DE TWEEDE KAMER DER
Studentenwereld. -30£-
Na het verlaten der Academie. Een Promotiepartij. Napret. Een avondje op een Dispuutcollege. 's Lands weerbaarheid. Een nieuw gezichtspunt. DOOR
BEN
LOMOND.
AMSTERDAM,
M. M. O L I V I E R . 1882. -»»
Prijs 25 Cents.
ï' 't 1 1
DE TWEEDE KAMER DER
NA HET VEKLATEN DEK ACADEMIE.
EEN PKOMOTIEPAllTIJ. — NAl'KEÏ. —
EEN AVONDJE OP EEN DISPUUTCOILEGE. HEID. —
' s LANDS WEEEBAAE-
EEN NIEUW GEZICHTSPUNT.
DOOR
BEN
-'f
LOMOND.
In mijn studententijd ben ik voorzitter geweest van een dispuutcollege; niemand zal er dus over verwonderd zijn, dat ik bij het verlaten der Academie den titel van eere-lid verkreeg. Geregeld werd mij kennis gegeven van de vergaderingen, die ik echter nooit bijwoonde, omdat door de andere omgeving, waarin ik mij weldra bevond, ik langzamerhand omtrent de meeste punten waaromtrent ik vroeger een gevestigde opinie had, eene geheel andere zienswijze was toegedaan. Van het eene uiterste viel ik nu in het andere: ik kreeg een kleur als een jong meisje, telkens als ik dacht aan den onzin, dien ik noodwendig moet verteld hebben als jongen van 17, 18 jaar, bij het behandelen van de meest ingewikkelde quaesties van den dag, zoowel op staatkundig als maatschappelijk gebied. Door mijn omgang met degelijke menschen
2
\^
kwam ik spoedig tot de overtuiging, dat ook ik behoorde tot die jongelieden, die over alles weten mee te praten, maar dan ook erg oppervlakkig zijn. Jongen, jongen, wat had ik mijn tijd beter kunnen gebruiken, zei ik dikwijls tot mezelf. De meid kreeg last, om de briefjes van het dispuutcollege nooit boven te brengen; eens dat het bij ongeluk toch gebeurde werd ik zóó boos, dat ik mijn promotiebul opsnorde en met dat eerbiedwaardige gedenkteeken in de linkerhand en onder het uitstrekken van de rechterhand naar mijn Minervabeeld, mezelf op plechtige wijze beloofde, voor mijn 30ste jaar me nooit meer met politiek in te laten. Eenige weken geleden promoveerde mijn jongste broer; natuurlijk was ik van de partij. Het ging er tamelijk lustig toe, ik amuseerde me dan ook uitstekend; ik voelde dat de oude mensch in mij nog niet dood was en weer herleefde. Onmogelijk mijn schrik te beschrijven, toen mijn rechterbuurman onder algemeen gejuich een toast instelde in zijn qualiteit van voorzitter van het dispuutgezelschap » Onderzoek alles" op . . . . zijn waardigen' voorganger. Ik dacht dat ik door den grond zonk, maar het was zoo niet, helaas! nu moest ik antwoorden. Goede raad was duur. Er zat niet anders op dan »faire bonne mine a mauvais jeu"; dank zij mijn rijken voorraad van »loci communes", wist ik bij mijn antwoord een tamelijk goed figuur te maken. Ik was wel eenigszins van streek geraakt door het voorval, maar de stemming van mijne dischgenooten was zoo opwekkend en mijn waardige opvolger was een zoo gezellig prater, dat, toen eenigen tijd later de ^Noga'' op statige wijze rondging, vergezeld van »Louis Roederer" en van »La Veuve", we allen zoo »recht fideel" werden, dat . . . . ik me het gebeurde niet meer met juistheid weet
3 te herinneren. Eenige dagen later ontving ik een briefje van mijn rechterbuurman, waarbij liij na herinnering aan naijne belofte op de Promotiepartij van mijn broer afgelegd, om de eerste vergadering van »Onderzoek alles" bij te wonen, me mededeelde dat hij volgens afspraak me 's avonds zou komen afhalen. Als oud-Praeses zou ik me waarschijnlijk wel in het debat willen mengen, daarom nogmaals medegedeeld, dat als spreker zou optreden de heer IJzerman, die het zou hebben over de vraag: »Kan en moet Nederland zich verdedigen". «Driedubbele ezel, viervoudig uilskuiken", aldus begon ik mezelf aan te spreken, en nu volgde een stroom van scheldwoorden, zoo menigvuldig en zoo heftig, dat ik het de gemeenste vischvrouw zet me na te doen, Fatsoenshalve, zal ik ze niet meedeelen, alleen wil ik dit zeggen, dat toen ik vijf minuten aan den gang was geweest, mijne woede nog niet gekoeld was en ik op nieuw begon met »driedubbele ezel" en de litanie van zooeven herhaalde; na afloop waarvan ik met mijn promotiebul mezelf voor het Minervabeeld ging beloven vóór mijn 6o^'= jaar, nooit meer eene promotiepartij bij te wonen. De meid kreeg last; om, Meneer Jansen, als hij 's avonds zou komen, te zeggen: dat ik plotseling »voor zaken" uit de stad was gegaan. »De oude" is ook niet van gisteren, dacht ik, en langzamerhand kreeg ik vrede met mezelf, 's Avonds zat ik lustig te werken in mijne kamer (tuinkant, boven), toen ik eensklaps, iemand den trap vluchtig hoorde opkomen, aankloppen en de deur openen daar stond mijn waardige opvolger. Kunt gij u voorstellen: hoe een jong paard dat altijd in de weide heeft geloopen en in handen komt te vallen van een dresseur, begint met tegen testrib-
'i 4 beien, achteruit te deinzen, op zij te gaan, vooruit te springen, te steigeren en te slaan, maar eindelijk zich gewonnen moet geven en alsdan blindelings gehoorzaamt ? Welnu zoo stond ook ik: wezenloos, bereid om al de bevelen van mijn Barnum uit te voeren; — toen hij beweerde dat het tijd was, ging ik gedwee mee, hij wilde zijn stok en zijn hoed nemen, maar ik had beide reeds in de hand en bood ze eerbiedig aan, presenteerde een vlammetje, alhoewel zijn sigaar nog brandde. Barnum merkte iets van mijn toestand, naar het scheen, althans hij was zoo welwillend te vragen of er iets aan scheelde. Ik zei dat ik hoofdpijn had en sprak waarheid, dat kan ik je verzekeren. Hij ging vooruit, ik volgde op eerbiedigen afstand. Beneden gekomen, stond de straatdeur open, terwijl de meid buiten stond en in druk gesprek was met haar vrijer. Nu eerst begreep ik alles : toen Jansen, die gewoon is, bijna dagelijks bij mijn broer te komen, de deur open zag, is hij zeker maar onmiddellijk naar boven geloopen. O die meiden! Ik besloot op staanden voet, den volgenden morgen, mijne Mama te interpelleeren en te zeggen dat de meid weg moest en dat zij me moest beloven, met of zonder promotiebul en Minervabeeld, — nooit meer meiden te nemen die een vrijer hebben, want dat ik anders naar Amerika of naar de Transvaal zou gaan. Aan Jansen, zei ik, dat ik niet zou kunnen spreken, als mijn hoofdpijn niet beterde. Hij hoopte dat het wel beter zou worden; mocht het niet het geval zijn, dan zou het hem geweldig spijten; maar dan was er natuurlijk niets aan te doen. Zie zoo 1 dat was een pak van mijn hart. Van de zaal of het gezelschap zal ik maar niets zeggen, hetzij genoeg, mee te deelen dat er ongeveer dertig personen waren, die me met de meest moge-
I
4.-
s lijke voorkomendheid ontvingen, en welwillend en medelijdend lachten toen de Praeses zei: dat ik een man van mijn woord was en dat de leden van »Onderzoek alles" de tegenwoordigheid van hun oudPraeses te meer op prijs moesten stellen, omdat hij hevige hoofdpijn had, zoo zelfs dat hij misschien niet in staat zou zijn aan het debat deel te nemen. De Praeses ging in zijn zetel zitten, opende de vergadering, de notulen werden voorgelezen en goedgekeurd en na een fikschen hamerslag riep hij met luider stemme: »het woord is aan den heer IJzerman". IJzerman was een flinke jongen met een gunstig uiterlijk; — althans, op mij maakte hij den indruk een ferme kerel te zijn, wel wat voortvarend, maar iemand met een open oog en warm hart. Ik zal natuurlijk slechts het voornaamste kunnen aanhalen. Hij viel onmiddelijk met de deur in huis. »Volgens » de meer en meer veldwinnende begrippen, moest het »algemeen stemrecht en de algemeene dienstplicht » beschouwd worden als de basis van elke welgeordende »staatsregeling. De gelijkheid van allen voor de wet, »was eene leuze, die, hoe schromelijk miskend in de »practijk, in theorie als algemeen erkend kon worden »aangenomen. (Jandorie, dacht ik bij mezelf, wat »neemt de kerel een hooge vlucht). Ieder lid der »maatschappij, moet beschouwd worden als belang te »hebben bij het bestaan der maatschappij. Ieder be»langhebbende is rechthebbende, maar tegenover elk »recht staat een plicht; — derhalve, moesten alle sleden der maatschappij, gelijkelijk in de lusten en »de lasten die onze maatschappelijke toestand mee» brengt, deelen. Althans, dat is billijk en rechtvaardig." Hier trok ik mijn horlogeketting stuk, want ik meende mezelf— zooals ik eenige jaren vroeger was natuurlijk — te hooren spreken. Na eenigen tijd op het-
6 zelfde aanbeeld te hebben doorgehamcrd, kwam de spreker tot de beoordeeling van den tegenwoordigen toestand. Dien toestand noemde hij: »treurig, aller»treurigst, en beriep zich op hetgeen aan het licht »was gekomen in het jaar 1870. Dat het sinds dien »tijd niet verbeterd was, kon reeds daaruit worden »afgeleid, dat alle ministers van oorlog die we sinds »dien tijd hebben gehad, van voornemen zijn geweest, »met flinke hervormingsplannen voor den dag te »komen, al werd hun later, helaas 1 de tijd ontnomen »door de Tweede Kamer, die om wat te bekomen »van den zwaren arbeid, die zij in de laatste jaren »heeft verricht, maar vooral heeft willen verrichten; »zich nu en dan ontspande met de beoefening van »het edele en mannelijke kegelspel, waarbij als kegels »werden gebruikt rijkbelinte ministers van oorlog met »mooie witte pluimen op het hoofd en als bal een »prop papier, samengesteld uit bankbriefjes van 1000, »door de natie tot dat doel waarschijnlijk bij elkander »gebracht! (Ik, kon in mijn tijd doordraven, maar »nu merkte ik dat er toch nog altijd baas boven «baas is). Waartoe hadden al de millioenen gediend, »dic men sinds jaren voor het departement van oorlog »had besteed? Om vestingen te bouwen, die men »eenige jaren later weer afbrak, maar vooral om »uniformen te koopen of te veranderen. » Terwijl wij van onze Transvaalsche broeders hadden » kunnen en moeten leeren: dat men zijn vaderland uit»stekend kan verdedigen, ook zonder uniformen, laar»zen, sabels, pluimen, kwasten, sterren en sjerpen, en » zooveel paar sokken van model A, en ransels gemaakt »naar de voorschriften van circulaire 3510; dat het »voldoende is, zijn land gedurende eenigen tijd held»haftig te verdedigen, om in de geheele wereld zooveel »sympathie te verwekken, dat de machtige geweldenaar
7 >teii slotte naar de stem van recht en gerechtigheid »moet hooren, — schijnen wij, zoo lang te zullen .beraadslagen over de vraag »of ons land wel ver»dedigbaar is" totdat het te laat zal zijn. (Bravo! »bravol van alle kanten). De rijkeluiskinderen mogen »thans niet naar de kazerne gaan; zoodra wij gean»nexeerd zullen zijn, zullen zij wel genoodzaakt zijn, »voor den overheerscher te doen wat zij voor hun »eigen land niet over hadden. »Als we zoo zijn ontaard van onze voorvaders — »roemrijker gedachtenis — dat we ons land niet meer ^kunnen verdedigen, laat er ons dan ten minste eerlijk »voor uitkomen dat wij rijp zijn voor annexatie, en »vóór dat het veroverd wordt, het te koop aanbieden »aan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, die »het wellicht als een depot zullen kunnen gebruiken, »ten einde hunne katoentjes op de Europeesche markt »te brengen. Van de makelaardij. Mijne Heerenl »hebben wij gelukkig nog veel verstand. »Ik zal de ontwerpen die thans aan de orde zijn in »de Kamer 111 niet bespreken, het zal u, uit hetgeen ik »gezegd heb, gebleken zijn dat ik er niet veel goeds »van verwacht. Ik ga verder, en beweer dat die wetten »onmogelijk kunnen uitgevoerd worden. Zoudt ge .denken dat het mogelijk is, dat men gedurende »iojaar, op een leeftijd dat men zich nog eene positie »moet scheppen, elke week als lid van de schutterij »2X één uur oefening bijwoont. Men moet zich eerst »gaan aankleeden, daarna naar het terrein gaan (buiten »moet men naar eene andere plaats reizen) daarna »een uur oefenen, naar huis teruggaan om zich uit te »kleeden en dan weer naar zijn kantoor of naar de .plaats waar men werkzaam is. Men is bang voor »algemeenen dienstplicht, maar zou het niet veel beter »en gemakkelijker zijn op l8-jarigen leeftijd écn jaar
8
»in de kazerne door te brengen en alsdan bijv. elk jaar »vier weken in den zomer naar het kamp te gaan, » dan gedurende tien jaren zoo gekweld te worden, dat »men zijne betrekking niet meer zal kunnen waarne»men. Tegenwoordig is de schutterij belachelijk slecht, »niet omdat zij te weinig oefening heeft, maar omdat »er niemand is, die den schutters en vooral den offi»eieren, de gelegenheid geeft hun dienst te leeren. En »toch zou ik, als lid van de Kamer, stemmen vóór de » ontwerpen; omdat, zoo elke verandering geene verbe»tering moge zijn, in geen geval de toestand kan » verslimmeren. Al krijgen wij slechts overgangswetten, »die den toestand niet in eens van het onvolmaakte »in het volmaakte kunnen veranderen, we moeten »eenmaal beginnen met iets te doen. Vindt gij het »geene schande, dat we nog altijd opgescheept zitten »met eene schutterijwet op den eersten April 1827 te »Brussel gegeven. (Dat i April klonk zoo vreemd »dat ik het thuis heb nagezien, de wet is niet van »i maai van 11 April). Spreker was bevreesd, naar > het scheen, dat men in de kamer, na dagen te hebben »gesproken over allerlei mogelijke en onmogelijke on»derwerpen, die iets of niets te maken hebben met »deze wetten, volgens ouderwetsche gewoonte, óf de » wetten zou afstemmen óf den minister in overweging »geven, eenige punten aan een nader onderzoek te »onderwerpen, met andere woorden, dat men de zaak »op de lange baan zou schuiven of in den doofpot »stoppen. Mocht dat het geval zijn, Mijne Heeren, »zei IJzerman, dan geef ik, den spreker van de vol» gende vergadering in overweging, de vraag te behan»delen, »of de tijd ook is aangebroken om de Tweede » » Kamer onder curateele te stellen wegens verkwisting »»van den nationalen tijd." (Levendige toejuiching). »Men zal ons wellicht verwijten, dat wij te jong zijn
9 »om dergelijke onderwerpen te bespreken en dat wij »wat meer eerbied moesten toonen voor de gestelde » machten. Wat het laatste betreft; ik, zal niet beweren » dat de kamer ellendig is, daarom zou ik ze meer van » nabij moeten kennen: bijv. door er lid van te zijn, maar »ik geloof wel te mogen zeggen dat het mijn schuld » niet is, zoo ik, met velen in den lande het geloof in de » Tweede Kamer heb verloren; — en wat het eerste aan» gaat; aan dat verwijt zullen wij, leden van » Onderzoek » alles" ons niet storen. Het geldt hier eene vraag, waar »het bestaan van ons vaderland mee gemoeid is, waar »dus allen belanghebbenden en derhalve ook recht»hebbenden zijn, wat meer zegt: op ons zullen die »nieuwe wetten worden toegepast; met het volste » recht mag ik u dan ook toeroepen: -^tuares agitur'\ » Toen in 1830, de Nederlandsche maagd een beroep »deed op hare trouw gebleven kinderen, waren de »studenten de eersten om ten strijde te trekken, en » mocht ons dierbaar vaderland — wat God verhoede — » ook thans in gevaar komen; dan, — ik durf hier uit »aller naam spreken — dan zullen de studenten zich »in de eerste gelederen bevinden en goed en bloed »voor hun land opofferen; terwijl ik het sterk be»twijfel of men onder de leden van de Kamer het»zelfde verschijnsel zal waarnemen. Bravo! bravo 1 klonk het van alle kanten. Er ontstond een oorverdoovend geraas, stoelen werden stukgetrapt, hoeden in de lucht geworpen, de glazen van de gaspitten tuimelden naar beneden. Er scheen geen eind aan te komen, toen eensklaps iemand het lo vivat aanhief, waarbij allen zich onmiddellijk voegden en dat eindigde met een driedubbel hipl hipl hoera! De voorzitter maakte van de gelegenheid gebruik om met een hamerslag, zoo geweldig dat de glazen der ramen schud'den, het gezag
10
weer in handen te krijgen, hetgeen hem dan ook gelukte. Hij dankte den spreker en verklaarde zich bereid om aan ieder die het verlangde, het woord te verleenen. Van die gelegenheid werd gebruik gemaakt, dat verzeker ik je, men sprak er, zooals de heer IJzerman aan de Kamer had verweten; daarom vind ik het overbodig alles mee te deelen en verwijs dienaangaande naar de Handelingen, waar het gesprokene alsdan zal worden teruggegeven. Liever vermeld ik iets van de oppositie. De meeste jongelui komen aan de Academie, onmiddellijk na het verlaten van het Gymnasium of de Hoogere Burgerschool, zoodat zij allen ongeveer van denzelfden leeftijd zijn. Slechts enkelen zijn er, die eerst later komen studeeren. Overbodig te zeggen, dat die lui zich daar dan wel eenigszins misplaatst gevoelen; zij zijn dan ook meestal verstandig genoeg, zich zooveel mogelijk op den achtergrond te houden. Nu en dan ziet men wel eens het tegenovergestelde en trachten zij die zoo dikwijls van studenten hebben hooren spreken en alsdan betreurden geen student te zijn, den verloren tijd in te halen; bemoeien zich met alles, plaatsen zich telkens op den voorgrond en willen allerlei aanzienlijke posten bekleeden, hetgeen juist ten gevolge van hunne al te veel in het oog loopende begeerlijkheid, niet gebeurt. Hier was ook zulk een individu, die al actes had voor Middelbaar Onderwijs, maar zeker professor wilde worden en daarom op 28jarigen leeftijd was gaan studeeren. De kerel keek scheel en had rood haar, waarschijnlijk daarom werd hij in de wandeling »Van Rooijen" genoemd. »Hij begon met te zeggen : dat de heer IJzerman »gezegd had, zich niet om bijzaken te bekommeren, »waar belangrijke beginselen op het spel stonden, en
TI
»de ïachers op zijne hand had gekregen, toen hij »stoutweg en zonder schijn van bewijs beweerde, dat »tegenwoordig de soldaat het grootste gedeelte van »zijn diensttijd noodig heeft om knoopen te poetsen, »inspecties over kleeding en wapenen te ondergaan »en te leeren paradeeren. Welnu, hij zou wat de be»strijding van den heer IJzerman betrof, zich evenmin »in détails verdiepen. Algemeen stemrecht, algemeene »dienstplicht, dat klonk allemaal zeer mooi, maar was »hem »te algemeen". Ziet eens. Mijne Heeren, men »spreekt van algemeenen dienstplicht (want het stem»recht dat dezen avond niet behandeld wordt, zal ik »niet bespreken), maar hoe zal de heer IJzerman, de »militie- en schutterdienst laten waarnemen door de »helft der natie, nl. de vrouwen, want dat zijn ook »belanghebbenden, die dus rechten en plichten hebben; »wat zal hij doen met de gebrekkigen en de gevan»genen, die in de lusten en dus ook in de lasten »van den Staat moeten deelen? Dat is niets dan » bombast." Hevig rumoer in de zaal. De Praeses wilde dat onparlementaire woord doen intrekken, waartoe Van Rooijen zich bereid verklaarde, maar wat hij ook deed, men liet hem niet meer aan het woord komen. Mijn vriend IJzerman was eerst eenigszins verlegen geraakt, daarna werd hij boos en mompelde iets, dat te oordeelen naar de beweging der lippen, veel had van: »beroerde bl , pedante schoolvos." Ik was benieuwd hoe hij zich zou redden, want hij kon het onmogelijk daarbij laten. Gelukkig kwamen er nog verschillende sprekers aan het woord, zoodat hij den tijd had, zich te bedenken; weldra zag ik zijn gelaat een vroolijke uitdrukking aannemen en begon hij ijverig aanteekeningen te maken. Het leven in de zaal werd hoe langer hoe sterker. Zoodra echter
««* •ï^o-«f^?*»%«r- • » * ' ^ s» ^
12
IJzerman opstond, was er weer stilte, ofschoon men wel kon merken dat het nu lang genoeg geduurd had. IJzerman maakte het dus zoo kort mogelijk, ik geloof zelf dat hij het meeste dat hij nog wilde aanvoeren, terzijde liet en kwam nu, zooals hij het uitdrukte: »tot de bespreking der grieven van onzen algemeenen, »hooggeschatten en niet genoeg te waardeeren vriend »Van Rooijen (Gelach). Ik ben het volkomen met »hem eens dat de gebrekkigen, gevangenen en de » vrouwen, die belang hebben bij het bestaan der maat»schappij, rechten en dus ook plichten hebben. Ik zie » niet in, waarom men van hunne krachten geene partij » zou kunnen trekken. Gebrekkige lieden, zooals bochels » en kreupelen, zou ik in de bureaux van het Ministerie » van Oorlog plaatsen en met het administratieve werk »willen belasten, terwijl ik er geen bezwaar in zou »zien, dat de scheelen als oppasser of keukenpiet dienst »zouden doen. (Luide toejuichingen. Iedereen keek »naar Van Rooijen). Ook die werkzaamheden moeten »verricht worden, thans gebruikt men er een groot »aantal gezonde kerels voor, die dan in staat zouden » zijn, als gewoon soldaat te dienen, hetgeen onze strijd» krachten niet weinig zou vermeei deren. (Hoera 1 voor »IJzerman, riep iemand en de geheele vergadering, »behalve Van Rooijen, herhaalde het hoera). De ge»vangenen, die niet alleen beschermd worden, maar » nog op 's lands kosten gehuisvest, gekleed en gevoed »worden, zou ik laten zorgen voor de kleedingstukken » en het maken van amunitie, hetgeen weer een aantal »strijdkrachten beschikbaar zou stellen die thans versloren gaan. (IJzerman, je bent een kranige kerel, »zoodra we het algemeen stemrecht hebben, wordt »jij Generaal van de Schutterij, riep iemand. (Gelach.) »En nu de vrouwen (stilte! stilte 1 klonk het van alle »kanten). Sla de geschiedrollen der volkeren open,
13 »Mijne Heeren, en gij zult zien, dat waar het op de » verdediging van het vaderland aankwam, de vrouwen »dikwijls een gewichtige rol hebben gespeeld, en dat »bij volken die op een laag standpunt van cultuur »stonden, de vrouwen met hunne mannen ten strijde »trokken. Indien wij konden breken met sleur, slenter »en routine en werkelijk wilden hervormen, zou men »zien, dat de bezwaren minder groot zijn dan de »vooroordeelen, die thans op dat punt nog bestaan. »(Mijn vriend scheen van batterij te veranderen). »Mocht men er eenmaal toekomen, Mijne Heeren, »om meisjes van i8 jaar in het leger als soldaat te »laten dienen, dan zou het leger zoo in aantrekke»lijkheid winnen, dat de tegenzin, die bij veel jonge»lieden bestaat om in dienst te gaan, niet alleen zou »verdwijnen en dat het ons aan volontairs niet meer »zou ontbreken, maar dat wij in staat zouden zijn »alle landen te veroveren, waar dat stelsel nog niet »zou zijn ingevoerd. (Algemeen gelach en luide toe»juichingen). »Wat meer zegt, het leger zou in staat zijn, zich »zelf in stand te houden, want er zou kans zijn dat »men dan overvloed zou hebben van wat men in het »Fransch noemt »enfants de troupe". (Luid geschater tot groote verontwaardiging van den Praeses, die den »heer IJzerman ernstig vermaande, om zoolang hij »Praeses was, zich dergelijke vrijheden niette veroor»loven. (Algemeene stilte, want men zag dat het ernst »was). De vrouw is lang een verstooteling geweest, »vervolgde IJzerman, en ook thans is haar toestand »beklagenswaardig, alhoewel er reeds veel verbetering »is te bespeuren. Met den dag verminderen de bezwa»ren en worden voor haar betrekkingen opengesteld, »waarvan zij vroeger onvoorwaardelijk was uitgesloten. »Maar naar gelang zij in ruimere mate in de lusten
u »deelt, zal zij ook de lasten moeten dragen. Welnu, »Mijne Heeren, wat bezwaar zou er tegen kunnen »bestaan dat de ambulance- en hospitaaldienst werd »waargenomen door vrouwen en dat de mannen, die »thans die betrekking vervullen onze strijdkrachten »gingen versterken? Zou er bezwaar tegen bestaan, »om haar, evenals in de burgerlijke maatschappij, ook »in het leger met Post en Telegraphic te belasten? De zedelijkheid, riep van Rooijen. (Kerel, houd toch je mond, hoorde men van alle kanten.) »De »heer van Rooijen maakt eene aanmerking, die niet van »belang ontbloot is, vervolgde IJzerman. Ook ik ben »voorstander van de zedelijkheid, al zal ik me niet »voor een heilig boontje uitgeven. »Ongegrond echter komt mij die aanmerking voor, »omdat het wel hetzelfde zal zijn of een meisje met »Post- en Telegraphiewerk belast is in de burgerlijke »maatschappij of in het leger. »Dat zoowel in het eene als in het andere geval, » wel eens zal gezondigd worden tegen de voorschriften »der moraliteit, daarvan neem ik niet alleen de mosgelijkheid, maar zelfs de waarschijnlijkheid aan, maar »wat bewijst zoo iets? Indien men de vrouwen on» geschikt moest verklaren voor eene betrekking, alleen » omdat vrouwen, terwijl zij die betrekking waarnamen, »zich hebben schuldig gemaakt aan onzedelijkheid, »(denk bijv. aan de regeering van sommige keize»rinnen en koninginnen); — dan geloof ik niet dat »er voor haar eene enkele betrekking op den duur »beschikbaar zou blijven. Maar gedenk dan ook, dat »het met de mannen wel niet beter zou gesteld zijn, »als men te hunnen opzichte met dezelfde gestreng»heid wilde te werk gaan. »Er is nog iets en dat zal de bezwaren van mijn
IS »vriend van Rooijen wel doen verdwijnen, naar ik »hoop, en hiermede zal ik eindigen. »Toen ik gedurende de laatste vacantie in Parijs, ik »weet niet meer welk Museum bezocht, heb ik er een »voorwerp gezien, waarover ik dikwijls heb hooren 5> spreken, maar dat ik me nooit goed kon voorstellen. »Gij zult mij begrijpen, zoo gij u slechts eventjes wilt »verplaatsen in den tijd der Middeneeuwen. Wanneer »onze dappere voorouders ten strijde trokken of eene »lange reis ondernamen, gaven zij aan hunne brave »vrouwen als blijk van vertrouwen en voortdurende » belangstelling iets, dat veel van een gordel had, terwijl »zij zelven als aandenken en bewijs van liefde een » gouden voorwerp meekregen dat veel op een sleuteltje »geleek. Wat vroeger goed was, kan nu ook goed »zijn, ik zou dus in de wet een artikel willen opge»nomen zien, waarbij verklaard zou worden dat het »iedereen vrij staat dergelijke voorzorgsmaatregelen »te nemen; dat in het belang der openbare zedelijk»heid, personen van het slag van den Heer van »Rooijen, gedurende hun diensttijd niets anders zullen »te doen hebben dan gordels te maken, en dat de »sleutels bij de Mama's als de daartoe aangewezen «personen in bewaring zullen blijven of bij iemand »door deze aangesteld. Laat ik er ten slotte bij»voegen, dat ik me voor het waarnemen van die be»trekking onmiddellijk bereid verklaar." Het leven te beschrijven dat er nu ontstond is niet mogelijk. Ik dacht dat het geheele gebouw instortte. Bravo 1 hoera 1 die ijzeren man! Wij ganen naar America 1 gefluit, gesis, gegil, alles tegelijk. Onder het uitspreken van de laatste woorden was IJzerman van de tribune af in de zaal gesprongen; terwijl de Praeses als een bezetene hem achterna liep, want al had hij met genoegen gezien, dat Van Rooijen, —
i6 die met een paar sophismen en would-be-aardigheden, den boel in het honderd wilde sturen, ten einde zijne superioriteit te toonen, — eindelijk iemand ontmoette, die hem aandorst en hem voor goed afmaakte, de laatste woorden had hij wat al te bar gevonden. Ik weet niet wat er toen gebeurde, want ik maakte van de gelegenheid gebruik om de plaat te poetsen; toen ik den gang door was en de voordeur opendeed, was de vergadering aan het zingen van »ma clé! ma clél" O, die jeugdI die jeugd! wat ben ik blij dat ik zoo niet meer benl
'I tie i A^
ö
1
1 f'