlingen. In de toekomst kan deze capaciteit enigszins uitgebreid worden als daar behoefte aan is en als de overheid subsidie verstrekt.
pagina 100
D. Gouda: Marokkaanse moskee Nour Achtergrond Moskee Nour is opgericht in 1967. In 1981 werd een pand aan de Raam in Gouda aangekocht en in gebruik genomen als moskeeruimte. Er werden bouwplannen ontwikkeld en op 18 september 1993 werd de nieuwe moskee aan de Raam officieel in gebruik genomen. De opening van de moskee werd door de burgemeester verricht en er waren ongeveer 2500 bezoekers en buurtbewoners bij aanwezig. De buurtbewoners waren aanvankelijk tegen de bouw van een moskee in hun buurt; het moskeebestuur heeft verschillende bijeenkomsten georganiseerd om met hen te praten en de moskee opengesteld voor de buurtbewoners. De moskee telt 1145 leden. Het bestuur van Moskee Nour meent dat de functie van een moskee niet alleen religieus is. "Natuurlijk is het fundament van onze moskee de Islam en de beleving van het geloof door de gemeenschap. Dat betekent dat wij ons ook inzetten voor de problemen van de mensen. Deze maatschappelijke betrokkenheid hoort er bij en het is onze diepste wens en overtuiging dat de activiteiten van de moskee de hele Goudse samenleving ten goede komen, zowel allochtonen als autochtonen", aldus de voorzitter. De voorzitter merkt het volgende op over de maatschappelijke betekenis van de moskee: "Wij vinden het belangrijk dat Marokkaanse mensen die in Nederland wonen hun weg vinden in de samenleving waar ze nu wonen, dat ze zich daar thuis (gaan) voelen, zonder dat ze daarvoor het thuis van hun Marokkaanse cultuur verliezen. Daarom willen wij daar waar mogelijk ondersteuning bieden of mee helpen activiteiten in dat kader te organiseren. Wij vinden het bovendien van groot belang dat het gesprek tussen de verschillende generaties in de Marokkaanse gemeenschap gaande blijft. Wij richten ons daarvoor op meisjes en jongens en op mannen en vrouwen." Moskee Nour kenmerkt zich door het grote aantal jongeren dat de moskee bezoekt. Daardoor is een groeiend aantal activiteiten op de jeugd gericht. Moskee Nour wil haar bijdrage leveren aan de multiculturele samenleving, waarin mensen in goede verstandhouding met elkaar leven. Daarom vindt de voorzitter contacten met de buurt belangrijk. "Wij vinden Interculturele activiteiten van groot belang. Wij zeggen daar echter nadrukkelijk bij dat interculturele communicatie geen eenrichtingsverkeer mag zijn." De moskee ziet integratie van migranten dan ook als: - Betrokkenheid bij de gemeenschap - Zich houden aan de rechten en plichten van het land - Erkenning van de rechten van allochtonen, zoals het behoud van eigen waarden en normen Organisatiestructuur De organisatie van moskee Nour kent een simpele structuur. Het moskeebestuur bestaat uit zes mannen. Er is sprake van een evenwichtige verdeling van bestuursleden uit de eerste generatie migranten en de tweede generatie. Vier bestuursleden hebben een opleiding genoten op HBO- en/of academisch niveau. Naast het bestuur zijn er verschillende werkgroepen die zich bezighouden met het uitvoeren van de activiteiten. Er zijn jongerengroepen en vrouwengroepen. Het project buurtvaders heeft een eigen rechtspersoonlijke status. Het bestuur van moskee werkt nauw samen met alle groepen en heeft een coördinerende rol: de verschillende werkgroepen worden ook op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd. De moskee heeft geen moeite om haar doelgroepen te bereiken. Problemen binnen de eigen gemeenschap Over de problemen van de Marokkaanse gemeenschap in Gouda vertelt de voorzitter het volgende: "In 1981 werden we geconfronteerd met verschillende problemen binnen de Marokkaanse gemeenschap, zoals relatieproblemen, het weglopen van meisjes, probleemjongeren en veel onvrede van moslims over de hulpverlening. Ons bestuur boog zich over de vraag hoe deze problemen als moskee aan te kunnen pakken.
pagina 101
Er bestond destijds een opvanghuis voor weggelopen jongeren, ‘Stichting Woonhuis’. Wij hebben contact gezocht met dat opvanghuis en besproken wat wij belangrijke aandachtspunten vonden voor onze Marokkaanse gemeenschap. Daaruit is een samenwerkingsverband ontstaan, waarin wij: - contact leggen met de ouders van het weggelopen meisje; - direct na het weglopen een gesprek hebben met het meisje; - aparte gesprekken voeren met de vaders over hun dochters; - meisjes inzicht willen geven in de problemen waar zij voor komen te staan als zij weglopen; - en uiteindelijk een gesprek voeren met het meisje en haar ouders samen. Door deze samenwerking is de moskee ook zichtbaar geworden bij andere instellingen in Gouda." Een ander probleem binnen de Marokkaanse gemeenschap is het feit dat een aantal ouderen analfabeet is. Zij kunnen daardoor niet zelfstandig brieven en formulieren lezen en schrijven. Daarom is binnen de moskee een informatie- en adviespunt opgezet, waar een Nederlandse en een Marokkaanse beroepskracht werken. Zij zijn voor vier uur per week gedetacheerd aan de moskee om mensen te helpen formulieren in te vullen en materiële problemen op te lossen. Er staan soms 30 mensen in de rij te wachten voor deze hulp. De onderwijsachterstand van kinderen in de gemeenschap is een ander aandachtspunt. Het moskeebestuur vroeg zich af hoe het komt dat zoveel kinderen lagere opleidingen volgen en nauwelijks schooladviezen krijgen voor HAVO of VWO. En zij vroeg zich verder af wat de moskee hieraan kon doen. Na een interne discussie heeft het bestuur besloten om een huiswerkbegeleidingactiviteit te starten. Deze vindt nu plaats van maandag tot en met donderdag. Het eerste jaar namen 56 kinderen hieraan deel. In het huidige tweede jaar nemen 76 meisjes en 76 jongens deel aan de activiteit. Activiteiten en doelgroepen Het moskeebestuur probeert haar maatschappelijke betrokkenheid vorm te geven door o.a.: - Informatie- en themabijeenkomsten voor mannen, vrouwen en kinderen - Nederlandse les voor vrouwen en mannen - Kinderactiviteiten - Sportactiviteiten voor volwassen (in samenwerking met Stichting Welzijn Ouderen) In samenwerking met Stichting Woonhuis organiseert moskee bovendien een spreekuur voor volwassenen. Dit spreekuur wordt gedraaid door vrijwilligers van de moskee en stagiaires. Daarnaast organiseert Stichting Woonhuis een spreekuur in de moskee met betrekking tot jeugdhulpverlening. Binnen de gemeente Gouda speelt de moskee overigens een belangrijke rol door deel te nemen aan allerlei overlegorganen en de Allochtonenraad. Vrouwen De activiteiten die door vrouwen worden bezocht zijn o.a. Nederlandse les, Arabische les, ontmoetings- en themabijeenkomsten over gezondheidszorg, opvoeding enz. Verder worden religieuze feesten gezamenlijk gevierd. Deze activiteiten dragen ertoe bij vrouwen uit hun isolement te halen en hun zelfredzaamheid te bevorderen. Jongeren en kinderen Het moskeebestuur is van mening dat veel problemen in de gemeenschap te maken hebben met gebrek aan educatie; ouders hebben achterstanden of zijn ongeletterd en kinderen beginnen hun schoolloopbaan met achterstanden. De betrokkenheid van ouders binnen scholen is gering of afwezig. Hiervoor is de schoolloopbaanbegeleiding georganiseerd. Daarbinnen worden advies, begeleiding en hulp geboden aan allochtone leerlingen en hun ouders. Deze activiteit wordt georganiseerd in samenwerking met Stichting Regionaal Centrum Jeugdhulpverlening Midden Holland. De begeleiding omvat drie hoofdactiviteiten: huiswerkbegeleiding, het steunpunt voor ouders en samenwerking met de scholen.
pagina 102
Bij het steunpunt komen veel ouders met vragen over tegemoetkomingen in de studiekosten en zaken met betrekking tot de schoolcarrière van hun kinderen. De ouders worden door de moskee aangespoord om naar de ouderavonden te gaan. Na het gezamenlijke gebed vertellen bestuursleden vaak op welke dag er een ouderavond is. Vaak wordt dit wel door de ouders opgepakt. Per keer wijst de moskee ongeveer drie personen aan die met de ouders meegaan om te tolken. Verder gaat het moskeebestuur soms in gesprek met scholen wanneer zij horen dat een kind dat goed presteert toch een laag schooladvies heeft gekregen: het komt dan namens de ouders op voor de belangen van het kind. Het bestuur vindt dat dit ook in het belang is van de gehele gemeenschap: kinderen krijgen de kans zich beter te ontwikkelen. Samenwerking met scholen De problemen die scholen met leerlingen hebben, worden direct kenbaar gemaakt bij de moskee. Daarna neemt het moskeebestuur contact op met de ouders. Deze bemiddelende rol van de moskee werkt heel goed, volgens de voorzitter. Op dit moment werken de moskeeorganisaties met het Gouw College aan de voorbereiding van een uitwisselingsreis met een school in Marokko. Vrijwilligers en vrijwilligersbeleid Behalve de bestuursleden zijn er 30 vrijwilligers actief binnen de organisatie. De verhouding man en vrouw is ongeveer 50/50. Bijna de helft van de vrijwilligers (13) is in Nederland geboren en getogen. Bij de huiswerkbegeleiding zijn 18 vrijwilligers werkzaam. Deze vrijwilligers zijn ex-docenten of deskundigen op het gebied van onderwijs. Dit zijn allemaal Nederlandse (niet-islamitische) vrijwilligers. Een aantal van deze vrijwilligers is door de Raad van Kerken geworven; anderen zijn geworven tijdens het openingsfeest van de nieuwe moskee. Zij zijn al gedurende drie jaar vaste vrijwilligers en, naast de begeleiding en ondersteuning die zij krijgen, beloont de moskeeorganisatie hen in de vorm van persoonlijke attenties, bijvoorbeeld een kerstpakket. Deze vrijwilligers hebben allemaal een redelijk hoog opleidingsniveau. Er zijn ook Nederlandse studenten van de Vrije Universiteit Amsterdam actief binnen de huiswerkbegeleiding; zij doen dit werk bij de moskee los van hun stage. Daarnaast hebben de vrijwilligers een bemiddelende rol bij geschillen tussen jongeren in de moskee. Er zijn jongeren die werkzaamheden voor de moskeeorganisatie verrichten in het kader van taakstraffen. Deze jongeren worden soms ingezet voor schoonmaakwerk en voor administratieve klussen: er wordt gekeken waar zij goed in zijn. De moskee heeft hiervoor een goede relatie en samenwerking opgebouwd met de reclassering. Als gevolg van landelijk overheidsbeleid zijn er nu enkele betaalde krachten werkzaam binnen de moskeeorganisatie: een coördinator en twee jongerenbegeleiders. Voor de voortgang en de bewaking van de huiswerkbegeleiding voert het bestuur twee keer per maand overleg. Eén keer per twee maanden voert het een gesprek met de ouders van kinderen die deelnemen aan de huiswerkbegeleiding. Voordat de kinderen op school een toets maken, bereiden zij zich voor door bij de huiswerkbegeleiding een proeftoets te maken. Andere activiteiten Er bleek in de gemeente Gouda heel weinig bekend te zijn over de achtergrond van de eerste generatie migranten Marokkanen. Ook hun eigen kinderen wisten heel weinig af van de migratiegeschiedenis. Daarom heeft de moskee een grote activiteit georganiseerd onder de naam ‘archief el Bouqaz’. Voor dit project werden interviews gehouden met 34 migranten over hun leven en hun migratie naar Nederland. Deze verhalen zijn opgenomen op DVD en tijdens een grote manifestatie, die ongeveer een maand duurde, werd deze film overal in Gouda vertoond. De manifestatie werd geopend door een lid van de Tweede Kamer. De moskee organiseert ook Nederlandse taallessen voor oudkomers. Tot slot speelt de moskeeorganisatie regelmatig in op incidentele problemen binnen de Goudse gemeenschap en helpt zij waar dit nodig is.
pagina 103
Externe contacten en samenwerking De moskeeorganisatie werkt samen met een groot aantal organisaties en instellingen. De moskeeorganisatie heeft verder over het algemeen goede contacten met de gemeente. Zij neemt deel aan het commissieoverleg van de burgemeester en de politiecommissaris: dit overleg vindt elke maand plaats. Daarnaast neemt de moskeeorganisatie deel aan een platform dat is opgericht om in contact te komen met andere Marokkaanse moskeeën in Gouda. Aan dit platform nemen ook Marokkaanse jongerenorganisaties deel. Sinds enkele jaren wordt er samengewerkt met de Vrije Universiteit in Amsterdam. Studenten van deze universiteit werken als vrijwilliger bij de activiteiten rondom schoolloopbaanbegeleiding en zij verrichten onderzoek in het kader van hun afstudeeropdracht. Tot nu toe heeft deze samenwerking 16 vrijwilligers opgeleverd, 9 afstudeerscripties en 4 onderzoeksrapporten. De onderzoeken zijn bedoeld om de methodiek van schoolloopbaanbegeleiding te analyseren en te verbeteren, en de functie van religieuze zelforganisaties daarbij te beschrijven. Stichting Woonhuis, het Steunpunt Onderwijs Gouda en de moskeeorganisaties werken aan de verbetering van de onderwijsresultaten van allochtone leerlingen. Zij richten zich daarbij op de driehoek leerling-school-ouders. Ondermeer huiswerkbegeleiding vindt plaats in de ruimte van de moskee, zowel voor meisjes als voor jongens. Hiernaast is er aandacht voor het ‘leren studeren’. Er zijn ook andere naschoolse activiteiten, zoals sportactiviteiten. Het gaat er hierbij om het zogenaamd ‘derde milieu’ voor meisjes en jongens te organiseren; waar zij zich thuis voelen en dat bovendien het vertrouwen van de ouders heeft, waardoor hun betrokkenheid bij het onderwijs van hun kinderen verbeterd kan worden. Een andere samenwerkingrelatie bestaat er met de Raad van Kerken. Iedere drie maanden wordt een gezamenlijke themabijeenkomst georganiseerd, waarbij bijvoorbeeld wordt gesproken over de Bijbel en de Koran. Tijdens de oorlog in Irak is een gezamenlijke dienst gehouden, waarbinnen een minuut stilte werd gehouden voor de slachtoffers. Het moskeebestuur heeft een rondleiding in de kerk gehad en het bestuur van de kerk een rondleiding in de moskee. De afgelopen jaren wordt in toenemende mate samengewerkt met de jeugdhulpverlening en de reclassering. Dit gebeurt in het kader van de begeleiding van probleemjongeren. De medewerkers van beide organisaties kwamen naar de moskee voor gesprekken. Dit werd door het moskeebestuur en het team van de schoolloopbaanbegeleiding zeer op prijs gesteld. De doorstroom van allochtone jongeren naar de jeugdzorg is in algemene zin een probleem. Toekomst De moskee begint te klein te worden voor de groeiende groep bezoekers: alleen al voor de Arabische les en de gebeden hebben zij iedere zaterdag en zondag zo'n 270 bezoekers. Volgens het bestuur zijn er veel dingen te doen en verschillende problemen aan te pakken, maar is er te weinig ruimte en geld. Op dit moment heeft het bestuur ook moeite om nieuwe vrijwilligers te vinden, terwijl die wel nodig zijn. Tot slot denkt het bestuur dat de behoefte aan gekwalificeerde nieuwe bestuursleden en imams zal toenemen.
pagina 104
E. DEN HAAG: Marokkaanse moskee Masjid El Islam Achtergrond Ook de Masjid El Islam moskee kent sinds haar oprichting in 1983 een geschiedenis van krappe huisvesting en oude panden. Na de sloop van het eerste pand is gekozen voor de bouw van een nieuwe moskee. In 1994 verhuisde de moskee naar een kleiner pand en daar is zij twee jaar gebleven. In 1997 was de nieuwe moskee klaar en werd zij geopend. Bij de bouw van de moskee zijn zowel de Nederlandse als Marokkaanse cultuur zichtbaar vertegenwoordigd. Problemen binnen de eigen gemeenschap De gemeenschap van de Masjid El Islam kent dezelfde problemen als iedere Marokkaanse gemeenschap in Nederland. Het bestuur noemt probleemjongeren als belangrijkste probleem voor de gemeenschap. Daarnaast vindt zij werkloosheid en armoede een groot probleem binnen de eigen wijk. Ten derde geeft het bestuur aan dat taalachterstand een belangrijke oorzaak is van een aantal problemen in de gemeenschap: goede beheersing van de Nederlandse taal betekent immers weerbaarheid. Organisatiestructuur De Masjid El Islam is een stichting met een bestuur. Daarnaast heeft de moskeeorganisatie een aparte stichting opgericht, de vrouwenorganisatie ‘Al Manar’. Deze stichting heeft een eigen bestuur en organiseert eigen activiteiten binnen de moskee. El Manar organiseert o.a.: - Lessen over de islam - Toneellessen - Ontmoetingsbijeenkomsten Naast deze twee stichtingen is een jongerenvereniging actief binnen de moskee: de Marokkaanse Jongeren Vereniging (MJV). Deze vereniging heeft eigen leden, een eigen bestuur en eigen activiteiten. Hun activiteiten bestaan o.a. uit: - Scouting - Sport - Discussiebijeenkomsten over de islam (op vrijdagmiddag met meisjes, jongens en de imam) - Muziekgroep Tot slot bereidt Masjid El Islam de oprichting van stichting Rabita voor. Dit wordt een stichting waarin hoog opgeleide jongeren worden samengebracht en die zich gaat richten op maatschappelijke vraagstukken in de samenleving. Hiervoor zijn mondige goed opgeleide jongeren nodig om bijvoorbeeld op vragen van de media en de overheid te kunnen reageren. De jongeren van El Manar en MJV zijn hierbij ook betrokken. Activiteiten en doelgroepen In de moskee worden verschillende activiteiten georganiseerd ten behoeve van verschillende doelgroepen: - Arabische taallessen voor analfabetische vrouwen - Arabische en Koran lessen voor kinderen - Informatie- en themabijeenkomsten voor mannen, vrouwen en kinderen - Nederlandse taallessen voor eerste generatie Marokkaanse vrouwen (oudkomers), in samenwerking met Ontmoeting voor buitenlandse vrouwen - Lotgenotencontact voor vrouwen met een psychiatrisch probleem, in samenwerking met Parnassia - Overlegorganen in de wijk - Deelname aan de Allochtonenraad van de gemeente
pagina 105
Vrouwen De activiteiten die door vrouwen bezocht worden en die o.a. in het weekend plaatsvinden, zijn: - Nederlandse taalles - Arabische taalles - Lotgenotencontact voor vrouwen met psychische problemen - Feesten - Ontmoeting (vrouwen kunnen de hele dag terecht in de vrouwenruimte van de moskee) - Themabijeenkomsten over gezondheidszorg, opvoeding, enz. Lotgenotencontacten voor vrouwen met een psychiatrische problemen In de moskee is er wekelijks een lotgenotencontactgroep voor vrouwen met psychiatrische problemen. Deze activiteit is ontstaan toen een ‘ervaringsdeskundige’ (een vrouw met eigen ervaringen op psychiatrische gebied, nu vrijwilliger) samen met Parnassia (de Riagg in Den Haag) bij het moskeebestuur aanklopte met de vraag of het ruimte voor haar beschikbaar kon stellen. Zij wilden vrouwen bij elkaar brengen om te praten over hun geestelijke leed. Het bestuur was ervan op de hoogte dat verschillende vrouwen klachten hebben op geestelijk vlak en dat de hulpverlening niet goed aansluit bij hun behoeften. Dit verzoek is door de moskee gehonoreerd en sindsdien draait er iedere week een groep binnen de moskee. De vrijwilligster wordt door Parnassia ondersteund en begeleid. Jongeren en kinderen Naast allerlei activiteiten die MVJ organiseert voor jongeren en kinderen, organiseert de moskee huiswerkbegeleiding voor schoolgaande kinderen. Boven de gebedsruimte is een huiswerkklas ingericht met computers: twee keer per week kunnen de kinderen er onder begeleiding hun huiswerk doen. De ruimte is overigens de hele week open en kinderen kunnen er iedere dag hun huiswerk doen. Dit is erg belangrijk, omdat het voor veel kinderen thuis niet altijd rustig is en ze daar vaak geen eigen plekje of computer hebben. Vrijwilligers en vrijwilligersbeleid Binnen de moskee is een vaste groep vrijwilligers actief, waaronder het bestuur, dat zorgt voor het beheer van de moskeeruimte, het organiseren van activiteiten en onderhouden van contacten buiten de moskee. Daarnaast is er een vaste vrijwilliger die voor de huiswerkbegeleiding zorgt. De vrijwilligers van de jongeren- en vrouwenorganisaties zorgen voor hun eigen activiteiten, maar zij hebben wel nauw contact met het bestuur van de moskee. Totaal is een groep van 50 vrijwilligers actief, die zich bezig houdt met de volgenden taken: - Lijkwassingen - Activiteiten in het kader van de vastenmaand Ramadan - Diverse lessen - Technische taken - Bestuurlijke functies - Beheer - Winkel - Huiswerkbegeleiding - Het brengen van ziekenbezoek in de gemeenschap en ziekenhuizen Naast deze grote groep vrijwilligers heeft de moskee behoefte aan professionele werkers die deskundig zijn in en ondersteuning kunnen bieden bij een aantal administratieve taken en het aanvragen van subsidies. Samenwerking De moskee El Masjid heeft nauwe samenwerkingsverbanden binnen de stad Den Haag. Zij werkt samen met allerlei maatschappelijke organisaties, zowel incidenteel als structureel. Verder heeft de organisatie structureel overleg met alle zeven moskeeën in de wijk. De moskee werkt ook samen met de imam en de pastoor van het ziekenhuis, in verband met het bezoeken van zieken.
pagina 106
Toekomst Voor de toekomst heeft het bestuur wensen en plannen op het gebied van religieuze zaken. Het wil bijvoorbeeld graag op landelijk niveau samenwerken met moslimorganisaties zodat een landelijk islamitische begraafplaats kan worden gerealiseerd. Daarnaast wil het bestuur een eigen islamitische slachthuis opzetten. Wat betreft de interne organisatie ziet het bestuur de eerste generatie bestuurders meer op de achtergrond treden om ruimte te geven aan jongeren en vrouwen. Het bestuur wil hiermee graag meegaan met de ontwikkelingen van deze tijd.
pagina 107
BIJLAGE 2. Schriftelijke vragenlijst
VRAGENLIJST ONDERZOEK
Maatschappelijk actief in moskeeverband 2003, 1E FASE
14 April 2003
pagina 108
Bijlage 2 (zie pdf-bestand)
pagina 109