De Transparantierichtlijn en kwaliteit van halfjaarberichten
“Een onderzoek naar halfjaarberichten in Nederland”
Masterscriptie Accounting & Control, Universiteit van Amsterdam richting Accounting Student: M.R. (Martijn) Crajé Studentnummer: 10280405 Datum: 21-12-2012 Begeleider: R.W.J. van Loon RA
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Samenvatting Het afgelopen decennium hebben meerdere boekhoudschandalen het vertrouwen van investeerders en beleggers in beursgenoteerde ondernemingen en de werking van kapitaalmarkten beschadigd. Een van de maatregelen die de Europese Unie doorgevoerd heeft om het vertrouwen van de beleggers en investeerders terug te winnen, was door het invoeren van de Transparantierichtlijn per 1 januari 2009. Deze richtlijn is van toepassing op de halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland die rapporteren op basis van IFRS. Een bijkomend voordeel van het instellen van deze regelgeving voor alle beursgenoteerde ondernemingen in Europa is dat het de uniformiteit van de halfjaarlijkse berichtgeving bevordert.
Het doel van deze masterscriptie is om te onderzoeken of de halfjaarlijkse berichtgeving van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ook verbeterd is na invoering van deze nieuwe regelgeving. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen met een notering aan de AEX-index en de Midkap-index na te gaan of de kwaliteit van het halfjaarbericht ook daadwerkelijk verbeterd is. Dit zal worden onderzocht voor de periode 2009-2012. Daarnaast zal worden onderzocht of de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen tijdig hun halfjaarbericht deponeren bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
De conclusie van het onderzoek is dat er over de jaren 2009 tot en met 2012 geen sterke daling of stijging is van het aantal fouten in halfjaarberichten als het gaat om de naleving van IAS 34. Wel kan er op basis van het onderzoek geconcludeerd worden dat de halfjaarberichten die onderwerp zijn geweest van een controle of beoordeeld door een accountant over deze jaren gemiddeld minder fouten bevatten. Desondanks is het gemiddeld aantal fouten bij deze halfjaarberichten altijd nog hoger dan bij halfjaarberichten die niet gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant.
Met betrekking tot de Transparantierichtlijn kan er geconcludeerd worden dat ondernemingen beter voldoen aan de Wft, doordat er een stijging is van het aantal beursgenoteerde ondernemingen wat in hun halfjaarbericht een toelichting geeft over de belangrijkste risico’s en onzekerheden. Daarnaast kan er geconcludeerd worden dat het aantal woorden wat informatie bevat over toekomstige gebeurtenissen, ook in verhouding tot het totaal aantal worden in het halfjaarbericht, toeneemt. Deze trend is zowel bij de halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant zichtbaar als bij halfjaarberichten die niet gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant.
2
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Inhoudsopgave Samenvatting
2
Inhoudsopgave
3
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Aanleiding Probleemstelling Onderzoeksvragen
4 4 5 5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Theoretisch kader Introductie Agency Theory Legitimacy theory Wet- en regelgeving Beschikbaarheid van het halfjaarbericht Verplichte en niet-verplichte toelichtingen Samenvatting
7 7 7 9 11 23 24 26
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Onderzoeksontwerp Inleiding Sample Probleemstelling en deelvragen Onderzoeksmethode
27 27 27 28 29
4 4.1 4.2 4.3
Onderzoeksresultaten Beschikbaarheid van het halfjaarbericht en tijdige deponering IAS 34 en de betrokkenheid van de accountant Wft en de betrokkenheid van de accountant
34 34 34 41
5 5.1 5.2
Algemene conclusies Conclusie Beperkingen en aanbevelingen
47 47 48
6
Literatuurlijst
50
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Bijlagen Openbaarmaking van het halfjaarbericht en deponering bij de AFM voor AEX en AMX Controle of beoordeling door een accountant Halfjaarberichten in overeenstemming met IAS 34 Risico’s en onzekerheden voor AEX en AMX Woordenlijst gehanteerd voor analyse FWL Percentage FWL-information in halfjaarberichten voor AEX en AMX
54 54 55 56 58 59 60
3
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
1
Inleiding
In het afgelopen decennium zijn er een aantal omvangrijke boekhoudschandalen geweest. Voorbeelden hiervan zijn de Amerikaanse ondernemingen Worldcom en Enron, het Italiaanse concern Parmalat en het Nederlandse Koninklijke Ahold N.V. Het gevolg van deze schandalen was dat het vertrouwen van de belanghebbenden van deze ondernemingen in de externe financiële verslaggeving een flink deuk opliep, maar dat ook de betrokken accountants veel kritiek te verduren kregen.
Deze boekhoudschandalen geven wederom om aan wat het belang is van transparantie van organisaties en ondernemingen, evenals de integriteit van directieleden en toezichthouders. Om te zorgen dat het vertrouwen van belanghebbenden weer toe zou nemen, werden er nationaal en internationaal diverse maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat deze gebeurtenissen in de toekomst niet meer voor zouden komen. Een van de reacties op bovengenoemde boekhoudschandalen was de invoering van de Europese Transparantierichtlijn 2004/109/EG. Deze richtlijn is in Nederland ingevoerd per 1 januari 2009, waarbij Nederland ruim 2 jaar later was dan de overige landen binnen de Europese Unie, samen met Hongarije, Tsjechië en Polen. Deze richtlijn is van toepassing op jaarverslaggeving over boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2009, op het eerste tussentijdse bericht 2009 en het eerste halfjaarbericht van 2009 van beursgenoteerde ondernemingen.
Deze maatregel is een direct gevolg van het streven naar meer transparantie van ondernemingen richting aandeelhouders. Dit is een van de manieren om het vertrouwen weer terug te brengen naar een hoger niveau. Het invoeren van internationale regelgeving in nationale wetgeving wordt veroorzaakt door de internationalisering van het aandelenbezit van ondernemingen, waardoor de noodzaak voor eenduidige richtlijnen groter wordt.
1.1
Aanleiding
De invoering van de Transparantierichtlijn heeft invloed op de manier waarop ondernemingen hun halfjaarbericht rapporteren. De flexibiliteit die ondernemingen hadden bij de rapportage over de eerste zes maanden van hun boekjaar is namelijk verkleind door de invoering van de nieuwe IAS 34 richtlijn (Cearns & Sleigh-Johnson, 2007). Het doel van de Transparantierichtlijn is dan ook om de transparantie te bevorderen en uniformiteit te creëren binnen de landen van de Europese Unie op het gebied van halfjaarverslaggeving.
De AFM heeft over de halfjaarberichten 2009 van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen een onderzoek uitgevoerd (2010) naar aanleiding van de invoering van de Transparantierichtlijn in de 4
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Nederlandse wetgeving per 1 januari van dat jaar. Het doel van dat onderzoek was om te bepalen of de transparantie (c.q. informatieverschaffing) van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ook daadwerkelijk was toegenomen. De belangrijkste conclusie was van dat onderzoek dat deze informatieverschaffing ook was toegenomen, maar dat er nog zeker ruimte was voor verbetering. De AFM concludeerde dat vooral de toelichting over de belangrijkste gebeurtenissen in de eerste zes maanden van het boekjaar en de risico’s en onderzekerheden voor de nog resterende zes maanden van het boekjaar nog voor verbetering vatbaar was.
Omdat de Transparantierichtlijn een Europese richtlijn is en daarom voor alle landen van de Europese Unie geldt, hebben Koster en Opentij (2011) onderzocht in hoeverre de halfjaarberichten van ondernemingen uit landen rondom Nederland afwijken van Nederland als het gaat om het voldoen aan de richtlijnen zoals opgenomen in de Transparantierichtlijn. De belangrijkste conclusie van hun onderzoek was dat de landen rondom Nederland in de meeste gevallen op meer punten voldeden aan de richtlijnen dan de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast was het in het buitenland vaker het geval dat de halfjaarberichten een waarmerking van een extern accountant hadden in vergelijking met de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.
1.2
Probleemstelling
De probleemstelling die centraal staat in dit onderzoek betreft: ‘In hoeverre is de kwaliteit van de halfjaarlijkse verslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen toegenomen in de jaren na de invoering van de Transparantierichtlijn en heeft een beoordeling of controle van het halfjaarbericht door een accountant invloed gehad op deze kwaliteit”?
1.3
Onderzoeksvragen
De centrale probleemstelling zal met behulp van de volgende onderzoeksvragen beantwoord worden;
In hoeverre maken Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht openbaar beschikbaar en wat is de ontwikkeling hiervan?
In hoeverre deponeren Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht tijdig bij de AFM en wat is de ontwikkeling hiervan?
In hoeverre laten Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarberichten controleren of beoordelen door een extern accountant en wat is de ontwikkeling hiervan?
5
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
In hoeverre voldoen de halfjaarberichten van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan de regelgeving van IAS 34 en in hoeverre is de kwaliteit hiervan onder invloed van accountantscontrole verbeterd in de jaren na implementatie?
In hoeverre voldoen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan de eisen voor halfjaarberichten op basis van de Wft en in hoeverre is de kwaliteit van de (niet-) financiële informatie onder invloed van accountantscontrole verbeterd in de jaren na implementatie?
De Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek zijn ondernemingen met een notering aan de Amsterdam Exchange Index (AEX) of de Amsterdam Midkap Index (AMX). In totaal gaat het hierbij om 30 ondernemingen waarvan de halfjaarberichten zullen worden onderzocht voor de jaren 2009 tot en met 2012.
Het onderzoek bevat de volgende structuur. Allereerst wordt in paragraaf 4.1 behandeld in hoeverre Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan de tijdige openbaarmaking van hun halfjaarberichten. Hierbij wordt gekeken of Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht ook openbaar en toegankelijk maken op hun website. Naast de algemene openbaarmaking moeten Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht ook deponeren bij de AFM. Na ontvangst bij de AFM wordt het halfjaarbericht opgenomen in een register. Dit register is openbaar en hier kan toegang tot worden verkregen via de website van de AFM. Deze deponering is verplicht gesteld in de Transparantierichtlijn en indien Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen dit ook doen, voldoen ze hieraan. In dit onderzoek is het register van de AFM dan ook geraadpleegd om vast te stellen of Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen voldaan hebben aan de deponeringsplicht. Daarnaast is de datum van deponering ook zichtbaar, waardoor vastgesteld kan worden of de deponering ook tijdig heeft plaatsgevonden.
In paragraaf 4.2 en paragraaf 4.3. zal vervolgens worden uitgelegd wat de eisen zijn voor het halfjaarbericht van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen op basis van zowel de regelgeving van IAS 34 dan wel de Wft. Vervolgens zal tevens worden beoordeeld in hoeverre een extern accountant het halfjaarbericht heeft beoordeeld of gecontroleerd en of deze betrokkenheid van de extern accountant ook invloed heeft op de kwaliteit van het halfjaarbericht. De regelgeving die centraal staat in dit onderzoek is ingevoerd op 1 januari 2009 en daarom zal worden onderzocht in hoeverre de kwaliteit van de halfjaarberichten verbeterd is in de jaren na invoering. De jaren waar het onderzoek betrekking op heeft zijn de jaren 2009 tot en met 2012.
6
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
2
Theoretisch kader
2.1
Introductie
Centraal in dit onderzoek staat de vraag of de invoering van de Transparantierichtlijn voor een verbetering heeft gezorgd van de kwaliteit van halfjaarberichten van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op het belang van tussentijdse verslaglegging van ondernemingen aan de aandeelhouders. Daarnaast zal worden ingegaan op de relevante wet- en regelgeving op het gebied van (half)jaarberichten waar beursgenoteerde ondernemingen aan moeten voldoen.
2.2
Agency Theory
De agency theory is een theorie die ingaat op de relatie tussen agenten en principalen. Een voorbeeld hiervan is het contract tussen de eigenaar van een onderneming en een topman. Hierbij kan de eigenaar van de onderneming (de aandeelhouder) een manager (de agent) aanstellen om het bedrijf te leiden namens de eigenaar. De definitie van de agency theory is als volgt: “Agency theory is a brand of game theory that studies the design of contracts to motivate a rational agent to act on behalf of a principal when the agent’s interests would otherwise conflict with those of the principal’
De verhouding tussen de principaal enerzijds en de agent anderzijds creëert onzekerheid, wat het gevolg is van informatieasymmetrie. De agent heeft namelijk een informatievoorsprong ten opzichte van de principaal. Er zijn 2 typen van informatieasymmetrie: -
Adverse selection
-
Moral hazard
Adverse selection heeft betrekking op het feit dat de ene partij kennis heeft die de andere partij niet heeft. Een van de belangrijkste vormen hiervan is ‘inside information’, waar bijvoorbeeld kennis over toekomstige kasstromen onder kan worden gezien. Deze informatie is in dat geval wel in het bezit zijn van de manager, maar niet beschikbaar zijn voor de eigenaar. Het probleem van adverse selection is ook onderdeel van het onderzoek van Akerlof (1970). Akerlof beschrijft de situatie van het kopen van een tweedehands auto. De verkopers van tweedehands auto’s hebben kennis over de kwaliteit van de auto, terwijl de koper deze kennis niet heeft. Daarnaast kan de koper van de tweedehands auto de kwaliteit van de auto pas na verloop van tijd vaststellen. In dit geval is er dus sprake van een informatieachterstand, waar zowel de verkoper als de koper zich van bewust zijn.
7
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
De koper zal dan ook nooit meer willen betalen dan de gemiddelde prijs, ter compensatie van deze informatieachterstand. Dit heeft ook tot gevolg dat producten die wel een hogere dan gemiddelde kwaliteit hebben, toch worden verkocht tegen de gemiddelde prijs. In deze situatie komen zowel het niveau van kwaliteit als van prijzen onder druk en de prijzen kunnen dan dalen naar een niveau waarop er vrijwel geen handel meer wordt gedreven. Deze situatie is ook van toepassing op ondernemingen. Beleggers kunnen het management van een onderneming wantrouwen, omdat ze vermoeden dat het management informatie achterhoudt. Dit kan informatie zijn die de waarde van de onderneming negatief kan beïnvloeden en daardoor niet naar buiten wordt gebracht. Beleggers weten dit en kunnen daarom kiezen om de aandelen van de onderneming niet tegen de aangeboden prijs te kopen. Omdat er geen kopers van de aandelen zijn, zal de prijs van het aandeel dalen, waardoor ook de beurswaarde van de onderneming negatief wordt beïnvloed. Hierdoor kan de beurswaarde van de onderneming ook lager worden dan de daadwerkelijke waarde. Om deze situatie te voorkomen, zal het management informatie naar buiten moeten brengen. Financial accounting en reporting, waar (half)jaarberichten van ondernemingen onder vallen, kan worden gezien als een mechanisme om het adverse selection probleem te beheersen door betrouwbare omzetting van ‘inside information’ naar ‘outside information’.
De andere vorm, moral hazard, betreft het probleem dat sommige partijen acties van andere partijen niet kunnen observeren, terwijl de acties van deze partijen wel alle belangen van alle partijen in de transactie beïnvloeden. Het gaat hierbij om de betrouwbaarheid. Een belangrijke vorm hiervan is management effort, zijnde de inspanning die het management doet. Dit probleem ontstaat als het gevolg van een scheiding tussen leiding en eigendom. Een manier om het probleem van moral hazard te beheersen is door de netto-winst als maatstaf voor de management performance te hanteren; -
De nettowinst kan als input dienen voor de compensatiecontracten om de management performance te motiveren, en;
-
De nettowinst kan effecten- en managementarbeidsmarkten informeren, zodat een manager die rommelt met de cijfers in eigen belang, een daling in inkomen, reputatie en marktwaarde zal ervaren na verloop van tijd.
Jensen & Meckling (1976) hebben onderzoek gedaan naar de relaties en conflicten tussen agenten en principalen. Zij definiëren de relatie tussen de agenten en principalen als volgt: ‘A contract under which one or more persons (principals) engage another person ( the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some decision-making authority to the agent’
8
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Zoals hierboven beschreven is de agency theory gebaseerd op contractuele relaties, maar dit hoeft niet een schriftelijk contract te zijn. De essentie is dat de belangen van de principalen worden behartigd door de agenten en dat de acties die de agent uitvoert ook in het belang zijn van de principalen. Over het algemeen wordt aangenomen dat agenten de neiging hebben om activiteiten uit te voeren die niet zozeer het belang van de principaal dienen, maar vooral in eigen belang zijn. Indien er geen contractuele relatie tussen de agent en principaal voorhanden zou zijn, zou de principaal de agent een lager salaris betalen, ter compensatie van dit probleem. Indien de principaal echter besluit om elementen op te nemen in het contract met de agent die ervoor zorgen dat de mogelijkheid tot uitvoeren van activiteiten die alleen in het belang zijn van de agent, kan dit salaris worden verhoogd.
Dit is ook onderzocht door Watts & Zimmerman (1986) die hierover het volgende stellen: ‘ With competition and rational expectations, owner-managers who have incentive to take value reducing actions (opportunistic actions) such as over-consuming perks, shirking or stealing when they sell outside shares, bear the costs of those dysfunctional actions. Hence they have incentives to contract to limit those actions and to have their actions monitored’
Door het uitbrengen van een halfjaarbericht kan een beursgenoteerde onderneming tussentijds de informatieasymmetrie verminderen. Hierbij kan de onderneming ook het halfjaarbericht laten beoordelen door een extern accountant. De beoordeling door een extern accountant geeft de gebruiker van het halfjaarbericht meer zekerheid over de informatie in het halfjaarbericht, waardoor deze informatie waardevoller wordt. Een beoordeling van een extern accountant is niet verplicht bij wet. Beursgenoteerde ondernemingen kunnen hierdoor zelf kiezen of zij hun halfjaarbericht laten beoordelen door een accountant. Deze keuze voor het wel of niet laten beoordelen van het halfjaarbericht door een accountant is onderzocht door Ettredge et Al (1994) voor 209 beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Staten. De conclusie van het onderzoek was dat ondernemingen die hun halfjaarberichten laten beoordelen door een accountant te maken hebben met hogere agency costs en hierdoor een hogere mate van monitoring zoeken. Hierdoor wordt de beoordeling van het halfjaarbericht door de accountant gebruikt als een manier om de informatieasymmetrie te verminderen, omdat de kwaliteit van het halfjaarbericht toeneemt.
2.3
Legitimacy theory
De legitimacy theorie gaat ervan uit dat organisaties zich moet blijven verzekeren van het feit dat hun activiteiten als legitiem worden gezien door buitenstaanders. De definitie van de legitimacy theory luidt volgens Lindblom,( 1994):
9
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
‘ A condition or status which exists when an entity’s value system is congruent with the value system of the larger social system of which the entity is a part’ Legitimiteit is daarnaast een relatief concept, omdat het afhankelijk is van het sociale systeem waarin de onderneming opereert en daarom tijd- en plaatsspecifiek is. Zoals Suchman (1995) stelt:
Legiticamy is a generalised perception or assumption that the actions of en entity are desirable, proper, or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs and definitions.
Ondernemingen moeten er daarom ook voor zorgen dat zij meegaan in de gehanteerde normen en waarden die in een samenleving heersen, om ervoor te zorgen dat zij binnen de gestelde grenzen blijven opereren. Bovenstaande is gebaseerd op het feit dat er een ‘contract’ is tussen de onderneming en de samenleving waarin het opereert. Dit is geen feitelijk contract, maar op die manier geeft de samenleving steun aan de werkzaamheden van de onderneming. Op het moment dat de onderneming echter niet meer voldoet aan de normen die de samenleving wenselijke acht, is de continuïteit van de onderneming in gevaar (Deegan, 2006). De samenleving kan dit realiseren door het boycotten van de producten die de onderneming maakt door consumenten, toeleveranciers die geen spullen meer leveren en het instellen van specifieke belastingen door de overheid voor de ondernemingen waarvan de werkzaamheden door de samenleving niet meer als wenselijk worden geacht.
Vanuit het verleden werd winstmaximalisatie door de samenleving beschouwd als het enige doel in sociaal maatschappelijk opzicht (Friedman, 1962). Mede door enkele grote boekhoudschandalen verlangt de samenleving echter meer openheid en transparantie van ondernemingen. Hierbij gaat het niet alleen om openheid over financiële zaken, maar ook elementen als duurzaam ondernemen spelen steeds meer een rol. Dit betekent ook dat ondernemingen niet alleen verantwoording moeten afleggen aan investeerders, maar aan de samenleving als geheel.
Zoals gezegd kunnen ondernemingen schade ondervinden in het geval dat de samenleving van mening is dat ondernemingen niet binnen de grenzen opereren van wat wenselijk wordt geacht. Lindblom (1994) heeft daarom een aantal middelen op een rij gezet waarmee ondernemingen naar de samenleving kunnen communiceren dat hun activiteiten legitiem zijn: -
The organization can seek to manipulate perception by deflecing attention from the issue of concern to other related issies through an appeal to emotive symbols, and so on;
-
The organization can seek to change the perceptions of its stakeholders, but not change its actual behaviour; 10
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
-
The organization can seek to change external expectations of its performance;
-
The organization can seek to educate and inform its stakeholders about changes in the organization’s performance and activities.
Bovenstaande middelen komen er op neer dat de onderneming moet communiceren met de samenleving om de perceptie van de samenleving op de activiteiten van de onderneming te beïnvloeden. Deze communicatie kan plaatsvinden via onder andere het halfjaarbericht van de onderneming. De legitimacy theorie toont dan ook aan dat ondernemingen er belang bij hebben om vrijwillig informatie te verstrekken aan de samenleving om de legitimiteit van hun activiteiten in diezelfde samenleving te behouden.
Deze communicatie tussen onderneming en samenleving komt ook naar voren in het artikel van Pellegrino en Lodhia (2012). Zij onderzochten in hoeverre twee belangrijke Australische mijnbouwbedrijven en 2 organisaties uit de mijnbouw in hetzelfde land de legitimiteit van hun activiteiten proberen te behouden in de tijd dat er steeds meer aandacht is voor klimaatverandering. Uit het onderzoek blijkt dat zowel de ondernemingen als organisaties uit het onderzoek alle vier de strategieën van Lindblom hanteren. Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de mate van gebruik wel afhankelijk is van of het een onderneming of een organisatie betreft.
In het kader van de legitimacy theory bevatten jaarverslagen en jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen tegenwoordig niet meer alleen financiële informatie. In de huidige tijden kiezen ondernemingen steeds vaker voor een ‘maatschappelijk jaarverslag’, waarin meer informatie wordt opgenomen. Deze opkomst wordt ook bevestigd door het onderzoek van Mahadeo et al (2011). Dit onderzoek heeft betrekking op de uitgebrachte maatschappelijke jaarverslagen in de jaren 2004 tot en met 2007 van beursgenoteerde ondernemingen op Mauritius. De conclusie van het onderzoek, gebaseerd op de legitimacy theory, is dat er in de jaren een significante toename is in het volume en de kwaliteit van deze maatschappelijke jaarverslagen.
2.4
Wet- en regelgeving
Ondernemingen rapporteren door middel van halfjaarberichten en jaarrekeningen met als doel het informeren van de aandeelhouders en overige belanghebbenden over de (economische) prestaties van de onderneming. Op deze manier kunnen deze verschillende partijen beschikken over informatie die hen helpt de juiste investeringsbeslissingen te nemen.
Beursgenoteerde ondernemingen in Nederland gebruiken de IAS regelgeving als standaard voor deze rapportages, ook wel externe verslaggeving genoemd. De IAS-regelgeving wordt uitgevaardigd onder de IFRS-richtlijnen.
11
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Een van de doelen van het invoeren van IFRS is om de vergelijkbaarheid van financiële verslagen te verbeteren. Een verbeterde vergelijkbaarheid is namelijk een indicator voor een verbeterde transparantie. Naar deze vergelijkbaarheid is ook onderzoek gedaan. Het onderzoek van Watrin en Ullman (2012) bevat een vergelijking tussen de rapportering van Duitse beursgenoteerde ondernemingen op basis van GGAAP (German Generally Accepted Accounting Standards) en IFRS, voor de jaren 1994 tot en met 2005. De onderzoekers onderzochten onder andere in hoeverre verslaggevingstandaarden invloed uitoefenen op de ‘earnings quality’. Uit dit onderzoek komt naar voren dat IFRS geen significante invloed heeft op, of zelfs een negatieve invloed heeft op de earnings quality. Ondanks dat dit resultaat tegenstrijdig is met wat de invoerders van de IFRS-regelgeving nastreven, zijn er zowel op basis van verslaggeving volgens GGAAP danwel IFRS reporting incentives die invloed uitoefenen op de earnings quality. Een belangrijke conclusie van de onderzoekers is wel dat er minder reporting incentives zijn voor ondernemingen die op basis van IFRS rapporteren en dat daarnaast de invoering van IFRS er voor zorgt dat de earnings quality tussen de verschillende Europese landen meer homogeen wordt.
Desondanks laat onderzoek ook zien dat IFRS wel meer dat ondernemingen, ondanks bovengenoemde punten, toch kiezen voor de IFRS verslaggeving. Het onderzoek wat Soderstrom en Sun (2007) uitgevoerd hebben laat zien dat ondernemingen de IAS regelgeving vanaf eind jaren 90 op vrijwillige basis gingen hanteren, omdat kapitaalmarkten steeds meer vraag hadden naar deze standaard. Hun resultaten worden echter weer tegengesproken door een onderzoek wat eerder uitgevoerd is door Joshi & Bremser (2003). Uit dit onderzoek komt naar voren dat van 31 beursgenoteerde ondernemingen in Bahrein slechts 65,5% hun halfjaarberichten opstelden op basis van de IAS regelgeving.
Dat de invoering van IFRS ook nadelen heeft voor beursgenoteerde ondernemingen blijkt uit het onderzoek van Jermakowicz en Gornik-Tomaszewski (2006). De concludeerden op basis van 112 ingevulde vragenlijsten door Europese beursgenoteerde ondernemingen onder andere dat het adoptieproces van IFRS door beursgenoteerde ondernemingen kostbaar en complex is, ondernemingen niet verwachten dat de vermogenskostenvoet door IFRS daalt, de volatiliteit van de financiële resultaten zal fluctueren als gevolg van de IFRS-regelgeving en dat de meerderheid van de respondenten IFRS niet zou adopteren in het geval dat dit niet verplicht gesteld zou zijn door de Europese Unie.
In het jaar 2000 werd de International Accounting Standards Committee, het orgaan waar alle leden in vertegenwoordigd zaten, omgezet in de International Accounting Standards Board (IASB). De IASB is een privaatrechtelijk orgaan die een fulltime bestuur heeft met uitgebreide ondersteuning. De IASB heeft de regelgeving van de IASC, Standing Interpretations Committee (SIC, tevens een orgaan van de IASC), International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC, ook een orgaan van de IASC)
12
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
geïncorporeerd en nieuwe standaarden uitgevaardigd onder International Financial Reporting Standards (IFRS). De Europese Unie heeft uiteindelijk op 6 juni 2002 een verklaring ondertekend die stelt dat alle Europese beursgenoteerde ondernemingen verplicht zijn hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen op basis van IFRS voor alle boekjaren die beginnen op of starten na 1 januari 2005.
Ondanks dat verslaggevingstandaarden enkel bedoeld zijn om economische prestaties van een onderneming weer te geven, laat onderzoek ook zien dat verslaggevingregels meer invloed kunnen hebben. Het onderzoek van Daske et al (2008) richt zich op de economische consequenties van het rapporteren op basis van IFRS over de wereld. Economische consequenties is een concept dat verklaard dat, ondanks de implicaties van de efficiënte markttheorie, de keuze van de verslaggevingregels de waarde van de onderneming kan beïnvloeden. De uitkomsten van het onderzoek van Daske laten zien rondom de periode dat IFRS ingevoerd werd als verslaggevingstandaard de markt liquiditeit toename, de vermogenskostenvoet afnam en er een toename was in de waardering van het eigen vermogen (equity valuations). Deze resultaten zijn echter alleen van toepassing voor landen waar er een sterke toezichthouder aanwezig is en waar ondernemingen incentives hebben om zo transparant mogelijk te zijn.
2.4.1 Transparantierichtlijn De Transparantierichtlijn (Richtlijn 2004/109/EG, Transparantierichtlijn) is in de Europese Unie ingevoerd met als doel om de investeerders in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen te beschermen en om de berichtgeving van alle beursgenoteerde ondernemingen in Europa met elkaar in lijn te brengen. De invoering van deze maatregel is echter een van de vele maatregelen die de Europese Unie invoert om een efficiënte markt binnen Europa te creëren. De Transparantierichtlijn introduceert dan ook regelgeving waardoor halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen uitgebreider worden. Hierdoor zullen investeerders beter in staat zijn om inschattingen te maken van de situatie waar een beursgenoteerde onderneming zich in bevindt.
Een overzicht van de belangrijkste veranderingen als gevolg van de invoering van de Transparantierichtlijn (Brouwer et al.. 2009): -
Het halfjaarbericht moet binnen twee maanden na afloop van de periode openbaar gemaakt zijn;
-
De grondslagen die gehanteerd worden in het halfjaarbericht moeten in overeenstemming zijn met de richtlijnen zoals deze zijn beschreven in IAS 34;
-
Er zijn aanvullende vereisten met betrekking tot de inhoud van het bestuursverslag;
-
Het bestuur moet een verklaring opnemen in het halfjaarbericht waarin ze verklaren dat de halfjaarcijfers een getrouw beeld geven van de activa, passiva, financiële positie en winst- en verliesrekening; 13
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
-
Het bestuursverslag moet een getrouw beeld bevatten van de actuele situatie op balansdatum van de onderneming, alsmede de ontwikkelingen van het jaar en ontwikkelingen die in de nabije toekomst worden verwacht;
-
Het bestuursverslag moet een risicoparagraaf bevatten met een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden voor de resterende zes maanden van het boekjaar;
-
Indien het halfjaarbericht is gecontroleerd of beoordeeld door een extern accountant, dan dient de controle- of beoordelingsverklaring van de accountant openbaar gemaakt worden.
De AFM voert als toezichthouder in Nederland onder andere diverse onderzoeken uit om na te gaan of de geldende verslaggevingsstandaarden voor ondernemingen wel worden nageleefd. Na afronding van ieder onderzoek worden de resultaten hiervan openbaar gemaakt.
De AFM heeft over de halfjaarberichten 2009 van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen een onderzoek uitgevoerd (2010) als het gevolg van de invoering van de Transparantierichtlijn in de Nederlandse wetgeving per 1 januari van dat jaar. Het doel van dat onderzoek was om te bepalen of de transparantie (c.q. informatieverschaffing) van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ook daadwerkelijk was toegenomen. De belangrijkste conclusie was dat deze informatieverschaffing ook was toegenomen, maar dat er zeker ruimte was voor verbetering. De AFM concludeerde dat vooral de toelichting over de belangrijkste gebeurtenissen in de eerste zes maanden van het boekjaar en de risico’s en onderzekerheden voor de nog resterende zes maanden van het boekjaar nog ruimte voor verbetering was.
Het onderzoek van de AFM uit 2010 dat uitgevoerd is over de halfjaarberichten van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen van 2009 had als conclusie dat er nog ruimte is voor verbetering. De AFM heeft dat onderzoek in totaal zestig Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen onderzocht (15 AEX-ondernemingen, 15 AMX-ondernemingen, 15 ASCX-ondernemingen en 15 ondernemingen met een overige notering. Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat er ten opzichte van de halfjaarlijkse verslaggeving over 2008 (het jaar voor de invoering van de Transparantierichtlijn) er sprake is van een sterke verbetering in de informatieverschaffing naar beleggers. Op de volgende punten zag de AFM echter nog wel ruimte voor verbetering: -
De toelichting op de belangrijkste gebeurtenissen voor de eerste zes maanden van het boekjaar;
-
De toelichtingen over de risico’s en onzekerheden over de resterende zes maanden van het boekjaar;
-
De toelichting over materiële overnames; en
14
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
-
Het gebruik van de OCI1
2.4.2 Wet op het financieel toezicht (Wft) De Transparantierichtlijn is door de Nederlandse wetgever opgenomen in de ‘Wet op het financieel toezicht (Wft)’. In deze wet zijn alle regels en voorschriften samengebracht die betrekking hebben op de financiële markten en het toezicht daarop. De wet is ingevoerd en op 1 Januari 2007 effectief geworden. Op 27 juni 2006 is de wet geratificeerd door de Tweede Kamer en op 26 september 2006 door de Eerste Kamer. Het doel van de Wft is om de wetgeving voor de financiële markten marktgericht, doelgericht en inzichtelijk te maken en is ingevoerd ter vervanging van acht toezichtwetten. Door de invoering van de Wft is het uitgebreide stelsel van toezicht op financiële instellingen (zoals banken, verzekeraars, beleggingsinstellingen etc.) geregeld in één wet.
De reden om de Wft in te voeren is een gevolg van een reorganisatie van het toezicht op financiële markten in 2002. De materiële normen voor het financiële toezicht zijn door de invoering van de Wft niet herzien, maar door de invoering is het functionele toezichtmodel wettelijk verankerd en is de regelgeving zoveel mogelijk consistent gemaakt over de verschillende sectoren waarop toezicht wordt gehouden. Het toezichtmodel volgens het functionele model is de opvolger van het eerder gehanteerde traditionele sectorale toezichtmodel. Daarnaast is door de invoering van de Wft, en daarmee het samenvoegen van acht eerdere wetten, beoogd de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. Als laatste zijn de regels waaraan moet worden voldaan door de financiële instellingen vereenvoudigd.
Binnen de Wft zijn de taken van De Nederlandse Bank (hierna: DNB) en de AFM veranderd. De taken van DNB (prudentieel inzicht) en de AFM (gedragstoezicht) zijn in de Wft zodanig gescheiden dat er geen sprake is van overlap. Prudentieel toezicht richt zich op de soliditeit van financiële ondernemingen en draagt bij aan de stabiliteit van de financiële sector. Onder prudentieel toezicht wordt onder andere het liquiditeits- en solvabiliteitstoezicht begrepen dat erop gericht is dat de onderneming altijd aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het toezicht beoogd het risico van faillissement te verkleinen, zonder dat kan worden uitgesloten.
Het gedragstoezicht wordt door de AFM uitgeoefend en richt zich op de transparante en ordelijke marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten van financiële ondernemingen. Het is belangrijk dat consumenten, het bedrijfsleven en de overheid vertrouwen hebben in de financiële markten. De AFM is onafhankelijk, maar wel verbonden met de overheid. De
1 OCI = Other
Comprehensive Income
15
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
benoeming van het bestuur wordt gedaan door het Ministerie van Financiën en dit ministerie is ook politiek verantwoordelijk voor de AFM. De AFM hanteert in haar toezicht vijf kernwaarden (Missie en kernwaarden, AFM 2012); -
Doortastendheid Als handhaver van de wet zal de AFM doortastend optreden. Om dit mogelijk te maken heeft de AFM beschikking over verschillende instrumenten. De inzet hiervan is gericht op ‘effectieve beïnvloeding’;
-
Zorgvuldigheid De AFM brengt eerst de feiten in beeld voordat hierover een oordeel wordt gegeven en tot actie wordt overgegaan;
-
Oriëntatiepunt De AFM is in dialoog met haar omgeving en geeft waar nodig toelichting over wat moet of mag;
-
Doelmatigheid De kosten van het toezicht, zijnde de kosten van de AFM en de kosten van de naleving van de wet- en regelgeving is iets waar de AFM zich van bewust is. De ambitie van de AFM is dan ook deze kosten tot een minimum te beperken, door middel van het zoveel mogelijk doelmatig inzetten van de middelen, en;
-
Eigen verantwoordelijkheid De AFM gaat uit van eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. Burgers dragen verantwoordelijkheid voor de manier waarop ze omgaan met rendement en risico’s. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun producten en/of diensten. Het uitgevoerde toezicht is dan ook op maat (meer op afstand naarmate de AFM meer kan vertrouwen op de naleving).
De Transparantierichtlijn is in Nederland op 1 januari 2009 ingevoerd. Deze datum ligt twee jaar na de datum van invoering die in de Transparantierichtlijn is opgenomen, zijnde 20 januari 2007 (Richtlijn 2004/109/EC). De reden van de vertraagde invoering is opgenomen in het Memorie van Toelichting en is het gevolg van het feit dat de Nederlandse wetgever de invoering van de Wft een hogere prioriteit heeft gegeven dan de invoering van de Transparantierichtlijn (Kamerstuk 31093, Memorie van Toelichting Nr.3, pagina 1)
16
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
De Transparantierichtlijn is opgenomen in de Wft. Een van de eisen die voortvloeien uit de invoering van de Transparantierichtlijn is dat ondernemingen die aandelen aanbieden op een gereguleerde markt, zoals beursfondsen, hun halfjaarcijfers moeten opstellen in overeenstemming met IAS 34. Dit geldt voor het eerste halfjaarbericht vanaf 1 januari 2009.
De eisen voor het halfjaarbericht zijn opgenomen in artikel 5:25d van de Wft en hieronder overzichtelijk opgenomen:
Paragraafnummer
Eisen
Art. 5:25:1
Hierin is opgenomen dat een beursgenoteerde onderneming zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 2 maanden na afloop van de eerste zes maanden van het boekjaar, een halfjaarlijkse verslaggeving opstelt en openbaar maakt. Deze halfjaarlijkse verslaggeving moet voor een periode van minimaal 5 jaar beschikbaar zijn.
Art. 5:25:2
Deze paragraaf behandelt de inhoudelijke eisen van het halfjaarbericht. De halfjaarlijkse financiële verslaggeving moet bestaan uit een halfjaarrekening, halfjaarverslag en een bestuursverslag. De halfjaarrekening moet een getrouw beeld geven van de activa, passiva, de financiële positie en de winst of het verlies en het halfjaarverslag moet een getrouw beeld geven van de financiële positie van de onderneming op balansdatum.
Art. 5:25:3
Ondernemingen zijn niet verplicht om hun halfjaarbericht te laten controleren of beoordelen door een extern accountant. In deze paragraaf is opgenomen dat indien een halfjaarbericht is gecontroleerd of beoordeeld door een extern accountant, de controle- of beoordelingsverklaring samen met het halfjaarbericht openbaar gemaakt moet worden.
Art. 5:25:4
Deze paragraaf gaat verder op de betrokkenheid van een extern accountant bij het halfjaarbericht. Indien het halfjaarbericht namelijk niet is gecontroleerd of beoordeeld door een extern accountant, dan is de onderneming verplicht dit op te nemen in het halfjaarverslag.
Art. 5:25:5-6 en 7
In deze paragrafen zijn de waarderingsgrondslagen opgenomen op basis waarvan het halfjaarbericht moet worden opgesteld. Hierbij is van belang op de onderneming ook verplicht is op basis van Titel 9 BW2 om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. Indien dit van toepassing is, dient de onderneming het halfjaarbericht op te stellen in overeenstemming met IAS 34. Indien de onderneming niet verplicht is om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, dan hoeft het halfjaarbericht alleen te bestaan uit een verkorte balans, verkorte winst- en verliesrekening en toelichting hierop. Bij het opstellen hiervan moeten wel, volgens paragraaf 7,
17
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
dezelfde beginselen en grondslagen inzake indeling en waardering worden gehanteerd als bij de jaarlijkse financiële verslaggeving. Art. 5:25:8-9
Paragraaf 8 gaat in op de eisen waaraan het halfjaarverslag moet voldoen. Dit bevat ten minste een opsomming van de belangrijkste gebeurtenissen die zich in de eerste zes maanden van het boekjaar hebben voorgedaan en het effect hiervan op de halfjaarrekening. Daarnaast moet er een algemene beschrijving worden gegeven van de voornaamste risico’s en onzekerheden voor de overige zes maanden van het betreffende boekjaar. Bovendien, volgens paragraaf 9, indien de aandelen van een onderneming worden verhandeld op een gereguleerde markt, moet er in een halfjaarverslag ook melding worden gemaakt van de belangrijkste transacties met verbonden partijen.
2.4.3 Halfjaarberichten en de Wft Door de invoering van de Transparantierichtlijn moeten beursgenoteerde ondernemingen vanaf 1 januari 2009 hun halfjaarbericht voor het eerst in overeenstemming brengen met de Wft. Voor een overzicht van de eisen zoals deze opgenomen zijn in de Wft verwijs ik naar de vorige paragraaf. Een van de belangrijkste elementen die opgenomen moeten worden in het halfjaarbericht is een beschrijving van de belangrijkste gebeurtenissen gedurende de eerste zes maanden van het boekjaar. Daarnaast moet er een beschrijving worden gegeven van de belangrijkste risico’s en onzekerheden voor de resterende zes maanden van het boekjaar. Deze beschrijving moet worden opgenomen in een risicoparagraaf in het halfjaarbericht en is een duidelijk voorbeeld van de wens van het maatschappelijk verkeer naar toenemende transparantie van beursgenoteerde ondernemingen naar hun aandeelhouders toe.
In dit onderzoek zal onderzoek worden gedaan naar de mate van kwaliteit van deze beschrijving. Orens & Lybaert (2007) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen het gebruik van niet-financiële informatie in de kwaliteit van hun voorspellingen. Zij hebben in hun onderzoek een set van criteria ontworpen, op basis van een uitgebreide set van de AICPA (American Institute of Certified Public Accountants) en de FASB (Financial Accounting Standards Board).
18
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Volgens het onderzoek kan niet-financiële informatie in de volgende categorieën worden verdeeld. -
Management analysis
-
Forward-looking information
-
Background information
-
Forward-looking statements
2.4.4 Halfjaarberichten en de richtlijnen van IAS 34 Een nieuwe verplichting die voortvloeit uit de Nederlandse wet (Wet Financieel Toezicht, hierna Wft) is dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen een halfjaarbericht moeten publiceren. Alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen moeten dit halfjaarbericht opstellen volgens de eisen zoals deze opgenomen zijn in IAS 34 – Interim Financial Reporting. Tussentijdse berichten, waar halfjaarberichten onder vallen, zijn (financiële) overzichten over een verslagperiode korter dan een volledig boekjaar. Tussentijdse berichten worden om verschillende redenen gepubliceerd (Ernst & Young, 2011):
Om informatie over de ontwikkeling van omzet, resultaat en vermogen tijdig te verschaffen aan stakeholders zonder de vertraging die kan ontstaan bij jaarlijkse berichtgeving; en
Om te voldoen aan allerlei wet- en regelgeving.
Voortvloeiend uit de IAS 34 standaard zijn ondernemingen verplicht om binnen 60 dagen na afloop van de periode waarop het halfjaarbericht van toepassing, het halfjaarbericht uit te brengen. 1) Het halfjaarbericht moet minimaal de volgende componenten bevatten (Ernst & Young 2012, IAS 34.8); (a) een verkorte balans, (b) een verkort overzicht van het totaalresultaat, gepresenteerd in één verkort overzicht of in een afzonderlijke verkorte winst- en verliesrekening en (c) een verkort overzicht van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten, een verkort mutatieoverzicht van het eigen vermogen, en (d) verkort kasstroomoverzicht en (e) specifieke toelichtingen op de bovengenoemde overzichten.
Bovengenoemde informatie was voor de invoering van de IAS-34 standaard ook al verplicht. Echter, de nieuwe standaard verwacht op het gebied van onderstaande punten meer toelichting van ondernemingen.
2) De mededeling dat dezelfde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling als in de jaarrekening zijn gehanteerd; of als sprake is van stelselwijzigingen of het toepassen van nieuwe standaarden, een beschrijving van de aard van de stelselwijziging of de nieuwe standaard en de invloed op vermogen en resultaat; 19
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
3) Een toelichting op de seizoengevoeligheid of het cyclische verloop van de gerapporteerde activiteiten; 4) Indien een halfjaarrekening is opgesteld in overeenstemming met IAS 34, moet dit vermeldt worden. Indien dit niet van toepassing is, moet dit ook vermeldt worden; 5) De aard en het bedrag van schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar zijn gerapporteerd, of schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande boekjaren zijn gerapporteerd; 6) De uitgifte, inkoop, en terugbetaling van schuldtitels en eigen-vermogensinstrumenten; 7) Betaald dividend (in totaal of per aandeel) afzonderlijk voor de verschillende soorten aandelen; 8) De opbrengsten en de resultaten van segmenten. Deze informatie is alleen vereist als de rechtspersoon in de jaarrekening gesegmenteerde informatie verschaft; 9) Gebeurtenissen na de datum van het eindigen van de tussentijdse periode met belangrijke financiële gevolgen voor de rechtspersoon en de geconsolideerde groepsmaatschappijen, voor zover niet verwerkt in het tussentijdse bericht; en 10) De effecten van veranderingen in de groepsstructuur gedurende de tussentijdse periode, inclusief fusies, aan- en verkopen van groepsmaatschappijen en deelnemingen, langetermijnbeleggingen, reorganisaties en activiteiten die worden beëindigd. 11) Veranderingen in voorwaardelijke verplichtingen of vorderingen sinds de balansdatum van de laatste jaarrekening; 12) In tussentijdse berichten worden de volgende onderdelen opgenomen; (a) een verkorte balans aan het einde van de tussentijdse periode met als vergelijkend cijfer een balans aan het einde van het laatst afgesloten boekjaar, (b) een verkorte winst- en verliesrekening over de betreffende tussentijdse periode en cumulatief voor het lopende boekjaar, met als vergelijkende cijfers de winst- en verliesrekeningen voor dezelfde tussentijdse periode en cumulatieve periode in het vorige boekjaar, (c) een verkort overzicht van de mutaties in het eigen vermogen van het begin van het boekjaar tot aan het einde van de tussentijdse periode met als vergelijkende cijfers het overzicht van alle mutaties in het eigen vermogen in dezelfde periode in het vorige boekjaar, (d) een verkort kasstroomoverzicht waarin zijn opgenomen de kasstromen in de periode van het begin van het boekjaar tot aan het einde van de tussentijdse periode met als vergelijkende cijfers het kasstroomoverzicht over dezelfde periode in het vorige boekjaar.
Het gevolg van de invoering van de IAS-34 standaard is dat ondernemingen worden verplicht om meer toe te lichten. Dat deze toelichting ook voordelen met zich meebrengt, was onderwerp van onderzoek van Botosan (1997). Deze onderzoeker heeft aangetoond dat wanneer ondernemingen meer toelichting opnemen in hun jaarrekeningen deze toelichting voordeel oplevert voor de ondernemingen. Dit voordeel uit zich in de vorm van een lagere vermogenskostenvoet.
20
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
De invoering van nieuwe (en meestal extra) richtlijnen is voor ondernemingen altijd een uitdaging. Het onderzoek van Tsalavoutas (2011) richtte zich op in hoeverre ondernemingen voldeden aan de ingevoerde IFRS-richtlijnen, in het eerste jaar nadat IFRS verplicht werd gesteld. De onderzoekers hebben van 153 beursgenoteerde ondernemingen in Griekenland onderzocht in hoeverre de jaarrekeningen voldeden aan alle verplichte IFRS richtlijnen. Uit het onderzoek komt naar voren dat wanneer er sprake is van standaarden die nieuwe eisen stellen aan waardering en/of initiële verwerking vergeleken met de oude standaard, ondernemingen niet voldeden aan de nieuwe eisen. Daarnaast werden niet alle toelichtingen, zoals voorgeschreven door de ingevoerde IFRS-regelgeving, opgenomen in de jaarrekening.
Op het gebied van halfjaarlijkse verslaggeving zijn er in het verleden niet veel onderzoeken uitgevoerd. Een onderzoek wat zich wel speciaal richt op halfjaarberichten is het onderzoek van Nieuwoudt (1998) wat uitgevoerd is op de halfjaarberichten van vijftig beursgenoteerde Zuid Afrikaanse ondernemingen. Hierbij is onderzocht in hoeverre de Zuid Afrikaanse beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan enerzijds de internationale regelgeving die op dat moment bijna ingevoerd zou worden en anderzijds de wet- en regelgeving zoals die op dat moment al voorgeschreven was in Zuid Afrika. De conclusie van het onderzoek is dat de beursgenoteerde ondernemingen in Zuid-Afrika vrijwel op alle onderdelen al voldeden aan de normen van de regelgeving die nog ingevoerd moest worden, met uitzondering van de volgende twee elementen; -
De minimum onderdelen van de kasstroom informatie was onvoldoende toegelicht, en’;
-
Erg weinig ondernemingen waren duidelijk in de gehanteerde waarderingsgrondslagen bij het opstellen van het halfjaarbericht.
McEwen en Schwartz (1992) hebben onderzocht in hoeverre de halfjaarberichten van Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan de eisen, zoals opgenomen in de Accounting Principles Board Opinion (APB), No. 28. Uit het onderzoek, wat uitgevoerd is op halfjaarberichten van 76 beursgenoteerde ondernemingen uit het jaar 1989, blijkt dat ondernemingen niet op alle punten voldeden aan de eisen zoals deze waren opgenomen in de APB No. 28. Daarnaast wees geen enkele onderneming in het onderzoek een waarde (in Amerikaanse dollars) toe aan de aanpassingen vanuit het vierde kwartaal die voortkomen uit ‘settling up’. Dit zijn eenmalige kosten die de onderneming maakt om te voldoen aan de nieuw ingevoerde regelgeving. Een van de conclusies was wel dat de betrokkenheid van een extern accountant bij een halfjaarrapport een positieve invloed had op het voldoen aan de minimumvereisten voor een halfjaarbericht. De onderzoekers geven aan dat strikter toezicht op de naleving van de minimumvereisten voor halfjaarberichten, zoals deze opgenomen zijn in APB No. 28, zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de halfjaarberichten.
21
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Het onderzoek wat Tan & Tower (1999) hebben uitgevoerd gaat in de potentiële invloed van contingente variabelen op statutaire halfjaarberichten bij beursgenoteerde ondernemingen in Singapore en Australie. De variabelen die werden gebruikt in het onderzoek waren land van herkomst, industrie, omvang en schuld leverage. Het onderzoek is uitgevoerd op een totaal 186 halfjaarberichten in de periode 1995-1996 voor beide landen, waarbij aan de hand van een opgestelde index werd vastgesteld in welke mate de halfjaarrapporten in overeenstemming waren met de relevante wet- en regelgeving. De conclusie van de onderzoekers was dat er een significant effect was bij de variabele land en dat de beursgenoteerde ondernemingen in Singapore significant hoger scoorden op het gebied van overeenstemming van hun halfjaarrapporten met de geldende wet- en regelgeving dan de Australische beursgenoteerde ondernemingen.
De conclusies van bovenstaand onderzoek worden bevestigd door het onderzoek van Tower et al (1999) als het gaat om de variabele ‘land van herkomst’. De onderzoekers hebben voor 6 landen in Azië en Oceanië bekeken in hoeverre de beursgenoteerde ondernemingen in deze landen hun jaarrekeningen hebben opgesteld in overeenstemming met de eisen van de IAS. Hierbij werd de regel gehanteerd dat indien er geen toelichting werd gegeven op een verplichting vanuit de IAS dit per definitie betekende dat er niet voldaan werd aan de regelgeving. Uit het onderzoek blijkt dat landen waarbij er sterk wordt geleund op de IAS-regelgeving er in hogere mate werd voldaan aan de IAS richtlijnen. Landen als Australië, Thailand, Maleisië en Singapore scoorden gemiddeld 90% als het gaat om het voldoen aan de IASrichtlijnen. Landen waar IAS nog niet sterk wordt gesteund op de IAS richtlijnen laten dan ook significant lagere percentages zien, zoals Hongkong en de Filippijnen, respectievelijk 28% en 54%. De relatie tussen halfjaarberichten en de kwaliteit hiervan (accounting quality) wordt onderzocht door Schiller en Vegt (2010). Zij stellen onder andere dat de ingevoerde Transparantierichtlijn een uitgeklede versie is van de regelgeving die in de Verenigde Staten van toepassing is, waarbij ondernemingen verplicht zijn om ieder kwartaal verslag uit te brengen. Lobbygroepen in de Europese Unie hebben deze maatregel weten tegen te houden, uit angst dat er teveel nadruk komt te liggen op de korte termijnprestaties van een onderneming door zowel investeerders als de onderneming zelf. Ter vervanging van het kwartaalbericht is een beschrijving van de gebeurtenissen van het eerste halfjaar in het halfjaarverslag als verplichting ingevoerd. De conclusie van het onderzoek is dat de introductie van halfjaarberichten niet zorgt voor een verbetering van de kwaliteit, maar eerder voor een vermindering van de kwaliteit. Dit wordt veroorzaakt door onder andere de verhouding tussen het management van een onderneming en de kapitaalmarkt. Daarnaast zijn de sancties voor het publiceren van onjuiste informatie in halfjaarberichten relatief laag.
Halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen moeten op basis van de wet aan bepaalde minimumvereisten voldoen. Het onderzoek van Alias et al (unknown) onderzoekt van vijftig beursgenoteerde ondernemingen in Maleisië in hoeverre de halfjaarberichten van deze ondernemingen 22
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
over de jaren 2005 tot en met 2007 voldoen aan de wet- en regelgeving voor halfjaarberichten. Uit het onderzoek blijkt dat ondanks de wettelijke verplichte toelichtingen, geen enkel halfjaarbericht uit het onderzoek voldeed aan de wettelijk gestelde eisen. Zoals gezegd dienen alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie vanaf 1 januari 2005 hun jaarcijfers op te stellen op basis van IFRS. Door de invoering van de Transparantierichtlijn houdt dit impliciet dat de halfjaarcijfers ook in overeenstemming moet zijn met de IAS 34 richtlijn. De richtlijnen die voortvloeien uit de IAS 34 regelgeving zijn vrij uitgebreid. Voor een overzicht van de eisen zoals deze opgenomen zijn in de IAS richtlijn verwijs ik naar paragraaf 2.4.4.
De AFM (2010) heeft onderzoek uitgevoerd naar de halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen in 2009 na invoering van de Transparantierichtlijn. Hieruit blijkt er dat een toename is van de betrokkenheid van de accountants bij het halfjaarbericht. Uit het onderzoek blijkt dat in 2008 slechts 17% van de beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht lieten beoordelen of controleren door een accountant. Dit percentage is in 2009 toegenomen tot 27%.
Daarnaast heeft het onderzoek van Litjens (2009) zich gericht op de relatie tussen de kwaliteit van de halfjaarberichten en de betrokkenheid van een accountant. Hierbij werd bekeken of de halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen wel voldeden aan de IAS 34 richtlijnen. Uit zijn onderzoek blijkt dat de halfjaarberichten waarbij een accountant betrokken is voor 92% voldoen aan de richtlijnen van IAS 34, tegenover een scoringspercentage van 71% voor de halfjaarberichten die niet beoordeeld of gecontroleerd waren door een accountant.
2.5
Beschikbaarheid van het halfjaarbericht
Deze paragraaf gaat in op de openbaarmaking van het halfjaarbericht door de beursgenoteerde onderneming en de tijdige deponering hiervan bij de AFM. In de Wft is duidelijk beschreven wat de deadlines zijn voor het deponeren van zowel de jaarrekening over het hele boekjaar als die voor het deponeren van het halfjaarbericht. In artikel 5.25d van de Wft wordt vermeldt dat een beursgenoteerde onderneming zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee maanden na afloop van eerste zes maanden van het boekjaar een halfjaarlijkse verslaggeving op dient te maken en dat dit algemeen verkrijgbaar moet zijn. Algemeen verkrijgbaar is een begrip wat uitgelegd wordt in paragraaf 5.25m van de Wft. Hieronder wordt verondersteld dat de informatie op een niet-discriminatoire wijze verkrijgbaar wordt gesteld. Hiermee wordt bedoeld dat de informatie gelijktijdig aan alle investeerders ter beschikking wordt gesteld en dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van de kwaliteit van de ter beschikking gestelde informatie. Daarnaast dient deze verkrijgbaarheid te worden gerealiseerd met behulp van media waarvan 23
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
redelijkerwijs mag worden aangenomen dat door het gebruik van die media een snelle en doeltreffende verspreiding wordt gerealiseerd in alle lidstaten van de Europese Unie. De gelijktijdige terbeschikkingstelling kan worden gerealiseerd door het uitgeven van een persbericht in alle lidstaten van de Europese Unie op hetzelfde moment. De informatie moet op het moment van bekendmaking via een persbericht ook direct ter beschikking worden gesteld aan de AFM. Ten aanzien van de beschikbaarheid van het halfjaarbericht, kan worden verwezen naar de website van de beursgenoteerde onderneming. Het halfjaarbericht moet hier kosteloos opvraagbaar zijn (5.25m lid 7).
De beursgenoteerde onderneming zendt het persbericht gelijktijdig naar de AFM. De AFM zorgt ervoor dat de informatie binnen vijf dagen na openbaarmaking op eenvoudige wijze toegankelijk is. Daarnaast wordt de informatie opgenomen in het register van de AFM. Dit gebeurt maximaal vijf dagen na ontvangst van het halfjaarbericht door de AFM.
Op basis van bovenstaande kan men concluderen dat beursgenoteerde ondernemingen in lijn met de Wft handelen indien zij de halfjaarberichten beschikbaar hebben gesteld op hun website en dat het halfjaarbericht opgenomen is in het register van de AFM.
Er is in het verleden onderzoek uitgevoerd op het tijdig ter beschikking stellen van informatie door beursgenoteerde ondernemingen aan de AFM. Uit het onderzoek van S. Eikelboom (2009) blijkt dat beursgenoteerde ondernemingen al jaren niet tijdig hun jaarstukken deponeren. Als oorzaak wordt hiervoor aangegeven dat er beperkte controle is op de naleving van de voorschriften en dat er weinig straffen hiervoor worden uitgedeeld. Op deze reden is er weinig druk bij de ondernemingen om tijdig hun jaarstukken ter beschikking te stellen.
2.6
Verplichte en niet-verplichte toelichtingen
De Transparantierichtlijn is een richtlijn die beursgenoteerde ondernemingen verplicht om bepaalde informatie op te nemen in hun halfjaarbericht. Het is voor ondernemingen dan ook niet mogelijk om hiervan af te wijken. Een toename van de informatie die ondernemingen moeten opnemen in hun (half)jaarberichten leiden altijd tot hogere kosten voor de onderneming, zowel bij het opstellen van de informatie als de beoordeling van de accountant. Het voordeel van regulering op het gebied van financiële rapportages is dat er voor managers een leidraad wordt gegeven voor de presentatie van de financiële verantwoording. Dit leidt tot een vermindering van de kosten die het opstellen van een financiële verantwoording met zich meebrengt. Uit de review van bestaande onderzoeken van Healy en Palepu (2001) kan worden geconcludeerd dat de toename van de verplichte informatie die beursgenoteerde ondernemingen naar buiten brengen als gevolg van regelgeving wel waardevol is voor de investeerders. Er is echter geen vergelijk te maken met informatie die door de ondernemingen vrijwillig naar buiten wordt 24
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
gebracht. Hierdoor is niet te concluderen dat informatieverstrekking door wet- en regelgeving superieur is aan de informatieproductie die tot stand komt op basis van de behoefte van de investeerders. Er is veel onderzoek verricht naar de vraag of verplichte toelichtingen de informatieasymmetrie doen verminderen. Immers, indien er vraag naar zou zijn op basis van de informatiebehoefte van de investeerders, zou de onderneming deze al opnemen op basis hiervan. Deze discussie staat ook deels centraal in het artikel van Berger (2011). In dit artikel wordt gesteld dat in ontwikkelde landen er reeds sprake is van sterk toezicht op de financiële markten en dat er hierdoor ook veel toezicht wordt gehouden door het verplicht maken van toelichtingen die ondernemingen moeten maken in hun financiële verantwoordingen. De vraag is echter of er dan nog steeds informatie ontbreekt, waardoor het aantal verplichte onderdelen toeneemt, ondanks dat er geen netto voordeel wordt behaald door regulering.
Gigler (2009) onderzocht de impact van een hogere frequentie van verplichte financiële rapportages en de relatie tot winstgevendheid van korte-termijn en lange-termijn projecten. De keuze voor een bepaald project kan niet op een eenduidige manier toegelicht worden. Hierbij waren de projecten op lange-termijn goed voor een hogere winst, maar de korte-termijn projecten genereerden een structureel hogere cashflow in de eerste periodes en een structureel lagere cashflow in de latere periodes. Uit het onderzoek blijkt dat de invoering van meer verplichte financiële rapportages wel leidde tot efficiëntere marktprijzen (huidige prijzen waren een betere afspiegeling van de contante waarde van de toekomstige kasstromen), maar dat door de hogere frequentie van financiële rapportages de managers van de onderneming eerder geneigd waren om deel te nemen aan korte-termijn projecten.
Dat een toename van informatieverstrekking door beursgenoteerde ondernemingen als gevolg van regelgeving niet altijd een verbetering is blijkt ook het uit onderzoek van Butler et al (2007). Zij onderzochten wat de invloed van toegenomen frequentie van tussentijdse rapportages is op de tijdsduur waarin deze informatie wordt weergegeven in de aandelenprijs. De onderzoekers concluderen dat de informatie wel snel wordt verwerkt indien de frequentie van tussentijdse rapportages niet verplicht is gesteld door de toezichthouder. Indien de frequentie van de tussentijdse rapportages wel verhoogd is door regelgeving en niet door de onderneming zelf, is er geen verbetering zichtbaar in de tijdsduur waarin deze nieuwe informatie wordt opgenomen in de aandelenprijs.
De relatie tussen beurswaarde van ondernemingen en verplichte en niet verplichte toelichtingen in jaarberichten door ondernemingen was ook onderwerp van het onderzoek van Hassan et al (2009). De onderzoekers onderzochten de waarde van niet verplichte en verplichte toelichtingen in een markt waar de IAS richtlijnen van toepassing zijn en waar er weinig sancties zijn in het geval een onderneming niet voldoet aan de IAS-regelgeving. De onderzoekers onderzochten jaarverslagen van 81 niet-financiële beursgenoteerde ondernemingen uit Egypte over de jaren 1995 tot en met 2002. De conclusie van het onderzoek stelt dat er een significante negatieve associatie tussen de waarde van een onderneming en 25
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
de mate van verplichte toelichtingen in de jaarrekening. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat de kosten die de onderneming maakt om te voldoen aan de verplichte toelichtingen zwaarder wegen dan de voordelen die extra toelichting met zich meeneemt. Dit geldt ook wanneer de kosten voor boetes die voortvloeien uit het niet voldoen aan de IAS-regelgeving worden meegenomen.
2.7
Samenvatting
In dit hoofdstuk is als eerste het belang van halfjaarberichten door beursgenoteerde ondernemingen behandeld met behulp van de agency theory en legitimacy theory. Deze theorieën gaan allebei over het verantwoording afleggen aan respectievelijk de aandeelhouders en de samenleving als geheel. Een van de manieren die beursgenoteerde ondernemingen gebruiken om verantwoording af te leggen aan de samenleving is door inzicht te bieden via het maatschappelijk jaarverslag. Uit het onderzoek van Mahadeo et al (2011) blijkt dat er over de jaren 2004 tot en met 2007 een significante toename is van het aantal beursgenoteerde ondernemingen dat dit verslag openbaar maakt.
Vervolgens zijn de richtlijnen van de IAS 34 en de Transparantierichtlijn behandeld. De richtlijnen van IAS 34 hebben betrekking op de halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen en zijn een onderdeel van IFRS. Het doel van IFRS is om de vergelijkbaarheid van financiële verslagen te verbeteren. Onderzoek van Soderstrom en Sun (2007) laat zien dat beursgenoteerde ondernemingen vaker de IASrichtlijnen hanteren omdat de kapitaalmarkten steeds meer vraag hadden naar deze standaard.
De Transparantierichtlijn is een richtlijn die de Europese Unie heeft ingevoerd met als doel om de investeerders in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen te beschermen en om de berichtgeving van alle beursgenoteerde ondernemingen in Europa met elkaar in lijn te brengen. De Transparantierichtlijn is in Nederland opgenomen in de Wft.
Het toezicht op de naleving van de richtlijnen van IAS 34 en de Transparantierichtlijn is in Nederland in handen van de AFM. De AFM (2010) heeft tevens onderzoek uitgevoerd op de naleving van de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot halfjaarberichten door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De conclusie van dit onderzoek was dat de informatieverschaffing was toegenomen, maar dat er zeker nog ruimte was voor verbetering.
De IAS-34 richtlijnen en de Transparantierichtlijn zijn richtlijnen die beursgenoteerde ondernemingen verplichten om bepaalde informatie op te nemen in hun halfjaarbericht. Uit onderzoek van Healy en Palepu (2001) blijkt dat de toename van verplichte informatie wel waardevol is voor investeerders.
26
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
3
Onderzoeksontwerp
3.1
Inleiding
In hoofdstuk 2 is beschreven wat het belang is van de kwaliteit van halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast is beschreven aan welke wet- en regelgeving de door de beursgenoteerde ondernemingen opgestelde halfjaarberichten om de kwaliteit hiervan te waarborgen. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier de kwaliteit van de halfjaarberichten wordt gemeten.
3.2
Sample
De ondernemingen die geselecteerd zijn voor dit onderzoek zijn Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen met een notering aan de Amsterdam Exchange Index (hierna: AEX) en de Amsterdam Midkap Index (hierna: AMX). Dit zijn de ondernemingen met aandelen waarin het meest gehandeld wordt op de Nederlandse beurs. Zowel de AEX als AMX bestaat uit 25 ondernemingen. Van de in totaal 50 ondernemingen zal een selectie worden gemaakt van 30 ondernemingen, waarbij de verhouding tussen AEX en AMX ondernemingen gelijk is.
Het onderzoek wordt uitgevoerd over de jaren 2009 tot en met 2012, voor zover de halfjaarberichten beschikbaar zijn van de ondernemingen die opgenomen zijn in de AEX en AMX.
De selectie van de ondernemingen die deel uitmaken van dit onderzoek gaat in verschillende fasen. Allereerst is er een overzicht gemaakt met ondernemingen die per 1 november 2012 een notering hebben aan de AEX en AMX. Hierbij is deze registratie per deze datum leidend voor de indeling in respectievelijk de AEX en AMX. De halfjaarberichten van de ondernemingen moeten daarnaast voor alle vier de jaren beschikbaar zijn én de ondernemingen moeten ook onder toezicht staan van de AFM. Hierdoor vallen ondernemingen als AirFrance KLM, Arcelor Mittal en Shell af. Op deze ondernemingen houdt de AFM namelijk geen toezicht, maar wordt dit toezicht uitgevoerd door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg. Daarnaast zijn er in de AEX nieuwe toetreders als Douwe Egberts en Aperam, waardoor er niet voor vier opeenvolgende jaren halfjaarberichten beschikbaar zijn. Tevens zijn Post NL en TNT Express niet opgenomen, omdat deze ondernemingen voortkomen uit een splitsing van TNT N.V. in 2011. In totaal voldoen slechts 17 ondernemingen aan de criteria die van toepassing zijn op dit onderzoek. Van deze 17 ondernemingen worden er aselect 15 geselecteerd. Deze 15 ondernemingen worden opgenomen in het onderzoek. Zie voor een specificatie van deze ondernemingen uit de AEX bijlage 1.
27
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Bij de ondernemingen die in de AMX genoteerd zijn voldoen slechts 2 ondernemingen niet aan de criteria voor deelname aan dit onderzoek. Ondernemingen die niet voldoen zijn Eurocommerce (failliet in 2012) en Ziggo (vanaf 2010 pas genoteerd). Na beoordeling van de ondernemingen aan de gestelde criteria blijven er uiteindelijk 23 ondernemingen over. Van deze 23 ondernemingen worden er aselect 15 geselecteerd welke deel gaan uitmaken van het onderzoek. De specificatie van geselecteerde ondernemingen uit de AMX zijn opgenomen in bijlage 1.
3.3
Probleemstelling en deelvragen
De probleemstelling die centraal staat in deze scriptie is: ‘In hoeverre is de kwaliteit van de halfjaarlijkse verslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen toegenomen in de jaren na de invoering van de Transparantierichtlijn en heeft een beoordeling of controle van het halfjaarbericht door een accountant hier invloed op”?
Om tot een antwoord te komen op de bovenstaande probleemstelling wordt er gebruik gemaakt van de volgende deelvragen:
In hoeverre maken Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht openbaar beschikbaar en wat is de ontwikkeling hiervan?
Er zal worden onderzocht in hoeverre Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht openbaar beschikbaar maken. Het openbaar beschikbaar maken van het halfjaarbericht kan bijvoorbeeld via de website van de onderneming.
In hoeverre deponeren Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarbericht tijdig bij de AFM en wat is de ontwikkeling hiervan?
Er zal worden onderzocht in hoeverre Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen tijdig aan de deponeringsplicht bij de AFM voldoen. De AFM stelt als eis dat er binnen twee maanden na afloop van de periode waarop het halfjaarbericht betrekking heeft deze gedeponeerd moet zijn bij de AFM. Deze deponeringen zijn beschikbaar via de website van de AFM.
Laten Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen hun halfjaarberichten controleren of beoordelen door een extern accountant en wat is de ontwikkeling hiervan?
Een controle of een beoordeling van een halfjaarbericht van een onderneming is in Nederland niet 28
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
bij wet verplicht. Echter, beursgenoteerde ondernemingen kunnen wel hiervoor kiezen om zo tijdens het boekjaar al rekenschap af te leggen aan hun aandeelhouders. Of het halfjaarbericht is gecontroleerd of beoordeeld door een extern accountant is uit het halfjaarbericht op te maken.
In hoeverre voldoen de halfjaarberichten van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan de regelgeving van IAS 34 en in hoeverre is de kwaliteit hiervan onder invloed van accountantscontrole verbeterd in de jaren na implementatie?
Het halfjaarbericht van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen moet per ingang van 1 januari 2009 voldaan aan de IAS 34 richtlijn. Deze onderzoeksvraag is tweeledig, want het gaat zowel in op het feit op de Nederlandse ondernemingen in beginsel voldoen aan de regelgeving zoals deze voorgeschreven door de IAS 34 richtlijn én in hoeverre de kwaliteit van het voldoen aan deze regelgeving verbeterd door de jaren heen. Hierbij wordt tevens onderzocht of de betrokkenheid van een accountant invloed heeft op de kwaliteit.
In hoeverre voldoen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan de eisen voor halfjaarberichten op basis van de Wft en in hoeverre is de kwaliteit van de (niet-) financiële informatie onder invloed van accountantscontrole verbeterd in de jaren na implementatie?
Op basis van de Wft dienen ondernemingen onder andere een beschrijving te geven van de belangrijkste risico’s en onzekerheden van de eerste zes maanden van het boekjaar en een beschrijving te geven van de risico’s en onzekerheden waar de onderneming de resterende zes maanden nog aan blootstaat. De onderzoeksvraag is ook hier tweeledig, dat wil zeggen dat er eerst onderzocht wordt of ondernemingen überhaupt voldoen aan deze wetgeving én of de informatieverstrekking over bovengenoemde onderwerpen in de jaren na implementatie ook daadwerkelijk verbeterd is. De kwaliteit van de niet-financiële informatie zal worden bestudeerd volgens modellen van onder andere Orens & Lybaert. Ook hierbij wordt onderzocht of de betrokkenheid van een accountant invloed heeft op de kwaliteit.
3.4
Onderzoeksmethode
3.4.1 Beschikbaarheid van het halfjaarbericht en tijdige deponering Deze paragraaf gaat in op de onderzoeksmethode die wordt gehanteerd bij het onderzoeken van de beschikbaarheid van de halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van het onderzoek. Daarnaast wordt de tijdige deponering van de halfjaarberichten bij de AFM besproken.
29
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Het onderzoek van S. Eikelboom (2009) toont aan dat ondernemingen niet consequent hun jaarstukken deponeren bij de AFM. De uitkomst van zijn onderzoek wordt ondersteund op basis van de uitkomst van het onderzoek dat Groot et al (2008) heeft uitgevoerd over 133 beursgenoteerde ondernemingen. Slechts 11 ondernemingen hadden hun jaarstukken binnen 4 maanden na balansdatum publiekelijk beschikbaar gesteld.
Desondanks staan de deadlines voor het publiceren van de financiële verantwoordingen van beursgenoteerde ondernemingen duidelijk vermeldt in de Wft. Hierin is opgenomen dat de jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen binnen 4 maanden na balansdatum publiekelijk beschikbaar moeten zijn. Voor halfjaarberichten wordt een termijn gehanteerd van 2 maanden na afloop van de eerste 6 maanden van het boekjaar dat de onderneming hanteert. Zie voor een verdere beschrijving van het begrip ‘publiekelijk beschikbaar’ paragraaf 2.6
Voor het onderzoek wordt er van de 30 beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek vastgesteld of de halfjaarberichten publiekelijk beschikbaar zijn en deze halfjaarberichten tijdig worden gedeponeerd bij de AFM.
3.4.2 Halfjaarberichten en accountantscontrole Deze paragraaf gaat in op de onderzoeksmethode die wordt gehanteerd bij het onderzoeken of het halfjaarbericht is gecontroleerd of beoordeeld door een accountant.
Zoals uit de vorige paragraaf kan worden opgemaakt is een controle of een beoordeling van een halfjaarbericht van een onderneming door een accountant in Nederland niet bij wet verplicht. Indien er wel een controle of beoordeling is uitgevoerd door een accountant, wordt de verklaring die de accountant heeft afgegeven samen met het halfjaarbericht openbaar gemaakt. Dit is in overeenstemming met artikel 5:25:3 van de Wft. Indien het halfjaarbericht niet is gecontroleerd of beoordeeld door een accountant, moet dit ook toegelicht worden. Dit is in overeenstemming met artikel 5:25:4 Wft.
Voor het onderzoek wordt er van de 30 beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek vastgesteld of de halfjaarberichten gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant.
3.4.3 Halfjaarberichten en de eisen van IAS 34 Alle beursgenoteerde ondernemingen in Nederland moeten sinds 2005 hun (half)jaarberichten opstellen in overeenstemming met IFRS. Sinds de invoering van de Transparantierichtlijn in 2009, moeten de ondernemingen dan ook voldoen aan de richtlijnen van IFRS op het gebied van halfjaarlijkse verslaggeving. De richtlijnen voor de halfjaarlijkse berichtgeving is opgenomen onder IAS 34.
30
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
In dit deel van het onderzoek wordt beoordeeld in hoeverre de halfjaarberichten van de geselecteerde beursgenoteerde ondernemingen in overeenstemming zijn met de richtlijnen uit IAS 34. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de halfjaarberichten niet zullen worden beoordeeld op alle richtlijnen van IAS 34. Een van de onderdelen die bijvoorbeeld geen onderdeel uitmaakt van het onderzoek, zijn de richtlijnen IAS 34.23 tot en met IAS 34.25. Hierin wordt uitgelegd dat bij de beslissing om bepaalde posten wel of niet op te nemen in het halfjaarbericht de relatieve betekenis ten opzichte van de rest van het halfjaarbericht in acht genomen. Dit kan dus betekenen dat er in het halfjaarbericht wel posten worden opgenomen die niet in het jaarverslag opgenomen zijn.
De onderdelen die wel deel uitmaken van het onderzoek zijn opgenomen op pagina 19 en 20. De halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen die deel uitmaken van dit onderzoek worden beoordeeld op hun inhoud op basis van deze onderdelen. Er wordt per halfjaarbericht een score opgemaakt op basis van het aantal punten waarop het halfjaarbericht voldoet aan de IAS 34 richtlijn. Daarnaast wordt in het onderzoek meegenomen of het halfjaarbericht gecontroleerd of beoordeeld is door een extern accountant. Of een halfjaarbericht onderwerp is geweest van een controle of beoordeling door een extern accountant of niet dient expliciet toegelicht te worden in het halfjaarbericht.
3.4.4 Halfjaarberichten en de eisen van de Wft De Wft heeft een aantal elementen opgenomen waar halfjaarberichten van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan moeten voldoen. Deze elementen staan opgenomen op pagina 16.
Een van deze elementen is dat er een opsomming wordt gegeven van de belangrijkste gebeurtenissen die zich in de eerste zes maanden van het boekjaar hebben voorgedaan en het effect hiervan op de halfjaarrekening. Daarnaast moet er een algemene beschrijving worden gegeven van de voornaamste risico’s en onzekerheden voor de overige zes maanden van het betreffende boekjaar.
De Wft geeft echter geen criteria of richtlijnen af voor wat wordt beschouwd als een belangrijke gebeurtenis. Artikel 5:25d paragraaf 8 van de Wft geeft namelijk alleen aan dat de belangrijkste gebeurtenissen benoemd moeten worden. De eis tot het benoemen van risico’s en onzekerheden waar beursgenoteerde ondernemingen aan blootstaan is het gevolg van dat transparantie steeds belangrijker wordt gevonden. De risico’s en onzekerheden helpen de gebruikers van de financiële verantwoording van beursgenoteerde ondernemingen om hun investeringsbeslissingen te nemen.
Het onderzoek wat centraal staat in deze scriptie is tweeledig. Allereerst zal er worden onderzocht in hoeverre de algemene risico’s en onderzekerheden worden toegelicht. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door per halfjaarbericht vast te stellen of; 31
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
1) Is er een toelichting op de belangrijkste risico’s en onzekerheden van de onderneming? 2) Wordt er in het halfjaarbericht verwezen naar het jaarrapport voor de belangrijkste risico’s en onzekerheden? 3) Is er een geen toelichting op de belangrijkste risico’s en onzekerheden?
Op basis van bovenstaande vragen kan worden vastgesteld of het halfjaarbericht van de beursgenoteerde onderneming aan de Wft voldoet. Omdat het onderzoek uitgevoerd wordt over meerdere jaren kan er tevens onderzocht worden of er in de jaren na invoering van de Wft een duidelijke verbetering zichtbaar is in de naleving.
Daarnaast schrijft de Wft voor dat er een tevens een toelichting wordt gegeven over de belangrijkste risico’s en onzekerheden voor de resterende 6 maanden van het boekjaar. Dit kan worden omschreven als ‘forward-looking’ information.
Voor dit onderzoek zal de categorie forward-looking information gebruikt worden. Ten aanzien van de forward-looking information worden, in overeenstemming met het onderzoek van Orens & Lybaert de vijf variabelen onderkend, namelijk;
1. The future risks of the company; 2. The future opportunities of the company; 3. The activities and plans to meet the broad objectives and business strategy; 4. The comparison of actual business performance to previously disclosed opportunities, risks and plans of the company; en 5. The expectations about the future growth of the company.
Het onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van het zoeken naar woorden die gerelateerd zijn aan de desbetreffende variabele. Deze woordenlijst is opgenomen in bijlage 7.5 en is afgeleid uit het onderzoek van Orens & Lybaert (2007). Het onderzoek wordt uitgevoerd door via de standaard zoekfunctie van Adobe Acrobat Reader te tellen hoe vaak de woorden die te geassocieerd zijn met ‘forward-looking’ statements aanwezig zijn in het halfjaarbericht. Hierbij worden de resultaten wel gefilterd op de verschillende vormen van het woord. Bijvoorbeeld, het woord ‘plan’ komt ook als resultaat naar voren in ‘planning’ en ‘plans’. Tevens wordt de lijst gefilterd indien de woorden opgenomen zijn in passages als ‘renumeratie’ of andere delen van het halfjaarbericht die niet gerelateerd zijn aan de bovengenoemde variabelen. Tevens zal per halfjaarbericht het aantal woorden worden geteld. Dit gebeurd met behulp van het programma AKS Word Count.
32
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Daarnaast zijn niet alle halfjaarberichten van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen opgesteld in de Engelse taal. De woordenlijst zoals deze wordt gehanteerd in dit onderzoek bevat echter wel alleen Engelse woorden. Daarom is besloten dat er in het geval van Nederlandse halfjaarberichten wordt gezocht op de Nederlandse vertaling van het woord. Deze vertaling komt tot stand via het van Dale Groot Woordenboek, daarbij rekening houdend dat er van ieder woord een andere Nederlandse vertaling wordt gehanteerd die zo dicht mogelijk bij de originele betekenis van het woord ligt.
Bovendien wordt er in dit onderzoek de aanname gemaakt dat alle woorden dezelfde informatiewaarde bevatten. Indien er aan de individuele woorden die onderdeel uitmaken van dit onderzoek een weging wordt gehangen met betrekking tot de informatiewaarde die het woord in zich heeft, komt hiermee tegelijkertijd een stuk subjectiviteit naar voren. De resultaten van dit onderzoek zijn met deze aanpak objectief en repliceerbaar. Er wordt per halfjaarbericht een score toegekend aan de informatie die betrekking heeft op risico’s en onzekerheden. Het berekeningsmodel hiervoor is deels gebaseerd op het model van Hussainey & Aljifri (2007). De score die toegekend is een ratio die voortkomt uit de som van het aantal woorden uit de lijst, zoals opgenomen in bijlage 7.4, en het totaal aantal woorden in het halfjaarbericht. Dit is een aanpassing van het model van Hussainey & Aljifri (2007). In dit genoemde model wordt de score berekend op basis van het aantal zinnen met FWL-information in verhouding tot het totaal aantal regels in het halfjaarbericht. Daarnaast wordt in het onderzoek meegenomen of het halfjaarbericht gecontroleerd of beoordeeld is door een extern accountant.
De formule is als volgt:
FWLDS. = FLWD. / WORDS
FWLDS= Forward-looking Score FLWD= Aantal woorden met ‘forward-looking’ information WORDS = Aantal woorden in het halfjaarbericht
33
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
4
Onderzoeksresultaten
4.1
Beschikbaarheid van het halfjaarbericht en tijdige deponering
4.1.1 Onderzoeksresultaten De beursgenoteerde ondernemingen die deel uitmaken van dit onderzoek hebben allemaal hun halfjaarcijfers openbaar gemaakt op hun website. Hierop zijn geen uitzonderingen, voor zowel de AEX als de AMX fondsen. Met betrekking tot de tijdige deponering bij de AFM zijn er wel uitzonderingen te melden. Van de 15 geselecteerde AEX fondsen hebben SBM Offshore en Wolters Kluwer in het boekjaar 2010 hun halfjaarbericht niet gedeponeerd bij de AFM. Daarnaast heeft Wolters Kluwer in 2009 ook niet aan de deponeringsplicht voldaan. Voor de AMX fondsen is het aantal uitzonderingen hoger. Hier hebben in totaal vijf beursgenoteerde ondernemingen in de jaren 2009 tot en met 2011 niet aan hun deponeringsplicht voldaan. Zie voor een overzicht van deze ondernemingen, en die van de AEX, bijlage 7.1.
4.1.2 Conclusie Zoals reeds eerder opgemerkt waren beursgenoteerde ondernemingen in het verleden niet altijd tijdig met de deponering van hun financiële verantwoordingen bij de AFM (2010). Door de invoering van de Transparantierichtlijn is hier wel verbetering in gekomen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat AEX fondsen beter scoren op het gebied van tijdige deponering bij de AFM dan de AMX fondsen. Daarnaast kan er geconcludeerd worden dat er wel zichtbare verbetering optreedt in de tijdige deponering bij de AFM, omdat alle ondernemingen uit de selectie in 2012 tijdig hun stukken hebben gedeponeerd bij de AFM.
4.2
IAS 34 en de betrokkenheid van de accountant
4.2.1 Onderzoeksresultaten Om vast te stellen of de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die deel uitmaken van dit onderzoek voldoen aan de voorwaarden van IAS 34 zijn de halfjaarberichten van deze ondernemingen onderzocht. Hierbij is aan de hand van 12 voorwaarden, zoals deze genoemd zijn in paragraaf 2.4.4. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 7.3
1) Allereerst kan geconcludeerd worden dat alle beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek voldoen aan de minimale vereisten dat een halfjaarbericht moet bevatten (voorwaarde 1). Het gaat hierbij om de eis dat er een verkorte balans, een verkort 34
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
overzicht van het totaalresultaat, gepresenteerd in één verkort overzicht of in een afzonderlijke verkorte winst- en verliesrekening, een verkort overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten, een verkort mutatieoverzicht van het eigen mogen, een verkort kasstroomoverzicht en specifieke toelichtingen hierop aanwezig zijn in het halfjaarbericht. 2) De tweede eis die wordt gesteld aan het halfjaarbericht is ook opgevolgd voor alle jaren door de beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek. Hierbij gaat om het de eis dat er in het halfjaarbericht wordt weergegeven dat de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling hetzelfde zijn als bij het jaarrapport. Indien er sprake is van afwijkingen als stelselwijzigingen of in het geval dat er nieuwe standaarden worden toegepast, dan moet dit toegelicht worden. De halfjaarberichten die beoordeeld zijn in dit onderzoek voldoen allemaal aan deze eis. Er is in het halfjaarbericht een sectie waarin wordt gesteld dat de grondslagen van het halfjaarbericht overeenstemmen met de grondslagen in het jaarrapport. Indien er afwijkingen zijn, wordt dit toegelicht.
3) Niet alle ondernemingen voldoen aan de eis met betrekking tot de toelichting op de seizoensgevoeligheid of het cyclische verloop van de gerapporteerde activiteiten. In 59 van de 120 gecontroleerde halfjaarberichten was geen informatie aanwezig die een toelichting hierover gaf. Van deze 59 halfjaarberichten waren er 36 van beursgenoteerde ondernemingen met een notering aan de AMX en de resterende 23 waren van ondernemingen met een AEX-notering.
4) De volgende eis die voortvloeit uit IAS 34 is de eis dat er een toelichting opgenomen moet zijn waarin wordt vermeldt dat het halfjaarbericht voldoet aan de eisen, zoals deze zijn opgenomen in IAS 34. Indien de onderneming heeft besloten om niet te voldoen aan alle richtlijnen uit IAS 34, moet ook dit toegelicht worden. Alle beursgenoteerde ondernemingen uit het onderzoek voldeden aan deze eis. In de halfjaarberichten is een passage opgenomen waarin wordt gesteld dat er wordt voldaan aan de IAS 34 richtlijn. Indien dit niet het geval was, werd dit ook adequaat toegelicht door de beursgenoteerde onderneming.
5) Met betrekking tot de eis van de toelichting over de aard en het bedrag van schattingswijzingen wordt er in de halfjaarberichten vermeldt dat de inschattingen bij het halfjaarbericht in lijn liggen met die van het jaarrapport. Daarnaast is er uit de halfjaarberichten niet duidelijk op te maken waar dit punt gevonden moet worden. Daarom zijn er op dit punt geen resultaten gepresenteerd in het onderzoek.
35
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
6) Deze eis, die betrekking heeft op toelichting met betrekking tot de uitgifte, inkoop en terugbetaling van schuldtitels en eigen-vermogensinstrumenten is wel bij alle 120 halfjaarberichten adequaat opgenomen. Er is in alle halfjaarberichten toelichting gegeven over deze zaken, waarbij er in het geval dat er speciale omstandigheden, extra uitleg werd gegeven. 7) De voorwaarde 7 was ook bij alle 120 halfjaarberichten adequaat opgenomen. Hierbij gaat het om informatieverschaffing over betaald dividend (in totaal of per aandeel), waarbij er afzonderlijk voor de verschillende soorten aandelen toelichting moet worden gegeven 8) Voorwaarde nummer 8 gaat over de toelichting omtrent de resultaten en omzet over de verschillende segmenten die een beursgenoteerde onderneming kan hebben. Deze toelichting moet worden gegeven, alleen indien er sprake is van resultaat en omzet in verschillende segmenten bij de betreffende beursgenoteerde onderneming. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat alle ondernemingen, waarbij sprake is van omzet en resultaat in verschillende segmenten, dit toegelicht is in het halfjaarbericht.
9) Gebeurtenissen na balansdatum is het volgende onderwerp waar de halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen uit dit onderzoek op getoetst zijn. Uit het onderzoek blijkt dat slechts 81 van de 120 beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan deze eis. Van de 39 halfjaarberichten ondernemingen die hierover geen toelichting hebben opgenomen hadden, waren er 26 halfjaarberichten van ondernemingen die een notering hadden aan de AEX-index. Dat er geen toelichting opgenomen wordt in het halfjaarbericht omtrent gebeurtenissen na balansdatum kan ook betekenen dat deze er niet waren. Tevens kan de beursgenoteerde onderneming op basis van materialiteitsoverwegingen ook besluiten om bepaalde informatie niet op te nemen. Om deze verwarring in de toekomst tegen te gaan is het advies om altijd een sectie met gebeurtenissen na balansdatum op te nemen in het halfjaarbericht. In deze sectie kan de onderneming dan een korte toelichting opnemen waarin wordt gesteld dat er geen gebeurtenissen na balansdatum van toepassing zijn. Dit zal de kwaliteit van het halfjaarbericht ten goede komen.
10) Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat alle beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan de eis, zoals deze vermeldt staat onder nummer 10 in paragraaf 2.4.4. Deze eis heeft betrekking op toelichting over veranderingen in de groepsstructuur gedurende de periode. Alle ondernemingen hebben in hun halfjaarbericht informatie opgenomen over veranderingen in hun organisatie die gerelateerd zijn aan de punten zoals opgenomen onder nummer 10.
36
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
11) Een element wat onderdeel vormt van het onderzoek van de halfjaarberichten in dit onderzoek gaat over de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen van een beursgenoteerde onderneming. Indien sinds de balansdatum van de laatste jaarrekening hierin veranderingen zijn opgetreden, moeten deze veranderingen vermeldt worden in het halfjaarbericht. Van de 120 halfjaarberichten die centraal staan in dit onderzoek zijn er slechts 23 halfjaarberichten die wel een toelichting hebben opgenomen over de veranderingen in de voorwaardelijke verplichtingen en vorderingen van beursgenoteerde onderneming. Hieronder valt ook een toelichting waarin wordt toegelicht dat er geen veranderingen in de voorwaardelijke verplichtingen en vorderingen zijn. Van de overige 97 halfjaarberichten die hierover geen toelichting hadden opgenomen, hadden er 36 halfjaarberichten betrekking op een AMX fonds. De resterende 61 halfjaarberichten waarin geen toelichting was opgenomen hadden dan ook betrekking op AEX fondsen. Net zoals bij de gebeurtenissen na balansdatum, kan het ontbreken van een toelichting over de veranderingen in voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen in een onderneming ook betekenen dat deze niet van toepassing zijn. Om de kwaliteit van de halfjaarberichten met betrekking tot dit punt te verbeteren is het goed om ook hierbij een verplichte passage op te nemen in het halfjaarbericht, waarbij dan expliciet melding kan worden gemaakt dat er geen veranderingen zijn in de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen sinds de balansdatum van de laatste jaarrekening.
12) Het laatste punt wat onderdeel vormt van het onderzoek met betrekking tot het voldoen aan de richtlijnen van IAS 34 heeft tevens betrekking op een aantal minimale eisen waaraan het halfjaarbericht aan moet voldoen. Deze eisen zijn opgenomen onder nummer 11 in paragraaf 2.4.4. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat alle 120 halfjaarberichten voldoen aan de eisen, zoals deze opgenoemd staan.
Naast bovenstaand onderzoek is de invloed van de accountant ook betrokken in dit onderzoek. Hierbij is onderzocht of de betrokkenheid van een accountant bij het halfjaarbericht invloed heeft op het niet voldoen aan de regelgeving van IAS 34.
37
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Hieronder is een overzicht opgenomen met de resultaten van dit onderzoek.
Aantal fouten in halfjaarberichten 2009
2010
2011
2012
Totaal aantal fouten
48
49
46
51
AEX
24
26
24
26
100%
108,3%
100%
108.3%
24
23
22
25
100%
95,8%
91,7%
104,2%
% ten opzichte van 2009 AMX % ten opzichte van 2009
Op basis van bovenstaand overzicht kan worden geconcludeerd dat er voor de AEX-ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek geen grote veranderingen zijn in het aantal fouten in de halfjaarberichten. Met betrekking tot de fouten kan er wel geconstateerd worden indien er fouten gemaakt worden, dit wel consequent gebeurd. Zo is in de halfjaarberichten van ING voor de vier opeenvolgende jaren geen toelichting opgenomen met betrekking tot de seizoengevoeligheid of het cyclische verloop van de activiteiten.
Ten aanzien van de halfjaarberichten van de AMX fondsen kan er geconcludeerd worden dat het aantal fouten eerst een dalend verloop kent, om vervolgens in 2012 weer te stijgen. Er is hier geen aanwijsbare oorzaak voor te vinden. Ook is op basis van het bovenstaande overzicht niet te concluderen dat het aantal fouten in halfjaarberichten van AEX-ondernemingen lager ligt dan in die van AMX-ondernemingen.
Op de volgende pagina is een tabel opgenomen waarin het aantal fouten in de halfjaarberichten in relatie tot de accountantscontrole zichtbaar wordt gemaakt.
38
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Aantal fouten in relatie tot accountantscontrole 2009
2010
2011
2012
Totaal aantal fouten
48
49
46
51
Gecontroleerd/
22
18
20
17
26
31
26
34
2,20
1,64
1,67
1,70
100%
74,5%
75,9%
0,77%
1,30
1,63
1,44
1,70
100%
125,4%
110,8%
130,7%
beoordeeld door een accountant Niet gecontroleerd/ beoordeeld door een accountant Gemiddelde fout met accountant % ten opzichte van 2009 Gemiddelde fout zonder accountant % ten opzichte van 2009
Bovenstaande tabel geeft duidelijk weer dat het aantal fouten in halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant een dalend verloop kent. Zat er in 2009 nog een gemiddelde fout van 2,2 in de halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld waren door een accountant, dit gemiddelde is in 2012 gedaald tot een gemiddelde van 1,7 fout per halfjaarbericht. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat accountants meer fouten uit de halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen halen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek. Bij de halfjaarberichten die niet gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant is een tegengesteld verloop te zien. Zat er in een halfjaarbericht van een beursgenoteerde onderneming nog een gemiddelde fout van 1,3, dit gemiddelde is in 2012 gestegen tot 1,7 fout per halfjaarbericht.
Echter, op basis van bovenstaande tabel kan wel duidelijk geconcludeerd worden dat halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld worden door een accountant gemiddeld meer fouten bevatten dan halfjaarberichten die niet gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de bevindingen dat er in de halfjaarberichten nog verbetering mogelijk is om het gebied van toelichting op de seizoengevoeligheid of het cyclische verloop van de activiteiten, de gebeurtenissen na balansdatum en de veranderingen in de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen van de beursgenoteerde ondernemingen die deel uitmaken van dit onderzoek.
39
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
4.2.2 Conclusie In de vorige paragraaf zijn de onderzoeksresultaten gepresenteerd van het onderzoek naar halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen en de richtlijnen van IAS 34. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aantal fouten in halfjaarberichten over de jaren 2009 tot en met 2012 over het algemeen gelijk blijft. De belangrijkste fouten die worden gemaakt in halfjaarberichten hebben betrekking op de onderdelen waarbij er toelichting moeten worden gegeven op de seizoengevoeligheid of het cyclische verloop van de activiteiten, de gebeurtenissen na balansdatum en de veranderingen in de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen.
De invloed van de accountant op de kwaliteit van de halfjaarberichten als het gaat om de naleving van de IAS 34 richtlijnen is in de tabel op de vorige pagina inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de conclusie dat het gemiddelde aantal fouten in halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld worden door een accountant een dalend verloop heeft. Hierdoor is de invloed van de accountant op de kwaliteit van de halfjaarberichten over de jaren 2009 tot en met 2012 positief. Daarentegen bevatten de halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen uit dit onderzoek geen controle of beoordeling van een accountant hebben gehad over de jaren 2009 tot en met 2012 gemiddeld meer fouten.
Echter, de belangrijkste conclusie is dat het gemiddeld aantal fouten van halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld worden door accountant altijd nog hoger ligt dan de halfjaarberichten die niet gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant. De belangrijkste reden hiervoor kan zijn dat accountants te weinig kennis hebben om de halfjaarberichten goed te controleren of te beoordelen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen niet verplicht gecontroleerd of beoordeeld moeten worden door accountants. Dit in tegenstelling tot een land als Frankrijk, waar dit wel van toepassing is. Indien de wetgever besluit om dit ook in Nederland toe te passen, zou de ervaring van accountants met betrekking tot het controleren van halfjaarberichten toe kunnen nemen, waardoor het aantal fouten in deze halfjaarberichten ook af zal nemen.
De beursgenoteerde ondernemingen die onderdeel uitmaken van dit onderzoek voldoen voor een groot deel aan de eisen van IAS 34. De belangrijkste elementen waarvan wordt afgeweken door de beursgenoteerde ondernemingen zijn de toelichtingen op de seizoengevoeligheid of het cyclische verloop van de activiteiten, de gebeurtenissen na balansdatum en de veranderingen in de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen van de beursgenoteerde ondernemingen die deel uitmaken van dit onderzoek. Voor al deze drie elementen kan worden geconcludeerd dat in de halfjaarberichten hier niet duidelijk aan voldaan wordt, omdat er in het geval dat er een toelichting ontbreekt dit niet adequaat wordt toegelicht. 40
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Om de kwaliteit van de halfjaarberichten te verbeteren is het daarom belangrijk dat beursgenoteerde ondernemingen ook een toelichting opnemen met betrekking tot bovengenoemde punten, waarin duidelijk melding wordt gemaakt van het feit dat deze elementen niet van toepassing zijn. Op die manier ontstaat er meer eenduidigheid binnen de verschillende halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen en is er meer duidelijkheid naar de aandeelhouders. Dit ligt in lijn met de doelstelling van Europese Unie heeft door het invoeren van de IFRS-regelgeving, namelijk dat de kwaliteit van de informatie naar aandeelhouders en de uniformiteit van de halfjaarberichten verbeterd wordt.
4.3
Wft en de betrokkenheid van de accountant
4.3.1 Onderzoeksresultaten Allereerst zal er worden ingegaan op de onderzoeksresultaten met betrekking tot het opnemen van de belangrijkste risico’s en onzekerheden in het halfjaarbericht. Uit de resultaten blijkt dat er meer ondernemingen in de AEX voldoen aan de eis dat de belangrijkste risico’s en onzekerheden opgenomen moeten worden in het halfjaarbericht (optie 1). Hierbij moet wel gezegd worden dat deze positieve verhouding in 2009 het grootst was( 7 ondernemingen in de AEX versus 5 in de AMX) en voor de overige jaren gelijk (6 ondernemingen in de AEX versus 6 in de AMX). Uit het onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de ondernemingen kiest om in het halfjaarbericht te verwijzen naar het jaarrapport van de desbetreffende onderneming. In het jaar 2009 kiezen 12 ondernemingen uit zowel de AEX als de AMX voor deze optie, voor de jaren 2010 en 2011 zelfs 13 ondernemingen, terwijl in 2012 reeds 15 ondernemingen voor deze optie kiezen. Hierbij is de verhouding tussen de AEX en AMX ondernemingen in 2009 nog relatief gelijk ( 7 ondernemingen uit de AEX die een verwijzing naar de jaarrekening hebben opgenomen, tegen 5 ondernemingen uit de AMX). In 2012 is het aantal ondernemingen uit de AEX wat deze optie toepast echter gestegen naar 9, terwijl de AMX ondernemingen een stijging van 5 naar 6 vertoont. Naast bovengenoemde punten zijn er ook nog een aantal ondernemingen die in hun halfjaarbericht geen melding maken van de belangrijkste risico’s en onzekerheden, evenals geen verwijzing opnemen naar het jaarrapport. Uit de onderzoeksresultaten blijkt echter wel dat het aantal ondernemingen die door het ontbreken hiervan minder transparantie vertoont naar haar aandeelhouders wel afneemt. Waren er in 2009 nog 7 ondernemingen (waarvan 6 uit de AMX) die geen melding maakten van hun risico’s en onzekerheden, is dit aandeel in 2012 gedaald tot 4 ondernemingen. Deze laatste 4 ondernemingen zijn echter allemaal AMX ondernemingen. Zie voor een overzicht van de resultaten bijlage 7.4
Uit het onderzoek van de AFM (2012) komt naar voren dat de AFM de conclusie trekt dat de transparantie van de beursgenoteerde ondernemingen verbeterd is. Zij baseert dit op haar onderzoeken op de halfjaarberichten 2009 en 2011. De AFM stelt dat slechts een klein deel van de ondernemingen een 41
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
beschrijving opneemt van de risico’s en onderzekerheden in de halfjaarlijkse verslaggeving. Tevens concludeert de AFM dat een meerderheid van de onderzochte ondernemingen in hun halfjaarbericht een verwijzing maakt naar het halfjaarbericht als het gaat om de belangrijkste risico’s en onzekerheden. De conclusie van de AFM wordt slechts ten dele ondersteund door dit onderzoek, wat veroorzaakt wordt doordat beide onderzoeken een verschillende populatie hebben. Hierdoor zijn de resultaten van beide onderzoeken niet goed met elkaar te vergelijken. Uit het onderzoek wat centraal staat in deze scriptie komt naar voren dat er een toename is het van aantal ondernemingen dat in hun halfjaarlijkse berichtgeving verwijst naar het jaarrapport als het gaat om de belangrijkste risico’s en onzekerheden (van 40% in 2009 naar 50% in 2012). Deze stijging gaat ten koste van de ondernemingen die eerder helemaal geen toelichting opnamen omtrent de belangrijkste risico’s en onzekerheden (van 23% in 2009 naar 13% in 2012). Hierdoor kan geconcludeerd worden de transparantie van de ondernemingen wel toegenomen is. Desondanks is de AFM (2012) van mening dat een verwijzing naar het jaarrapport onvoldoende informatie is voor de aandeelhouders van de onderneming. Zeker in de huidige economische omstandigheden is het aannemelijk dat de risico’s en onzekerheden van een onderneming kunnen veranderen gedurende het boekjaar.
De vraag die centraal staat in deze scriptie is wat de invloed is van de accountant op de kwaliteit van de halfjaarlijkse verslaggeving. Uit het onderzoek blijkt dat voor de ondernemingen die in dit onderzoek centraal staat er een gelijke verhouding is tussen het aantal halfjaarberichten uit de AEX en AMX als het gaat om halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant. Van de 60 halfjaarberichten uit beide indexen is 35% onderwerp geweest van accountantscontrole of beoordeling. Bij al deze controles is er door de extern accountant een goedkeurende beoordelingsverklaring afgegeven en is er bij geen enkel halfjaarbericht een controleverklaring afgegeven. Wel valt op dat sommige ondernemingen er voor hebben gekozen om hun halfjaarbericht niet voor alle jaren te laten beoordelen door een accountant. Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat de verbeteringen in de halfjaarlijkse berichtgeving wel van toepassing zijn op ondernemingen die onderwerp zijn van accountantscontrole. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de invloed van de accountant wel positief is voor de kwaliteit van de halfjaarlijkse berichtgeving. Het tweede deel van het onderzoek gaat in op de hoeveel ‘forward-looking’ information die halfjaarberichten bevatten. Dit wordt objectief vastgesteld op basis van een woordenlijst waarvan bekeken wordt wat de frequentie is van de woorden in het halfjaarbericht en in relatie tot het gehele halfjaarbericht. Dit laatste wordt bepaald door het aantal woorden die deze informatie bevatten te bekijken in verhouding tot het totaal aantal woorden in het halfjaarbericht.
42
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
De allereerste conclusie die getrokken kan worden op basis van het onderzoek is dat het gemiddeld aantal woorden in halfjaarberichten wel toegenomen is over de jaren 2009 tot en met 2012. Dit geldt zowel voor de halfjaarberichten van ondernemingen die genoteerd staan aan de AEX als aan de AMX. De enige uitzondering hierop zijn de halfjaarberichten van de AEX fondsen in 2010 en 2012, die in tegenstelling tot de trend alleen voor dit jaar een daling tonen in het gemiddeld woorden ten opzichte van het jaar ervoor. Zie voor een overzicht van de resultaten de tabel hieronder:
AEX
2009
2010
2011
2012
Gemiddeld aantal
2.166
1.778
2.445
2.007
100%
82,1 %
112,9%
92,7%
10.410
9.387
11.286
10.049
100%
90,2%
92,3%
96,5%
AMX
2009
2010
2011
2012
Gemiddeld aantal
1.626
1.631
1.728
1.824
100%
100,4%
105,9%
112,2%
6.589
6.935
7.637
7.688
100%
105,3%
115,9%
116,7%
regels % ten opzichte van 2009 Gemiddeld aantal woorden % ten opzichte van 2009
regels % ten opzichte van 2009 Gemiddeld aantal woorden % ten opzichte van 2009
Zoals uit het overzicht op de vorige pagina ook op te maken is zijn het aantal regels per halfjaarbericht ook toegenomen over de jaren 2009 tot en met 2012. Ook hierbij geldt dat de jaren 2010 en 2012 voor de AEX een uitzondering zijn op de trend die wel zichtbaar is bij de AMX-fondsen.
Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek is echter om vast te stellen of het aantal woorden wat FWLinformation bevat over de jaren die onderdeel van dit onderzoek zijn ook is toegenomen. Dit is belangrijk omdat dit een indicator is van verhoogde transparantie. Het is voor aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen namelijk belangrijk om tijdig op de hoogte te worden gesteld van de toekomstplannen van de onderneming. Om vast te stellen om de transparantie van de beursgenoteerde ondernemingen met betrekking tot bovengenoemde informatie verbeterd is, wordt er per jaar een ratio berekend. Deze ratio bestaat uit het
43
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
aantal woorden wat FWL-information bevat en wordt vergeleken met het totaal aantal woorden in het halfjaarbericht.
De onderzoeksresultaten zijn hieronder overzichtelijk gepresenteerd.
FWL-score
2009
2010
2011
2012
AEX
0,41%
0,62%
0,79%
0,75%
% ten opzichte van
100%
151,2%
192,7%
182,9%
AMX
0,40%
0,47%
0,55%
0,54%
% ten opzichte van
100%
117,5%
137,5%
135%
2009
2009
Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat de verhouding tussen het aantal woorden wat FWLinformation bevat over de jaren van onderzoek toeneemt en stabiliseert in 2012. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er in de jaren van onderzoek wel een toename is van transparantie naar de aandeelhouders. Ondanks dat de relatieve verhouding in 2012 lager is dan 2011, is deze altijd nog wel hoger dan in 2010. Zie voor een overzicht van FWL-scores per onderneming bijlage 7.6
De vraag die centraal staat in dit onderzoek is in hoeverre de accountant invloed heeft op de verhouding van FWL-information in het halfjaarbericht. Hieronder is een overzicht opgenomen met de resultaten. Hierbij is het gemiddelde berekend van het percentage FWL-information in halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen waarbij een onderscheid is gemaakt tussen halfjaarberichten die wel gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant en halfjaarberichten die geen oordeel hebben gekregen van een extern accountant.
FWL ratio/ accountant
2009
2010
2011
2012
Controle /
0,381
0,385
0,518
0,513
100%
101,1%
136%
134,7%
0,416
0,635
0,768
0,711
100%
152%
184,6%
170,9%
beoordeling accountant % ten opzichte van 2009 Geen controle/ beoordeling accountant % ten opzichte van 2009
In de tabel op de vorige pagina is duidelijk te zien dat er over de jaren 2009 tot en met 2011 een toename is van de verhouding woorden met FWL-information in relatie tot het totaal aantal woorden in het 44
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
halfjaarbericht. Deze stijgende trend stopt in 2011, om vervolgens in 2012 iets te dalen ten opzichte van 2011. Desondanks ligt het gemiddelde in 2011 altijd nog wel duidelijk hoger dan in 2010.
Met betrekking tot de invloed van de accountant kan er worden geconcludeerd dat de accountant een positieve invloed heeft op de kwaliteit van het halfjaarbericht als het gaat om het aantal woorden met FWL-information. Echter, de verhouding tussen het aantal woorden met FWL-information en het totaal aantal woorden bij beursgenoteerde ondernemingen die geen onderwerp waren van een controle of een beoordeeld door een accountant stijgt ook over de jaren 2009 tot en met 2012. Dit kan veroorzaakt doordat aandeelhouders steeds vaker vragen naar deze informatie.
4.3.2 Conclusie Zoals eerder genoemd heeft de AFM in haar onderzoeken uit 2010 en 2012 opgemerkt dat de transparantie van beursgenoteerde ondernemingen in halfjaarberichten nog voor verbetering vatbaar is, maar dat deze verbetering over de jaren 2009 en 2011 wel zichtbaar is. Met betrekking tot het onderzoek dat is uitgevoerd over het noemen van de belangrijkste risico’s en onzekerheden in het halfjaarbericht kan worden gesteld dat over de jaren wel een verbetering zichtbaar is. Hiermee wordt bedoeld dat er een daling zichtbaar is van het aantal ondernemingen dat geen informatie over de belangrijkste risico’s en onzekerheden opneemt over de jaren 2009 tot en met 2012. Daarentegen is het aantal beursgenoteerde ondernemingen dat in het halfjaarbericht hun belangrijkste risico’s en onzekerheden duidelijk benoemd over de jaren 2009 tot en met 2012 gelijk gebleven. Hierdoor is er per saldo een toename van het aantal ondernemingen dat in het halfjaarbericht een verwijzing opneemt naar het jaarrapport voor de belangrijkste risico’s en onzekerheden voor de beursgenoteerde onderneming.
Ten aanzien van het onderzoek naar de halfjaarberichten en de naleving van de IAS-34 richtlijnen kan worden geconcludeerd dat het aantal fouten in halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld worden door een accountant een dalend verloop heeft. Dit in tegenstelling tot het aantal fouten in halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen die geen onderwerp zijn van een controle of een beoordeling door een accountant. Bij deze groep ondernemingen is juist een stijging van het gemiddelde aantal fouten waar te nemen. Desondanks is het gemiddelde aantal fouten in halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld worden door een accountant wel hoger dan het gemiddelde aantal fouten in halfjaarberichten die niet zijn gecontroleerd of beoordeeld door een accountant.
Op basis van het onderzoek kan er tevens gesteld worden dat niet alle beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan de richtlijnen uit de Transparantierichtlijn. Met betrekking tot de belangrijkste risico’s en onzekerheden kan er ook geconcludeerd worden dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende halfjaarberichten die onderdeel uitmaken van dit onderzoek als het gaat om de uitleg die gegeven wordt. 45
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Sommige beursgenoteerde ondernemingen benoemen uitgebreid de specifieke risico’s en onzekerheden waar hun onderneming aan blootstaat. Echter zijn er ook ondernemingen die in hun uitleg enkel ingaan op risico’s die voortvloeien uit macro-economische omstandigheden (zoals de kredietcrisis). Dit is mogelijk omdat de Wft geen specifieke richtlijnen aangeeft ten aanzien van de aard en omvang die de informatie over de belangrijkste risico’s en onzekerheden die de onderneming toe moet lichten. Ondernemingen zijn hierdoor vrij om zelf te bepalen wat ze wel en niet toelichten. Een mogelijkheid voor de toezichthouder zou zijn om bij aandeelhouders na te gaan welke informatie zij relevant vinden om opgenomen te worden in dit onderdeel van het halfjaarrapport. Hierdoor zal de kwaliteit van de informatie in het halfjaarrapport verbeteren.
Uit het onderzoek blijkt wel dat de halfjaarberichten die gedurende de periode van onderzoek verbeterd waren, allemaal onderdeel waren van controle of beoordeling door de accountant. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de invloed van de accountant op het halfjaarbericht positief is.
Naast bovenstaande conclusie is er in dit onderzoek ook bekeken wat de kwaliteit is van de informatie zoals deze opgenomen is in het halfjaarbericht. Hierbij is een analyse gemaakt van de frequentie van een aantal woorden waarvan vooraf is vastgesteld dat deze ‘forward-looking’ information bevatten. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de halfjaarberichten van de beursgenoteerde ondernemingen uit dit onderzoek uitgebreider zijn geworden. Daarnaast is er de conclusie dat de verhouding tussen het aantal woorden wat FWL-information bevat en het totale aantal woorden in het halfjaarbericht een stijging kent over de jaren. Dit houdt in dat er in het gehele halfjaarbericht meer informatie is opgenomen die relevant is voor de aandeelhouder. Op die manier is de transparantie van de onderneming naar haar aandeelhouders verbeterd.
46
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
5
Algemene conclusies
In dit hoofdstuk zal de centrale onderzoeksvraag beantwoordt worden. Deze onderzoeksvraag is geformuleerd aan het begin van dit onderzoek en zal met behulp van de verschillende deelvragen beantwoord worden;
De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek is: ‘In hoeverre is de kwaliteit van de halfjaarlijkse verslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen toegenomen in de jaren na de invoering van de Transparantierichtlijn en heeft een beoordeling of controle van het halfjaarbericht door een accountant invloed gehad op deze kwaliteit”?
5.1
Conclusie
De afgelopen decennia hebben er wereldwijd diverse boekhoudschandalen plaatsgevonden. Een van de maatregelen die de Europese Unie doorgevoerd heeft om het vertrouwen van de beleggers en investeerders terug te winnen, was door het invoeren van de Transparantierichtlijn per 1 januari 2009. Deze richtlijn is van toepassing op de halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland die rapporteren op basis van IFRS. Een bijkomend voordeel van deze richtlijn is dat het de uniformiteit van de halfjaarlijkse berichtgeving in van beursgenoteerde ondernemingen in Europa bevordert. In hoofdstuk 4 is onderzocht in hoeverre de kwaliteit van de halfjaarlijkse verslaggeving door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen is toegenomen. Hierbij zijn de halfjaarberichten onderzocht aan de hand van de voorwaarden van IAS 34 en de Transparantierichtlijn. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de halfjaarberichten informatie bevatten over toekomstige ontwikkelingen.
Op basis van het onderzoek kan ook worden geconcludeerd worden dat de halfjaarberichten steeds beter voldoen aan de richtlijnen van IAS 34. Enige uitzonderingen hierop zijn de toelichtingen met betrekking tot de seizoengevoeligheid of het cyclische verloop van de gerapporteerde activiteiten, de gebeurtenissen na balansdatum en de veranderingen in de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen van een beursgenoteerde onderneming. Het opnemen van deze toelichting is echter wel gebaseerd op materialiteit. Om twijfel te voorkomen zou het daarom beter zijn dat de toelichtingen wel verplicht worden genoemd in de halfjaarberichten, maar met een uitleg dat de punten niet van toepassing zijn.
Met betrekking tot de invloed van de accountant op de kwaliteit van het halfjaarbericht als het gaat om de naleving van IA 34 kan worden geconcludeerd worden dat deze positief is. De kwaliteit van de halfjaarberichten die gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant bevatten over de jaren 2009 47
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
tot en met 2012 gemiddeld minder fouten. Desondanks is het gemiddeld aantal fouten van halfjaarberichten die niet gecontroleerd of beoordeeld zijn door een accountant altijd nog lager.
Ten aanzien van de kwaliteit van de halfjaarberichten kan verder gezegd worden dat er een toename is in de kwaliteit doordat er meer melding wordt gemaakt van de belangrijkste risico’s en onzekerheden van een beursgenoteerde onderneming. De opmerking hierbij is wel dat een verwijzing naar het jaarrapport voor de belangrijkste risico’s en onzekerheden ook mee wordt gerekend. De AFM is echter van mening dat dit onvoldoende is, omdat gezien de huidige economische omstandigheden het niet meer dan aannemelijk is dat de risico’s en onzekerheden gedurende het boekjaar kunnen veranderen. Het is voor de aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen belangrijk om hier tijdig van op de hoogte gesteld te worden.
Als laatste is er beoordeeld in hoeverre de kwaliteit van de informatie in de halfjaarberichten is verbeterd over de jaren 2009 tot en met 2012. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aandeel woorden met toekomstgerichte informatie ten opzichte van het totaal aantal woorden in het halfjaarbericht is toegenomen. Daarnaast toont de verhouding tussen het totaal aantal woorden het aantal woorden met FWL-information een stijging over de jaren 2009 tot en met 2012. Hierdoor is de informatievoorziening naar de aandeelhouder verbeterd en hiermee ook de transparantie van de onderneming.
Met betrekking tot de invloed van de accountant op de verhouding tussen het aantal woorden wat FWLinformation bevat en het totaal aantal woorden kan geconcludeerd worden dat deze positief is. Desondanks is deze stijging ook waar te nemen bij de halfjaarberichten die geen onderdeel zijn van een beoordeling of controle door een accountant. Dit kan veroorzaakt worden doordat er door aandeelhouders steeds meer vraag is naar informatie van de beursgenoteerde onderneming over de toekomstige ontwikkelingen.
5.2
Beperkingen en aanbevelingen
Een beperking van het onderzoek is zoals eerder genoemd dat het niet altijd duidelijk of ondernemingen voldoen aan de IAS-34 regelgeving. Hierdoor kan er niet geconcludeerd worden of ondernemingen voldoen aan de richtlijnen. Dit wordt veroorzaakt doordat het niet vast te stellen is of de elementen die ontbreken in het halfjaarbericht wel of niet opgenomen hadden moeten worden. Deze informatie was namelijk tijdens het onderzoek niet beschikbaar. Hiermee wordt bedoeld dat het niet vast te stellen of is het ontbreken van een toelichting over de veranderingen in de voorwaardelijke vorderingen en verplichtingen wordt veroorzaakt doordat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden, of dat dit onterecht niet is toegelicht. 48
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Een aanbeveling die voortkomt uit dit onderzoek is dan ook dat de beursgenoteerde ondernemingen een toelichting op moeten nemen in hun halfjaarbericht, waarin toegelicht wordt op het genoemde punt van toepassing is of niet. De resultaten van dit onderzoek zijn van toepassing op een deel van de beursgenoteerde ondernemingen die opgenomen zijn in de AEX- en Midkap-index. Dit heeft tot gevolg dat de resultaten niet van toepassing hoeven te zijn op de gehele populatie van AEX- en Midkap-fondsen. De resultaten van dit onderzoek zijn alleen van toepassing op de geselecteerde beursgenoteerde ondernemingen uit dit onderzoek.
Zoals uit de conclusie blijkt is er een stijging van het aantal woorden in de halfjaarberichten te onderkennen die FWL-information bevatten. Er zijn echter wel een aantal nadelen te noemen aan de bovengenoemde onderzoeksmethode. Het huidige onderzoek omvat niet alle AEX en AMX fondsen in Nederland (in totaal zijn er 50), waardoor de resultaten niet representatief zijn voor de gehele populatie van de top 50 beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Daarnaast is de gehanteerde woordenlijst, zoals ontleend aan het artikel van Orens & Lybaert (2007), arbitrair en limitatief. Er kunnen namelijk nog meer dan de genoemde 23 woorden zijn die informatie geven over de toekomstige ontwikkelingen waar een beursgenoteerde onderneming mee te maken krijgt. Daarnaast bestaat de lijst van woorden uit dit onderzoek uit enkel Engelse woorden. Voor de halfjaarberichten van beursgenoteerde ondernemingen die in het Nederlands opgesteld waren, is hiervoor de letterlijke vertaling opgezocht in het van Dale woordenboek. Ook hierbij is aanmerking dat er Nederlandse woorden kunnen zijn die meer in relatie worden gebracht met informatiewaarde voor de toekomst, dan een letterlijke vertaling van een Engels woord.
Een andere conclusie die getrokken kan worden is dat er tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar halfjaarberichten. Het is belangrijk om meer onderzoek hiernaar te verrichten, zodat de kwaliteit van de halfjaarberichten verbeterd kan worden. Daarnaast is dit van belang om ervoor te zorgen dat de halfjaarberichten en de informatiebehoefte van de aandeelhouders op elkaar afgestemd blijven.
49
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
6
Literatuurlijst Akerlof, G.A. (1970). The Market for “Lemons”: Quality uncertainty and the market mechanism, Quarterly Journal of Economics, Vol. 84 No 3, p. 488-500. Alias, N. Clark, M.B, & Roudaki, J. (unknown), ‘The Current Disclosure Status of Interim Reporting by Malaysian Companies, Lincoln University,
Autoriteit Financiële Markten (2010). Rapportage Themaonderzoek 2009: Halfjaarlijkse financiële verslaggeving (halfjaarbericht) door beursgenoteerde ondernemingen, www.afm.nl
Autoriteit Financiële Markten (2012); Effect Centraal, Eerlijk, in het belang van consumenten, beleggers én ondernemingen, Missie en kernwaarden 2012, www.afm.nl
Berger, P.G. (2011), Challenges and opportunities in disclosure research: a discussion of the financial reporting environment: Review of the recent literature, Journal of Accounting and Economics, 51, p. 204-218.
Botosan, C. (1997), Disclosure level and the cost of equity capital, The Accounting Review, vol. 72, No 3, p. 323-347.
Brouwer, A., de Groot, J. (2009), Helderheid over de nieuwe Transparantierichtlijn, Controllersmagazine, januari-februari 2009, p. 38-42.
Butler, M., Kraft, A. & Weiss, I.S. (2007), The effect of reporting frequency on the timeliness of earnings: The cases of voluntary and mandatory interim reports, Journal of Accounting & Economics, 43, p. 181-217.
Cearns, K. Sleigh-Johnson, N. (2007) Transparancy Rules OK?, www.accountancymagazine.com, p. 82-83.
Daske H., Hail, L., Leuz, C & Verdi, R. (2008), Mandatory IFRS Reporting around the World: Early evidence on the economic consequences, Journal of Accounting Research, vol 46, No 5, p.1085 – 1139.
50
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Deegan, C. & Blomquist, C. (2006), Stakeholder influence on corporate reporting: An exploriation of the interaction between WWF-Australia and the Australian Mineras Industry, Accounting, Organizations & Society, 31 (4-5), p. 343-372.
Directive 2004/109/EC of The European Parliament and of the Council of 15 december 2004, Official Journal of the European Union Eikelboom, S. (2009, maart), ‘Bijna helft bedrijven te laat met jaarstukken, Financieel Dagblad,.p. 8.
Ernst & Young Handboek Jaarrekening 2012
Ettredge, M., Simon, D., Smith, D. & Stone, M. (1994), Why do companies purchase timely quarterly reviews. Journal of Accounting and Economics, vol. 18, p. 131-155.
Friedman, M. (1962), Capitalism and Freedom, Chicago, University of Chicago Press.
Gigler, F., Kanodia, C., Sapra, H. & Venugopalan, R. (2009), An equilibrium analysis of the costs and benefits of more frequent Financial reporting. University of Chicago, University of Illinois, Urbana-Champaign and University of Minnesota.
Groot, J. et al (2008). Nieuwe regels voor transparante verslaglegging in Nederland. PricewaterhouseCoopers. Hassan, O.A.G., Romilly, P., Giorgioni, G. & Power, D. (2011), The value relevance of disclosure: Evidence from the capital market of Egypt, The International Journal of Accounting, 44, p. 79-102.
Healy, P.M. & Palepu, K.G. (2001), Information asymmetry, corporate disclosure, and the capital markets: a review of the empirical disclosure literature, Journal of Accounting and Economics, 31, p. 405-440. Hussainey, K. & Aljifri, K. (2007), The determinants of forward-looking information in annual reports for UAE comapnies, Managerial Auditing Journal, vol. 22, no. 9, p. 881-894.
Jensen M.C., & Meckling, W.H. (1976). Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and Ownership Structure. Journal of Financial Economics, 3, p.305-360.
51
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Jermakowicz, E.V. & Gornik-Tomaszewski, S. (2011), Implementing IFRS from the perspective of EU publicly traded companies, Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 15, p. 170-196.
Joshi, P.L & Bremser, W.G. (2003) Interim reporting practices by companies in Bahrein: preparation of interim accountants and early adoption of IAS 34. Advances in International Accounting, vol. 16 p. 105-122.
Kamerstuk 31093, Memorie van Toelichting
Koster, W.A. & Opentij, H.W. (2011), De kwaliteit van halfjaarrekeningen na implementatie Transparantierichtlijn, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 85 (1/2), p. 52-63.
Lindblom, C.K. (1994) The implications of organisational legitimacy for corporate social performance and disclosure. Critical perspectives on Accounting Conference, New York.
Litjens, H.J.R. (2009), Onderzoek naar halfjaarrekening Nederlandse beursfondsen: Betrokkenheid accountant verhoogd kwaliteit! Accountancynieuws, 9, p. 16-18.
Mahaedeo, J.D., Oogarah-Hanuman, V. & Soobaroyen, T. (2011), Changes in social and environmental reporting practies in an emerging economy (2004-2007): Exploring the relevante of stakeholder and legitimacy theories. Accounting Forum, 35, p. 158-175.
McEwen, R.A. & Schwartz, B.N. (1992), Are Firms complying with the minimum standards for interim Financial reporting, Accounting Horizons, March, p. 75-87. Nieuwoudt, M.J. (1998), Interim Financial reporting – compliance to local statutory requirements, local regulatory requirements and local and international accounting standards, Meditare Accountancy Research, Vol. 6 p. 241-264. Orens, R. & Lybaert, N. (2007), Does the Financial analyst’ usage of non-financial information influence the analyst’ forecast accuracy. Some evidence on the Belgian Side sell-side Financial analyst. The International Journal of Accounting, 42, p.237-271.
52
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
Pellegrino, C. & Lodhia, S. (2012), Climate change accounting and the Australian mining industry: exploring the links between corporate disclosure and the generation of legitimacy, Journal of Cleaner Production, 35, p. 68-82.
Schiller, U., & Vegt, M. (2010) Interim Reporting and Accounting Quality, Universität Bern, pag. 134. Soderstrom, N. & Sun, K. (2007), IFRS Adoptional and Accounting Quality”A Review. European Accounting Review, 16 (4), p. 675-702.
Suchman, M.C. (1995), Management legiticamy: Strategic and institutional approaches, Academy of Management Review, 20 (3), p. 571-60.
Tan, S. & Tower, G. (1999), The influence of selected contingent variables on half-yearly reporting compliance by listed companies in Asutralia and Singapore, Asian Review of Accounting, 7 (2), p.66-83. Tower, G., Hancock, P., & Taplin, R.H. (1999). A regional study of listed companies’ compliance with international accounting standards, Accounting Forum, vol. 23, p. 293-305.
Tsalavoutas, I. (2011) Transition to IFRS and compliance with mandatory disclosure requirements: what is the signal?, Advances in Accounting, incorporating Advanced in International Accounting, 27, p. 390-405.
Watrin, C. Ullmann, R. (2012), Improving earnings quality: The effect of reporting incentives and accounting standards, Advances in Accounting, incorporating Advanced in International Accounting 28, p. 179-188.
Watss R., & Zimmerman, J.L. (1986), Positive Accounting Theory. Englewood Cliffs: Prentice Hall
53
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
7
Bijlagen
7.1
Openbaarmaking van het halfjaarbericht en deponering bij de AFM voor AEX en AMX
0 = Nee 1 = Ja
Ondernemingen AEX Akzo Nobel ASML Boskalis Corio DSM Fugro ING Groep KPN Philips Randstad Reed Elsevier SBM Offshore Unibail Rodamco Unilever Wolters Kluwer Totaal AMX AMG Arcadis ASMI Binckbank Brunel Delta Lloyd Imtech Mediq Nieuwe Steen SNS Reaal Koninklijke Ten Cate TomTom Unit4 USG People Vopak Totaal
Gedeponeerd bij de AFM? 2009 2010 2011 2012
Beschikbaar op de website? 2009 2010 2011 2012
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 14
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 13
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 1 1 1 1 12
1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 1 1 1 1 1 13
1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 12
1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 14
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 15
54
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
7.2
Controle of beoordeling door een accountant
0 = Nee 1 = Ja
Ondernemingen AEX Akzo Nobel ASML Boskalis Corio DSM Fugro ING Groep KPN Philips Randstad Reed Elsevier SBM Offshore Unibail Rodamco Unilever Wolters Kluwer Totaal AMX AMG Arcadis ASMI Binckbank Brunel Delta Lloyd Imtech Mediq Nieuwe Steen SNS Reaal Koninklijke Ten Cate TomTom Unit4 USG People Vopak Totaal
Betrokkenheid accountant? 2009 2010 2011 2012 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 1 1 0 0 0 5
0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 1 1 0 0 0 5
0 1 0 1 0 1 1 0 0 0 1 1 0 0 0 6
0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 1 1 0 0 0 5
0 1 0 1 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 5
0 1 0 1 0 1 1 0 1 0 1 0 0 0 0 6
0 1 0 1 0 1 1 0 1 0 1 0 0 0 0 6
0 1 0 1 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 5
55
7.3
Halfjaarberichten in overeenstemming met IAS 34
0 = Nee 1 = Ja 1a 1a 1a 1a 1b 1b Ondernemingen 2009 2010 2011 2012 2009 2010 AEX Akzo Nobel 1 1 1 1 1 1 ASML 1 1 1 1 1 1 Boskalis 1 1 1 1 1 1 Corio 1 1 1 1 1 1 DSM 1 1 1 1 1 1 Fugro 1 1 1 1 1 1 ING Groep 1 1 1 1 1 1 KPN 1 1 1 1 1 1 Philips 1 1 1 1 1 1 Randstad 1 1 1 1 1 1 Reed Elsevier 1 1 1 1 1 1 SBM Offshore 1 1 1 1 1 1 Unibail Rodamco 1 1 1 1 1 1 Unilever 1 1 1 1 1 1 Wolters Kluwer 1 1 1 1 1 1 AMX AMG 1 1 1 1 1 1 Arcadis 1 1 1 1 1 1 ASMI 1 1 1 1 1 1 Binckbank 1 1 1 1 1 1 Brunel 1 1 1 1 1 1 Delta Lloyd 1 1 1 1 1 1 Imtech 1 1 1 1 1 1 Mediq 1 1 1 1 1 1 Nieuwe Steen 1 1 1 1 1 1 SNS Reaal 1 1 1 1 1 1 Koninklijke Ten Cate 1 1 1 1 1 1 TomTom 1 1 1 1 1 1 Unit4 1 1 1 1 1 1 USG People 1 1 1 1 1 1 Vopak 1 1 1 1 1 1
1b 1b 1c 1c 1c 1c 1d 1d 1d 1d 1e 1e 1e 1e 2 2 2 2 3 3 3 3 4 4 4 4 6 6 6 6 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 1
1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 1
1 1 1 0 1 1 0 1 1 1 0 1 0 0 1
1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 1 1 1 0
0 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 1 1 1 0
0 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 1 1 1 0
0 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 1 1 1 0
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé 0 = Nee 1 = Ja 7 7 7 7 8 8 8 8 9 9 9 9 10 10 10 10 11 11 11 11 12a 12a 12a 12a 12b 12b 12b 12b 12c 12c 12c 12c 12d 12d 12d 12d Ondernemingen 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 2009 2010 2011 2012 AEX Akzo Nobel 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ASML 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Boskalis 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Corio 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 DSM 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Fugro 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ING Groep 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 KPN 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Philips 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Randstad 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Reed Elsevier 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 SBM Offshore 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Unibail Rodamco 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Unilever 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Wolters Kluwer 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 AMX AMG 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Arcadis 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ASMI 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Binckbank 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Brunel 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Delta Lloyd 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Imtech 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Mediq 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Nieuwe Steen 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 SNS Reaal 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Koninklijke Ten Cate 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 TomTom 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Unit4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 USG People 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Vopak 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
57
7.4
Risico’s en onzekerheden voor AEX en AMX
1 = Is er een toelichting op de belangrijkste risico’s en onzekerheden van de onderneming? 2 = Wordt er in het halfjaarbericht verwezen naar het jaarrapport voor de belangrijkste risico’s en onzekerheden? 3 = Is er geen toelichting op de belangrijkste risico’s en onzekerheden van de onderneming? Ondernemingen AEX Akzo Nobel ASML Boskalis Corio DSM Fugro ING Groep KPN Philips Randstad Reed Elsevier SBM Offshore Unibail Rodamco Unilever Wolters Kluwer AMX AMG Arcadis ASMI Binckbank Brunel Delta Lloyd Imtech Mediq Nieuwe Steen SNS Reaal Koninklijke Ten Cate TomTom Unit4 USG People Vopak
2009
2010
2011
2012
1 1 1 2 2 1 3 2 1 2 1 2 1 2 2
1 1 1 2 2 1 3 2 2 2 1 2 1 2 2
1 1 1 2 2 1 3 2 2 2 1 2 1 2 2
1 1 1 2 2 1 2 2 2 2 1 2 1 2 2
1 1 1 3 2 3 3 1 3 3 3 2 2 2 2
1 1 1 3 2 1 3 1 3 3 3 2 2 2 2
1 1 1 3 2 1 3 1 3 3 3 2 2 2 2
1 1 1 3 2 1 3 1 3 3 3 2 2 2 2
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
7.5
Woordenlijst gehanteerd voor analyse FWL
Engels Risk Uncertain Exposure Opportunity Plan Prospect Chance Objective Strategy Activity Target Intention Goal Progress Review Compare Previous Project Growth Expect Outlook Hope Intend
Nederlands Risico Onzeker Blootstelling Mogelijkheid Plan Vooruitzicht Kans Doel Strategie Activiteit Richt Voornemen Bedoeling Voortgang Terugkijken Vergelijk Vorig Schat Groei Voorzien Verwacht Hoop Voorstellen
59
Masterscriptie Accounting & Control – M.R. (Martijn) Crajé
7.6
Percentage FWL-information in halfjaarberichten voor AEX en AMX
Ondernemingen AEX Akzo Nobel ASML Boskalis Corio DSM Fugro ING Groep KPN Philips Randstad Reed Elsevier SBM Offshore Unibail Rodamco Unilever Wolters Kluwer AMX AMG Arcadis ASMI Binckbank Brunel Delta Lloyd Imtech Mediq Nieuwe Steen SNS Reaal Koninklijke Ten Cate TomTom Unit4 USG People Vopak
2009
2010
2011
2012
0,53% 0,24% 0,48% 0,19% 0,65% 0,33% 0,17% 0,77% 0,46% 0,45% 0,30% 0,25% 0,77% 0,32% 0,22%
0,92% 0,28% 0,38% 0,30% 0,83% 0,38% 0,44% 0,88% 0,63% 1,03% 0,25% 0,53% 0,28% 1,03% 1,08%
2,04% 0,63% 0,47% 0,86% 0,93% 0,47% 0,40% 0,69% 0,65% 1,33% 0,39% 0,48% 0,48% 0,89% 1,13%
2,16% 0,48% 0,54% 0,63% 1,02% 0,44% 0,50% 0,64% 0,69% 0,80% 0,46% 0,67% 0,22% 1,01% 1,01%
0,20% 0,69% 0,33% 0,83% 0,21% 0,23% 0,73% 0,46% 0,29% 0,43% 0,06% 0,80% 0,17% 0,43% 0,18%
0,37% 0,58% 0,49% 0,25% 0,55% 0,40% 0,81% 0,48% 0,14% 0,50% 0,17% 0,91% 0,25% 0,88% 0,28%
0,33% 0,43% 0,28% 0,32% 1,19% 0,47% 1,19% 0,35% 0,20% 0,35% 0,36% 0,99% 0,14% 1,03% 0,54%
0,39% 0,73% 0,24% 0,23% 0,84% 0,44% 1,10% 0,41% 0,19% 0,29% 0,32% 0,67% 0,50% 1,15% 0,60%
60