DE VERBEELDING VAN EEN PROFEET – HET ROEPINGSVISIOEN VAN EZECHIËL
WILLIEN VAN WIERINGEN
Ooit opperde ik in een werkcollege Middeleeuwse Letterkunde bij Frits van Oostrom dat Hadewijch te veel paddenstoelen had gegeten. We bespraken haar Visioenen en ik vond het allemaal maar vreemd. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat visioenen en religieuze extase voor mij tot dan toe onbekende fenomenen waren: ik had er nog nooit over gelezen of van gehoord. Bernini‟s Extase van de Heilige Teresa van Avila1 had ik nog nooit gezien en ook Ezechiël met zijn visioenen was een onbekende voor me. Nu weet ik beter: Hadewijch, Teresa van Avila en Ezechiël ondergingen een religieuze ervaring die niet van deze wereld is en wilden deze bemiddelen voor een publiek2. Ze beschreven wat ze meemaakten en deden dat in beelden die de breedte, diepte en hoogte van hun ervaring moesten weergeven, terwijl ze zich bewust zullen zijn geweest dat woorden tekort schoten om recht te doen aan hun beleving3. Deze bijdrage gaat in op de wijze waarop Ezechiël het visioen heeft beschreven waarin hij geroepen werd door JHWH, en dan met name zoals te vinden in het eerste hoofdstuk. Uitgangspunt is dat hij een keuze had in het woord en het verwoord beeld. Onverschillig of hij het visioen daadwerkelijk beleefd heeft, had hij kunnen kiezen voor het beschrijven ervan in andere beelden, en in minder heftige woorden. Waarom heeft hij geschreven wat hij heeft geschreven en op deze wijze? Het lijkt, in elk geval in de ogen van de mens in de 21e eeuw, risicovol om dat wat je wilt zeggen te beginnen met een scène die spreekt over nog nooit geziene zaken. Een aandachtstrekker is het zeker te noemen, maar loop je als auteur niet het geval dat het publiek je niet zo serieus neemt als gewenst, als je rept over zaken als wezens met vleugels en wielen met ogen? Wat Ezechiël zegt gezien te hebben Het eerste hoofdstuk van het boek Ezechiël is in enkele opzichten verbazingwekkend. Na de dubbele introductie4 volgt een visioen dat bestaat uit elementen die zich buiten ieders voorstellingsvermogen bewegen. Hoe gedetailleerd de beschrijving ook moge lijken, de aanwijzingen zijn toch niet zo exact dat er een eensluidende interpretatie mogelijk is. Dit wordt duidelijk aan de hand van afbeeldingen die er zijn gemaakt van het roepingenvisioen. De diverse verbeeldingen door kunstenaars van Ezechiël 1 verschillen van elkaar in de verhouding van de vleugels tot de wezens, de positie van de vleugels en het glazen ijsplafond. Het vehikel ziet er op het ene schilderij uit als een vierkante wagen met aan elke kant een wiel, en op een ander als een object in de vorm van een ruimteschip5. De wielen zijn in elke verbeelding rond, maar voor de rest verschillen ze per afbeelding. Het visioen van Ezechiël wordt daarnaast beschreven als activiteit, het beeld staat niet stil. Het visioen is een en al beweging met een climactische werking, en mondt uit in het horen van de stem van JHWH. 1
Een marmeren beeld van een halfliggende vrouw in extase met schuin boven haar staand een engel die een gouden pijl uit haar hart trekt, te zien in de Santa Maria della Vittoria te Rome. Teresa van Avila is – in elk geval onder rooms-katholieken – ook bekend als „grote Trees‟. „Kleine Trees‟ is Theresia van Lisieux. 2 Bijvoorbeeld Hadewijch, Visioenen. Vertaald door Imme Dros, met een inleiding en een teksteditie door Frank Willaert. (Nederlandse klassieken) Amsterdam 1996. Teresa van Avila, De innerlijke burcht. Gent 1974. 3 Oliver Sacks schaart de visioenen onder de gevolgen van een migraine-aanval. O. Sacks, De man die zijn vrouw voor een hoed hield. Neurologische case-histories, Amsterdam 2010, 183-193. Neurobioloog Dick Swaab haalt in een interview in Trouw de opvatting aan dat Saulus een epileptisch aanval had, en dat Mozes aan uitputting leed toen hij tot tweemaal toe en zonder tussendoor te pauzeren de Sinaï beklom en de stenen tafelen ontving (Trouw, 12 maart 2011). De wens een oorzaak te vinden vormt een legitieme aanleiding om te zoeken naar de achtergrond van een tekstelement, maar laat onverlet dat een lichamelijke ervaring, zoals van Hadewijch, Hildegard van Bingen, Teresa, Ezechiël en Paulus, religieus geduid kan worden. 4 Dubbel genoemd, omdat vers 1 in de ik-vorm, en de verzen 2-3 in de hij-vorm zijn gesteld; waarover hieronder meer. 5 Een hachelijke onderneming: het beschrijven van een verbeelding van een beschrijving.
Voor de moderne lezer doen de beschrijving en enscenering filmisch aan. Een cineast als Paul Verhoeven zou er wel raad mee weten. De introductie van het visioen De profetie kent een begin dat is op te vatten als een dubbele introductie. De eerste versregel is gesteld in de ik-vorm, gevolgd door twee verzen in de hij-vorm. Voor het gemak is in het hiernavolgende sprake van de eerste en de tweede introductie. De werkvertaling van de desbetreffende verzen: Eerste introductie Het geschiedde in het dertigste jaar in de vierde [maand], op de vijfde [dag] van de maand:
ik was midden in de ballingschap bij de rivier Kebar: de hemelen werden geopend en ik zag visioenen van god[en].
Tweede introductie Op de vijfde [dag] van de maand, deze was het vijfde jaar van het in ballingschap zijn van koning Jojachin, gebeurde het: het woord van JHWH over Ezechiël de zoon van Buzi, de priester, in het land van de Chaldeeën, bij de rivier Kebar, over hem kwam daar de hand van JHWH.
De eerste introductie heeft qua datering de vorm van een trechter, namelijk van breed naar smal, van jaar via maand naar dag. De tweede datering heeft een omgekeerde trechtervorm, doordat deze begint met de dag en daarna maand en jaar noemt. De maand is niet gepreciseerd, het jaar wel. Dit betreft „het dertigste jaar‟, dat nader ingevuld wordt met „het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin‟. De naam van de koning slaat een piketpaal in het historisch veld. De profetie is vastgemaakt aan een figuur die in de annalen van de geschiedenis is opgetekend. Na de datering geeft de tweede introductie een identificatie van de profeet. De tekst spreekt over Ezechiël, en benoemt hem als zoon van Buzi. De toevoeging [de priester] kan zowel gelezen worden als behorend bij Buzi als behorend bij Ezechiël. Zo zegt Joyce: „Ezekiel is explicitly called a priest. This is a determinative feature of Ezekiel and his book, marked by the thought and style of the priestly movement in a way that Jeremiah is not (Jeremiah is linked more indirectly with the priesthood; cf. Jer 1:1: “Jeremiah son of Hilkiah, of the priests who were in Anathoth”)‟.6 Konkel daarentegen bouwt een voorbehoud in7. Hij zegt dat weliswaar de Septuaginta vertaalt met , wat impliceert dat Ezechiël zelf priester was, maar dat het Hebreeuws ter plaatse en de bredere context van het hele Ezechiëlgeschrift geen uitsluitsel geven. Konkel concludeert daaruit, en ik ga daarin met hem mee, dat het enige dat is te zeggen op basis van de tekst is dat Ezechiël uit een priesterlijk milieu stamt8. De localisering in de twee introducties verschilt van elkaar. De ik-figuur (waarin we voor het gemak Ezechiël herkennen) spreekt over „ballingschap‟ en „de rivier Kebar‟. „Ballingschap‟ is in te vullen als datering („tijdens de ballingschap‟) en localisering („in Babylon‟). De tekst over Ezechiël geeft als localisering „het land van de Chaldeeën‟, en „de rivier Kebar‟. De „ballingschap‟ wordt getrokken bij de datering door het spreken over „het in ballingschap zijn van koning Jojachin‟. De twee introducties verschillen in de aanduiding van het visioen. De eerste introductie vertelt wat de ik-figuur ziet: de hemelen gingen open en hij zag goddelijke visioenen. De andere introductie duidt wat hem overkomt en doet dat met een inclusio: „het woord van JHWH‟ en „de hand van JHWH‟ kwamen over hem. „Zien‟ (het werkwoord in de eerste introductie) is actief, de ik-figuur is subject, „overkomen‟ (het werkwoord in de tweede introductie) is passief, de hij-figuur is object. Hier valt ook het verschil in terminologie op. Ezechiël 1:1 meldt dat de ik-figuur krijgt, terwijl Ezechiël 2:3 spreekt over en . Het zijn woorden uit verschillende semantische velden. 6
P.M. Joyce, Ezekiel A Commentary, New York etc, 2009, 67. M. Konkel, „Ezechiel – Prophet ohne Eigenschaften. Biographie zwischen Theologie und Anthropologie‟, in: C. Frevel (Hg.), Biblische Anthropologie. Neue Einsichten aus dem Alten Testament. (Questiones Disputatae 237) Freiburg etc. 2010, 224 8 Zie ook de opmerkingen inzake het priesterlijk karakter van de woordkeuze in Ezechiël in de bijdrage van Joep Dubbink, elders in deze bundel. 7
draagt de wortel „zien‟ in zich, en wordt dan ook vaak vertaal met „gezicht‟9. Het subject ziet iets of iemand. is in de wortelbetekenis gerelateerd aan „spreken‟ en daarmee verbonden met een ander zintuig dan zien, namelijk „horen‟. Bij is echter sprake van een andere actor dan bij . Ezechiël ziet, en JHWH spreekt een woord. De derde term kent geen werkwoord waaraan het gerelateerd is en komt uit de antropomorfische sfeer. De „hand‟ van JHWH komt over Ezechiël. God is hier meer dan een actor, Hij is het zelf die over Ezechiël komt. Verder is het opvallend dat het algemenere in de eerste introductie in vers 2-3 twee keer nader aangeduid wordt met de godsnaam . Er is op basis van bovenstaande een aantal gevolgtrekkingen te maken inzake de twee introducties. Ze lijken naar de verschillende grammaticale vormen elk een eigen auteur te hebben (de eerste persoon enkelvoud versus de derde persoon mannelijk enkelvoud). De twee introducties variëren in mate van gedetailleerdheid. De tweede is gedetailleerder dan de eerste, de lezer wordt door de bijzonderheden uitgenodigd de tekst in tijd en naar plaats te bezien. Aan elk van de introducties lijkt een eigen functie toegekend te kunnen worden. Het autobiografische begin vertelt de lezer dat een ooggetuige bericht wat hij zelf ervaren heeft. Hiermee borgt de ikpersoon de waarheid van zijn bericht. De tweede introductie lijkt meer de autorisatie en authenticiteit van het bericht te borgen, en wel door de identificatie van de ik-figuur als profeet, door de preciezere localisering en datering, door de afstand scheppende hij-vorm en ten slotte door het noemen van de godsnaam. Het is niet zomaar een religieuze belevenis van een individu in de mist van het verleden, het betreft een ervaring die met JHWH te maken heeft, van een profeet die met naam en toenaam bekend is, die is verankerd op de kaart en een plaats heeft in de geschiedenis. Het is mogelijk dat de tweede introductie is toegevoegd door een andere auteur dan die van de eerste introductie, met als reden de profetie te sanctioneren. Het publiek krijgt zo op het hart gedrukt de profetie die volgt en die zulke wonderlijke elementen kent, op juiste waarde te schatten: een door God ingegeven visionaire ervaring van een profeet. Opschriften van profetieën Tijd om het opschrift van Ezechiëls profetie te vergelijken met de opschriften van de andere Bijbelse profeten. Wellicht onderbouwt deze exercitie de hypothese dat er sprake is van twee introducties in Ezechiëls opschrift, zoals hierboven is geconcludeerd op basis van grammaticale en inhoudelijke argumenten. Hieronder staan de introducties van de drie grote en de twaalf kleine profeten onder elkaar. Omdat het onderscheid in „groot‟ en „klein‟ niet in de Hebreeuwse Bijbel voorkomt, ga ik bij het onderstaande alleen uit van de tekstsoort die bekend is onder de naam „profetie‟, en in de Hebreeuwse bijbel met verschillende termen wordt aangeduid, zoals „gezicht‟, „visioen‟, „woord‟, „orakel‟10. De lengte van de tekst die volgt op de opschriften speelt hierbij geen rol. In elk vermeld geval gaat het om het eerste vers van het eerste hoofdstuk. Uitzondering vormen de opschriften van Jeremia‟s profetie (die bestaat uit twee opeenvolgende verzen) en van Ezechiëls tekst (die drie opeenvolgende verzen telt).
9
In contexten als Re. 13,6 wordt het meestal vertaald met „aangezicht‟, „gezicht‟. Ook „aanblik‟ is hier een goede weergave. 10 Zoals in Ez. 1,3; in Jes, 1,1; Nah. 1,1.
profeet
Soort zin + subject
eerste positie in de zin
Jesaja Jeremia
Nominaal Nominaal
Visioen van Woorden van
woord van JHWH
naam profeet
zoon van vader(s)
X X
X X
overig
Verbaal (1e p sg)
Datering Lokalisering
Ezechiël B
Verbaal (3e p sg)
Datering
Hosea Joel Amos
Nominaal Nominaal Nominaal
Obadja Jona
Nominaal Verbaal (3e p sg) Nominaal Nominaal
Micha Nahum Habakuk Sefanja Haggai Zacharia Maleachi
Nominaal Nominaal Verbaal (3e p sg) Verbaal (3e p sg) Nominaal
X (2x)
X
X
X X
X X X
X X
Woorden van Visioen van X X Uitspraak over Uitspraak van
X X
lokalisering
koningen priester uit
X Ezechiël A
datering
priester (vader Buzi of zoon Ezechiël?)
Anathot, land van Benjamin koningen en ballingschap jaar, maand, dag, ballingschap ballingschap
Kebar
Land van de Chaldeeën Kebar
koningen beroep regio
koningen aardbeving
de Morastiet de Elkosiet
koningen
X
X X X X X
X (4x)
Datering
X X
de profeet
Datering
X
X
X (2x)
Uitspraak
X
X
de profeet
koning tot NN gesproken koning (op 1e positie)
Het overzicht nodigt uit tot de volgende uitspraken: De ik-vorm komt in de opschriften alleen voor in het eerste vers van Ezechiël. Vier profetieën kennen verbale zinnen, waaronder die van Ezechiël. De overige elf hebben nominale zinnen. Ezechiël is de enige met twee introducerende verbale zinnen achter elkaar. De eerste introductie van Ezechiëls profetie is de kleinste van alle profetenopschriften. De elementen uit de tweede introductie van Ezechiël komen ook in andere opschriften voor, zoals de datering op de eerste plaats (cf Haggai en Zacharia), „woord van JHWH‟ (negen van de veertien), de naam van de profeet (alle opschriften), de naam van de vader (acht van de veertien). Op basis van bovenstaande observaties kan worden geconcludeerd dat Ezechiëls profetie een opschrift kent dat in twee onderscheiden delen is te splitsen, waarbij het eerste deel een in deze groep unieke grammaticale vorm kent, en het tweede deel zowel wat grammaticale vorm als inhoudelijke elementen betreft aansluit bij de opschriften van andere profetieën11. Dit ondersteunt voor mij de hypothese dat de tweede introductie is ingevoegd: het begin van de profetentekst is qua elementen gelijk getrokken met de andere profetieën, waardoor de tekst – die wat inhoud betreft verder weg staat van de dagelijkse praktijk dan de overige profetische teksten – wellicht meer of eerder aanvaardbaar werd voor het publiek. Het roepingsvisioen De inhoud van het visioen is net zo uniek te noemen als het eerste deel van het opschrift. Geen enkele van de veertien andere profeten beschrijft zulke religieuze ervaringen als Ezechiël heeft gedaan. Wat 11
Konkel stelt dat het inbrengen van de eerste persoon enkelvoud in het allereerste vers effectvol is: „Der Leser wird vom ersten Satz an in das surreale Erleben des Propheten hineingezogen.‟ Je zou het een overrompelingstactiek kunnen noemen. Konkel, „Ezechiel‟, 220.
hij ziet, is overweldigend en met geen pen te beschrijven, en toch doet Ezechiël een poging12: een stormwind uit het noorden, een grote wolk waarin een vuur ontbrandt. Daaromheen een helderheid en middenin het vuur een oog van amber. Daar weer in vier wezens die op een mens lijken, met elk vier gezichten en vier vleugels. Voeten als glanzende hoeven van een kalf, handen onder hun vleugels. De vleugels raken aan elkaar. De vier wezens lijken bij voortduring te bewegen en te dansen. Het is een pulserend geheel. De vier gezichten die ieder heeft, lijken op die van een mens, een leeuw, een os en een adelaar. Je weet niet wat je ziet. De vleugels zijn gespreid naar boven en ze raken elkaar twee aan twee aan. De andere twee vleugels bedekken de lijven. De wezens gaan waar de geest wil, en ze hoeven zich niet om te draaien in hun gaan. Het lijkt of ze de wiegende beweging van een liturgische dans uitvoeren. Het gaat maar door en houdt niet op. En alles lijkt te branden als vuurkolen, als fakkels, als het vuur van bliksems. Bij elk wezen een groot wiel, waarvan de raderen lijken op ogen van turkois. De wielen draaien en draaien. De velgen vol ogen draaien mee. En de wezens gaan waar de geest wil, en de wielen gaan waar de wezens gaan. Heen en weer, omhoog, naar beneden. Onophoudelijk. Boven de wezens het uitspansel als angstaanjagend ijs, daaronder maken de vleugels een donderend geraas als van een grote zee, een storm, een dreunend leger. Oorverdovend. Boven het uitspansel een troon van saffier, met iets als een mens erop. Daar weer boven een schitterend oog met vuur erin. Eromheen een ring vol schittering, als een glanzende regenboog. En dan: JHWH. Ezechiël valt overweldigd door de indrukken op de grond. En hoort dan een stem: „Mensenkind!‟. Ezechiël beschrijft wat geen mensenoog ooit heeft gezien. Niet „in real live‟, maar ook niet in verbeeldingen, zo blijkt uit de literatuur hierover, en dat vraagt veel van het voorstellingsvermogen van het publiek. Wagner stelt dat voor „sprachliche Bilder‟ (waarvan sprake is in deze profetentekst) een mentale voorstelling van het beeld nodig is, omdat degene die de voorstelling aangereikt krijgt, niet snapt wat er verwoord wordt: „Ich muss also über sprachliches wie über sachliches Wissen verfügen, wenn ich ein solches Sprach-Bild verstehen will‟13. Dat bemoeilijkt voor het publiek van Ezechiël het voorstellen van wat de profeet beschrijft. Het publiek kan immers geen gebruik maken van een „sachliches Wissen‟. Ik concentreer me hieronder op enkele aspecten die niet in de alledaagse werkelijkheid voorkomen, en leg ze tegen wat bekend is over verbeeldingen in de contemporaine culturele context 14. De Dictionary of Deities and Demons in the Bible geeft aan dat cherubim gezien kunnen worden als equivalenten van sfinxen15 en dat ze met hen de functie van beschermer en troondrager delen. Sfinxen zijn bekend van afbeeldingen en beeldjes, en ook van cherubim zijn afbeeldingen gevonden16. Maar stilstaande afbeeldingen zijn van een andere orde dan gedachte voorstellingen met beweging en geluid. Keel geeft aan dat de vleugels van cherubim elkaar raken om zo te beschermen wat zich te midden van de vleugeldragers bevindt. „De bescherming, die goden in vogelgestalte aan de Egyptische koning verlenen, wordt heel natuurlijk gesymboliseerd in uitgespreide vleugels‟17. Wielen met ogen zijn een ander element dat de dagelijkse werkelijkheid overstijgt. „En vele ogen spreken van het onbegrensde kijken, belichten en ontvouwen, zoals in het visioen van Ezechiël en Johannes (Ez. 1:18; 10:12; Op. 4:6-8). Het gaat om zuiver licht en fonkelende glans. Wat die vele ogen exact betekenen, is onduidelijk. Wel valt dit te zeggen: hoe meer ogen, hoe meer zicht, inzicht en
12
Deze beschrijving is gemaakt op basis van een vertaling met studenten van een leesgroep Hebreeuws aan de Faculteit Katholieke Theologie te Utrecht (Universiteit van Tilburg). 13 A. Wagner, Gottes Körper. Zur alttestamentlichen Vorstellung der Menschengestaltigkeit Gottes. Gütersloh, 2010, 53. 14 Er is in het kader van deze bijdrage slechts een beperkte kring aan literatuur geraadpleegd. Naast de hierboven aangehaalde Gottes Körper van Wagner verder E.H. Gombrich: Eeuwige schoonheid, Houten, Unieboek, 200923 ; O. Keel: De wereld van de oud-oosterse beeldsymboliek en het Oude Testament, toegelicht aan de hand van de Psalmen. Kampen 1984; C.J. den Heijer, P. Schelling: Symbolen in de Bijbel. Zoetermeer 20002 ; J.M. Vincent, Das Auge hört. Die Erfahrbarkeit Gottes im Alten Testament (Biblisch-Theologische Studien, 34). Neukirchen-Vluyn 1998. 15 Karel van der Toorn e.a. (eds), Dictionary of Deities and Demons in the Bible. Leiden 1995, 362-367. 16 Zie o.a. Keel, De wereld, 150. 17 Keel, De wereld, 171,
overzicht18. „Symbolen in de Bijbel‟ verwijst in dit verband naar een mogelijke relatie met de figuur Argos uit de Griekse mythologie. Argos was door Hera aangesteld als bewaker van Io, die door haar voormalige minnaar Zeus in een koe was veranderd. Zeus stuurde Hermes om Io te bevrijden. Hermes doodde Argos, omdat hij wist dat hij nooit ongezien door de honderd ogen van Argos Io zou kunnen bevrijden. Hera heeft daarna de ogen van Argos in de pauwenstaart laten terugkeren19. De meervoudigheid van de ogen is een overeenkomst, maar andere parallelle aspecten zie ik hier vooralsnog niet. Het alziend oog is in de christelijke iconografie een bekende afbeelding, maar dit betreft uit de aard van het oog juist geen meervoudig ogenpaar20. De beweging waarvan sprake is in dit visioen staat in tegenstelling tot de beweging die Keel beschrijft21. Het is hier geen processie of bedevaart van een volk dat naar de tempel trekt, maar een beweging als een liturgische dans zoals we die in de 21e eeuw ook kennen. Meer een heen-en-weer bewegen „sur place‟, dan een trekken van punt A naar punt B. Het bewegen behoort tot de scène, en blijft ook binnen de kaders van die scène. Het visioen spreekt verder van nog een aspect dat niet is te vangen in beeld: geluid. Keel heeft een hoofdstuk „Zang en muziek‟ opgenomen22, maar het blijft raden hoe iets geklonken heeft, en wát er geklonken heeft aan woorden. Ezechiël 1 spreekt wel van geluid, maar geeft geen aanwijzingen voor het soort geluid, of het van een menselijke stem afkomstig was en zo ja, of er van elkaar te onderscheiden en betekenisdragende woorden door hem te horen waren. Wagner stelt in dit kader dat wij zijn beïnvloed door onze beeldcultuur met film en video als we lezen over beweging23. Zoals wij niet meer kunnen doen alsof we onbekend zijn met filmbeelden, zo had de hoorder of lezer van Ezechiël 1 tot ver in de 19e eeuw geen ervaring met een bewegende voorstelling anders dan in het theater of door kunstenmakers op straat. De werkwoorden die in de profetentekst zijn ingezet, helpen bij het voorstellen van de beweging, maar het publiek had geen ervaring om op terug te vallen bij het voorstellen van het beschrevene. Als laatste aspect van het nog nooit geziene wil ik hier de presentie van JHWH inbrengen. Gombrich laat zien dat de goden die in Egypte en Mesopotamië werden afgebeeld een menselijke gestalte hadden, of minstens menselijke trekken24. In Ezechiël komt alle beweging tot stilstand en het geluid verstomt als de ik-figuur een mensengestalte ziet. Het godsbeeld wordt beschreven met grote omzichtigheid. Drie presentievormen gaan vooraf aan de godsnaam: (1) het vóórkomen van (2) de verschijning van (3) de heerlijkheid van JHWH: drie lagen om tot JHWH te kunnen doordringen – zo lijkt het. De hemel opende zich voor Ezechiël. Er is sprake van een overgang van dimensie: Ezechiël ziet JHWH niet in de menselijke dimensie, maar in de hemelse sfeer. Die is buiten de gangbare orde. Hoe verhoudt zich deze beschrijving tot het beeldverbod? God mag niet worden afgebeeld volgens de decaloog, maar is een beschrijving van een verbeelding dan wel toegestaan25? Wagner schrijft over het beeldverbod en haalt daarbij Uehlinger aan. Deze suggereert dat het beeldverbod samenhangt met de ballingschap. Er was geen mogelijkheid meer een beeld te vereren doordat de tempel als plaats van verering er niet meer was. De ballingen waren gedwongen een mentaal beeld te ontwikkelen26. Hiermee zou het beeldverbod zijn oorzaak vinden in de actualiteit van dat moment: er is letterlijk geen ruimte meer voor een beeld van JHWH, maar wel voor de gedachte aan Hem. Beeld kan niet (en dat wordt verwoord als „mag niet‟), verbeelding kan wel (en mag ook). Vincent zegt in navolging van Hoeps dat de dynamiek van nabijheid en distantie door de complexiteit van de details geen afbreuk 18
Symbolen in de Bijbel, 336, kolom 2. Niet genoemd maar wel vermeldenswaard is Zacharia 3:9 waarin sprake is van „één enkele steen waarop zeven ogen rusten.‟ 19 Samenvatting volgens R. Graves, Griekse Mythen, Houten 1993, 187 20 Een associatie die buiten de grenzen van deze bijdrage valt: zou het concept van het alziend oog een parallel hebben in de eenogige cycloop uit de Griekse mythologie en de eenogige bijbelse kampvechter Goliat? 21 Keel, De wereld, 301, kolom 1. 22 Keel, De wereld, 313 ev. 23 Wagner, Gottes Körper, 100, noot 66. 24 Grombrich, Eeuwige schoonheid, 55 ev. 25 Dit punt speelt niet alleen bij Ezechiël, maar ook bij een verwoorde verbeelding door bijvoorbeeld Jesaja en in Daniël. 26 C. Uehlinger, Art. Bildverbod [in: RGG4 1 (1998)], Sp. 1574-1577, hier Sp. 1576. Geciteerd in Wagner, Gottes Körper, 30. Wagner gaat ervan uit dat de decaloog in elk geval in zijn aanscherping exilisch en postexilisch is.
doet aan de transcendentie van God27 en dat God verschijnt als de Verborgene28. Hij noemt dit een „Aktualisering der Urbegegnung‟ die Mozes en later Elia op de berg hebben ervaren29. Wagner heeft onderzocht hoe God in mensengestalte wordt voorgesteld in het Oude Testament, en hij constateert: 'Das AT vermeidet im Bereich der anthropomorphen (äusseren) Darstellung die Festlegung JHWH's auf ein Geschlecht‟30. Hij baseert deze uitspraak op een groslijst van lichaamsdelen die niet in verband met JHWH worden gebracht in het OT, waaronder hij ook „Hüfte‟ schaart. Echter, in Ezechiël 1:27 komt voor, dat vertaald wordt met „Hüfte‟, heupen. De goddelijke gestalte in Ezechiël is verbeeld in menselijke bewoordingen. Slotopmerkingen Natuurlijk is het effect dat deze profetentekst heeft gehad op de contemporaine en latere publiek niet definitief vast te stellen, doordat we de desbetreffende lezers/hoorders niet kunnen bevragen. Wel weten we dat het boek is opgenomen in de canon van de Hebreeuwse Bijbel. Men vond de tekst niet alleen het bewaren waard, men heeft deze ook nog eens gecategoriseerd onder de geïnspireerde boeken. Hierboven zijn twee voorzichtige conclusies getrokken op basis van tekstueel onderzoek (de introducerende verzen) en contextueel onderzoek (de verbeeldingen): 1. Het profetenboek kent een dubbele introductie, waarbij mogelijk vers 2 en 3 gezamenlijk de functie hebben van autorisering van de tekst. 2. De gebruikte beelden zijn nog nooit vertoond en zullen het publiek moeilijkheden hebben kunnen opleveren bij het inbeelden ervan. Mijn interpretatieve vermoeden is nu dat Ezechiël 1 de introductie is van een profetentekst waarin de ik-figuur een aantal malen op initiatief van hogerhand van locatie wordt gewisseld. Deze verplaatsingen worden aannemelijk gemaakt door het introducerende visioen van hoofdstuk 1, waarin elementen worden voor het eerst genoemd worden die in de rest van de tekst terugkeren (zoals de hand van JHWH die Ezechiël van plaats doet wisselen). Elementen uit het roepingsvisioen komen terug in de rest van het visioen. Ezechiël breekt met hoofdstuk 1 het verwachtingspatroon open en maakt de lezer/hoorder klaar voor de rest van zijn visioen. De lezer wordt voorbereid op wat komen gaat. Hoofdstuk 1, en daarmee het hele profetenboek, wordt aannemelijk gemaakt door het tweede opschrift: een instantie en niet de profeet zelf verleent de tekst autoriteit door deze eenzelfde opschrift mee te geven als de andere profetenboeken. De tekst van Ezechiël mag naar inhoud afwijken van de andere profetenteksten, naar vorm is deze gelijk aan de andere. De lezer krijgt aangereikt dat de profetentekst aannemelijk is. Zo is er sprake van een meervoudige introductie op het gehele profetenboek: eerst de autobiografische inleiding (vs. 1), dan de biografische introductie (vss. 2 en 3), en daarna de narratieve inleiding op de inhoud van wat komen gaat (vss. 4-28).
SUMMARY THE CREATIVITY OF A PROPHET – REMARKS ON THE CALLING VISION OF EZEKIEL
WILLIEN VAN WIERINGEN
27
Vincent, Das Auge hört, 49. Verwijzing naar R. Hoeps, „Ezechiels Thronwagenvision: Theophanie und exegetische Methode‟, in: LingBib 63 (1989), 86-105. Geciteerd door Vincent, Das Auge hört, 40. 29 Idem, 55 30 Wagner, Gottes Körper, 137 28
The inaugural vision of Ezekiel (1:4-28) mentions things unseen such as winged human-like creatures, and wheels covered with eyes. The rationale is to prepare the audience for the content of his message as a whole, in which several elements of the inaugural vision will recur. As none of the other Latter Prophets uses such daring imagery, Ezekiel runs the risk of losing his audience through lack of credibility. In order to establish the prophet's authority, the unique autobiographical preamble of 1:1 is backed up by a second one using the third person (1:2-3), similar to those found in other prophetic books. The first chapter as a whole, then, constitutes a triple introduction to the book of Ezekiel: the two preambles, followed by the groundbreaking vision of 1:4-28. Personalia Dr. Willien van Wieringen is docent Oude Testament en Bijbels Hebreeuws aan Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing en gast-onderzoeker aan de Faculteit Katholieke Theologie (Universiteit van Tilburg)