De verplichtingen van de externe accountants en de externe belastingconsulenten in het kader van de wet van 11 januari 1993
J. De Blay Accountant en Belastingconsulent Docent Fiscale Hogeschool Nederlandstalig secretaris van het IAB (2007-2016)
1
Inleiding: De Interinstitutenwerkgroep antiwitwassen Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen hebben de 3 Instituten van de economische beroepen een Interinstitutenwerkgroep opgericht met onder meer als opdracht de voorbereiding van een norm inzake de verplichtingen van de beoefenaars van een economisch beroep in uitvoering van de preventieve witwaswetgeving . Nog steeds op reglementair vlak heeft de interinstitutenwerkgroep deze norm in 2011 aangevuld met een circulaire (omzendbrief) van een 40-tal pagina’s die praktische richtlijnen bevatten. Deze richtlijnen beogen de toepassing van de onderdelen van de norm die betrekking hebben op het door de externe accountant en de externe belastingconsulent uitgevoerde klantenonderzoek en op het risicoprofiel tijdens de cliëntenidentificatie, evenals op de bewaring van gegevens en documenten en op de organisatie van accountants en/of belastingconsulentenkantoren. Dit document werd aangevuld met een aantal modelformulieren en –schema’s. Verder heeft het IAB een model van handleiding interne procedures voor een efficiënte kantoororganisatie ontwikkeld teneinde de leden bij te staan bij het vervullen van hun verplichtingen met betrekking tot de wet van 11 januari 1993. Alle modeldocumenten zijn beschikbaar op de website en op www.beexcellent.be. Meer over dit alles onder bij de bespreking van de geciteerde wet van 11 januari 1993.
2
Hoofdstuk XII – De verplichtingen van de externe accountant en de externe belastingconsulent in het kader van de preventieve antiwitwaswet Zie “www.ctif-cfi.be” voor meer informatie en documentatie. Wij verwijzen eveneens naar de informatie beschikbaar op de website van het IAB http://www.iec-iab.be/nl/leden/Beroep/witwassen/Pages/Default.aspx en naar de website www.beexcellent.be. Noot: wat is BeExcellent ? Het platform “BeExcellent.be” is de online omgeving voor het aanmaken, beheren en publiceren van handleidingen, documenten, tools… van het IAB. Een efficiënte ondersteuning bij de organisatie van uw kantoor en het uitoefenen van uw beroep als accountant en /of belastingconsulent.
De Derde Witwasrichtlijn van de Europese Gemeenschap1 werd begin 2010 in de Belgische wetgeving geïmplementeerd2 De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (ook genoemd de “preventieve” witwaswet) werd vanaf 29 juni 1999 ook en onder meer van toepassing gesteld op de externe accountants en externe belastingconsulenten (art 3, 4° van de wet). Hierna genoemd “de antiwitwaswet”. Het huidig artikel 3, 4° van de antiwitwaswet bepaalt: “Voor zover zij daarin uitdrukkelijk voorzien, zijn de bepalingen van deze wet eveneens van toepassing op de hierna vermelde personen:… 1° … … 4° de natuurlijke personen of rechtspersonen ingeschreven in het register van de externe accountants en in het register van de externe belastingconsulenten als bedoeld in artikel 5, §1 van de wet van 22 april 1999 betreffende boekhoudkundige en fiscale beroepen,…”3
De wet van 11 januari 1993 werd verscheidene keren gewijzigd, onder meer bij wet van 12 januari 2004; bij de Programmawet van 27 april 20074. Door deze wet werd de meldingsplicht uitgebreid inzake “ernstige en georganiseerde fiscale fraude5”, door de invoering van een nieuw artikel 14quinquies6 in de voornoemde antiwitwaswet van 11 januari 1993. 1
Europese Richtlijn 2005/60/EG, 26 oktober 2005; intussen keurde Europa reeds een vierde Witwasrichtlijn goed, met name Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015. Deze is op heden nog niet in de Belgische wetgeving geïmplementeerd. 2 Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen. (B.S., 26 januari 2010). 3 Datzelfde artikel 3, 4° verklaart de wet ook van toepassing op de natuurlijke personen of rechtspersonen ingeschreven op het tableau van de externe erkende boekhouders en op het tableau van de externe boekhouders-fiscalisten als bedoeld in artikel 46 van voornoemde wet. 4 B.S., 8 mei 2007 5 De wet van 15 juli 2013 wijzigt het begrip van “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” in “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd.” 6 De wet van 18 januari 2010 heeft het artikel 14quinquies hernummerd tot artikel 28.
3
En meer recent bij wet van 18 januari 2010, evenals door de programmawet van 29 maart 2012 en door de wet van 15 juli 2013, die het begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude verengt tot “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd. Belangrijke noot: teneinde te beoordelen of het gaat om “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”, werden er in 2007 een aantal “indicatoren” vastgelegd in het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 14quinquies (intussen hernummerd in artikel 28) van de wet van 11 januari 19937 . Zie meer hierover hierna. De hiernavolgende tekst houdt rekening met de voor onze beroepen meest relevante wijzigingen van de wet van 18 januari 2010 (B.S. 26 januari 2010) en met de andere voornoemde daaropvolgende wetswijzigingen. De belangrijkste aandachtspunten worden hierna beknopt besproken. Let wel: de verplichtingen van de antiwitwaswet werden enkel van toepassing verklaard op de externe accountants en de externe belastingconsulenten. Dus niet op de interne leden, de stagiairs van het IAB, noch op de interne medewerkers. Bij het BIBF zijn de stagiairs evenmin onderworpen aan de wet. De nieuwe categorie van de “interne boekhouders”, leden BIBF, is evenmin onderworpen aan de wet. Alle bedrijfsrevisoren, ongeacht hun statuut, zijn onderworpen8. Verplichtingen voor de externe accountants en externe belastingconsulenten:
A. Identificatieplicht9 De beroepsbeoefenaar dient zijn cliënt, de lasthebbers van deze cliënt en de uiteindelijke begunstigden te identificeren en hun identiteit te verifiëren . Deze identificatie verloopt aan de hand van een bewijsstuk, zoals bijvoorbeeld een identiteitskaart, een paspoort, publicaties in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, enz .... , waarvan een kopie wordt gemaakt op papier of op een elektronische drager. Cliënten Deze verplichting geldt in de volgende gevallen: de gewone cliënt : bij het aanknopen van een zakelijke relatie waardoor de betrokkene gewone cliënten worden10; zoals bijvoorbeeld bij de aanvaarding van de opdracht om de boekhouding van de cliënt af te sluiten of om periodiek zijn fiscale verplichtingen te vervullen; 7 koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. B.S., 13 juni 2007. 8 artikel 3, 3° van de Wet van 11 januari 1993. 9 De artikelen 7 tot en met 12 Wet van 18 januari 2010, tot wijziging van de Wet van 11 januari 1993 10 Artikel 7 Wet van 11 januari 1993.
4
de occasionele cliënt: als een persoon geen gewone cliënt is en hij één of meerdere verrichtingen wil uitvoeren voor een totaal bedrag van 10.000 euro of hoger, zoals bijvoorbeeld de bijstand bij een kapitaalverhoging van 10.000 euro of meer; de criminele cliënt: als de boekhoudkundige en/of fiscale beroepsbeoefenaar vermoedt dat een persoon die geen gewone of occasionele cliënt is, betrokken is bij het witwassen van geld; dubieuze cliënt: als de beroepsbeoefenaar twijfelt aan de waarachtigheid of aan de correctheid van de eerder meegedeelde identificatiegegevens van een bestaande cliënt. De lasthebbers van de cliënten moeten eveneens worden geïdentificeerd11. De volgende gegevens worden gecontroleerd: -
voor fysieke personen: naam, voornaam, geboortedatum en –plaats, evenals mogelijk het adres
-
voor rechtspersonen, trusts, fiducieën enz…: de benaming, de zetel, de bestuurders en de kennis van de bepalingen omtrent de bevoegdheid verbintenissen aan te gaan voor de rechtspersoon, trust, fiducie, enz..; het doel en de verwachte aard van de zakelijke relatie;
In de praktijk zal de beroepsbeoefenaar aan de cliënt of zijn lasthebber vragen: – voor natuurlijke personen: Belg: voorlegging van een identiteitskaart of een ander bewijskrachtig stuk (paspoort, rijbewijs enz.). Indien de voorgelegde bewijsstukken geen adres vermelden, volstaat een eenvoudige verklaring van de cliënt12; Niet-Belg met woonplaats in België: een document dat hem door de Belgische overheden wordt uitgereikt conform zijn statuut op het Belgisch grondgebied (verblijfsvergunning, bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister); Natuurlijke personen met woonplaats in het buitenland: elk officieel identiteitsdocument zoals de identiteitskaart, het paspoort, het rijbewijs, de belastingaangifte (VS), socialezekerheidskaart, enz.... – voor rechtspersonen: Rechtspersonen naar Belgisch recht: de identiteit zal bv. blijken uit een kopie van de gecoördineerde statuten, of in de Bijlagen van het B.S. gepubliceerde uittreksels uit relevante vennootschapsakten13; de lijst van bestuurders zoals gepubliceerd in de Bijlagen van het B.S. . Rechtspersonen naar buitenlandsrecht: gebruik van gelijkaardige bewijsstukken, zoals uittreksel Kbis (Fr.), Mémorial Luxembourgeois, Kamer van Koophandel (NL). Verificatieplicht en bestendige waakzaamheid 11
Artikel 7, § 2 Wet van 11 januari 1993. MvT wetsontwerp tot wijziging wet 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 1988/1, 30. 13 Zie J. SPREUTELS en PH. DE MEULENAERE (eds.), De Cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België, Brussel, Bruylant, 2003, 75-76. 12
5
Daarenboven is de identificatie van de ‘gewone cliënt’, en zijn lasthebber(s) een permanente verplichting. Het volstaat niet om bij de aanvang van de professionele relatie de identiteit van de cliënt en zijn lasthebber(s) vast te stellen en te verifiëren. Een nieuwe identificatie is wettelijk verplicht als blijkt dat de bestaande informatie niet langer actueel is. In dat geval verricht de beroepsbeoefenaar een nieuwe verificatie van de identiteit. Deze actualisering is enkel vereist in situaties van verhoogde risicogevoeligheid. De verplichting tot het identificeren van de uiteindelijke begunstigde14: Er moet bovendien worden overgegaan tot identificatie van de persoon of personen voor wier rekening de verrichting wordt uitgevoerd. Dit houdt in het identificeren en het nemen van alle redelijke identificeren en alle redelijke maatregelen nemen om hun identiteit te verifiëren. Het betreft hier de identificatie van de zgn. “uiteindelijke begunstigde”. Deze verplichting geldt in de volgende gevallen: in geval van twijfel over de vraag of de cliënten handelen voor eigen rekening of in geval van zekerheid dat ze niet voor eigen rekening handelen (“stromannen”); wanneer de cliënt een rechtspersoon of trust15 is. Wanneer de cliënt een rechtspersoon of trust is moeten de maatregelen de identificatie inhouden van de natuurlijke personen die de cliënt in laatste instantie bezitten of controleren. Indien de cliënt een vennootschap is, gaat het om de natuurlijke persoon of personen die uiteindelijk eigenaar zijn van meer dan 25 % van de aandelen of de stemrechten van die vennootschap, of die dit percentage rechtstreeks of onrechtstreeks houden; of om de natuurlijke persoon of personen die op een andere wijze de controle hebben over het bestuur van de vennootschap. Wanneer de cliënt of de houder van de controleparticipatie een beursgenoteerde vennootschap is, moeten haar aandeelhouders niet worden geïdentificeerd en moet hun identiteit echter niet worden nagegaan. Indien de cliënt een rechtspersoon is met uitzondering van een vennootschap (stichting, VZW, trust, fiducie, enz.., die gelden beheert of uitkeert): als de toekomstige begunstigden reeds werden aangewezen, de natuurlijke persoon of personen die de begunstigden zijn van 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon of van de juridische constructie; als de natuurlijke persoon die de begunstigden van de rechtspersoon of van de juridische constructie zijn, nog niet zijn aangewezen, de in abstracto gedefinieerde groep van personen in wier belang de rechtspersoon, enz.. hoofdzakelijk werd opgericht of hoofdzakelijk werkzaam is; 14 15
Artikel 8, Wet van 18 januari 2010. De rechtsfiguur “trust” komt niet voor in de Belgische rechtsorde.
6
de natuurlijke persoon of personen die de controle hebben over 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon, enz… Opdat de beroepsbeoefenaars de verplichting tot identificatie van de uiteindelijke begunstigden zouden kunnen naleven, krijgen de cliënten zelf ook de verplichting opgelegd om aan de beroepsbeoefenaar de uiteindelijke begunstigden mee te delen. En in voorkomend geval een geactualiseerde versie te bezorgen. Artikel 8, §3 van de antiwitwaswet legt aan de vennootschappen, rechtspersonen en juridische constructies de verplichting op om aan de beroepsbeoefenaar de identiteit van de uiteindelijke begunstigden meedelen. Hiertoe werd in het W.Venn. een nieuw artikel 515bis ingevoerd. Dit artikel bepaalt dat de betrokken vennootschap binnen de 5 dagen moet worden ingelicht over elke verkrijging van stemrechtverlenende effecten, als deze transactie leidt tot het bereiken of het overschrijden van de wettelijke drempel van 25 % van het totaal aantal stemrechten. Omgekeerd geldt ook dat de vennootschap moet worden ingelicht als het totaal aantal stemrechten onder de drempel van 25 % zakt als gevolg van een overdracht van effecten. Deze verplichte melding bestond voorheen reeds voor beursgenoteerde vennootschappen (artikel 514 W. Venn). De verplichting geldt uiteraard ook voor reeds bestaande participaties. Eigenaars van een dergelijke participatie hebben door de nieuwe antiwitwaswet ten hoogste 6 maanden tijd gekregen om deze melding te doen aan de betreffende vennootschap. Deze overgangsmaatregel is einde 2013 uiteraard reeds meer dan 2 jaar verstreken. Derde zaakaanbrengers: versoepelde identificatie16. In bepaalde gevallen mag de beroepsbeoefenaar zijn voornoemde verplichtingen laten uitvoeren door in de wet genoemde derde zaakaanbrenger, die zelf onderworpen zijn aan de verplichtingen van de preventieve witwaswet. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van de klantenonderzoeksvereisten blijven in dat geval evenwel bij de beroepsbeoefenaar zelf liggen, die een beroep heeft gedaan op een derde zaakaanbrenger. De door de wet toegelaten derde zaakaanbrengers zijn: banken en financiële instellingen, een beroepsbeoefenaar van een boekhoudkundig of fiscaal beroep, een notaris, of de beoefenaar van een onafhankelijk juridisch beroep (bvb. de advocaat die gevestigd is in België of een andere EU-lidstaat, of in een EER-staat. Is een derde zaakaanbrenger gevestigd in een ander land, dan hiervoor de verplichting dat het land in zijn wet controles en verplichtingen oplegt die gelijkwaardig zijn aan deze van de derde Europese witwasrichtlijn en dat de beroepsbeoefenaars onderworpen zijn aan een verplichte professionele registratie, erkend bij wet. 16
Artikel 10 Wet van 11 januari 1993.
7
In het kader van deze cursus wordt hierop niet dieper ingegaan. Verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen17 Dergelijke verscherpte maatregelen moeten worden toegepast in situaties die omwille van hun aard een hoger risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme kunnen inhouden, en ten minste in de hieronder beschreven situaties: wanneer de beroepsbeoefenaar een zakelijke relatie aangaat met of een verrichting uitvoert voor een cliënt die bij de identificatie niet aanwezig is; bij het aangaan van een zakelijke relatie of het uitvoeren van verrichtingen met of voor rekening van politiek prominente personen (PPP’s of in het Engels PEP’s) die in het buitenland wonen, namelijk natuurlijke personen die een prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed. directe familieleden van voornoemde personen; of naaste geassocieerden van voornoemde personen; De lijst van PPP’s kan u vinden in artikel 12 van de preventieve antiwitwaswet. Vrijstellingen van klantenonderzoek
de
identificatieverplichting:
het
vereenvoudigd
Het vereenvoudigd klantenonderzoek houdt in dat de beroepsbeoefenaar niet moet overgaan tot de identificatie en identificatieverificatie van bepaalde categorieën van personen en verrichtingen betreffende bepaalde producten en diensten, waarvan de wet vermoedt dat ze een laag risicoprofiel hebben. Het klantenonderzoek blijft in dergelijk geval beperkt tot het nagaan of de betrokken personen, producten of verrichtingen al dan niet voorkomen op de bij de antiwitwaswet of bij KB vastgestelde lijst. Deze vereenvoudigde procedure geldt echter niet als er een vermoeden van witwassen bestaat. In dergelijk geval moet de beroepsbeoefenaar ook beslissen of een melding aan de CFI nodig is. De AWW-wet somt op limitatieve wijze18 op om welke cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden het gaat en aan welke voorwaarden ze moeten voldoen. de cliënt of de uiteindelijke begunstigde een kredietinstelling is of een financiële instelling die in België, in een van de EER-landen of gevestigd is in een derde land aangeduid door de Koning19; de cliënt of de uiteindelijke begunstigde een beursgenoteerde vennootschap is waarvan de effecten in een EER-land zijn toegelaten tot verhandeling op een gereglementeerde markt of een vennootschap genoteerd op de beurs in een derde land aangeduid door de Koning; 17
Artikel 12 Wet van 11 januari 1993. Artikel 11, §1 Wet van 11 januari 1993 19 De koning heeft bij K.B. van 19 juli 2013 (B.S. 25.07.2013) volgende landen aangeduid : Australië, Brazilië, Canada, Hong Kong, India, Japan, Zuid-Korea, Mexico, Singapore, Zwitserland, Zuid-Afrika, Verenigde Staten 18
8
een uiteindelijke begunstigde van een gezamenlijke rekening aangehouden door notarissen en andere juridische beroepsbeoefenaren van de onafhankelijke juridische beroepen die gevestigd zijn in België of in een derde land aangeduid door de Koning de cliënt of de uiteindelijke begunstigde een Belgische openbare instantie of een Belgisch overheidsbedrijf is (federale, communautaire, gewestelijke, provinciale of gemeentelijke overheid, beroepsorden zoals het BIBF, IAB of het IBR, overheidsbedrijven zoals de Post, Belgacom, BATC, BIAC of de NMBS); de cliënt een Europese publieke autoriteit of instelling is, opgenomen in een door de Koning opgemaakte lijst20.
Deze vrijstelling van de identificatieverplichting heeft betrekking op zowel de cliënt zelf, als op zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden. De beroepsbeoefenaar wordt aanbevolen om schriftelijk vast te leggen op welk(e) document(en) hij zich heeft gebaseerd bij zijn beslissing om van de vrijstelling van de identificatieverplichting gebruik te maken, en deze bij te houden. Deze procedure kan een onderdeel van de cliëntenacceptatieprocedure vormen. Risicoprofiel21: In de toekomst zal men nog meer rekening moeten houden met het risicoprofiel van de cliënt (het zogenaamde risk based approach of het risicogeoriënteerd beleid). Soms zal dit bijgevolg leiden tot een vereenvoudigd klantenonderzoek, soms tot een verzwaarde procedure met een verscherpt klantenonderzoek. . De gegevens van de klant moeten worden geactualiseerd en de regelmaat van die actualisatie moet gebeuren op basis van het risicoprofiel van de klant. Indien zou blijken dat het klantenonderzoek niet kan gebeuren zoals voorzien, dan kan de beroepsbeoefenaar de zakelijke relatie met de cliënt niet aangaan of in stand houden. Bovendien moet de beroepsbeoefenaar zich in dergelijk geval afvragen of dat feit op zich al dan niet volstaat om een melding te doen aan de CFI (de Cel voor Financiële Informatieverwerking). Elke cliënt wordt ingedeeld als cliënt met een laag of verhoogd risicoprofiel. De omstandigheden die een verhoogd risicoprofiel inhouden, dienen te worden geïdentificeerd en onderbouwd. Klanten die mogelijk een specifiek witwasrisico 20
De koning heeft bij K.B. van 19 juli 2013 (B.S. 25.07.2013) volgende Europese instellingen opgenomen : - het Europees Parlement; de Raad van de Europese Unie; de Europese Commissie; het Hof van Justitie van de Europese Unie; de Europese Rekenkamer; het Europees Economisch en Sociaal Comité; het Comité van de Regio's; de Europese Investeringsbank; het Europees Investeringsfonds; de Europese Centrale Bank; de Europese Ombudsman; de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming; de Europese Bankautoriteit; de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen; de Europese Autoriteit voor effecten en markten; het Europees Comité voor systeemrisico's; het Europees Systeem voor financieel toezicht; het Bureau voor publicaties van de Europese Unie; het Europees Bureau voor personeelsselectie; de Europese Bestuursschool; de Europese Dienst voor extern optreden. 21 Artikel 7, § 3 Wet van 11 januari 1993.
9
inhouden, kunnen pas als cliënt worden aanvaard na een grondig onderzoek en nadat ter zake een beslissing is genomen overeenkomstig de regels bepaald in de Interne procedures van het kantoor. Zie model op de website IAB: http://www.ieciab.be/nl/leden/Beroep/witwassen/Documents/Handleiding%20interne%20proce dures.pdf. Ook dient informatie te worden ingewonnen over het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie. Met het oog hierop wordt kennis genomen van het type verrichtingen waarvoor de cliënt een beroep op ons kantoor doet, alsook van alle relevante informatie die inzicht kan verschaffen in de doelstelling die de cliënt met het aangaan van de zakenrelatie nastreeft. Dit proces van risicobepaling is doorlopend en wordt uitgevoerd op de volgende tijdstippen: -
-
op het moment van de cliëntacceptatie; telkens als een gebeurtenis een onderzoek verantwoordt, bijvoorbeeld: wijziging van het aandelenbezit, activiteitenwijziging, verplaatsing van de maatschappelijke zetel, enz.; op regelmatige basis, in functie van de risico-indeling: voor een cliënt met een laag risico zal deze verificatie minder vaak plaatsvinden dan voor een cliënt met een hoog risico.
De beoordeling en indeling van de klanten op basis van hun risicogevoeligheid zal geschieden op basis van volgende criteria: -
-
de risicocriteria verbonden aan het land van de woonplaats (maatschappelijke zetel en bedrijfszetel(s) van de cliënt, hoofdkwartier of uiteindelijke moedervennootschap); de risicocriteria verbonden aan de cliënt; de sector waarin de cliënt actief is; de risicocriteria verbonden aan de door de cliënt gevraagde of gebruikte dienst.
In de praktijk kunnen deze risico’s behoren tot verschillende categorieën en dienen ze derhalve te worden beschouwd als onderling afhankelijke risico’s in plaats van afzonderlijke en onderscheiden risico’s. Als één van deze criteria aanwezig is, zal de cliënt worden beschouwd als zijnde met een verhoogd risico, tenzij de bijkomende informatie de beoordeling wijzigt. In alle andere gevallen is zal het in principe gaan om een cliënt met een laag risico. De risico-inschatting wordt uitgevoerd in twee fasen: FASE 1: als één van de drie criteria is vastgesteld, wordt de cliënt ingedeeld in de categorie van klanten met een hoog risico. Dit zal desgevallend voor onderzoek worden meegedeeld aan de binnen het kantoor aangewezen 10
verantwoordelijke voor de toepassing van de wet via het formulier risicobepaling; FASE 2: in een tweede fase kan, aansluitend op de bijkomende ingewonnen informatie, de oorspronkelijk vastgestelde risico-indeling worden bevestigd als zijnde een hoog risico of worden aangeduid als een laag risico in functie van het eventuele advies van de verantwoordelijke voor de toepassing van de wet. Voorbeelden van risicofactoren van witwassen van geld en financiering van terrorisme Risico verbonden aan het land/geografisch risico Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie die bepaalt of een specifiek land of geografisch gebied een verhoogd risico inhoudt. Men kan evenwel aannemen dat klanten een hoger risico dan het inhouden als zij gevestigd zijn in een land dat, of als het land van herkomst of bestemming van de diensten een land is dat: onderworpen is aan sancties, embargo’s of gelijkaardige maatregelen uitgevaardigd door bijvoorbeeld de Verenigde Naties. In bepaalde omstandigheden omvat dit landen die onderworpen zijn aan sancties of gelijkaardige maatregelen als deze uitgevaardigd door instellingen zoals de Verenigde Naties; door geloofwaardige bronnen werd geïdentificeerd als een land dat geen wetgeving, regelgeving of andere maatregelen heeft aangenomen ter bestrijding van witwassen van geld of financiering van terrorisme; door geloofwaardige bronnen werd geïdentificeerd als een land dat financiering of bijstand verleent aan terroristische activiteiten door actieve contacten met terroristische organisaties; door geloofwaardige bronnen werd geïdentificeerd als een land dat gekend is voor zijn verregaande corruptie of andere criminele praktijken. Vestigingslanden die op de lijst van “Non Co-operative Countries and Territories” (NCCT) van de FATF22 staan worden geacht een verhoogd risico op witwassen en/of terrorismefinanciering mee te brengen.
Risico verbonden aan de cliënt De risico’s verbonden aan de cliënt kunnen worden onderverdeeld in twee categoriën: - de risico’s verbonden aan de verminderde transparantie bij de cliënt - de risico’s verbonden aan welbepaalde sectoren. Een overzicht van de belangrijkste gevallen van verminderde transparantie en van sectoren met een verhoogd risico kan worden teruggevonden in de Toelichtingsnota, hoofdstuk 5.2.2..
22
www.fatf-gafi.org
11
Risico’s verbonden aan de dienstverlening Transacties die geen of weinig verband houden met de gekende handelsactiviteiten van een cliënt, kunnen eventueel een aanwijzing zijn van mogelijke witwaspraktijken. De Toelichtingsnota (zie hoofdstuk 5.2.3.) omschrijft een aantal types van transacties die kunnen wijzen op een witwasrisico. Risicoverhogende of risicoverlagende omstandigheden Bij het beoordelen of een welbepaalde transactie of een welbepaalde cliënt al dan niet een verhoogd risico inhoudt, raad het model van interne procedures van het IAB aan om ook steeds de volgende factoren in overweging te nemen: een onverklaard spoedeisend karakter van de vereiste bijstand; de kunstmatig complexe aard van de cliënt, met inbegrip van een nodeloos complexe controleomgeving; - het onnatuurlijke karakter van de transactie of van het project; - een taak of controle die aan een ander controleorganisme toebehoort; - het regelmatige karakter of de duur van de zakenrelatie: langdurige zakenrelaties met frequente klantencontacten tijdens de volledige duur van de relatie houden mogelijk minder risico’s in; - klanten met een integere reputatie in de plaatselijke gemeenschappen; - transparante besloten vennootschapen die goed gekend zijn in openbaar domein; vertrouwdheid van ons kantoor met een land, met inbegrip van de kennis van de plaatselijke wet- en regelgeving, alsook de structuur en het belang van de van toezichthoudende instanties uitgaande controle. -
B. Bewaarplicht23 De stukken aan de hand waarvan de identificatie of vereenzelviging gebeurd moeten bewaard worden tot vijf jaar na het beëindigen van de zakelijke relatie met de cliënt. De identificatie, bewijsstukken en registratie van transacties of verrichting moeten bewaard blijven tot 5 jaar na de transactie of verrichting. De registratie van bewijsstukken en identificaties moeten toelaten om de verrichtingen te kunnen reconstrueren.
C. Bestendige waakzaamheidsplicht24 De beroepsbeoefenaar moet een bestendige waakzaamheid aan de dag leggen ten aanzien van zijn zakelijke relaties en een aandachtig onderzoek verzekeren van de uitgevoerde verrichtingen en, in voorkomend geval, de oorsprong van de fondsen aandachtig onderzoeken om zich ervan te vergewissen dat die stroken
23 24
Artikel 13 Wet van 11 januari 1993 Artikel 14 Wet van 11 januari 1993
12
met de kennis die zij hebben van de cliënt, zijn beroepsactiviteiten en risicoprofiel. D. Interne organisatie25 Opstellen van verslagen bij het vaststellen van atypische verrichtingen Noot vooraf: Een atypische verrichting is een verrichting die uit haar aard, door de omstandigheden die haar omringen, door de hoedanigheid van de betrokken personen, door haar ongebruikelijk karakter tegenover de activitei-ten van de cliënt, of omdat zij niet lijkt te stroken met de kennis die de beroepsbeoefenaar heeft van zijn cliënt, diens beroepsactiviteiten en diens risicoprofiel en, zo nodig, van de herkomst van het geld, bijzonder vatbaar is voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme De beroepsbeoefenaar stelt een verslag op over het onderzoek dat hij ingevolge de toepassing van de voornoemde bestendige waakzaamheid heeft ingesteld, bv. bij de vaststelling van een atypische verrichting. In voorkomend geval zal dit verslag aan de witwasverantwoordelijke van het kantoor (zie infra) worden overgelegd. Dit verslag is zoals hierboven uiteengezet eveneens onderworpen aan de bewaringsplicht. Desgevallend zal de witwasverantwoordelijke nadien overgaan tot een melding aan de CFI als er hiertoe aanleiding is. Is er geen witwasverantwoordelijke aangesteld in het kantoor, dan is het de externe accountant of de externe belastingconsulent die moet melden aan de CFI. De melding kan niet gebeuren door de werknemers van de beroepsbeoefenaar.
Interne organisatie en de aanstelling een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet, al dan niet verplicht De beroepsbeoefenaar stelt passende interne maatregelen en controleprocedures in werking teneinde toe te zien op de naleving van de bepalingen van de antiwitwaswet, alsook procedures voor communicatie en informatiecentralisatie teneinde verrichtingen die verband houden met witwassen van geld of financiering van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te verhinderen. Het IAB heeft een model van interne procedures voor de kantoren ontwikkeld en langs de website ter beschikking gesteld van de leden (cf. ook infra). De aanstelling van een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet, al dan niet verplicht: De boekhoudkundige en fiscale beroepsbeoefenaars moeten een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet (een compliance officer) aanstellen wanneer “de omvang van de structuur waarbinnen zij hun activiteiten uitoefenen” dit verantwoordt. 25
Artikel 16 en 17 Wet van 11 januari 1993.
13
Volgens het reglement (de norm) dat werd uitgevaardigd in 2011 hebben de Instituten het kwantitatieve criterium vastgelegd op tien beroepsbeoefenaars (of meer). Voor de beoordeling van het omvangscriterium, d.w.z. de vraag vanaf welke kantoorgrootte een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet moet worden aangesteld, zijn de volgende principes van toepassing: – zodra binnen het kantoor minstens tien beroepsbeoefenaars: • een activiteit uitoefenen; en/of • een participatie hebben; en/of • lid zijn van het bestuursorgaan, moet minstens één verantwoordelijke voor de toepassing van de wet worden aangesteld; Onder ‘beroepsbeoefenaar’ wordt verstaan elke natuurlijke persoon die lid is van een van de drie economische beroepen en die al dan niet bevoegd is om het kantoor te vertegenwoordigen in de uitoefening van de door de cliënten toevertrouwde opdrachten; voor wat de accountants en de belastingconsulenten betreft, worden enkel de externe leden beoogd; Het is daarbij mogelijk geen rekening te houden met occasionele samenwerkingen; Wanneer een accountants- en belastingconsulentenkantoor evenwel verbonden is met een of meer andere kantoren in de zin van artikel 11 W.Venn., dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het feit dat de wet de aanstelling van een verantwoordelijke voor de toepassing van de wet voorschrijft als dit verantwoord is in het licht van de omvang van de ‘structuren’. Als het geheel van de aldus verbonden kantoren meer dan tien beroepsbeoefenaars telt en hierin, op grond van het feit dat geen enkel van deze kantoren ten minste tien beroepsbeoefenaars telt, geen enkele verantwoordelijke voor de toepassing van de wet werd aangesteld, wordt aanbevolen om jaarlijks te onderzoeken of de aanstelling van een dergelijke verantwoordelijke voor de toepassing van de wet al dan niet verantwoord is, en dit ook schriftelijk te verantwoorden. Als het kantoor niet aan deze omvangscriteria voldoet, heeft het de mogelijkheid om een of meer verantwoordelijken aan te stellen maar het is hiertoe niet verplicht. In het geval dat het kantoor geen verantwoordelijke(n) voor de toepassing van de wet zou aanstellen: 1) vervult elke beroepsbeoefenaar die van het kantoor deel uitmaakt, zelf de rol van verantwoordelijke voor de toepassing van de wet; 2) zal het kantoor periodiek onderzoeken of de aanstelling van een of meer verantwoordelijken voor de toepassing van de wet al dan niet verantwoord is in het licht van de omvang van het kantoor en desgevallend van de grotere structuur waarvan het kantoor waarbinnen hij zijn activiteiten uitoefent, deel uitmaakt. Dit onderzoek zou kunnen plaatsvinden bij elke belangrijke wijziging van de grootte van het kantoor en in ieder geval minstens om de twee jaar. Aldus vermeld in de omzendbrief van het IAB Tot de opdrachten van de witwasverantwoordelijke behoort de toepassing en procedures inzake de interne organisatie, de recrutering en opleiding van het personeel. Het zijn de verplichtingen bedoeld in de artikelen 16 en 17 van de preventieve witwaswet. De witwasverantwoordelijke is wettelijk bevoegd om vermoedelijke (gepoogde) witwasoperaties te melden aan de CFI.
14
E. Recrutering en Opleidingsplicht27 De beroepsbeoefenaar voert passende maatregelen in om bij de aanwerving en aanstelling van werknemers of bij de aanwijzing van zijn vertegenwoordigers na te gaan of deze blijk geven van passende betrouwbaarheid, in functie van de risico’s die gepaard gaan met de uit te voeren opdrachten en functies. De beroepsbeoefenaar neemt passende maatregelen om zijn werknemers en vertegenwoordigers vertrouwd te maken met de bepalingen van de wet. Deze maatregelen houden in dat de betrokken werknemers en vertegenwoordigers deelnemen aan speciale opleidingsprogramma’s om de verrichtingen en feiten te leren onderkennen die met witwassen van geld of financiering van terrorisme verband kunnen houden en te vernemen wat de te volgen procedures zijn in die gevallen.
F. Meldingsplicht28 Wanneer een externe accountant en / of belastingconsulent in de uitoefening van zijn beroep feiten vaststelt waarvan hij weet of vermoedt dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme of het bewijs kunnen inhouden voor het witwassen van geld, brengt hij dit onmiddellijk ter kennis van de CFI. Deze verplichting staat centraal in het zogenaamde preventieve luik van de antiwitwaswetgeving. Sedert de wet van 11 januari 2004 geldt de meldingsplicht in geval van gewoon vermoeden. Dit betekent dat de meldingsplicht geldt ingeval de beroepsbeoefenaar in de uitoefening van zijn beroep feiten vaststelt waarvan hij weet of vermoedt dat ze verband houden met het witwassen van geld of de financiering van het terrorisme. In de praktijk moet de mededeling gebeuren vooraleer de verrichting uitgevoerd wordt, maar de mededeling verhindert de uitvoering niet. In geval er onmogelijkheid is om de mededeling vooraf te doen, dient ze te gebeuren onmiddellijk na de uitvoering ervan. De melding geschiedt schriftelijk of elektronisch. De melding kan niet gebeuren door de werknemers van de beroepsbeoefenaar, noch door zijn stagiairs. Uitzondering op de meldingsplicht: in bepaalde gevallen blijft voor de accountant en de belastingconsulent het beroepsgeheim gelden: juridisch advies De beroepsbeoefenaar, die accountant of belastingconsulent is, deelt de informatie echter niet mee wanneer hij deze, binnen het kader van zijn
27 28
Artikel 17 Wet van 11 januari 1993. Artikel 26 Wet van 11 januari 1993.
15
beroepsuitoefening, van één van zijn cliënten ontvangt of over één van zijn cliënten verkrijgt bij het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt, tenzij hij: - zelf deelneemt aan de witwasactiviteiten of de activiteiten voor financiering van terrorisme, - hij het juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering verstrekt, - of hij weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor deze doeleinden. Deze uitzonderingsbepaling geldt sedert de aanpassing van de wet in 2010 ook voor bedrijfsrevisoren, erkende boekhouders(-fiscalisten) en notarissen. Voor een uitgebreide bespreking hiervan verwijzen wij naar een interessant artikel in Accountancy & Tax van auteur J. VAN DROOGBROECK29. Verbod tot mededeling (tipping off) aan de cliënt30: De beroepsbeoefenaar mag in geen geval ter kennis brengen van de cliënt of van derde personen dat informatie werd meegedeeld aan de CFI of dat een opsporingsonderzoek wegens witwassen van geld aan de gang is of zou kunnen worden geopend. Wanneer de beroepsbeoefenaar een cliënt tracht te ontraden deel te nemen aan een illegale activiteit is er geen kennisgeving in de zin van de vorige alinea. Het verbod is ook niet van toepassing wanneer de beroepsbeoefenaar de kennisgeving doet aan het IAB zelf, noch als hij de kennisgeving doet voor repressieve doeleinden. informatie-uitwisseling tussen beroepsbeoefenaars die hun beroep uitoefenen via dezelfde professionele vennootschap of die samen het dossier van de cliënt beheren, is eveneens toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Nieuw: de anonimiteit van de melder wordt gegarandeerd: Mede op vraag van het IAB biedt de witwaswet nu meer garanties op volstrekte anonimiteit van de melders. De kennisgevingen verstrekt door de melders, evenals de door hen verstrekte bijkomende informatie, mogen geen deel uitmaken van het strafdossier. Ook als de leden van de CFI of de door hen aangesteld personen zouden moeten getuigen in rechte, mogen zij de identiteit van de melders niet bekendmaken. Wat melden ? enkel melding vereist voor witwasoperaties limitatief opgesomd in artikel 5 van de Wet van 11 januari 1993.
29
J. VAN DROOGBROECK, “De verplichtingen van externe accountants en belastingconsulenten inzake de bestrijding van witwassen na de Wet van 18 januari 2010”, Accountancy & Tax, december 2010, 5 - 24. 30
Artikel 30 Wet van 11 januari 1993.
16
De beroepsbeoefenaar moet enkel witwasoperaties melden die verband houden met de onderliggende misdrijven die limitatief zijn opgesomd in de Wet van 11 januari 1993. Voor de toepassing van de antiwitwaswet is de herkomst van geld of activa illegaal wanneer ze voortkomen uit 31: 1° een misdrijf dat in verband staat met: • terrorisme of financiering van terrorisme; • georganiseerde misdaad; • illegale drughandel; • illegale handel in wapens, goederen en koopwaren met inbegrip van antipersoonsmijnen en/of submunitie; • handel in clandestiene werkkrachten; • mensenhandel; • exploitatie van de prostitutie; • illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale werking of illegale handel in dergelijke stoffen; • illegale handel in menselijke organen of weefsels; • fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie; • ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd;32 • verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en corruptie; • ernstige milieucriminaliteit; • namaak van muntstukken of bankbiljetten; • namaak van goederen; • zeeroverij; 2° een beursmisdrijf of een onwettig openbaar aantrekken van spaargelden of het verlenen van beleggingsdiensten, diensten van valutahandel of van geldoverdracht zonder vergunning; 3° een oplichting, misbruik van vertrouwen, misbruik van vennootschapsgoederen, een gijzeling, een diefstal of afpersing, of een misdrijf dat verband houdt met de staat van faillissement. 33 Worden dus door de antiwitwaswet beoogd: de meest ernstige vormen van delinquentie, met uitsluiting van de andere vormen van witwassen. In dit opzicht is het toepassingsgebied ervan dus minder ruim dan dat van artikel 505, 2°, 3° en 4° van het Strafwetboek dat ook betrekking heeft op het vermogensvoordeel gehaald uit iedere strafrechtelijke inbreuk, misdrijf, delict of overtreding. De wettekst verwijst immers niet naar specifieke bepalingen uit het strafrecht, maar meer algemeen naar bepaalde vormen van delinquentie, waarbij termen uit het gewone taalgebruik worden gebezigd in hun gewone betekenis. Enkel voor “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd34”, gewone fiscale fraude niet geviseerd
31
Artikel 5 Wet van 11 januari 1993. Voorbeeld: btw-carrousel. 33 Wet van 12 januari 2004 tot wijziging van de antiwitwaswet van 11 januari 1993. 34 De wet van 15 juli 2013 heeft het begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” gewijzigd in het nieuwe begrip “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”. 32
17
Voor fiscale fraude geldt er een meldingsplicht voor de “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”, zoals bvb. btw-carrousels. De gewone fiscale fraude wordt niet geviseerd door de preventieve antiwitwaswetgeving. De wetgever heeft de meldingsplicht voor het witwassen van geld afkomstig van de “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd” op een bijzondere wijze geregeld35. Ter verduidelijking van het begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” heeft hij de Koning opgedragen om een lijst op te stellen met witwasindicatoren. Dit KB36, het zogenaamde “indicatoren-KB” verscheen op 13 juni 2007 in het Belgisch Staatsblad en trad op 1 september 2007 in werking. Deze lijst van witwasindicatoren vindt u terug in bijlage van deze cursus. Bijvoeglijke of autonome interpretatie van de 13 indicatoren: Nadat in de rechtsleer en in de beroepspraktijk in 2007 een discussie was ontstaan over juiste draagwijdte en interpretatie van de lijst van indicatoren rond de bijvoeglijke (indicatoren = hulpmiddel) of autonome interpretatie (indicator vastgesteld = melden) heeft het Grondwettelijk Hof de zaak beslecht37. In een recente toelichtingsnota heeft de CFI dan ook gesteld dat de witwasindicatoren een bijkomend hulpmiddel zijn om ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, op te sporen. In geval een daadwerkelijk vermoeden bestaat dat er geld wordt witgewassen voortkomend uit ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, moet dit ter kennis worden gebracht van de CFI. Volgens de CFI volstaat het feit dat één van de indicatoren voorkomt niet om automatisch aanleiding te geven tot een melding aan de CFI. Zie hierover een bespreking in de bijlagen. Wat betekent het nieuwe begrip “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd ? De notie “ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd” wordt in de Wet van 15 juli 2013 zelf niet nader omschreven. In de loop van de parlementaire werkzaamheden werd door staatssecretaris Crombez o.a. verwezen naar eerdere parlementaire werkzaamheden. Op de website van de CFI lezen we volgende toelichting: In de voorbereidende werkzaamheden op de wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding (Kamer van volksvertegenwoordigers - Doc 53 2763/001 – pagina 5) werd bepaald dat de ernst van de fiscale inbreuk kan beoordeeld worden aan de hand van het eventueel gebruik van valse stukken, de omvang van het bedrag en het abnormaal karakter van dit bedrag getoetst aan de activiteiten of de
35
Art. 28 wet van 11 januari 1993. KB van 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 14quinquies van de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. 37 Arrest nr. 102 van het Grondwettelijk Hof, 10 juli 2008. 36
18
vermogenstoestand van de cliënt, maar eveneens aan de hand van de indicatoren vermeld in het koninklijk besluit van 3 juni 2007. Tijdens de besprekingen in de Commissie voor de Financiën en de Begroting werd er uitdrukkelijk gesteld dat de voormelde indicatoren een bijvoeglijk karakter hebben (Kamer van Volksvertegenwoordigers – Doc 53 2763/005 blz. 13 en volgende). De voorbereidende werkzaamheden verwijzen dus naar verschillende begrippen die toelaten om de ernst van de inbreuk in te schatten. De ernst van de inbreuk hangt af van : Het vervaardigen of gebruiken van valse documenten is het meest tastbare element. Het gebruik van valse documenten om fiscale fraude te plegen kan verschillende vormen aannemen : valse facturen, valse BTW-aangiftes, valse aangifte van inkomen, valse jaarrekeningen,… De grootte van het bedrag en het abnormaal karakter van dit bedrag rekening houdend met de activiteiten of de vermogenstoestand van de cliënt zijn noties die niet objectief vastgelegd kunnen worden. Het georganiseerde karakter van de fiscale fraude wordt omschreven als “het gebruik van een constructie die opeenvolgende verrichtingen voorziet en/of de tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen, waarin hetzij complexe mechanismen worden gebruikt, hetzij procedés van internationale omvang (ook al worden ze gebruikt op nationaal niveau). De complexe mechanismen blijken uit het gebruik van simulatie- of verbergingsmechanismen die onder andere een beroep doen op vennootschapsstructuren of juridische constructies” In de nieuwe definitie van fiscale fraude wordt de mate van organisatie een van de criteria van de ernst ervan, zonder dat dit vereist is om als dusdanig te worden beschouwd. Door deze termen te gebruiken geeft de wetgever duidelijk aan dat de wet bedoeld is om witwassen van geld uit ernstige onderliggende misdrijven tegen te gaan, waarbij de ernst onder meer kan ingeschat worden in functie van de grootte van het bedrag. Het is niet de bedoeling van deze wijziging om de werking van de CFI en de repressieve autoriteiten te hypothekeren door hen te overladen met dossiers die onvoldoende gewichtig zijn om een strafrechtelijke vervolging te rechtvaardigen en die derhalve beter langs administratieve weg behandeld worden. Meldingsplicht en het mandaat van onafhankelijk bestuurder
19
Zoals reeds vermeld is de meldingsplicht in het kader van de AWW verplicht in hoofde van externe leden van het Instituut “bij de uitoefening van hun beroep” en “binnen het kader van de beroepsuitoefening (artikel 26 AWW). Echter is de uitoefening van een mandaat als onafhankelijk bestuurder niet inherent aan de beroepswerkzaamheden van de leden van het Instituut. De tussenkomst van het Instituut betreffende het mandaat van onafhankelijk bestuurder betreft louter de voorafgaande en steeds herroepbare toelating vereist overeenkomstig artikel 31 van de Wet 22 april 1999. Onder voorbehoud dat de externe leden van het Instituut de voorwaarden van het Instituut met het oog op de toelating tot het uitoefenen van een dergelijk bestuursmandaat strikt naleven - m.i.v. de garanties ertoe strekkende dat de onafhankelijkheid en de waardigheid van de beroepsuitoefening door dit mandaat niet in gedrang wordt gebracht – is het Instituut van mening dat de meldingsplicht niet van toepassing is in het kader van de uitoefening van het mandaat van onafhankelijk bestuurder door externe leden van het Instituut. Informatieverstrekking aan de CFI De informatieverstrekking moet gebeuren ongeacht de hoogte van het betrokken bedrag en zelfs wanneer hij geweigerd zou hebben de taak te volbrengen, of nog indien de vastgestelde feiten reeds zijn meegedeeld aan de gerechtelijke autoriteiten. De melding moet worden gedaan vóór de transactie wordt uitgevoerd, zo mogelijk met vermelding van de termijn waarbinnen deze moet worden uitgevoerd of onmiddellijk erna, met opgave van de reden waarom de informatie niet vóór de uitvoering van de transactie kon worden verstrekt. In dringende gevallen mag de informatieverstrekking telefonisch gebeuren. Maar ze moet achteraf onmiddellijk per fax, of bij gebrek daaraan op enige andere schriftelijke wijze, worden bevestigd. De melding kan nu ook online gebeuren. Men mag de klant niet “tippen” over de melding: tipping off verbod. Zoals supra vermeld mogen de externe accountant of de externe belastingconsulent en zijn werknemers in geen geval ter kennis brengen van de betrokken cliënt of van derden dat informatie werd meegedeeld aan de CFI en dat een opsporingsonderzoek wegens witwassen van geld aan de gang is (het zogenaamde “tipping off verbod”)38. Na de melding kan de CFI eisen dat de melder binnen de door haar bepaalde termijn alle bijkomende informatie meedeelt die zij nuttig acht voor de vervulling van haar opdracht. Geen burgerlijke, straf- of tuchtvordering mogelijk tegen de melder
38
Art. 30 Wet van 11 januari 1993
20
Op te merken valt dat geen enkele burgerlijke rechtsvordering, straf- of tuchtvordering kan worden ingesteld en geen enkele professionele sanctie kan worden uitgesproken tegen de boekhoudkundige en/of fiscale beroepsbeoefenaar en zijn werknemers wegens een te goeder trouw aan de CFI verstrekte inlichting (immuniteit melder)39.
G.
Tucht- en administratieve sancties (artikel 40 van de witwaswet)
Wanneer de accountant of de belastingconsulent de verplichtingen die hem worden opgelegd door de preventieve witwaswet niet nakomt, kan de Tuchtcommissie van het Instituut: - onverminderd de bij andere wetten of reglementen bepaalde maatregelen, volgens de regels die zij bepaalt, - de beslissingen en maatregelen die zij neemt, openbaar maken - en een administratieve geldboete opleggen, die niet minder dan 250 EUR en niet meer dan 1.250.000 EUR mag bedragen, na de betrokken boekhoudkundige en/of fiscale beroepsbeoefenaar in zijn verweer te hebben gehoord of minstens behoorlijk te hebben opgeroepen. Voor de toepassing van het artikel 40 van de wet mag de CFI alle nuttige informatie mededelen aan het Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten. De geldboete wordt geïnd in het voordeel van de Schatkist, door de Administratie van de BTW, registratie en domeinen. De CFI wordt door het IAB in kennis gesteld van de definitieve sancties die werden getroffen.
H. Informatie verstrekt door het IAB : een reglement (norm), een toelichtende nota (omzendbrief) en diverse praktische tools Het door de wet vereiste “reglement”40/de norm werd begin 2011 na advies van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen goedgekeurd en heeft tot doel de concrete tenuitvoerlegging van de bepalingen van de wet van 11 januari 1993 te vergemakkelijken. In uitvoering van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en inzonderheid de artikelen 38, 39 en 40 gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010 hebben het IAB, het IBR en het BIBF een reglement (in casu de voornoemde norm voor het IAB) uitgewerkt betreffende de toepassingsmodaliteiten van Hoofdstuk II van de Wet van 11 januari 1993 en in het bijzonder betreffende: Klantenonderzoek (identificatie en nazicht ervan) ten aanzien van cliënten, hun lasthebbers en de uiteindelijke begunstigden van de cliënten, de
39 40
Art. 32 Wet van 11 januari 1993. Artikel 38 Wet van 11 januari 1993
21
bewaring van de gegevens en bewijsstukken verzameld bij de identificatie en verificatie. Klantenonderzoek (voortdurende waakzaamheid) ten aanzien van de verrichtingen en de zakelijke relaties en bewaring van de gegevens en documenten bekomen naar aanleiding van dit onderzoek. Deze klantenonderzoeken moeten niet alleen gebeuren vóór het aangaan van een zakelijke relatie of het uitvoeren van bepaalde occasionele verrichtingen doch ook ingeval van vermoedens van witwassen van geld of financiering van terrorisme of bij twijfel betreffende de juistheid van eerder verkregen identificatiegegevens. Eveneens besteedt de norm aandacht aan: De interne organisatie van de beroepsbeoefenaars: Verder heeft het Instituut langs de website nog volgende tools ter beschikking gesteld van de leden: - een omzendbrief, waarin hoofdzakelijk de bepalingen van Hoofdstuk II van de wet betreffende het klantenonderzoek ten aanzien van de cliënten en de uiteindelijke begunstigden, ten aanzien van de verrichtingen en de zakelijke relaties, en de interne organisatie worden toegelicht - beslissingsbomen - modelformulieren en modelschema’s voor identificatie - model interne procedures voor de kantoren Controle door de Instituten op de naleving van de verplichtingen van de preventieve witwaswet door de leden: Naast de reglementaire bevoegdheid, dienen de Instituten doeltreffende mechanismen in te stellen ter controle van de naleving door de leden van de verplichtingen van Hoofdstuk II van de wet en de meldingsplicht (alsook de verplichtingen opgelegd door de reglementen , KB’s en andere maatregelen ter uitvoering van de wet) nakomen. Zie hierover artikel 39 van de antiwitwaswet witwaswet. Het IAB oefent deze controle op de naleving van de wet onder meer uit in eerste instantie door het verzenden van een vragenlijst, die alle externe accountants en externe belastingconsulenten moeten beantwoorden. Deze vragenlijst werd voor de eerste maal begin 2013 online opengesteld. Hij werd beantwoord door de grote meerderheid van de onderworpen beroepsbeoefenaars. Slechts een dertigtal leden heeft de vragenlijst niet hadden beantwoord, niettegenstaande herhaalde herinneringen, en zij verwezen naar de Tuchtcommissie. Een twintigtal onder hen liep een tuchtsanctie op, waaronder elf die de sanctie van het betalen van een administratieve geldboete (art. 40, Wet) kregen opgelegd. Einde 2015 werd een nieuwe, meer risicogeoriënteerde vragenlijst verstuurd aan alle externe leden. Hij moest worden ingediend tegen 15 februari 2016. 22
Noot: Artikel 30 van het antiwitwasreglement/de antiwitwasnorm vereist van de externe accountants en de externe belastingconsulenten dat ze binnen de gestelde termijnen en in de overeengekomen vorm antwoorden op elk verzoek om informatie van de controle- of toezichthoudende overheid of tuchtoverheid (het Instituut) of van zijn afgevaardigden en op elk verzoek tot organisatie van een controle ter plaatse in het accountants- en belastingconsulentenkantoor. Op basis van de antwoorden die online worden verkregen en door de externe accountant/belastingconsulent worden gevalideerd, zal een analyse worden uitgevoerd en zullen algemene statistieken worden opgesteld, die eventueel tekortkomingen of bijzondere problemen aan het licht kunnen brengen. Zo kunnen voorstellen van verbeteringsplannen worden geformuleerd, waarvan de daadwerkelijke toepassing kan worden opgevolgd. De controle op de effectieve toepassing van de verplichtingen in het kader van de wet van 11 januari 1993 is een hoeksteen van de kwaliteitstoetsing van het IAB Bij vaststelling van ernstige tekortkomingen kan het dossier van het betreffende lid aan de Raad worden overgemaakt. In dergelijk geval zal de Raad ook moeten beslissen of het lid al dan niet wordt verwezen naar de Tuchtcommissie en om deze te verzoeken, nadat de tuchtvordering ontvankelijk en gegrond werd verklaard, een passende tuchtstraf op te leggen.
I. Bijdrageplicht De personen of ondernemingen onderworpen aan de meldingsplicht betalen een bijdrage voor de financiering van de C.F.I. Voor de externe accountants en / of belastingconsulenten wordt de bijdrage geïnd, samen met het lidgeld door het Instituut.
23
J. Bijzondere topics en recente wijzigingen De wet van 11 januari 1993 heeft recent een aantal wijzigingen ondergaan, waarvan we er hieronder enkele kort bespreken. Meldingsplicht voor bepaalde ambtenaren Zijn geviseerd: de ambtenaren van de administratieve diensten van de Staat, de curatoren in een faillissement en de voorlopige bewindvoerders bedoeld in artikel 8 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, die, bij de uitoefening van hun opdrachten of bij de uitoefening van hun beroep, feiten vaststellen waarvan zij weten of vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme, moeten dit voortaan ook verplicht melden aan het CFI. In het kader van de strijd tegen de fiscale fraude zijn de meest geviseerde ambtenaren daarbij zijn mogelijk de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën en de Federale Overheidsdienst Economie (deze laatsten hebben inzake witwassen een controlebevoegdheid voor de erkende diamanthandelaars en de vastgoedmakelaars en tevens de controle uitoefenen op de beperking op betaling in contanten). Opgemerkt wordt dat deze meldingsplicht voor de fiscale ambtenaren opmerkelijk is. Immers voor strikt fiscale zaken, kunnen fiscale ambtenaren geen melding doen aan het Parket zonder voorafgaandelijke machtiging van de gewestelijke directeur (art. 29, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering). De meldingsplicht inzake witwassen is niet onderworpen aan dergelijke voorafgaande machtiging. Verdere beperking van betalingen in contanten Door de Programmawet van 29 maart 2012 (B.S. 6 april 2012, 3e editie) werden de reeds bestaande beperkingen aanzienlijk uitgebreid. Voor onroerende is de grens vanaf 1 januari 2014 herleid tot nul euro voor contante betalingen. Ingevolge deze wet wordt naast de verkoop van goederen door handelaren, voortaan ook alle dienstverlening door dienstverstrekkers beoogd. De grens van 15.000 EUR werd eerst verlaagd tot 5.000 EUR, maar vanaf 1 januari 2014 is de grens voor contante betalingen beperkt tot 3.000 EUR41. Daarenboven heeft de betrokken handelaar of dienstverstrekker, die de contantenbeperking niet naleeft, nu zelf de verplichting opgelegd gekregen om dit onmiddellijk schriftelijk of elektronisch ter kennis te brengen van het CFI. De Koning zou echter bij besluit nog moeten vastleggen welke handelaren en
41
Artikel 21 Wet van 11 januari 1993.
24
dienstverstrekkers verplicht zouden zijn de niet-naleving van het verbod ter kennis te brengen van het CFI. Dergelijk KB is tot heden niet verschenen, mogelijk omdat werd terecht werd opgemerkt dat dergelijke verplichting om zichzelf te beschuldigen van enig misdrijf manifest strijdig is met het verbod op zelfincriminatie (het verbod om zichzelf te beschuldigen [(zie art. 14.3.g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) of art. 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)]. De FOD Economie is bevoegd voor deze controles en heeft hier dan ook al veelvuldig gebruik van gemaakt. Sanctie: Ingevolge artikel 41van de antiwitwaswet luidt verder als volgt: De overtredingen van de bepalingen van artikel 21 (contante betaling van roerende goederen of van diensten) worden gestraft met een geldboete van 250 tot 225 000 euro. Evenwel mag deze geldboete niet meer bedragen dan 10 % van de ten onrechte in contanten betaalde sommen. De schuldenaar en de schuldeiser zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboete. Met dezelfde geldboete worden gestraft zij die het vervullen van de opdracht van de in artikel 42 genoemde personen met het oog op de opsporing en vaststelling van de overtredingen op artikel 21 met opzet verhinderen of belemmeren. Gemeenschappelijk bericht van de 3 Instituten betreffende betalingen in contanten: 1. Beperking van de betalingen in contanten bij de verkoop van onroerende goederen, bij de verkoop van één of meer goederen door een handelaar, of bij de levering van één of meer dienstprestaties door een dienstverstrekker: De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (de antiwitwaswet) stelt twee beperkingen aan de betalingen in contanten: a) Artikel 20 verbiedt de betaling in contanten van de prijs van de verkoop van een onroerend goed, die enkel kan worden verricht door middel van overschrijving of cheque. Dit verbod, van kracht sinds 1 januari 2014, geldt zowel voor de verkoper als de koper, handelaar of niethandelaar. Dit artikel voorziet in de verplichting voor de notarissen en vastgoedmakelaars om de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) onmiddellijk (schriftelijk of elektronisch) op de hoogte te brengen van de niet-naleving van dit verbod. b) Artikel 21 beperkt de betaling in contanten bij de verkoop door een handelaar van één of meerdere goederen, of bij het leveren door een dienstverstrekker van één of meerdere diensten. Indien het totaalbedrag van de verkoop of de dienstprestatie gelijk is aan of hoger is dan 3.000 EUR (5.000 EUR vóór 1 januari 2014), dan mag het 25
bedrag dat in contanten wordt vereffend niet hoger zijn dan 10% van de prijs, voor zover dat bedrag niet hoger is dan 3.000 EUR (5.000 EUR vóór 1 januari 2014).(42) Deze tabel geeft een concreet beeld van de bepalingen van artikel 21: Bedrag van de verkoop of Beperking dienstprestatie < of gelijk aan 3.000 EUR Geen beperking > 3.000 EUR en < of gelijk aan 10% van het bedrag 30.000 EUR > 30.000 EUR 3.0 R 2. Aankoop van edele metalen – gerecycleerde koperkabels Overeenkomstig artikel 21 van de antiwitwaswet kan de prijs van de aankoop, door een handelaar in edele metalen, van edele metalen voor een bedrag van 3.000 EUR (5.000 EUR vóór 1 januari 2014) of meer, slechts in contanten worden vereffend voor een bedrag dat niet hoger is dan 10% van de aankoopprijs, en voor zover dat bedrag niet hoger is dan 3.000 EUR (5.000 EUR vóór 1 januari 2014). De wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding43, heeft tevens artikel 70 van de Wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen gewijzigd en stelt een verbod in op de betaling in contanten van de aankoop van gerecycleerde koperkabels, gebruikt of als zodanig voorgesteld, door natuurlijke of rechtspersonen die actief zijn in de recuperatie, het hergebruik en de handel in oude metalen. 3. Verkoop door een particulier Indien de verkoper een particulier is, zijn de beperkingen inzake betalingen in contanten niet van toepassing, uitgezonderd wat betreft enerzijds de verkoop van onroerende goederen (0 EUR), alsook anderzijds de verkoop van edele metalen (3.000 EUR), en de verkoop van gerecycleerde koperkabels, gebruikt of als zodanig voorgesteld, door natuurlijke of rechtspersonen die actief zijn in de recuperatie, het hergebruik en de handel in oude metalen (0 EUR). (44) 4. Stortingen op bankrekeningen Verder moet worden opgemerkt dat deze beperkende maatregelen voor betalingen in contanten, uitgezonderd wat betreft de verkoop van onroerende goederen, niet van toepassing zijn op stortingen op bankrekeningen. Dergelijke betalingen zijn immers reeds onderworpen aan klantenonderzoeksprocedures en identificatie (in hoofde van de bankinstellingen) zoals bepaald in de wet van 11 januari 1993 (bron: website CFI). 42
Er dient te worden opgemerkt dat de vermelde bedragen inclusief btw zijn. Artikel 17 van de wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding, BS 19 juli 2014, blz. 45431 e.v. (44) FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Brochure betreffende de beperking van cashbetalingen
43
26
5. Te volgen procedure bij vaststelling van een inbreuk bij een cliënt De beroepsbeoefenaar die bij de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten vaststelt dat er betalingen in contanten werden verricht in weerwil van de bovenvermelde beperkingen, wordt sterk aanbevolen om de volgende procedure te volgen: (i)
de cliënt, of in voorkomend geval zijn bestuursorgaan, in kennis stellen van de vastgestelde overtreding en van het risico op strafrechtelijke boetes die kunnen worden opgelegd aan zowel de verkoper als de koper. Zowel de verkoper als de koper zijn immers gehouden tot betaling van een dergelijke boete, die kan oplopen tot 1.350.000 EUR45, doch met een maximum 10 % van het onwettig in contanten betaald bedrag;
(ii)
de risicogevoeligheid van de cliënt aanpassen, door hem te beschouwen als een cliënt met verhoogd witwasrisico en die het voorwerp uitmaakt van een verhoogde waakzaamheid;
(iii)
Indien zou blijken dat de vastgestelde betaling in contanten als bijzonder vatbaar wordt geacht voor witwassen van geld of financiering van terrorisme moet de betaling beschouwd worden als een atypische verrichting zoals bedoeld in artikel 14, §1 van de antiwitwaswet en dus leiden tot het opstellen van een verslag zoals bedoeld in §2 van hetzelfde artikel. Een dergelijk modelverslag is terug te vinden in de Handleiding interne procedures onder punt 11.3. Deze handleiding is beschikbaar is op de website van elk Instituut.
(iv)
Ter herinnering: indien het onderzoek van dit intern verslag door de beroepsbeoefenaar of, desgevallend, door de verantwoordelijke voor de toepassing van de wet aan wie het verslag werd overgemaakt, leidt tot een vermoeden van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, moet hij de CFI daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen46. Wanneer er geen dergelijk vermoeden bestaat, wordt het sterk aangeraden om het schriftelijk bewijs te bewaren van het ontbreken van een dergelijk vermoeden, evenals van de informatie-uitwisseling met de cliënt hieromtrent, samen met het intern verslag dat, in toepassing van artikel 15 van de anti-witwaswet, gedurende ten minste vijf jaar moet worden bewaard.
In de huidige stand van de wetgeving is de economische beroepsbeoefenaar niet verplicht de vaststelling van een overtreding van artikels 20 en 21 van de antiwitwaswet automatisch te melden aan de CFI. Indien echter blijkt uit de vastgestelde feiten dat de economische beroepsbeoefenaar weet of vermoedt 45De
bedragen van de geldboete (maximum 225.000 euro), vermeld in artikel 41 van de antiwitwaswet moeten immers ingevolge de wet van 28 december 2011 worden vermenigvuldigd met 6 (voorheen met 5,5). 46 Art. 26, §1 van de anti-witwaswet
27
dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme (zoals omschreven in artikel 5 van de antiwitwaswetgeving), dan zal dit vermoeden onmiddellijk moeten worden gemeld aan de CFI. 6. Nuttige documenten -
-
Artikel 20 en 21 van de anti-witwaswet Nieuwe richtsnoeren, CFI, deel 9, “Objectieve melding door een handelaar of een dienstverstrekker bij het gebruik van contanten voor een bedrag van 3.000 EUR of meer” Brochure FOD Economie
28
BIBLIOGRAFIE Boeken en tijdschriften DE BLAY J., Deontologie”, Kluwer, 2e ed. 2015, reeks Fiscaal Compendium . LASSAUX R., “Risicoanalyse, de kern van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme!”, Accountancy & Tax, september 2015. Het driemaandelijks tijdschrift “Accountancy & Tax” (voorheen “De Belgische Accountant & Belastingconsulent”, vóór 1999 “De Belgische Accountant”), uitgave IAB. Internetsites www.ctif-cfi.be https://www.iec-iab.be www.beexcellent.be “www.accountancy.be” en “www.bibf.be”.
29
Bijlage 1: de lijst van witwasindicatoren : De lijst van indicatoren vervat in het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 14quinquies van de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme47 omvat volgende indicatoren: • De tussenkomst van opgerichte of overgenomen schermvennootschappen met maatschappelijke zetel in een fiscaal paradijs of offshorecentrum of op het privé-adres van een stroman, of die atypische verrichtingen uitvoeren gelet op hun maatschappelijk doel, of die een onzeker of incoherent maatschappelijk doel hebben. • Het gebruik van vennootschappen waarin kort voor het uitvoeren van de verdachte financiële verrichtingen verscheidene statutaire wijzigingen zijn opgetreden zoals het aanduiden van een nieuwe bestuurder, de wijziging van de maatschappelijke benaming, de uitbreiding of wijziging van het maatschappelijk doel of de verplaatsing van de maatschappelijke zetel. • De tussenkomst van tussenpersonen (stromannen) die optreden voor rekening van vennootschappen betrokken bij de financiële verrichtingen. • Het uitvoeren van financiële verrichtingen die verdacht op atypisch zijn gelet op de gewoonlijke uitoefening van de activiteiten van de onderneming, in sectoren die zeer concurrentieel zijn of bijzonder gevoelig voor btwcarrousel fraude zoals bv. de sectoren voor computerapparatuur, voertuigen, telefonie (GSM’s), textiel, h-fi, video en elektronica. • De zeer forse stijging in een korte tijdspanne van de omzet op recent geopende bankrekening(en) die tot dan toe weinig of niet gebruikt werden, door een exponentiële toename van het aantal verrichtingen en hun omvang. • De vaststelling van onregelmatigheden in de facturen die worden voorgelegd ter rechtvaardiging van de financiële verrichtingen, zoals het ontbreken van een btw-nummer, nummer van een financiële rekening, factuurnummer, adres of data of wanneer deze gegevens niet kunnen worden verstrekt. • Het gebruik van doorsluisrekeningen en de opeenvolging van meerdere verrichtingen, waaronder desgevallend zelfs beperkte opnames in contanten 47
B.S., 13 juni 2007.
30
(afhouden van commissies), voor een omvangrijk totaal bedrag, terwijl er vaak nauwelijks enig positief saldo op rekeningen staat. • Het gebruik van tussenrekeningen of rekeningen van titularissen van nietfinanciële beroepen als doorsluisrekening waardoor de identificatie van de werkelijke economische begunstigde en van de banden tussen de oorsprong en de bestemming van de fondsen wordt bemoeilijkt. Dit gebruik kan ook worden gekenmerkt door het aanwenden van complexe vennootschapstructuren en juridische en financiële constructies die de beheers- en bestuursmechanismen weinig transparant maken. • De internationale dimensie van de financiële verrichtingen waardoor hun economische en financiële rechtvaardiging moeilijk kan worden begrepen daar ze zich meestal beperken tot het louter transiteren van fondsen die uit het buitenland komen en er weer naar vertrekken. • De weigering van de cliënt of zijn onmogelijkheid om onderliggende stukken voor te leggen aangaande de herkomst van de ontvangen fondsen of voorgehouden grondslag van de betaling. • Het organiseren van de insolvabiliteit door de snelle verkoop van activa aan verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen of aan nietmarktconforme voorwaarden. • Het gebruik van back-to-back leningen die erin bestaan fondsen naar het buitenland te transfereren voor een kredietaanvraag bij een bankinstelling in dat land waarbij de fondsen als garantie in bewaring worden gegeven om de geleende fondsen daarna naar het land van oorsprong te repatriëren, waardoor het proces wordt voltooid daar de vennootschap in werkelijkheid aan zichzelf leent. • De betaling van commissielonen aan buitenlandse vennootschappen zonder commerciële activiteit evenals de storting of overschrijving naar België vanuit dergelijke vennootschappen. Interpretatie van het voornoemde autonome interpretatie ?
“indicatoren-KB”:
bijvoeglijke
of
Er bestaan twee tegengestelde opvattingen in de rechtsleer over de draagwijdte van dit zogenaamde indicatoren-KB: de zogenaamde “bijvoeglijke” en de “autonome” interpretatie. Volgens de “bijvoeglijke interpretatie”, die wordt verdedigd door bepaalde fiscale advocaten (CLAES en GOYVAERTS)48 is de bij K.B van 3 juni 2007 vastgestelde lijst met witwasindicatoren (zie bijlage) niets meer is dan een louter hulpmiddel voor de beroepsbeoefenaar dat hem toelaat om na te gaan of een concreet feit al dan niet verband houdt met het witwassen van geld verkregen via ernstige en georganiseerde fiscale fraude. De loutere vaststelling van één van 48
Zie G. GOYVAERTS, « De meldingsplicht wegens ernstige en georganiseerde fiscale fraude en de symbiose met de fiscale regularisatie », T.F.R. 2007, 542 e.v., A. CLAES, « De fiscaal adviseur en de preventieve en repressieve antiwitwaswetgeving », T. Fin. R. 2007, nr. 81. Zie ook J. HAVERALS, “Nouvel arrêté royal en matière de blanchiment de capitaux et de financement du terrorisme”, C & FP 2007, 212.
31
de op de lijst voorkomende indicatoren volstaat op zich niet om een melding aan de CFI te rechtvaardigen. De beroepsbeoefenaar moet altijd in concreto nagaan of de feiten die hij heeft vastgesteld verband houden met het witwassen van geld afkomstig van ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Zij verwerpen de zogenaamde autonome interpretatie. Deze interpretatie houdt in dat de loutere vaststelling van één van de op de lijst voorkomende indicatoren op zich een melding aan de CFI rechtvaardigt. De beroepsbeoefenaar moet dus volgens deze interpretatie niet meer in concreto onderzoeken of de vastgestelde indicator al dan niet verband houdt met het witwassen van geld afkomstig van ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Op 17 oktober 2007 kwam de bijvoeglijke interpretaties op de helling te staan naar aanleiding van het antwoord van de toenmalige minister van Justitie49 op een recente mondelinge parlementaire vraag. Zoals reeds gezegd druiste dit standpunt van de minister (autonome interpretatie) in tegen de rechtsleer die de “bijvoeglijke interpretatie” aanhangt (CLAES50 en GOYVAERTS). 2 arresten van het Grondwettelijk Hof51 hadden toch enige klaarheid in deze zaak, waaruit blijkt dat de lijst van indicatoren wel degelijk werd ingevoerd om als hulpmiddel te worden aangewend. Uit de overwegingen van het Grondwettelijk Hof in het arrest van 23 januari 2008 blijkt reeds dat een indicatoren-KB - in de veronderstelling dat de ruime (autonome) interpretatie van de voornoemde minister correct zou zijn en dermate ruim zou zijn – bijgevolg veelvuldig zou leiden tot meldingen en derhalve niet behouden zou kunnen blijven. Zo’n verregaande beknotting van het beroepsgeheim en/of dermate ruime draagwijdte met strafrechtelijke connotaties (niet naleven uitgebreide meldingsplicht valt met name onder de zware administratieve boetes en mogelijk verlies op de immuniteit voor het strafrechtelijk misdrijf van witwassen), vindt blijkbaar geen genade in de ogen van het Grondwettelijk Hof. Wat vervolgens werd bevestigd in het arrest van het Grondwettelijk Hof van 10 juli 2008. Intussen heeft de CFI standpunt ingenomen. In een nota van 8 maart 2010 de witwascel gepubliceerd heeft op haar website, kiest de CFI nu voor die bijvoeglijke interpretatie. «Deze indicatoren zijn een bijkomend hulpmiddel om ernstige en georganiseerde fiscale fraude op te sporen … Het feit dat een van deze indicatoren voorkomt, volstaat niet om automatisch aanleiding te geven tot een melding aan de CFI». De nota verwijst daarvoor naar het «uitdrukkelijke» standpunt van het Grondwettelijk Hof in arrest nr. 102/2008 van 10 juli 2008. Bijlage 2: Nieuwe norm permanente vorming De norm permanente vorming kan u terugvinden op de website van het IAB:
49 Vraag nr. 107 van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Justitie, Commissie voor de Justitie, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2007-2008, CRIV 52 COM 013, 1-2. 50 Zijn reactie op het standpunt van de minister : zie A. CLAES, “Witwassen en fiscale fraude: het indicatoren-KB dan toch autonoom te interpreteren ?”, Accountancy & fiscaliteit 2007, afl. 36, 3-4. 51 Grondwettelijk Hof, 23 januari 2008, nr. 10/2008; Grondwettelijk Hof, 10 juli 2008, nr. 102/2008.
32
http://www.iec-iab.be/nl/leden/Vorming/permanentevorming/Documents/20120910%20norme%20FC%20approuv%C3%A9e%20con seil%200109.pdf
33
34