De toekomst van het creatief vakmanschap De opleiding als motor voor duurzame innovaties in eeuwenoude ambachten
Herman Janssen Harry Gankema
Hoedenmaker
Glazenier
Glasblazer
Ambachtelijk schoenmaker
Keramist
Ontwerpend Ontwerpend le erverwerker meubelmaker
De toekomst van het creatief vakmanschap De opleiding als motor voor duurzame innovaties in eeuwenoude ambachten
Herman Janssen Harry Gankema
Colofon Dit onderzoek is een initiatief van de stuurgroep ‘Voorrang voor creatief vakmanschap’ van SVGB Kenniscentrum en werd uitgevoerd door onderwijsadviesbureau KPC Groep.
| blad 1
Inhoud
Kern van de boodschap 1
Aanbevelingen en conclusies
10
2
Vraagstelling
11
3
Onderzoeksaanpak
11
4
Opzet van de publicatie
12
5
Het beeld van Creatief Vakman 5.1 Analysekader 5.2 Beknopte analyse 5.3 Nadere beschouwing
13 13 13 14
6
De duurzame organisatie van de opleidingen 6.1 Analysekader 6.2 Beknopte analyse 6.3 Nadere beschouwing
15 15 16 17
7
De duurzame uitvoering van de opleidingen 7.1 Analysekader 7.2 Beknopte analyse 7.3 Nadere beschouwing
21 21 23 25
8
De borging van de bedrijfseconomische continuïteit 8.1 Analysekader 8.2 Beknopte analyse 8.3 Nadere beschouwing
26 26 29 31
9
Epiloog
32
Bijlagen 1a Bevindingen per onderzoeksvraag: Rapportage werkconferentie Voorrang voor creatief vakmanschap – Meetingworkssessie 1b Bevindingen per onderzoeksvraag: Uitwerking analysekader Voorrang voor creatief vakmanschap 2 Onderzoeksaanpak 3 Context van het onderzoek 4 ‘Houtskoolschets’ consortium Creatief Vakman
34
59 63 65 66
| blad 2
Kern van de boodschap
Het creatief vakmanschap kende tot voor kort geen of nauwelijks opleidingen. Overdracht verliep van generatie op generatie. Voor een aantal beroepen zijn nu opleidingen ingericht. Wat betekent dat voor de opleiding, maar ook wat betekent dat voor het beroep? Zijn deze beroepsuitoefenaars speciaal en als dat zo is, geldt dat ook voor hun opleiding?
Mooie, aansprekende beroepen zijn het: glazenier, hoedenmaker, glasblazer, meubelmaker, keramist, ambachtelijk schoenmaker, ontwerpend leerverwerker. Mooi, aansprekend, maar soms zo kwetsbaar als het materiaal waarmee ze werken. Om deze kleinschalige creatieve beroepen minder kwetsbaar te maken en klaar te maken voor de toekomst, is onderzocht op welke manier opleidingen tot Creatief Vakman kunnen bijdragen aan duurzame versterking en innovatie in deze vaak eeuwenoude ambachten.
Het DNA van de Creatief Vakman is een motor van de economie
r G la z e n ie hu ma Ro be rt Po st
er.nl www.glasateli
Recente studies benadrukken zowel het belang van het MKB als die van de creatieve sector voor onze economie. Creatieve, ondernemende vaklieden vormen hier misschien niet de economische kern, maar zijn wel de conservators van ons creatief verleden en innovators op het gebied van onze creatieve Umwelt.
Het wezen, het DNA van het creatief vakmanschap, bestaat uit een combinatie van: • het materiaal waar het beroep zich op richt; • het vakmanschap waarmee de Creatief Vakman de voor zijn beroep kenmerkende materialen in al zijn variëteiten be- en verwerkt; • de creativiteit om met dit vakmanschap oplossingen in kleine oplagen voor specifieke toepassingen te bedenken of te opereren in contexten waar de verstilde creativiteit van anderen in het product verankerd is; • het ondernemerschap waarmee de Creatief Vakman zijn ambachtelijk gemaakte en kunstzinnig ontworpen producten in de markt weet te zetten, inclusief daarbij behorende acquisitie, marketing, klantgerichtheid en kostenbewustzijn.
| blad 3
Kleinschalige creatieve beroepen zijn vanuit hun wezen een inspiratiebron voor het midden- en kleinbedrijf. Het midden- en kleinbedrijf vormt een belangrijke basis van onze economie. Kleinschalige creatieve beroepen zijn een wezenlijke component van dat midden- en kleinbedrijf en vormen dus een motor van de economie.
Opleidingen tot Creatief Vakman zijn een motor voor duurzame innovaties
Door de introductie van institutionele opleidingen tot creatieve vaklieden is er een innovatie-impuls in het beroep gekomen. De conserverende werking van ‘de-van-vader-op-zoon-overdracht’ is vervangen door een meer dynamische opleidingscontext waar de leerling ook over de muren van het beroep kijkt, kennis maakt met nieuwe materialen en andere technieken. De opleiding innoveert het beroep!
Kleinschalige creatieve beroepen staan onder druk: het (leren) beheersen van vaak eeuwenoude technieken en het toepassen van deze technieken op een creatieve manier staan op gespannen voet met de beperkte marktomvang voor producten, die in deze beroepen worden gemaakt, en met bedrijfseconomische efficiency en effectiviteit. Creatieve beroepsbeoefenaren moeten van vele markten thuis zijn om het hoofd boven water te houden. Diepgaande kennis en kunde moeten ze combineren met creativiteit, innovativiteit en ondernemerschap. Aankomende beroepsbeoefenaren staan voor de uitdaging om vanuit hun passie voor materiaal en product op een creatieve en innovatieve manier hun bijdrage te leren leveren aan de economie. En daarmee komen de opleidingen tot Creatief Vakman in beeld. In opleidingen tot Creatief Vakman moet het wezen, het DNA van het beroep, en de beroepsomgeving centraal staan. Dat stelt aankomend beroepsbeoefenaren in staat te leren zich staande te houden in het spanningsveld tussen ambachtelijkheid, creativiteit en ondernemerschap. Opleidingen tot Creatief Vakman floreren daarom het beste in een context waarin de eigenheid van het vak tot zijn recht kan komen: op een unieke plek en met een eigen organisatie en bedrijfsvoering (verdienmodel).
| blad 4
Positioneer de opleidingen tot Creatief Vakman in de vakscholen
Creatieve vaklieden zijn meesters in een speciaal beroep met een geheel eigen DNA. De innovatie-impuls van het ‘over de muren kijken’ heeft vooral effect als dat gebeurt in de opleidingscontext van de vakscholen, waar docenten werken met hetzelfde DNA. Het is ook die context die zorgt dat het kwalificatiedossier voor zo’n beroep gemakkelijk vertaald kan worden tot een curriculum.
De kenmerken van het beroep van creatief vakman vragen om een opleidingscontext met het DNA van de vakscholen. Het DNA van de vakschool omvat de attitude die de aankomend creatief vakman moet verwerven: het besef van de creatieve context, de innovatieve gerichtheid op het product en minder op het proces (dat hoort bij de productierationalisatie van grootschaliger beroepen), het ondernemerschap dat er toe leidt dat de aankomende creatief vakman zich steeds bewust is van de fase van het proces waarin hij werkt en de consequenties daarvan voor daarop volgende fases. Door versterking van de onderlinge samenwerking tussen vakscholen kan de positie van de opleidingen tot Creatief Vakman worden versterkt. Binnen zo’n samenwerking kunnen innovatie en creativiteit ontstaan door de brede ontmoeting over materialen en technieken heen, binnen de intrinsieke liefde en gedrevenheid voor het specifieke materiaal en de ambachtelijkheid om dat te bewerken. Vakscholen, die de ambachtelijke verwerking in een creatieve en ondernemende context van veel verschillende materialen aanbieden, zijn in staat om die innovatie en creativiteit van elk vak afzonderlijk te organiseren. Dat vraagt enerzijds om ontmoeting van materialen en technieken binnen één opleiding en anderzijds om een beroepsmatige focus op één techniek, die door de vakman als docent wordt overgedragen. Dat impliceert dat de vakscholen de combinatie van het creatieve en vakmatige meer centraal moeten stellen. Door de confrontatie van verschillende materialen en verwerkingstechnieken geeft de opleiding een innovatieve en creatieve stimulans aan de producten van het creatieve ambacht. ROC’s richten zich ook op opleidingen tot Creatief Vakman omdat ‘creativiteit’ voor leerlingen aantrekkelijk is en instroom genereert. ROC’s benadrukken echter meer de innovaties in de productierationalisatie. Dat is minder relevant voor het kleinschalige beroep van Creatief Vakman. Het leidt tot een uitstroom naar andere beroepen dan die van het creatieve ambacht. Dat ROC’s met hun
| blad 5
diversiteit en schaalgrootte gemakkelijker in staat zijn dit soort opleidingen in te richten, is de vraag. Opleidingen binnen ROC’s zijn georganiseerd als divisies. Divisies zijn relatief autonoom en afgeperkt van andere divisies, waardoor synergie lastig te organiseren is. Bovendien zijn de middelen voor de opleidingen beperkt en is de schaal van de opleiding klein. Elke divisie (opleiding) wordt de maat gemeten van die van een gemiddelde opleiding. Daarin passen geen opleidingen als die van Creatief Vakman. Opleidingen tot Creatief Vakman binnen de vakscholen kunnen zich onderscheiden van de reguliere ge’avo-iseerde’ MBO-opleidingen doordat ze gericht zijn op een combinatie van hoogwaardige output en conceptueel-cognitieve vorming. Conceptueel-cognitieve vorming stelt de vorming van de professionele attitude en de conceptuele beleving van het vak op de eerste plaats. De theoretische onderbouwing volgt en passant en wordt vaak individueel geconstrueerd. Theoretisch-cognitieve vorming, zoals die meestal plaatsvindt binnen de reguliere beroepsopleidingen, stelt de theoretische modellen onder het beroep centraal en werkt van daaruit toe naar praktische toepassing. Veel hoogwaardige talenten met een minder sterke talig-theoretische inslag gaan verloren in theoretisch-cognitieve onderwijsmodellen. Hier ligt ook een uitdaging voor de vakscholen: het onder de aandacht brengen van het economische belang van de creatieve sector en wat dat vraagt van de positionering en vormgeving van die soort opleidingen.
Geef de opleidingen tot Creatief Vakman op een innovatieve manier vorm
Het beroep van Creatief Vakman is een niche beroep. Dat geldt ook voor de opleiding. Als de beoefenaars zeldzaam zijn, dan zullen de docenten dat zeker zijn. Opleidingen voor dit soort beroepen moeten op een innovatieve manier gebruik maken van de beperkte beschikbaarheid van dit soort vaklui, van de mogelijkheden van digitale leermiddelen en van andere vormen van onderwijsorganisatie om opleidingen te krijgen die kwalitatief goed, betaalbaar en uitvoerbaar zijn.
| blad 6
Of een opleiding tot Creatief Vakman begint bij het materiaal en van daaruit over de grenzen van het eigen ambacht heen kijkt (‘van smal naar breed’) of bij de creativiteit begint en van daaruit het vakmanschap ontwikkelt (‘van breed naar smal’), is niet relevant. Bij de opleidingen binnen de vakscholen is er weliswaar een verschil in het uitgangspunt bij de structurering van de opleidingen, maar de praktijk is dat in de concrete uitwerking en vormgeving van de opleidingen op verschillende niveaus (les, opdracht, module, kwartaal, leerjaar) feitelijk voortdurend gevarieerd wordt tussen een smalle en een brede benadering. In de praktijk van het onderwijs betekent dit dat er weliswaar twee verschillende vertrekpunten zijn, maar dat door de feitelijke vormgeving en uitvoering van het onderwijs deze verschillen niet leiden tot wezenlijk verschillende (soorten) beroepsbeoefenaren. Belangrijker is dat de opleidingen tot Creatief Vakman op een innovatieve en daarmee duurzame manier worden vormgegeven. Tot nu toe is er, vanuit de zorg om een goede en beheersbare implementatie, bij de vormgeving van de opleidingen gekozen voor een onderwijsmodel waarin de docent centraal staat: lineair, overwegend klassikaal, met een voor de specifieke Creatief Vakman eigen en niet gedeeld curriculum. Er wordt meer efficiency bereikt als alleen wordt ontwikkeld wat onderscheidend is van andere creatieve/vakmatige beroepen en als er gemeenschappelijke clusters zijn van wat wordt gedeeld met die andere beroepen. Dit is overigens een extra argument om opleidingen tot Creatief Vakman onder te brengen bij vakscholen, die over deze mogelijkheden tot synergie beschikken. Opleidingen tot Creatief Vakman kunnen aanmerkelijk goedkoper en flexibeler worden ingericht als meer gebruik wordt gemaakt van moderne ICT. Veel ambachtelijke instructie binnen de opleidingen is van het ‘voordoen-toepassen’principe. Dit voordoen kan voortreffelijk filmisch worden opgeslagen en via bijvoorbeeld QR-code technologie ‘just in time’ en ‘just in context’ beschikbaar worden gesteld. Veel kennis van ICT-pakketten en inslijproutines voor avo vakken (bijvoorbeeld grammatica, rekenen) vragen om inslijping die via zonder begeleiding kan worden geoefend. Inzet van ICT wordt echter pas bedrijfseconomisch efficiënt bij het loslaten van het klassikale onderwijsmodel, waarin de kosten van de aanwezigheid van een docent voor elke klas immers doorlopen. Opleidingen tot Creatief Vakman kunnen goedkoper en flexibeler worden gemaakt als meer gebruik wordt gemaakt van andere didactieken binnen een andere opleidingsorganisatie. De opleidingen bestaan op dit moment voor 2/3 deel uit een lineair curriculum met klassikaal onderwijs en voor 1/3 deel uit
| blad 7
vrij werken aan projecten in een praktijkondersteunende ruimte. Door het werken aan praktijkopdrachten sturend te maken (2/3 deel) en de theorie zoveel mogelijk ondersteunend binnen de praktijkruimte (1/3 deel), ontstaan er ‘ateliers’ waarin studenten in een hoge mate van flexibiliteit werken en waar de theorie precies wordt toegediend op het moment dat het nodig is en binnen een relevante context. De leerstof kan dan in veel kortere tijd worden overgedragen en beklijfd aanzienlijk beter. In de vrije projectruimte is bovendien lang niet altijd hoogwaardige docentondersteuning nodig, zeker niet als veel instructie via ICT beschikbaar is.
Ten slotte: zoek de samenwerking
Vakscholen hebben een unieke positie in het veld voor creatieve en aan creativiteit gerelateerde beroepen. Vanuit die positie kan aan grote variëteit van beroepsopleidingen worden verzorgd. Creatieve beroepen vragen om breedte, om ruimte om over muren te kijken, om inspiratie van soortgenoten uit andere werkvelden. De attitude ook die hoort bij dit beroepenveld. Die context is gemeenschappelijk voor alle vakscholen. Vakscholen kunnen zich krachtiger positioneren vanuit die samenhang dan vanuit een streven zich onderscheidend naar elkaar te positioneren.
Duurzame organisatie en uitvoering van kleinschalige opleidingen tot Creatief Vakman vraagt veel van de vakscholen die deze opleidingen verzorgen. De eigenheid van het creatieve vakmanschap met de daarbij behorende vaardigheden en kennis van materialen, kenmerkt iedere opleiding. Bij het – door middel van het inrichten van een opleiding – funderen van een vaak al eeuwenoud ambacht, hebben de vakscholen zich logischerwijs gericht op de profilering van de opleidingen vanuit de eigenheid van het vakgebied. In combinatie daarmee hebben de scholen bovendien gekozen voor een didactische profilering. Als gevolg van die profilering zijn de verschillen tussen opleidingen scherp neergezet, niet alleen voor wat betreft vakinhoud, maar ook voor wat betreft de didactische aanpak.
| blad 8
Om de duurzame organisatie en uitvoering van kleinschalige opleidingen tot Creatief Vakman in de toekomst op een bedrijfseconomisch verantwoorde wijze te kunnen voortzetten is het, met behoud van de inhoudelijke en didactische eigenheid van iedere opleiding, noodzakelijk om nu vooral op zoek te gaan naar de overeenkomsten tussen de vakgebieden en de opleidingen en samenwerking te organiseren waar zinvol en mogelijk, onder ander op de volgende terreinen: • Ontwikkeling en uitvoering van onderwijsprogramma’s • Inzet en professionalisering van personeel • Ondersteunende processen: leermiddelen, ICT, huisvesting • Externe lobby • Combinatie van onvoldoende renderende opleidingen • Uitbreiding van opleidingenassortiment Succes in deze noodzakelijke samenwerking vraagt, gelet op het gure tij waarin het onderwijs in het algemeen en het MBO in het bijzonder zich momenteel en in de komende tijd bevindt, om institutionele stevigheid. Het construct van een consortium, waarin de betrokken organisaties vanuit een bestuurlijk gefuseerd model worden aangestuurd maar in de operatie een substantiële mate van eigenstandigheid behouden, lijkt daarbij perspectiefrijk. Die vorm en inhoud van die eigenstandigheid moet worden gedefinieerd nadat vanuit formulering van de gezamenlijke positie en het totaalportfolio van de opleidingen, het daarbij meest passende organisatieconcept is geïdentificeerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een model waarbij vanuit enkele regionale opleidingscentra voor creatief vakmanschap, een samenhangend en nadrukkelijk met het regionale bedrijfsleven afgestemd portfolio wordt aangeboden; waarbinnen specifieke opleidingen creatief vakman met een hoge mate van autonomie het feitelijke onderwijs aanbieden.
| blad 9
1 Aanbevelingen en conclusies Opleidingen tot Creatief Vakman vormen de toekomst voor het beroep van de creatieve vakman, omdat zij als motor kunnen dienen voor innovaties. Waar in het gangbare meester- gezel-model de overdracht van materialenkennis, ambachtelijkheid, creativiteit en ondernemerschap plaatsvindt binnen de kaders van het taande beroep, vindt dit binnen de opleidingen plaats binnen de brede kaders van het creatief ambachtelijke, zoals die bij de opleidingen tot vele beroepscontexten geboden worden. Deze inbedding in een rijke ambachtelijk-creatieve context vormt de impuls voor innovatieve ontwikkelingen in het creatieve vakmanschap, die het vak Creatief Vakman toekomstbestendig en duurzaam maken. Vanuit een gezamenlijk gedragen visie op het beroep van Creatief Vakman, de organisatie en de uitvoering en inrichting van het onderwijs zijn vakscholen in afstemming met verwante opleidingen binnen ROC’s, in onderlinge samenwerking en met behoud van hun eigen karakter in staat om een innovatieve impuls aan het creatief vakmanschap te geven. Kleinschalige opleidingen tot Creatief Vakman kunnen duurzaam worden georganiseerd en uitgevoerd door: • De visie op het creatief vakmanschap nader aan te scherpen tot een samenhangende en door de opleidingen en het werkveld gezamenlijk gedragen visie waarin een afgewogen combinatie wordt gemaakt van (zie bovenstaande figuur): - de traditionele materialenkennis; - de ambachtelijke vaardigheden om die materialen te bewerken; - de creativiteit om materialen te bewerken en te combineren tot betere en nieuwe producten; - het ondernemerschap om deze producten te vermarkten. • De organisatie van het onderwijs verder te flexibiliseren door middel van: - het vormgeven van een gezamenlijke opleidingscatalogus; - waarin gedifferentieerd wordt tussen generieke, specifieke en projectgebonden vakken. • De uitvoering van de opleidingen systematisch te evalueren door middel van: - het betrekken van de student bij het evalueren van inrichtingskeuzes; - een tussen de vakscholen onderling afgestemd systeem voor interne kwaliteitszorg; - het opzetten van een intercollegiaal (tussen de vakscholen in) visitatie- en auditsysteem;
| blad 10
• De bedrijfseconomische continuïteit te waarborgen door middel van: - het optimaliseren van maatwerk (just-in-time en just-in-place) in het onderwijsaanbod; - het gezamenlijk opzetten en inrichten van een infrastructuur voor afstandsleren met behulp van IT.
2
Vraagstelling
Deze aanbevelingen en conclusies komen voort uit de vraag: ‘Op welke manier kleinschalige opleidingen tot Creatief Vakman duurzaam kunnen worden georganiseerd en uitgevoerd?’ Deze vraagstelling vormde het vertrekpunt voor een onderzoek in opdracht van de stuurgroep Voorrang voor creatief vakmanschap waarin opleidingen tot Creatief Vakman van SintLucas in Boxtel, Vakschool Schoonhoven en het Hout- en Meubileringscollege Amsterdam centraal staan. De centrale vraagstelling in het onderzoek is gestructureerd door middel van vier deelvragen: 1 Welke beelden bestaan er bij de opleidingen en in het bedrijfsleven rond het begrip Creatief Vakman? 2 Wat is een duurzame organisatievorm voor betrokken opleidingen? 3 Onder welke condities kan een duurzame uitvoering van het onderwijs plaatsvinden? 4 Hoe kan, gegeven de kleinschaligheid, de bedrijfseconomische continuïteit van de opleidingen worden geborgd?
3
Onderzoeksaanpak
Vanuit de centrale vraagstelling en de daarbij behorende vier deelvragen zijn in het onderzoek de volgende stappen gezet: 1 interviews met relevante gesprekspartners; 2 werkconferentie; 3 rapportage.
| blad 11
Interviews zijn gehouden met relevante gesprekspartners in het veld van creatief vakmanschap (eerste fase gegevensverzameling). Gesprekspartners waren management, docenten en deelnemers van de betrokken vakscholen, vertegenwoordigers van verwante ROC-opleidingen, vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en een aantal externe deskundigen. Tijdens een werkconferentie, waarbij gebruik is gemaakt van de versnellingskamerfaciliteit Meeting Works, zijn beelden en bevindingen uit de interviews getoetst, gecompleteerd en genuanceerd (tweede fase gegevensverzameling). De werkconferentie had als doel om kwalitatieve gegevens te verzamelen, in aanvulling op de gegevens die tijdens de interviews zijn verzameld. Daarbij zijn voor het onderzoek de (verschillen in) standpunten van deelnemers niet zozeer van belang, als wel de kwalitatieve argumenten voor die standpunten. Aan de werkconferentie heeft een doorsnede van de geïnterviewden uit de eerste fase van de gegevensverzameling deelgenomen. Aan de deelnemers is een aantal vraagstukken voorgelegd met als doel een verdiepingsslag aan te brengen in de kwalitatieve argumenten die als onderbouwing op de antwoorden op de onderzoeksvragen kunnen worden gegeven. Daarbij ging het dus niet om de standpuntbepaling als zodanig, maar om de (nuance in de) argumentatie voor dat standpunt.
H o e d e n m a ke r Be rr y Ru tj es
s.com www.berryrutje
4
Opzet van de publicatie
De vier deelvragen in het onderzoek vormen de leidraad voor de inrichting van deze publicatie. Achtereenvolgens komen aan de orde: • Het beeld van Creatief Vakman. • De duurzame organisatie van de opleidingen. • De duurzame uitvoering van de opleidingen. • De borging van de bedrijfseconomische continuïteit. Bij ieder van deze vier thema’s wordt het analysekader geschetst van waaruit de onderzoeksvraag is benaderd. Vervolgens wordt per thema een beknopte analyse van de bevindingen uit het onderzoek gegeven. In een nadere beschouwing worden de belangrijkste invalshoeken per thema nader beschreven. Een overzicht van de bevindingen per onderzoeksvraag is opgenomen in bijlage 1. Nadere informatie over de onderliggende onderzoeksaanpak wordt gegeven in bijlage 2. De context van het onderzoek wordt geschetst in bijlage 3.
| blad 12
5
Het beeld van Creatief Vakman
5.1 Analysekader Door middel van het toetsen van de mate van creativiteit en ambachtelijkheid van het creatieve vakmanschap is onderzocht in welke mate de beelden van opleidingen en bedrijfsleven met elkaar overeenstemmen. Ook is bij het bedrijfsleven nagegaan of Creatief Vakman als beroep gezien kan worden. Bij het in kaart brengen van de beelden van Creatief Vakman is aandacht besteed aan de volgende aspecten. • Het beroep Creatief Vakman in vergelijking tot andere (‘gewone’) beroepen. • De mate van creativiteit en ambachtelijkheid van het beroep Creatief Vakman. • De dynamiek in het beroep Creatief Vakman. 5.2 Beknopte analyse Het beroep van Creatief Vakman kenmerkt zich door een combinatie van materiaal(gebruik en -kennis), ambachtelijkheid, creativiteit en ondernemerschap. Juist die combinatie onderscheidt het beroep van andere (‘gewone’) beroepen. Binnen de combinatie worden verschillende accenten gelegd. Docenten van de opleidingen en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven lijken het accent meer te leggen op materiaal en ambacht. Deelnemers gaan meer voor de creativiteit. En opleidingen staan juist voor de combinatie van de vier aspecten. In het beroep van Creatief Vakman is ambachtelijkheid en het op ambachtelijke wijze (leren) omgaan met materiaal voorwaardelijk voor (de ontwikkeling van) creativiteit en het op ondernemende wijze benutten van die ambachtelijkheid en creativiteit. Ambachtelijkheid en creativiteit zijn voor een Creatief Vakman onlosmakelijk met elkaar verbonden; er moet een zekere balans tussen beide zijn om als Creatief Vakman ondernemend te kunnen zijn. De kennisbasis voor het creatieve vakmanschap ligt in het beroepenveld en het bedrijfsleven. Innovatieve technologische ontwikkelingen op het gebied van materialen en technieken vinden in het algemeen binnen beroepenveld en bedrijfsleven plaats. Innovatieve ontwikkelingen op het gebied van creativiteit en ondernemerschap krijgen in het algemeen vanuit de opleidingen een impuls. Het versterken van de combinatie van innovatieve technologische ontwikkelingen op het gebied van materialen en technieken in het bedrijfsleven met innovatieve ontwikkelingen op het gebied van creativiteit en ondernemerschap vanuit de opleidingen biedt kansen om met behoud van ambachtelijkheid innovatieve ontwikkelingen te borgen.
| blad 13
5.3 Nadere beschouwing Het beeld van Creatief Vakman heeft twee kanten. • De creatieve vakman als meester, die veel beheerst: absoluut vakmanschap, een ondernemer op zijn eigen vakmanschap, een ondernemer die zich onderscheidt in zijn creatief vermogen. Vakmanschap (op ambachtelijke wijze kunnen omgaan met materialen), creativiteit en ondernemerschap staan in gelijke relatie en zijn vaak ook niet te scheiden. • De meester die zijn vakmanschap overdraagt op zijn gezel. Een gezel die een diep en grondig proces moet doormaken om het meesterschap te bereiken. Dat geeft het vak ook een dynamiek die zich vooral richt op het goede overbrengen en leren doorgronden en niet zozeer een dynamiek die gericht is op vernieuwing. Het beroep Creatief Vakman vraagt in de 21e eeuw om een eigen opleiding. Er zijn immers marktniches voor het beroep en de kwaliteit van het beroep moet gehandhaafd blijven. Alleen verhoudt modern ondernemerschap zich maar moeilijk tot een meester-gezel-opleidingsrelatie. De opleidingen hebben de uitdaging aangenomen, waarbij iets opmerkelijks gebeurt: de beroepsopleidingen geven een innovatie-impuls aan het beroep. Waar normaliter opleidingen de grootste moeite hebben om de innovatiesnelheid in het beroep bij te houden, geeft hier juist de opleiding de innovatie-impuls. Die innovatie-impuls ontstaat op het creatieve vlak. Studenten studeren op eeuwenoude technieken, maar zien over de muur van hun eigen opleiding dat de technieken ook op andere materialen toepasbaar zijn of dat andere technieken tot verfrissende nieuwe producten kunnen leiden. Technologische innovaties worden in het veld niet zozeer als vernieuwing maar meer als vereenvoudiging van het productieproces gezien. Technologische innovaties geven niet zozeer een impuls aan het beroep, maar eerder aan de kostprijs. (“De laatste innovatie in ons beroep was de uitvinding van de vlakschaaf door de Egyptenaren; daarna zijn bestaande technieken alleen maar makkelijker geworden.”) Bovendien speelt daarbij een rol dat het hier gaat om beroepen die per definitie gericht zijn op kleine aantallen en waar innovatieve productietechnologie niet gauw tot efficiency leidt. Innovaties kunnen dus ontstaan in opleidingen met een creatieve DNA, bij opleidingen die de vakman in spé inspireren tot het over de grenzen kijken. Innovaties kunnen ontstaan wanneer creatieve deskundigen uit andere vakgebieden dan waarop de opleiding zich richt, zich inwerken in het curriculum en bij de overdracht de leerling confronteren met andere visies en benaderingen. Docenten in
| blad 14
de bestaande creatieve opleidingen zijn bekend met het opleiden voor beroepen waar innovatie en creativiteit hand in hand gaan, waar de student in het beroep van vakman het gehele proces (van intake en acquisitie tot oplevering en verkoop) moet beheersen. Ze beschikken over de creatieve generalisten die gemakkelijk ingezet kunnen worden bij de ontwikkeling van een nieuwe beroepsopleiding.
6
De duurzame organisatie van de opleidingen
6.1 Analysekader In de praktijk bestaan verschillende ideaaltypische organisatievormen: veel voorkomende, effectieve en duurzame organisatievormen die passen bij specifieke contexten. Voor de betrokken opleidingen tot Creatief Vakman is de vraag hoe de context eruitziet waarin zij opereren (kenmerken van de interne en externe omgeving, aard van de werkzaamheden te verrichten door de opleidingen en aard van de beroepen waarvoor wordt opgeleid), welke ideaaltypische organisatievorm hierbij past en wat dit, op hoofdlijnen, betekent voor de organisatiestructuur en -cultuur (met andere woorden zowel de ‘harde’ als de ‘zachte’ kant van de organisatie van de opleidingen). Om een antwoord te vinden op deze vragen is in dit onderzoek als analysekader gebruik gemaakt van het model van Mintzberg voor het ontwerpen van effectieve en duurzame organisaties . In dit model zijn structuur en cultuur van een organisatie afhankelijk van de context waarin de organisatie opereert. In die context zijn twee variabelen van belang: de aard van de omgeving en de aard van de werkzaamheden van de organisatie. In de analyse met behulp van het model van Mintzberg gaat het om twee hoofdvragen. 1 Hoe valt overwegend de context van deze organisaties te kenschetsen, in termen van simpel/complex respectievelijk stabiel/dynamisch? 2 Wat betekent dat voor de organisatievorm, in termen van type organisatie respectievelijk specifieke variabelen (weinig of veel specialisatie/differentiatie in functies, coördinatiemechanismen et cetera)? Wat betreft de structuur is in het bijzonder de vraag aan de orde geweest welke van de twee momenteel toegepaste opleidingsconcepten (‘van smal naar breed’ en ‘van breed naar smal’), gelet op de context van de opleidingen, het meest passend is.
| blad 15
Bij het in kaart brengen van de duurzame organisatie van de opleidingen tot Creatief Vakman is aandacht besteed aan: • de context waarbinnen de opleidingen het meest tot hun recht komen; • de structuur van de opleiding; • de ontwikkeling van het curriculum; • de aansturing van de opleiding. 6.2 Beknopte analyse De context waarbinnen de opleidingen tot Creatief Vakman het meest tot hun recht komen, zijn de vakscholen vanwege de kleinschaligheid en ambachtelijkheid van waaruit naar het beroep Creatief Vakman wordt gekeken binnen de vakscholen. Creatieve opleidingen binnen de vakscholen bieden een grote cognitieve uitdaging aan instromende leerlingen. Bij gebrek aan opleidingen tot Creatief Vakman op HBO-niveau, ontstaat bij vakscholen de tendens om het niveau van het curriculum omhoog te brengen. Dit niveau laat in het creatieve domein een gat vallen op gebieden waar creativiteit van een lagere excellentie zeer wenselijk zou zijn. ROC’s zouden hier aanvullend in kunnen zijn in plaats van concurrerend, zoals nu het geval is. Kijkend met de bril van structuur en cultuur van organisaties (Mintzberg) zijn de opleidingen tot Creatief Vakman te typeren als professionele organisaties. De vakbekwaamheid en de kennis van de uitvoerende professionals zijn bepalend voor het functioneren van de opleiding. Deze typering hangt echter ook af van het ingenomen standpunt. Kijkend vanuit ieder van de opleidingen afzonderlijk, die ieder op zichzelf in relatie staan tot hun eigen beroepveld, is inderdaad sprake van professionele organisaties. Kijkend vanuit het complex aan opleidingen op het gebied van Creatief Vakman, in combinatie met daarmee verbonden kenniscentra en de diversiteit in het beroepenveld, komt meer de noodzaak van een innovatieve organisatieconfiguratie naar boven. In een innovatieve organisatievorm kunnen grenzen tussen specialisaties doorbroken worden door vraagstukken niet toe te wijzen aan individuele deskundigen, maar aan multidisciplinaire teams. Het inrichten van een zogenaamde bestuurlijke adhocratie vanuit de bestuurlijke samenwerking binnen de stuurgroep Voorrang voor creatief vakmanschap, waarin ruimte geboden wordt aan gemengde teams uit de betrokken opleidingen en de betrokken werkvelden om tot nadere onderlinge afstemming te komen, biedt kansen om tot duurzame versterking van de opleidingen te komen. Wat betreft de vraag welke van twee opleidingsconcepten (‘van smal naar breed’ en ‘van breed naar smal’) het meest passend is voor een opleiding tot Creatief
| blad 16
Vakman heeft het onderzoek uitgewezen dat er bij de opleidingen binnen de vakscholen weliswaar een verschil is in het uitgangspunt bij de structurering van de opleidingen, maar dat de praktijk is dat in de concrete uitwerking en vormgeving van de opleidingen er op verschillende niveaus (les, opdracht, module, kwartaal, leerjaar) feitelijk voortdurend gevarieerd wordt tussen een smalle en een brede benadering. In de praktijk van het onderwijs betekent dit dat er weliswaar twee verschillende vertrekpunten zijn, maar dat door de feitelijke vormgeving en uitvoering van het onderwijs deze verschillen niet leiden tot wezenlijk verschillende (soorten) beroepsbeoefenaren. De vraag welke van de twee opleidingsconcepten het meest passend is, is daarmee niet (meer) opportuun. De ontwikkeling van de curricula Creatief Vakman is in volle gang. Vanaf de start van de opleidingen is de ontwikkeling met enthousiasme ter hand genomen door vakbekwame teams van docenten, in afstemming met het werkveld waarvoor wordt opgeleid en onder (bege)leiding van gedreven onderwijsontwikkelaars. Zoals bij alle nieuwe beroepsopleidingen, is ook hier met enige regelmaat sprake van een zoektocht: wat is er nodig om het kwalificatiedossier op een zo aantrekkelijk mogelijke en doelgerichte manier te vertalen naar het curriculum? Met het uitontwikkelen van de curricula in de nabije toekomst, ontstaat de situatie waarin het mogelijk wordt de samenhang in de curricula structureel te evalueren en op grond van die evaluaties de curricula nog beter te maken. Dat biedt ook de kans om de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende curricula voor Creatief Vakman nog scherper in kaart te brengen en daar waar mogelijk inhoudelijk en didactisch op elkaar af te stemmen. In samenhang met het optimaliseren van de curricula in de komende tijd, mag in de aansturing van de opleiding nog meer aandacht komen voor de verdere professionalisering van de docenten. Daarbij gaat het in het bijzonder om professionalisering op het gebied van didactiek, onderwijsontwikkeling en het gebruik van nieuwe media daarbij. 6.3 Nadere beschouwing Binnen welke context komen opleidingen tot Creatief Vakman het beste tot hun recht? Binnen een ROC met zijn schaalgrootte en beschikbaarheid van een groot arsenaal aan deskundigheden en ondersteunende hulpmiddelen? Of binnen de vakscholen in Boxtel, Schoonhoven en Amsterdam met een creatieve achtergrond, maar relatief klein en misschien onvoldoende van omvang om suboptimale opleidingen te herbergen?
| blad 17
Binnen het dossier Creatief Vakman tekent zich bij ROC’s de volgende ontwikkeling af. Vanwege de behoefte van het beroep om tot een beroepsopleiding te komen, zijn een kwalificatiedossier en crebonummer ontwikkeld. Dit biedt ROC’s een mooie kans om het aanbod te diversifiëren en de gewilde creatieve opleidingen ook in het assortiment te hebben. Dat leidt vervolgens tot een opleiding die afgestemd wordt op de arbeidsmarkt in de omgeving en daarmee vaak tot beroepen die de initiatiefnemers van de opleidingen aanvankelijk niet voor ogen stonden. De markt voor dit soort beroepen is vaak te klein in relatie tot het aantal (versnipperde) opleidingen. Dit leidt tot verschuiving van het opleidingsperspectief en uiteindelijk beweegt het opleidingsveld zich vanwege rationalisatie-overwegingen weg van het beroep dat om de opleiding had gevraagd. Mede daarom vormen de vakscholen de context waarbinnen de opleidingen tot Creatief Vakman het meest tot hun recht kunnen komen, maar vooral ook vanwege de kleinschaligheid en ambachtelijkheid van waaruit naar het beroep Creatief Vakman wordt gekeken. De kleinschaligheid van de opleidingen vraagt echter wel om verdere samenwerking om de opleidingen op termijn ook levensvatbaar te houden. Daarmee staan de ROC’s zeker niet buiten spel in het dossier Creatief Vakman. Daarvoor zijn twee argumenten. • “Ons beroep kent geen HBO-opleiding. Daarom neigen de creatieve opleidingen binnen de vakscholen naar een hoger niveau.” Deze quote van een beroepsbeoefenaar (die overigens pleitte voor een HBO-variant van de creatieve opleidingen, vanwege de conceptuele en autonoom creatieve aspecten) geeft aan welke positie de drie creatieve opleidingen innemen. Het zijn vaak Bol-4 opleidingen van een excellente kwaliteit. Dit niveau laat in het creatieve domein een gat vallen op gebieden waar creativiteit van een lagere excellentie zeer wenselijk zou zijn. ROC’s kunnen hierin aanvullend zijn ten opzichte van de vakscholen, in plaats van concurrerend met de vakscholen zoals nu het geval is. • “Ik heb een Bol-2-leerling in de opleiding gekregen die nu net uitgestroomd is naar het HBO.” We zien dat creatieve opleidingen geweldige cognitieve uitdagingen bieden aan leerlingen buiten het talige maar in het hart van het conceptuele domein. Dit soort opleidingen zijn een uitstekend alternatief voor conceptueel slimme kinderen die ten onder gaan in de huidige “avo-isering” (quote van een externe deskundige) van het reguliere onderwijs. Aandacht voor dit soort concepten in het reguliere ROC zou zeer wenselijk zijn, maar dan als opleidingsconcept en niet om kleine nichemarkten te overbevissen.
| blad 18
Een professionele organisatieconfiguratie heeft als kenmerk een zekere mate van decentralisatie en bureaucratie. Professionele organisaties zijn doorgaans democratisch en motiverend, tenminste voor de mensen in de uitvoerende kern, de professionals. In de professionele organisatie is de uitvoerende kern het belangrijkste onderdeel en is het belangrijkste coördinatiemechanisme het standaardiseren van bekwaamheden en kennis. Binnen de professionele organisatieconfiguratie gedijen de specifieke opleidingen tot Creatief Vakman met hun specifieke beroep(enveld) waarvoor ze opleiden. Daar waar de opleidingen tot Creatief Vakman meer generiek beschouwd kunnen worden, ook in combinatie met daarmee verbonden kenniscentra en de diversiteit in het beroepenveld, is een meer innovatieve organisatieconfiguratie, ook wel adhocratie genoemd, wenselijk. Een innovatieve organisatie draait om teams die in wisselende verbanden samenwerken om op de ontwikkelingen in hun omgeving in te spelen. Een innovatieve organisatie leent zich goed voor het snel inspelen op veranderingen in de omgeving en op specifieke vragen uit die omgeving. In de innovatieve organisatie vormen de ondersteunende staf en de uitvoerende kern de belangrijkste onderdelen en is het belangrijkste coördinatiemechanisme de onderlinge afstemming. Het inrichten van een innovatieve organisatie, waarin medewerkers van de vakscholen en de kenniscentra, beroepsbeoefenaren en eventuele externe deskundigen gezamenlijk de overeenkomsten tussen de creatieve vakopleidingen in kaart brengen en vertalen naar een voor iedere vakschool bruikbare onderwijscatalogus, biedt mogelijkheden tot flexibilisering van het onderwijs en verhoging van de efficiency. Het binnen dat kader organiseren van een intercollegiaal (tussen de opleidingen) visitatie- en auditsysteem kan een kwaliteitsimpuls bieden voor alle opleidingen. Welke van de twee momenteel bij de vakscholen toegepaste opleidingsconcepten (‘van smal naar breed’ en ‘van breed naar smal’) is, gelet op de context van de opleidingen, het meest passend? Op basis van de afgenomen interviews kan worden vastgesteld dat dit onderscheid ondertussen door de praktijk, de feitelijke ontwikkelingen binnen de opleidingen, is ingehaald. Door veruit de meeste deskundigen wordt benadrukt dat een opleiding tot Creatief Vakman het specifieke beroep centraal stelt. En daarmee de liefde voor de materialen uit dit beroep en het grondige inslijpen van de technieken van het beroep. Het vakmanschap is de basis die creativiteit ruimte biedt, ondernemerschap is de context waarin dat gebeurt. In wezen is dit de grondhouding van alle docenten binnen de opleidingen. Maar wat er binnen de opleidingen ook gebeurt, is dat de creatieve of vakdocenten uit aanpalende beroepen of het rondkijken in opleidingen voor andere beroepen een impuls geeft aan innovaties, die juist door het beroepenveld worden gewenst. In de opleidingen die als uitgangspunt hebben
| blad 19
gekozen voor een benadering ‘van breed naar smal’, wordt dit expliciet georganiseerd, met docenten die de beroepsfocus en de beroepsliefde in hun genen hebben. In de opleidingen die als uitgangspunt hebben gekozen voor een benadering ‘van smal naar breed’, blijkt dat docenten al vanuit de beroepscontext breder (vakoverstijgender) beginnen, maar ook graag over de muur van de eigen opleiding heen kijken. Omdat in de opleidingen de blik van de (aankomend) beroepsbeoefenaren al wordt verbreed, biedt dit kansen voor innovaties in het beroep. De mate waarin hier binnen de opleidingen expliciet op wordt gestuurd, lijkt te verschillen. Bij de opleidingen die als uitgangspunt hebben gekozen voor een benadering ‘van smal naar breed’, lijkt het over de grenzen van het eigen vakgebied heen kijken meer of minder toevallig te ontstaan, vanwege dat wat er nog meer te zien is in de opleiding en vanwege het feit dat veel docenten geen specifieke beroepsachtergrond maar een generieke creatieve achtergrond hebben (bijvoorbeeld kunstgeschiedenis of styling). Bij de opleidingen die als uitgangspunt hebben gekozen voor een benadering ‘van breed naar smal’, lijkt het kijken over de grenzen van het eigen beroep heen systematischer te gebeuren. In ieder geval kan hierop explicieter worden gestuurd binnen alle opleidingen. Beroepsfocus en creatieve verbreding zijn in alle opleidingen tot Creatief Vakman van de drie vakscholen aan de orde, maar vanuit een andere organisatie. De opleidingen zijn onderling ook maar deels te vergelijken, juist omdat de beroepen niet vergelijkbaar zijn. In het algemeen zijn er twee constituerende opleidingsorganisatieprincipes. • Vakspecifiek onderwijs en algemeen vormend onderwijs wordt vaak klassikaal gegeven, vaak door docenten met een creatief/vakmatige achtergrond die niet direct aan het beroep zelf is gelieerd. Studenten ervaren hier soms een wat gekunsteld toepraten van generieke tools en kennis naar het specifieke beroep waarvoor ze hebben gekozen. Hier is het curriculum ook steeds lineair en klassikaal. • Beroepsvorming in een projectruimte waar er aan meer open en direct voor het beroep relevante projecten wordt gewerkt. Studenten ervaren dit als zeer relevant en hebben hier de vrijheid om invulling aan hun opleiding te geven die soms/vaak het beroep in enge zin of het kwalificatiedossier overstijgt. Hier vindt meestal ook de begeleiding door de beroepsspecifieke vakdocent plaats. In het algemeen zijn de leertrajecten behoorlijk lineair en is er nauwelijks ruimte voor persoonlijke variatie in leerwegen. Wel bieden de projecten volop mogelijkheden aan individuele leerlingen om hun eigen keuzes te maken. Leerlingen
| blad 20
geven in het algemeen ook niet aan de opleiding als lineair te ervaren juist vanwege de ruimte die er is in de projectaanpak. Binnen de opleidingen is een driedeling aan te brengen in het onderwijsaanbod. • Generieke curriculumonderdelen op het gebied van algemene vorming, creativiteit en beroep. • Vakspecifieke curriculumonderdelen op het gebied van creativiteit en beroep. • Vrije projectruimte. Deze driedeling kan het vertrekpunt zijn voor de opzet en inrichting van een gezamenlijke opleidingscatalogus. Voor een duurzame organisatie van de opleidingen tot Creatief Vakman is het van belang om de creatieve diversiteit te gebruiken, niet tussen de opleidingen te verkokeren maar gezamenlijk in de vorm van een opleidingscatalogus de infrastructuur te scheppen waarmee elk nieuw beroep voor Creatief Vakman direct vorm kan krijgen. De vakscholen kunnen gezamenlijk de macht in de markt MBO+ vormen en tegelijkertijd ruimte laten voor regionale diversiteit voor MBO of MBO-. In wezen zijn de vakscholen als enige echt toegerust om snel, adequaat en efficiënt voor een groot scala aan beroepen voor creatief vakmanschap een curriculum te bouwen dat dienend is aan het beroep en de innovatie van het beroep.
G la sb landzwiejkr Ma rin ke Za
anzandwijk.nl www.marinkev
ROC’s hebben de mogelijkheid om het kwalificatiedossier te gebruiken om een aantrekkelijke aanvulling op het bestaande aanbod te bieden, deels door het facet ‘creativiteit’, deels door de inrichtingsmogelijkheden, die meer kansen bieden aan getalenteerde maar niet talig georiënteerde bol-2-/bol-3-studenten. De uitstroom naar het beroep wordt daarbij vooral bepaald door de regionale arbeidsmarkt.
7
De duurzame uitvoering van de opleidingen
7.1 Analysekader In 2007 heeft Berenschot in opdracht van OCW een onderzoek verricht naar de kritische succesfactoren bij de invoering van de nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur . In vervolg daarop zijn in 2008, 2009 en 2010 in opdracht van OCW op basis van invoeringsplannen van de scholen, gesprekken gevoerd met de Colleges van Bestuur van alle bekostigde MBO-instellingen over de voortgang . Deze gesprekken hebben samen met genoemd Berenschot-onderzoek een consistent beeld verschaft van de kritische succesfactoren voor een succesvolle en duurzame uitvoeringspraktijk van competentiegericht
| blad 21
beroepsonderwijs. Deze kritische succesfactoren hebben betrekking op de inhoud en organisatie van het onderwijs, de bedrijfsvoering van de school en de professionalisering van management en docenten(teams), te weten: • adequate aansluiting bij het kwalificatiedossier; • balans in werkvormen (klassikaal versus geïndividualiseerd onderwijs); • gerichte toepassing van ICT; • basiskwaliteit (programmering, roostering, communicatie) op orde; • adequate professionalisering van management en docenten(teams), met wat betreft middenmanagement focus op bedrijfsvoering en basiskwaliteit en wat betreft docenten(teams) focus op toetsing/examinering, taal/rekenen en teamsamenwerking. Voor de beantwoording van de vraag naar duurzame uitvoering van de opleidingen is nagegaan in hoeverre en op welke wijze genoemde kritische succesfactoren binnen de opleidingen Creatief Vakman zijn ingevuld. Wat betreft de inhoud en organisatie van het onderwijs is binnen het onderzoek in het bijzonder ook de vraag aan de orde geweest in hoeverre het kwalificatiedossier Creatief Vakman een duurzame uitvoeringspraktijk (i.c. duurzame inhoud en organisatie van het onderwijs) bevordert dan wel belemmert. Daarin zijn de uitkomsten van het tot nu toe verrichte onderzoek (dat zich in belangrijke mate op die vraag richtte) meegenomen. Verder is nagegaan in hoeverre binnen de betrokken opleidingen en momenteel toegepaste opleidingsconcepten een innovatieve houding en het ‘over de schutting kijken’ bij leerlingen wordt gestimuleerd en in hoeverre docenten erop toegerust zijn een dergelijke houding te bevorderen en bij te brengen. Bij het in beeld brengen van de duurzame uitvoering van de opleidingen tot Creatief Vakman is aandacht besteed aan: • de basiskwaliteit van het onderwijs: - bekendheid met doelstellingen achter de opleiding; - leverbetrouwbaarheid en planning - communicatie; • de onderwijskundige kwaliteit van de opleiding; • de planning van de ontwikkeling van de opleiding: - realiseerbaarheid; • de mate waarin over de grenzen van het eigen vak/beroep/opleiding wordt gekeken.
| blad 22
7.2 Beknopte analyse Basiskwaliteit De beleving van de basiskwaliteit is in het algemeen op orde. Deelnemers zijn tevreden over de uitvoering en hebben begrip voor de pioniersfase waarin de opleidingen zich bevinden. Er zijn geen rooster- of ruimteproblemen, studenten zijn in het algemeen tevreden, docenten ook. Met dien verstande dat de laatstgenoemden klagen over de werkdruk die samenhangt met het pionieren. Over het algemeen zijn de studenten matig tot niet bekend met de doelstellingen achter de opleiding. Dat ligt niet per definitie aan een gebrekkige communicatie vanuit de opleiding, maar zeker ook aan de korte termijn focus en interesse van de studenten zelf. Bij de Vakschool Schoonhoven is de ‘leverbetrouwbaarheid’ van het vak ‘glasblazen’ een aandachtspunt. De studie start het komende jaar, maar docenten en studenten maken zich zorgen of de faciliteiten wel beschikbaar zullen zijn. Ook zijn er kritische kanttekeningen over de communicatie, niet reageren op klachten, het niet doorgaan van een snuffelstage, enzovoort. Zowel Vakschool Schoonhoven als HMC Amsterdam kiezen voor een tamelijk nauwgezette vertaling van het kwalificatiedossier naar de opleiding. SintLucas Boxtel gebruikt het kwalificatiedossier meer kaderstellend en geeft meer vrijheid aan de invulling van het programma. Beide benaderingen worden door de studenten gewaardeerd. De benadering van SintLucas Boxtel wordt goed gecommuniceerd naar de studenten en docenten. We kunnen stellen dat een mogelijke tekortkoming in de kritische succesfactoren (vertaling van het kwalificatiedossier) hier wordt gecompenseerd door middel van communicatie en het betrekken van alle betrokkenen bij veranderde doelstellingen. Onderwijskundige kwaliteit Ook over de onderwijskundige kwaliteit is in het algemeen sprake van tevredenheid, maar wel met een aantal nuances. HMC Amsterdam en Vakschool Schoonhoven kiezen voor een strikte organisatie van het kwalificatiedossier om het vak heen. In de praktijk betekent dat er een projectmatige beroepsomgeving is, omgeven met de vakken die volgens het kwalificatiedossier dienen te worden gegeven. HMC Amsterdam heeft ervoor gekozen om een jaar later te beginnen om meer aandacht te geven aan de afstemming tussen beroep en vakken. De opleiding is in dat opzicht ook in evenwicht. Vakschool Schoonhoven is vroeg (volgens enkele respondenten te vroeg) gestart en had in de ontwikkeling moeite om de vakken en het beroep goed op elkaar af te stemmen. De studenten klaagden
| blad 23
over de soms geringe verbinding van de vakinhoud met de beroepscontext. Door het inzetten van de ‘beroepsdocente’ komt hierin verbetering, het curriculum groeit tijdens de ontwikkeling. In beide opleidingen zijn de studenten erg tevreden over de ruimte en de ondersteuning die er is om in het beroep te groeien. SintLucas Boxtel heeft voor de brede start gekozen en studenten zijn daardoor vanaf het begin gewend dat er vakken aan de orde komen die niet altijd direct specifiek voor het beroep zijn, maar wel voor de vorming van het algemene creatieve vakmanschap. Ze ervaren dit als erg positief. In alle drie de opleidingen is de kwaliteit van de docenten van een behoorlijk tot hoog niveau, maar is er bijscholing nodig op didactisch terrein (de oorspronkelijke beroepsbeoefenaars) of op de beroepsvorming (de vakdocenten). Realiseerbaarheid HMC Amsterdam heeft gekozen voor een extra voorbereidingsjaar en dat zorgt ervoor dat het team het project tot nu toe als realiseerbaar ervaart. Het team van SintLucas Boxtel heeft ook het gevoel in control te zijn, maar merkt ook dat het midden in een proces zit en minder goed overzicht heeft over het komende jaar. Zaken als computers in het onderwijs komen daardoor bijvoorbeeld onvoldoende aan de orde. Bij Vakschool Schoonhoven zijn er de meeste klachten door docenten en studenten over de realisering van de opleiding. Docenten hebben nu het gevoel in control te zijn, maar hadden dat in het begin niet. Er is de al eerder genoemde twijfel over de opleiding glasblazen. Overigens zijn de planning en organisatie van de opleiding op alle drie de plaatsen zodanig dat ernstige problemen niet te verwachten zijn. Ook omdat de gekozen onderwijskundige structuur (veelal klassikaal en lineair) relatief gemakkelijk te beheersen is. Over de muren kijken Over de grenzen van het eigen vak, beroep en opleiding heen kijken is het uitgangsprincipe bij SintLucas Boxtel en we zien dan ook dat studenten en docenten hier heel positief op scoren. HMC Amsterdam en Vakschool Schoonhoven richten zich veel meer op het vak en besteden minder aandacht aan vakoverstijgende facetten. Toch ervaren studenten dit niet als een inperking en geven ze aan dat ze binnen het beroepsgerichte projectmatige werken voldoende ruimte hebben om over grenzen heen te kijken. Navraag leert dat de veelheid aan creatieve uitingen binnen andere afdelingen van de opleiding een stevige inspiratiebron vormt.
| blad 24
Kritische succesfactoren Van de kritische succesfactoren zijn er twee min of meer op orde: de basiskwaliteit en de aansluiting op het kwalificatiedossier. Het gebruik van ICT is bij alle opleidingen beperkt. Daarbij gaat het vooral over ICT als hulpmiddel in het leerproces. Er is een redelijk ICT-gehalte waar het gaat om ICT als doelobject: leren omgaan met bijvoorbeeld softwarepakketten die in het beroep noodzakelijk zijn. Ook de didactische variëteit is niet optimaal. We zien twee basisvormen: klassikaal les en projectmatig onderwijs waarin gewerkt wordt aan vrijere opdrachten. De studenten ervaren dit niet direct als negatief, wel als een gemiste kans. Uit de analyse in hoofdstuk 8 blijkt dat het juist deze twee facetten (beperkt inzetten van ICT als alternatief voor menselijk handelen en een relatief stevig gestandaardiseerde didactiek) een meer efficiënte opleidingsorganisatie in de weg staan. Maar ook wordt aangegeven dat deze keuze voor ‘beheersing en weinig vernieuwing’ de uitvoeringskwaliteit in de pioniersfase ten goede zou kunnen komen.
7.3 Nadere beschouwing Over het algemeen zit het redelijk goed met de uitvoeringskwaliteit van de opleidingen. Aangetroffen verschillen tussen opleidingen hangen ook enigszins samen met de aard van de opleiding en de keuzes die zijn gemaakt. Het HMC Amsterdam heeft gekozen voor een opleiding die vrij dicht aanligt tegen wat men bij bestaande opleidingen al heeft. Bovendien is gekozen voor extra aandacht voor de voorbereiding. Vakschool Schoonhoven heeft een meer ‘branchevreemde’ beroepsopleiding, wat er ook toe leidt dat de studenten de inhoud van sommige algemeen creatieve vakken als ‘weinig beroepsgericht’ ervaren. De onderlinge afstemming in het curriculum groeit geleidelijk en moet ook groeien. Daarbij is nadrukkelijk meer aandacht van de school nodig voor communicatie naar de studenten en het betrekken van studenten bij de evaluatie van lopende onderdelen. Er is sprake van een grote betrokkenheid en behoefte om betrokken te worden en daardoor ook van een grote frustratie op onderwerpen waar dit niet voldoende is gebeurd. Door de brede oriëntatie in de opleiding van SintLucas Boxtel en door de duidelijke communicatie aan instromende studenten hierover, zijn er binnen deze opleiding minder vragen met betrekking tot de onderlinge afstemming. Voor alle drie de opleidingen geldt dat de inzet van docenten uit andere afdelingen op het specifieke beroepscurriculum weinig problemen geeft. Een opleiding voor creatief vakmanschap past bij het reeds aanwezige DNA van het docenten-
| blad 25
corps. Bij de ROC’s brengen vaak één hooguit twee docenten een vaktechnisch en/of creatief aspect in de opleiding in en alle andere vakken worden gegeven door docenten die op zich weinig affiniteit hebben met het creatief vakmanschap.
8
De borging van de bedrijfseconomische continuïteit
8.1 Analysekader Is er voldoende bedrijfseconomische continuïteit mogelijk voor de opleidingen voor het soort ‘niche’ beroepen als die van Creatief Vakman? Is er voldoende schaalgrootte te creëren of kan het gebrek aan schaalgrootte worden gecompenseerd door specifieke kenmerken van de opleiding? De haalbaarheid van de economische continuïteit van een opleiding is gebenchmarked aan de kostprijs c.q. de vergoedingsbasis van een reguliere opleiding. In het MBO is dat veelal binnen de schaalgrootte van een ROC. Om te beoordelen in hoeverre een kleinschalige opleiding bedrijfseconomisch kan opereren, is onderzocht hoe schaalgrootte financieel voordeel oplevert in grotere opleidingen. Om vervolgens te bezien over welke alternatieven de kleinschalige opleiding beschikt om deze factoren te compenseren. De drie belangrijkste schaalvoordelen zijn de volgende. • De verhouding tussen het primaire en secundaire proces, het productief maken van noodzakelijke overhead. Dit heeft zowel betrekking op de facilitaire overhead (automatisering, onderhoud et cetera) als op de staf overhead (personeel, dienstonderwijs et cetera) • Efficiency van het primaire proces: het minimaliseren van de kosten van suboptimalisatie. Als 25 studenten een ideale klassengrootte vormen, dan zullen de kosten van suboptimalisatie (het niet vol krijgen van een klas) bij een opleiding met 115 gegadigden voor een vak proportioneel kleiner zijn dan bij een opleiding met 35 gegadigden. En zijn de kosten disproportioneel bij een opleiding met 13 gegadigden. • Effectiviteit: breedte van het aanbod. In het verlengde van het voorgaande zal het voor kleinere opleidingen moeilijker zijn om gewenste aanvullingen op een kerncurriculum of verbredende stromingen aan te bieden. Grote opleidingen kapitaliseren op de schaalgrootte door de organisatie van een veelheid aan relatief efficiënt georganiseerde onderwijs productielijnen, die worden gevoed door centrale faciliteiten en centraal beschikbare HRM. Onderbemensing op de ene lijn kan worden gecompenseerd door overbemensing op een
| blad 26
andere. Door onderdelen van de productielijn samen te voegen kunnen moeilijk organiseerbare opleidingseenheden toch worden georganiseerd. Kleinere opleidingen missen deze flexibiliteit, evenals volkomen unieke opleidingen die zich in niets met andere opleidingen laten combineren. Voor de student ontstaat bij grotere opleidingen flexibiliteit door de keuzevariatie in het aanbod en de switchmogelijkheden gedurende de opleiding. Kleine opleidingen kunnen dit laatste vaak niet bieden. Echter, de geschetste schaalgrootte efficiency is gebaseerd op wat in het laatste decennium wel de industriële benadering van de onderwijsorganisatie wordt genoemd. Elk curriculum is een aparte productielijn met een eigen set aan productiemiddelen (docenten) die afgestemd zijn op de bijbehorende specifieke halffabricaten: de studenten die voor dit curriculum hebben gekozen. Productie (hier: leren) vindt plaats in vaste tijdseenheden die gemakkelijk te roosteren zijn. En binnen elke tijdseenheid wordt het uit te voeren proces vooraf bepaald door de docent, relatief onafhankelijk van de kenmerken van de studentpopulatie van dat moment. De kracht is de efficiency van de organisatie op het mesoniveau van de opleiding. De zwakte is de wat gebrekkige afstemming van de productie op de specifieke kenmerken/wensen van de student. Industriële organisaties streven daarom ook naar homogenisering van de halffabricaten, zodat er nauwelijks verschil is tussen productieplanning en productie-uitvoering en er zo weinig mogelijk ‘in de afvalbak ’belandt. Industriële organisaties worden efficiënter bij toenemende schaalgroottes. Kleine bedrijven die hiermee willen concurreren, kiezen niet voor de productielijnbenadering, maar focussen op de zwakte van het industriële model: de precieze afstemming van ondersteuning op de specifieke kenmerken van de ondersteuningsbehoevende. In het onderwijs kunnen we dat omschrijven als een model van dienstverlening. De hele beschikbare ondersteuningscapaciteit wordt zo weinig mogelijk vooraf ingepland, maar pas geactiveerd waar, wanneer en bij wie dat nodig is. De capaciteit wordt ook zo weinig mogelijk vooraf gekoppeld aan een specifiek curriculum, maar is waar mogelijk beschikbaar bij elk curriculum waar dat nodig is. Efficiency wordt niet bereikt door het slim plannen van de productiecapaciteit, maar door de slimme afhandeling van de ondersteuningsvraag: van niet ondersteunen (zelfstandig werken), via vormen van licht ondersteunen (bijvoorbeeld instructie op de computer, beperkte beschikbaarheid van professionals bij grote groepen) naar vormen van zware ondersteuning (klasse instructie, individuele begeleiding). Dienstverlening floreert het beste in kleine overzichtelijke contexten; de economische voordelen van het maatwerkeffect verdwijnen bij toename van de schaalgrootte omdat er te veel planning- en controlemechanismes gaan ontstaan.
| blad 27
Kleinschalige opleidingen kunnen flexibiliteit bieden door het industriële model van het ROC te vervangen door een model van dienstverlening: ondersteuning on demand bij geïndividualiseerde leerwegen. De organisatorisch/pedagogische complexiteit van dit model is onaantrekkelijk voor een ROC, maar wellicht zeer goed beheersbaar binnen de kleinere opleidingen. Efficiency wordt bij dienstverlening verkregen door elke handeling inhoudelijk precies af te stemmen op de noodzaak en behoefte, niet te handelen waar er geen behoefte is, en de kostprijs per handeling door rationalisatie (bijvoorbeeld automatisering of functie- en dus salarisdifferentiatie) te minimaliseren. Omdat de efficiency bij dienstverlening wordt bepaald door de didactische keuzes die elke keer worden gemaakt om een specifieke vraag te bedienen is er, anders dan bij de gestandaardiseerde industriële benadering, behoefte om zicht te krijgen op de kosten van die keuzes. Zijn er dure docenten, zijn er dure leerlingen, zijn er dure vragen, zijn er dure oplossingen en zijn we in staat om die kosten te verlagen? Een benadering via Activity Based Costing (ABC) brengt de kostprijs van een didactische handeling per student per uur in kaart. Door de kosten van het primaire proces via ABC in kaart te brengen kan gekeken worden welke didactische variatie er is in de opleiding, welke kostprijsvariatie daarmee samenhangt en in hoeverre er in de opleiding bewust wordt omgegaan met de inzet van didactische middelen op onderwijskundige doelen. Deze organisatorische benadering van dienstverlening gekoppeld aan een andere kostprijsbenadering van het primaire proces, draagt gevoelsmatig het gevaar in zich dat lesgeven nog slechts om geld gaat en studenten alleen in noodzakelijke gevallen begeleiding krijgen. Daarom moet bedacht worden dat juist dit systeem 100% om de wensen van de student is georganiseerd. Maar juist dit systeem vraagt om een goede pedagogische structuur (groepsgevoel) om te voorkomen dat de leerweg van de student niets meer is dan de optelling van zijn of haar individuele keuzes. Samenvattend kan het volgende gesteld worden. • Het industriële model standaardiseert didactische interventies (instructie, training, college, begeleiding et cetera) en behaalt daarmee efficiencyvoordelen bij toenemende schaalgrootte op mesoniveau: het niveau van de opleiding. • Het industriële model biedt flexibiliteit naar de student op mesoniveau: de keuze tussen verschillende richtingen en differentiaties. • Het dienstverleningsmodel differentieert didactische interventies naar de specifieke behoefte van de student en behaalt daarmee efficiencyvoordelen op microniveau: het klasgebeuren. • Het dienstverleningsmodel biedt flexibiliteit naar de student op microniveau: de keuze voor een eigen manier om gegeven leerdoelen te halen.
| blad 28
Het is niet handig om kleine productie-aantallen op een productielijn te produceren, net zoals het niet slim is om producties van 10.000 stuks volledig handmatig te maken. Dit is het analysekader om naar de bedrijfseconomische kaders van de drie opleidingen te kijken. Zijn er elementen van productie en dienstverlening op logische plaatsen, past de overhead bij de omvang van het primaire proces? Het hierboven geschetste analysekader heeft geleid tot de volgende vragen, waaraan in het onderzoek aandacht is besteed. • Industrieel of dienstverlening? Op welke plaats van het continuüm van industrieel tot dienstverlenend bevinden de opleidingen zich? • In hoeverre vervangen alternatieve didactieken (waar onder ICT) de traditionele didactiek van de docent? • Hoe vindt de besluitvorming binnen de opleidingen in het algemeen plaats (denk aan de hoeveelheid team en sector vergadering, besluitvorming op de werkvloer et cetera)? • In hoeverre is er ruimte voor studenten om verdiepende of verbredende leerwegen te volgen? • In hoeverre is er persoonlijke begeleiding voor studenten?
8.2 Beknopte analyse Industrieel of dienstverlening? Zowel HMC Amsterdam als Vakschool Schoonhoven kiezen bewust voor een industriële, lineaire benadering van het curriculum. SintLucas Boxtel hanteert een mengvorm en gaat geleidelijk meer naar een dienstverleningsvorm. Toch hebben alle drie de opleidingen een belangrijke dienstverleningscomponent: de project/praktijk/beroepsvormingsuren waarin de studenten vrijer aan opdrachten werken en door de dienstdoende begeleiding ondersteund worden waar dat nodig is. Tijdens deze uren komen in de toepassing alle kennis en vaardigheden aan de orde die in eerdere klassikale lessen zijn aangereikt; ze worden door de studenten als het meest relevant ervaren. Vanuit het perspectief van Activity Based Costing zijn deze uren net zo duur als de andere, omdat nog steeds bij dezelfde groepsgrootte een docent de begeleiding doet met dezelfde salariëring als de collega’s. Het doorrekenen van de opleidingen met ABC heeft dus niet veel zin omdat elk uur in principe dezelfde kostprijs per student heeft. Maar de projecturen hebben wel een structuur om principes van didactiek en daarmee kostprijsvariatie in te voeren. Dat komt dat in de volgende paragraaf aan de orde.
| blad 29
SintLucas Boxtel gaat actief om met het meester-gezel-principe in de stageperiode. Stages zijn een relatief goedkope vorm van onderwijs, als ze tenminste dezelfde vormende waarde hebben als het reguliere leerproces. Hiernaar is geen nader onderzoek gedaan. Alternatieve didactieken De vraag naar alternatieve didactieken heeft betrekking op twee aspecten. • In hoeverre is er de onderwijskundig noodzakelijke variatievrijheid om het onderwijs af te stemmen op individuele behoeften (duurzaamheid en effectiviteit)? • In hoeverre zijn er significante kostprijsverschillen tussen verschillende didactische interventies en wordt er bewust omgegaan met de inzet hiervan op het curriculum?
nd O n t w e rp eke r a lm e meub Je ro en Ko ol
l.nl www.jeroenkoo
De opleidingen zijn sterk lineair, maar door de gehanteerde begeleiding in de projecturen ervaren de studenten voldoende individuele vrijheid. Uit pedagogisch/organisatorische overwegingen kiest men voor een veilige lineaire klassikale benadering van het curriculum. Dat heeft effect gezien de al eerder gesignaleerde resultaten bij de basiskwaliteit. Maar het maakt de opleidingen relatief duur en de opleiding richt zich te veel op de ondersteuningsbehoefte van de onder gemiddelde student. Dat is niet alleen onderwijskundig ongewenst, maar ook financieel omdat er didactische ondersteuning wordt gegeven aan studenten die feitelijk zelfstandig verder kunnen. Het organisatiemodel laat echter geen ruimte om dit financieel te kapitaliseren. Het valt met name op dat het gebruik van ICT bij instructie en oefening nauwelijks wordt toegepast. Datzelfde geldt voor het laag- of onbegeleid werken bij zelfstandige studenten bij het gelijktijdig intensiever begeleiden van minder zelfstandige studenten. Onderwijskundig wenselijke zaken worden niet gecreëerd door het hanteren van een opleidingsmodel dat vooral op beheersing is gericht. Besluitvorming Zoals te verwachten viel is de besluitvorming uiterst effectief. De korte lijnen die in een klein team mogelijk zijn worden goed benut. Strakke coördinatie (met name bij Vakschool Schoonhoven en SintLucas Boxtel) en zorg om de teamsamenstelling en -competenties (met name bij HMC Amsterdam) leiden ertoe dat er relatief veel wordt geproduceerd bij een geringe overleg overhead. Bij Vakschool Schoonhoven leidt de wat lineaire aansturing en de professionele attitude van de docent daarin tot mogelijkheden voor verbetering van de afstemming tussen de professionals (onderlinge samenhang, afstemming op beroepscontext). Dit wordt gedurende het proces in het informele circuit weer gecorrigeerd.
| blad 30
Bij de ROC’s is er sprake van wat Mintzberg beschrijft als een divisiestructuur. De ROC’s hebben potentieel veel schaalgroottevoordelen, maar door sectoren en deelopleidingen als divisie respectievelijk Small Business Units te benaderen, ontstaat er een soort ‘worst of both worlds’: de bureaucratie van het ROC, de budgettering van elke opleiding aan standaardnormen en de facilitaire beperkingen van de kleine MBO-opleidingen. Persoonlijke ontplooiing en begeleiding Eerder is al beschreven dat studenten voldoende keuzevrijheid ervaren met name door de projecturen. In deze uren vindt ook de persoonlijke begeleiding plaats. Persoonlijke begeleiding is de duurste vorm van onderwijs, wanneer die plaatsvindt binnen een systeem van formele planning. In kleinere opleidingen wordt een student meer en intensiever gezien en beoordeeld en kunnen de dalmomenten in de vrije uren beter worden benut. Alle studenten geven aan dat ze individueel goed worden begeleid. Ook de mogelijkheden van de vrije projectruimte worden goed benut. 8.3 Nadere beschouwing De behoefte aan (industriële) controle en beheersing is logisch bij een nieuwe opleiding waar het zoeken naar en vinden van de basiskwaliteit van groot belang is. Maar de kosten van die controle vormen een financiële drempel voor het starten van nieuwe opleidingen. En het uitsluitend leggen van de controlefocus binnen één opleiding (geen gebruikmaken van de synergie die de opleiding als geheel kan bieden), zorgt ervoor dat dat de basiskwaliteit voor alle vakken opnieuw moet worden gevonden. Er kan aanzienlijke winst worden behaald als: • Generieke avo-vakken binnen de opleidingen als geheel worden georganiseerd, niet afzonderlijk binnen elke beroepsopleiding. Voorwaarde is wel dat onderscheid gemaakt wordt tussen het instructiedeel (klassikaal, met intensieve inzet van vakdocent) en het toepassingsdeel (binnen de projecten, met extensieve inzet van vakdocent). • Zoveel mogelijk generieke vaardigheidstrainingen op een hoger niveau dan het beroep worden georganiseerd. Dat wil zeggen: trainingen voor algemeen gebruikte computerpakketten, ondernemingsvaardigheden, enzovoort. • Bij deze trainingen principes van cooperative learning worden toegepast en de begeleiding geschiedt door bijvoorbeeld ouderejaars studenten of onderwijsassistenten.
| blad 31
• Generieke en specifieke vaardigheidstrainingen, vaak gebaseerd op het luister, kijk- en nadoeprincipe, vervangen worden door de computer of een tablet-pc. Winst is te halen om de begeleide klassikale instructie te vervangen door multimediale instructie binnen de reeds begeleide projectruimte, • Inslijp- en oefenvaardigheden intensief en in hoge mate zelfstandig worden beoefend in een ruimte waarin er toezicht is door een onderwijsassistent. Het werken in de projectruimte wordt door studenten als zeer motiverend ervaren. Hier ervaren ze ook het gevoel te leren voor het beroep dat ze gekozen hebben en dat te leren wat het beste bij hun past. Door toepassing van genoemde didactische interventies kan het werken in de projectruimte verlengd worden, kan het werken daar goedkoper worden, omdat: • het daar gemakkelijker is om studenten uit verschillende leerjaren door elkaar te laten werken; • daar hoog- en laagwaardige begeleiding afgewisseld kunnen worden; • de overdracht, die nu in 50-minuten lessen klassikaal wordt gedaan voor een belangrijk deel, daar just in time en deels met behulp van ICT in zeer korte instructie kan plaatsvinden. Aanbevolen wordt dus een gevarieerdere, goedkopere en meer organisch afgestemde ondersteuning in de projecturen ten koste van de lineaire klassikale lesuren. Daarbij is het uitgangspunt dat het organiseren van een selfsupporting curriculum met een eigen team duur is. Het organiseren van klassikale lessen is duur, want suboptimaal (te weinig leerlingen om steeds klassen van 25 studenten vol te krijgen). De projectruimte laat meer ruimte voor optimale context gebonden just in place en just in time ondersteuning. Uit onderzoek is gebleken dat de overdracht in deze didactiek aanmerkelijk korter en dus goedkoper is dan de klassikale contextloze overdracht.
9. Epiloog: naar een Consortium Creatief Vakman Duurzame organisatie en uitvoering van kleinschalige opleidingen tot creatief vakman vraagt veel van de scholen die deze opleidingen verzorgen. De eigenheid van het creatieve vakmanschap met de daarbij behorende vaardigheden en kennis van materialen, kenmerkt iedere opleiding. Bij het - door middel van het inrichten van een opleiding - funderen van een vaak al eeuwenoud ambacht hebben de scholen zich logischerwijs gericht op de profilering van de opleidingen vanuit de eigenheid van het vakgebied. In combinatie daarmee hebben de scholen bovendien gekozen voor een didactische profilering. Als gevolg van die profi-
| blad 32
lering zijn de verschillen tussen opleidingen scherp neergezet, niet alleen voor wat betreft vakinhoud, maar ook voor wat betreft de didactische aanpak. Om de duurzame organisatie en uitvoering van kleinschalige opleidingen tot Creatief Vakman in de toekomst op een bedrijfseconomisch verantwoorde wijze te kunnen voortzetten is het, met behoud van de inhoudelijke en didactische eigenheid van iedere opleiding, noodzakelijk om nu vooral op zoek te gaan naar de overeenkomsten tussen de vakgebieden en de opleidingen en samenwerking te organiseren waar zinvol en mogelijk, onder ander op de volgende terreinen: • Ontwikkeling en uitvoering van onderwijsprogramma’s • Inzet en professionalisering van personeel • Ondersteunende processen: leermiddelen, ICT, huisvesting • Externe lobby • Combinatie van onvoldoende renderende opleidingen • Uitbreiding van opleidingenassortiment Succes in deze noodzakelijke samenwerking vraagt, gelet op het gure tij waarin het onderwijs in het algemeen en het MBO in het bijzonder zich momenteel en in de komende tijd bevindt, om institutionele stevigheid. Het construct van een consortium, waarin de betrokken organisaties vanuit een bestuurlijk gefuseerd model worden aangestuurd maar in de operatie een substantiële mate van eigenstandigheid behouden, lijkt daarbij perspectiefrijk. In bijlage 4 is een eerste ‘houtskoolschets’ uitgewerkt voor een Consortium Creatief Vakman. Die vorm en inhoud van die eigenstandigheid moet worden gedefinieerd nadat vanuit formulering van de gezamenlijke positie en het totaalportfolio van de opleidingen, het daarbij meest passende organisatieconcept is geïdentificeerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een model waarbij vanuit enkele regionale opleidingscentra voor creatief vakmanschap, een samenhangend en nadrukkelijk met het regionale bedrijfsleven afgestemd portfolio wordt aangeboden; waarbinnen specifieke opleidingen creatief vakman met een hoge mate van autonomie het feitelijke onderwijs aanbieden. Wanneer de scholen, die de opleidingen tot Creatief Vakman verzorgen, deze overeenkomsten verder weten uit te werken en te concretiseren, biedt dit het perspectief op eigentijdse innovaties in eeuwenoude ambachten.
| blad 33
Bijlage 1.a: Bevindingen per onderzoeksvraag: Rapportage werkconferentie Voorrang voor Creatief Vakmanschap – Meetingworkssessie Datum werkconferentie 23 januari 2012
Aanwezig Dhr. G. Verweij (Zadkine, Schoonhoven); dhr. W. Tibosch (SintLucas, Boxtel); mw. K. Dumoulin (Zadkine, Schoonhoven); mw. L. Coelen (SintLucas, Boxtel); mw. J. Oudejans (HMC Amsterdam); dhr. L. van Rens (Zadkine, Schoonhoven); mw. D. Verdier (SintLucas, Boxtel); dhr. E. van Wetten (KWIC, ’s-Hertogenbosch); dhr. M. van den Burg (ROC de Leijgraaf, Uden); dhr. G. Jacobs; dhr. R. Graas; dhr. H. Gankema (KPC Groep); dhr. H. Janssen (KPC Groep); mw. B. Tax (KPC Groep)
1
Inleiding
1.1 Vragen Tijdens deze sessie stond een viertal vragen centraal: • Wat zijn de verschillen tussen een opleiding voor creatief vakmanschap en een ‘gewone opleiding’ die voortvloeien uit de specifieke kenmerken van het beroep Creatief Vakman? • Welke maatregelen kunnen we nemen om in de organisatie van het primaire proces meer efficiency te krijgen? • Welke didactische en organisatorische mogelijkheden zijn er om met ICT toepassingen het onderwijs efficiënter en effectiever te doen zijn? • Hoe kan een curriculum voor een eventuele nieuwe vakschool voor creatief vakmanschap simpeler en doelmatiger worden opgezet door de synergie te benutten van de bestaande elementen in een vakschool? 1.2 Werkwijze We gebruiken in dit besluitvormingsproces het elektronische instrument Meetingworks. Hierbij maken de deelnemers gebruik van een laptop waarmee zij hun input op de vraagstelling leveren. Elke vraag wordt in drie stappen behandeld: een brainstorm, een ordeningsstap en een evaluatiestap. In de brainstorm wordt door de aanwezigen een lijst met relevante items gegeven. Daarna wordt deze lijst gezamenlijk geordend: overlap eruit gehaald en ingedeeld in een aantal hoofdcategorieën. Ten slotte wordt individueel een waarde toegekend aan iedere hoofdcategorie. Aan de hand van de uitkomstgrafieken wordt een en ander nog eens besproken.
| blad 34
2
Resultaten
2.1 Vraag 1 Beelden – Verschillen tussen opleidingen De deelnemers wordt de volgende vraag voorgelegd: Wat zijn de verschillen tussen een opleiding tot Creatief Vakman en een gewone opleiding die voortvloeien uit de specifieke kenmerken van het beroep Creatief Vakman? 2.1.1. Ordening items vraag 1 Na het, in overleg, ordenen van de items ontstaat de volgende lijst met hoofden subrubrieken.
Persoonlijke ontwikkeling • goed beeld van waar je je in kan verdiepen • leerling heeft duidelijk beeld van zijn/haar functioneren in de toekomst • zelfstandigheid in alle aspecten in het vakgebied • goed overzicht van het te behalen product • verantwoordelijkheid • herkenbaarheid (de hand van de meester) • geen meester-gezel-leren, individueel laten ontwikkelen Het beroep bepaalt in hoge mate de inhouden • strikte relatie met specifieke kennisbron • stimuleren van liefde voor vak/techniek/materiaal • het zijn opleidingen met ambachtelijk karakter • opleiding geeft specifiek beroepsveld aan Het materiaal bepaalt in hoge mate de inhouden. De techniek bepaalt in hoge mate de inhouden. Spanning tussen ambachtelijkheid en vernieuwing • ambacht versus vernieuwing inhoudelijk • niet binnen 'vak'hokjes • kijkt over grenzen van vakken, branches, materialen heen • leert werken met meerdere materialen • er wordt professioneel geschoold op ontwikkeling van creativiteit • uitgaan van de mogelijkheden van het materiaal kan breder zijn dan uitgaan van de mogelijkheden van het beroep
| blad 35
• het kwalificatiedossier triggert om ruimer te denken dan de bij ons bestaande technische opleidingen • breder • kansrijke historische beroepen vertaald in hands on opleiding • moet nog vorm krijgen • oude vakvaardigheden waarbij nieuwe technieken toegepast • wordt opgeleid om vernieuwing aan te jagen in bestaande creatieve branches en beroepen • de wijze van interpreteren van en omgaan met het KD geeft in onze traditioneel technische afdeling een dynamiek die we nog niet kenden, waar we voor open horen te staan als we techniek uitdagend willen houden • beeldvorming van vakmensen een nieuw verfrissende visie geven, uit het grijze gebied halen door de inzet van jonge ondernemende mensen op te leiden
Impulsen aan het imago van het beroep Arbeidsperspectief is nog niet uitgekristalliseerd • stroomlijnen naar praktijk • vraag en aanbod Vakmanschap • praktijkgericht • nadruk op integratie kennis en vaardigheden (veel training) • inrichting atelier of lokalen heel specifiek • technische vaardigheden • meester gezel leren, veel vaardigheden • specifieke relatie 'meester'-'leerling' • gedrevenheid/vrijheid van de docenten (liefde voor een vak) • beeldvorming van vakmensen een nieuw verfrissende visie geven, uit het grijze gebied halen door de inzet van jonge ondernemende mensen op te leiden • diepgang in opbouwen vaardigheden Ondernemerschap • creatief en commercieel denken vanaf begin • persoonlijk en eigenheid met eigen product • gedrevenheid/vrijheid van de docenten • plaats ambacht in de driehoek design/kunst en industrie • focus op totaalproces, van vraag tot product
| blad 36
2.1.2 Waardering items Verschillen tussen opleidingen Men kon de hoofditems beoordelen door er een cijfer aan toe te kennen van 1 - 10, waarbij 10 de hoogste waardering uitdrukt. Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
Waardering Spreiding
Item
8.1 7.8 7.6 7.6 7.5 7.3 7.0 6.8 6.3
1. Spanning tussen ambachtelijkheid en vernieuwing 2. Vakmanschap 3. Persoonlijke ontwikkeling 4. Ondernemerschap 5. De techniek bepaalt in hoge mate de inhouden 6. Het beroep bepaalt in hoge mate de inhouden 7. Impulsen aan het imago van het beroep 8. Het materiaal bepaalt in hoge mate de inhouden 9. Arbeidsperspectief is nog niet uitgekristalliseerd
25% 15% 28% 25% 27% 34% 23% 32% 43%
2.2 Vraag 2: Bedrijfseconomische organisatie – maatregelen voor efficiency De deelnemers wordt de volgende vraag voorgelegd: Welke maatregelen kunnen we nemen om in de organisatie van het primaire proces meer efficiency te krijgen?
| blad 37
2.2.1 Ordening items vraag 2 Na het, in overleg, ordenen van de items ontstaat de volgende lijst met hoofden subrubrieken.
Creëren van win-win situatie inhoudelijk • sponsoring vanuit de branche/bedrijfsleven • toch ‘leerling-gezel, meester’ • goede uitwisseling kennis branche • integratie externe kennis • samenwerking branche/musea/opleiding • meer gebruikmaken van het bedrijfsleven • fablab constructies met verschillende participanten • samenwerking met oud-leerlingen Creëren van win-win situatie eurogedreven • docentsponsoring • locatiesponsoring • materiaalsponsoring • technieken ook voor bedrijven inzetten om kosten te delen • fablab constructies met verschillende participanten • dagopleiding met deeltijdopleiding tegelijk de ateliers en werkplaatsen laten benutten • huren werkplek indien meer tijd nodig is in praktijklokaal dan ingeroosterd • samenwerking/met betrekking tot werkplaatsen • betaalde opdrachten Variatie didactische werkvorm • lezingen • praktijkvakmensen inzetten • zelfwerkzaamheid • verticale leergroepen • feedback ook door studenten aan studenten • efficiënt breed gebruik van de werkplaatsen binnen de school Schaalgrootte benutten • 100% bezetting lokalen en docenten • verticale leergroepen • optimaal combineren van lessen van leerlingen over groepen • combinatie van opleidingen/beroepen en onderdelen • grote ateliers inrichten met verschillende assistenten (meester-gezel).
| blad 38
• efficiënt breed gebruik van de werkplaatsen binnen de school • bauhaus-model
Vanuit een heldere visie werken/opstarten. • minder ‘getroela’ er om heen, efficiënter werken (hier gaan natuurlijk veel bedragen heen) Digitaal opleidingsmateriaal • meer digitaal lesmateriaal Samenwerking tussen de opleiding: expertise en faciliteiten delen • stagiaires inzetten Afstemming tussen opleidingen • onder kritische norm opleiding niet starten (ook niet als er geen sterke financiële positie is)
Ke ra m is toer Pa ul ine Ho eb
eboer.nl www.paulineho
| blad 39
2.2.2a Waardering items Bedrijfseconomische organisatie op effectiviteit/rendement Men kon de hoofditems beoordelen op effectiviteit/rendement door er een cijfer aan toe te kennen van 1 - 10, waarbij 10 de hoogste waardering uitdrukt. Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
Waardering Spreiding
Item
8.1 7.6 7.5 7.4 6.8 6.7
17% 39% 28% 28% 28% 31%
6.3 6.3
39% 51%
1. Creëren van win-win situatie inhoudelijk 2. Schaalgrootte benutten 3. Creëren van win-win situatie eurogedreven 4. Variatie didactische werkvorm 5. Vanuit een heldere visie werken/opstarten. 6. Samenwerking tussen de opleiding: expertise en faciliteiten delen 7. Digitaal opleidingsmateriaal 8. Afstemming tussen opleidingen
| blad 40
2.2.2b Waardering items Bedrijfseconomische organisatie op haalbaarheid Vervolgens werden de items op eenzelfde manier beoordeeld op haalbaarheid Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen op haalbaarheid. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
Waardering Spreiding
Item
7.9 7.6 7.5 7.3 7.1 6.5 5.8
22% 17% 25% 21% 19% 35% 32%
5.3
35%
1. Digitaal opleidingsmateriaal 2. Variatie didactische werkvorm 3. Creëren van win-win situatie inhoudelijk 4. Schaalgrootte benutten 5. Vanuit een heldere visie werken/opstarten. 6. Creëren van win-win situatie eurogedreven 7. Samenwerking tussen de opleiding: expertise en faciliteiten delen 8. Afstemming tussen opleidingen
| blad 41
2.3 Vraag 3: Uitvoering – Mogelijkheden voor ICT toepassingen De deelnemers wordt de volgende vraag voorgelegd: Welke didactische en organisatorische mogelijkheden zijn er om met ICT-toepassingen het onderwijs efficiënter en effectiever te doen zijn? 2.3.1 Ordening items vraag 3 Na het, in overleg, ordenen van de items ontstaat de volgende lijst met hoofden subrubrieken.
Elektronische leeromgeving • database • tutorials maken • you tube tutorials • instructiefilmpjes • vakgerichte database • gebruik het voor naslagwerken en ondersteuning • digitale uitwisseling met stagebedrijven Didactiek • meer zelfstudie/eigenaarschap student • samenstellen van je portfolio • student is te volgen door zowel intern als externe geïnteresseerden, bijvoorbeeld aankomende opdrachtgevers, bedrijven et cetera • instructies / methode uitleg. • visueel ingestelde (MBO-)leerling makkelijker te bereiken/boeien Faciliteiten goed ondersteunen • gratis beschikbaar stellen aan studenten • mogelijkheden om thuis met programma's te werken Methode wordt efficiënt actueel gehouden Sturen/opvoeden in digitale didactiek • docenten opleiden in ICT-didactiek • meer uitleg aan scholen over deze toepassingen door experts
| blad 42
2.3.2a Waardering items vraag 3 op relevantie Men kon de hoofditems beoordelen op relevantie door er een cijfer aan toe te kennen van 1 - 10, waarbij 10 de meest relevante uitdrukt. Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
Waardering Spreiding
Item
8.6 8.4 8.1 7.9 7.7
1. Elektronische leeromgeving 2. Sturen/opvoeden in digitale didactiek 3. Faciliteiten goed ondersteunen 4. Methode wordt efficient actueel gehouden 5. Didactiek
20% 14% 27% 25% 14%
| blad 43
2.3.2b Waardering items vraag 3 op haalbaarheid Vervolgens werden de items op een zelfde manier beoordeeld op haalbaarheid. Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen op haalbaarheid. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
Waardering Spreiding
Item
7.3 7.2 7.2 6.9 6.5
1. Didactiek 2. Faciliteiten goed ondersteunen 3. Elektronische leeromgeving 4. Methode wordt efficiënt actueel gehouden 5. Sturen/opvoeden in digitale didactiek
33% 23% 35% 39% 17%
| blad 44
2.4 Vraag 4: Landelijke organisatie – curriculum voor een evt. nieuwe vakschool De deelnemers wordt de volgende vraag voorgelegd: Hoe kan het curriculum voor een eventuele nieuwe vakschool voor Creatief Vakman simpeler en doelmatiger worden opgezet door de synergie te benutten van de bestaande elementen in een vakschool? 2.4.1 Ordening items vraag 4 Na het, in overleg, ordenen van de items ontstaat de volgende lijst met hoofden subrubrieken..
Kwalificatiedossier • één kwalificatiedossier • blijf bij kernwaarden, maak het niet te ingewikkeld • behoud overzicht met betrekking tot het kwalificatie dossier, keep it simpel • uitgewerkt in het KD: gelijkwaardige werkprocessen uit diverse disciplines • bundelen en algemeen aanbieden ongeacht het materiaal of beroepsrichtingen • algemene en specifieke onderwerpen splitsen • alleen differentiatie op uitstroom richting Technische hoogstaand • vanuit materiaal en techniek benaderen • ruimte voor experiment met materialen • overleg met zogenaamde vakgroepen Werkveld • blijf luisteren naar de behoeftes van leerling en markt • overleg met zogenaamde vakgroepen • vakcentrum met bedrijfsleven/kleine ondernemingen Samenwerking op inhoud • bespreek met elkaar wat echt belangrijk is • zoeken naar gemeenschappelijkheden • sla kennis op en deel dat • centraliseren van missie, visie, aanpak, te bereiken doel et cetera • algemene en specifieke onderwerpen splitsen • kijk gezamenlijk naar gewenste innovaties en hoe leerlingen hiervoor op te leiden • BPV? • faciliteren / vakbekwame mensen en uitwisseling vakkennis.
| blad 45
Samenwerking op organisatie • één verantwoordelijke werkgroep over alle richtingen • maak gebruik van elkaars ervaring • kleine werkgroepen. • alle vakscholen die opleiden voor de creatieve industrie bundelen onder één samenwerking • BPV? • inhoudelijke kennis delen, bestuurlijke organisaties bundelen Binnen Nederland hoogwaardige specialistische MBO's met ieder hun eigen vakspecialisme.
| blad 46
2.4.2a Waardering items vraag 4 op relevantie Men kon de hoofditems beoordelen op relevantie door er een cijfer aan toe te kennen van 1 - 10, waarbij 10 de meest relevante uitdrukt. Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
Waardering Spreiding
Item
7.9 7.9 7.9
20% 23% 27%
7.7 7.7 7.3
24% 31% 24%
1. Technische hoogstaand 2. Werkveld 3. Binnen Nederland hoogwaardige specialistische MBO's met ieder hun eigen vakspecialisme. 4. Samenwerking op inhoud 5. Samenwerking op organisatie 6. Kwalificatiedossier
| blad 47
2.4.2b Waardering items vraag 4 op haalbaarheid Vervolgens werden de items op een zelfde manier beoordeeld op haalbaarheid Onderstaande grafiek laat zien hoe de deelnemers de items waarderen op haalbaarheid. (Zie de aanvullende informatie die aan het eind van deze bijlage is opgenomen over de spreiding van de antwoorden per item.)
li jk A m b a ch t eke r a m n e o sc h nv o orde n Ba rt Du ive
es.com www.duivsho
Waardering Spreiding
Item
7.5 7.2 7.2 6.6 5.9 5.8
1. Technische hoogstaand 2. Kwalificatiedossier 3. Werkveld 4. Samenwerking op inhoud 5. Samenwerking op organisatie 6. Binnen Nederland hoogwaardige specialistische MBO's met ieder hun eigen vakspecialisme
17% 25% 27% 26% 11% 27%
| blad 48
Aanvullende informatie bij de grafieken (spreidingsgrafieken per vraag per item)
Vraag 1 Waardering items Verschillen tussen opleidingen
| blad 49
| blad 50
Vraag 2 Bedrijfseconomische organisatie – maatregelen voor efficiency – beoordeeld op effectiviteit/rendement
| blad 51
| blad 52
Vraag 2 Bedrijfseconomische organisatie – maatregelen voor efficiency – beoordeeld op haalbaarheid
| blad 53
| blad 54
Vraag 3 Uitvoering– mogelijkheden voor ICT-toepassingen beoordeeld op relevantie
| blad 55
Vraag 3 Uitvoering– mogelijkheden voor ICT-toepassingen beoordeeld op haalbaarheid
| blad 56
Vraag 4 Landelijke organisatie – curriculum voor een evt. nieuwe vakschool, beoordeeld op relevantie
nd O n t w e rpeerk r rw le e rv e en e Cin dy Je ur iss
bags.nl www.bagsbags
| blad 57
Vraag 4 Landelijke organisatie – curriculum voor een evt. nieuwe vakschool, beoordeeld op haalbaarheid
| blad 58
Bijlage 1.b: Bevindingen per onderzoeksvraag: Uitwerking analysekader Voorrang voor Creatief Vakmanschap
Exte rne
Bed rijfs leve n
Verw ante ROC ’s
Dee lnem ers
Interviewvraag
Doc ente n
Onderzoeksvraag
Man age men t
Vakscholen
des kun dige n
Conclusie
Beelden 1. Welke beelden bestaan er bij de opleidingen en in het bedrijfsleven rond het begrip Creatief Vakman? 1.1 Wat maakt dit beroep (creatief vakman) anders dan een ‘gewoon’ beroep - Wat is het gemeenschappelijke van creatieve ambachtslieden, wat zou je in een gemeenschappelijk curriculum kunnen zetten 1.2 Wat is het creatieve aan dit vak, hoe leer je dat - Is dit vakspecifiek of is het een algemeen kenmerk voor creatieve beroepen - toegepaste creativiteit of autonome (scheppende) creativiteit
X
X
1.3 Wat is het ambachtelijke aan dit vak, hoe leer je dat - Is dit vakspecifiek of is het algemeen voor ambachtelijke beroepen - Gaat het om gestandaardiseerde kennis en vaardigheden of juist meer om het vermogen vakmanschap toe te passen in uiteenlopende vaak nieuwe situaties
X
X
1.4 Waar ligt de nadruk: het ambachtelijke of het creatieve 1.5 Hoe dynamisch is het beroep, hoe houdbaar is de kennisbasis er van. - Wat vraagt dat van een opleiding voor dit beroep - Hoe borg je het vermogen om mee te groeien met de ontwikkelingen van het beroep
X
| blad 59
Bed rijfs leve n
X
X
2.4 Hoe verloopt de aansturing van de staande opleiding: - Wie neemt de beslissingen mbt het primaire proces, inrichting didactiek - Hoe verloopt de afstemming tussen onderdelen. - Wie bepaalt de kwaliteit van de opleidingsonderdelen, hoe wordt er bijgestuurd.
X
X
X
X
X
Exte rne
Verw ante ROC ’s
X
Doc ente n
2.3 Hoe verloopt de ontwikkeling van het curriculum: - wie is eigenaar van de ontwikkeling - wie stuurt de ontwikkeling - hoe is er aandacht voor standaardisatie - wie bepaalt en bewaakt de kwaliteitsstandaarden.
Interviewvraag
Man age men t
Onderzoeksvraag
Dee lnem ers
Vakscholen
des kun dige n
Conclusie
Organisatievorm 2. Wat is een duurzame organisatievorm voor betrokken opleidingen? 2.1 Pleit u voor een aanvankelijk brede opleiding met een geleidelijke toespitsing naar het beroepsspecifieke of juist voor een beroepsspecifieke opleiding waarin men geleidelijk aan leert om over de grenzen van het beroep te kijken. 2.2 Wat pleit er voor om dit beroep in een gespecialiseerde MBO te leren en wat om het juist in het grotere verband van een ROC te doen. - Zijn er dwingende redenen waarom dit beroep niet in een ROC verband kan worden uitgevoerd.
2.5 In hoeverre zijn de docenten geequipeerd voor nieuwe taken en rollen - In hoeverre wordt dat ondersteund door professionalisering. 2.6 Wat is uw primaire focus (geeft volgorde aan): efficiency, kwaliteit, samenhang, studentgerichtheid
X
X
X
X
X
2.7 Hoe vindt de besluitvorming in het algemeen plaats (denk aan hoeveelheid tijd voor team en sectorvergadering, besluitvorming op de werkvloer.
X
X
X
X
X
X
X
X
X
2.8 Is er überhaupt ruimte voor opleidingen voor dit soort specialistische beroepen. Ziet u alternatieven
X
| blad 60
X
3.2 Is de planning van de innovatie voor iedereen duidelijk - Is deze in het algemeen realiseerbaar - Is hij voor u realiseerbaar
X
X
X
3.3 In hoeverre zijn docenten en deelnemers op de hoogte van de doelen en rationales achter deze opleiding en is dat zichtbaar op de werkvloer. - Is het concept praktisch uitvoerbaar - Welke problemen ervaart men
X
X
X
3.4 In hoeverre worden deelnemers aangemoedigd om over de grenzen van het vak/beroep heen te kijken
X
X
X
Exte rne
Bed rijfs leve n
X
Dee lnem ers
X
Doc ente n
3.1 Wat is de leverbetrouwbaarheid: - worden geplande lessen uitgevoerd, - worden studenten begeleid - weten studenten steeds waar, wanneer en met wie ze een les ingaan of begeleid worden
Interviewvraag
Man age men t
Onderzoeksvraag
Verw ante ROC ’s
Vakscholen
des kun dige n
Conclusie
Uitvoering 3. Onder welke condities kan een duurzame uitvoering van het onderwijs plaatsvinden?
3.5 Hoe ervaart u de basiskwaliteit van de opleiding (organisatie roostering) - In hoeverre weten alle betrokkenen (incl studenten) van de doelstellingen en rationales achter de opleiding - Hoe geeft u aandacht aan de communicatie hieromtrent - Is de planning van de innovatie duidelijk en realiseerbaar.
X
X
X
3.6 Hoe ervaart u de onderwijskundige kwaliteit van de huidige opleidingen - Geef gedetailleerd aan wat er verbeterd moet worden - Idem, wat er waardevol is aan de huidige opleidingen
X
X
X
X
X
3.7 In hoeverre merk je dat dit een vernieuwend concept is - Ervaar je jezelf als ‘proefkonijn’ - ervaar je dat er een degelijke visie en aanpak achter zit
X
X
X
X
| blad 61
Bed rijfs leve n
X
X
X
X
X
X
X
Exte rne
Verw ante ROC ’s
Dee lnem ers
Interviewvraag
Doc ente n
Onderzoeksvraag
Man age men t
Vakscholen
des kun dige n
Conclusie
Bedrijfseconomische voorwaarden 4. Hoe kan, gegeven de kleinschaligheid, de bedrijfseconomische continuïteit van de opleidingen worden geborgd? 4.1 In hoeverre vervangen alternatieve didactieken (incl ICT) de traditionele didactiek van de docent voor de klas. - In hoeverre heeft de deelnemer keuze vrijheid voor het type ondersteuning die hij of zij wil - In hoeverre is er ruimte om verbredende of verdiepende leerwegen te volgen - In hoe verre is er persoonlijke begeleiding voor de deelnemer. 4.2 (schets van een productieschool waar kennisoverdracht door docent op vaste plaatsen en tijdstippen plaats vindt versus dienstverleningsschool waar deelnemers in een opdracht gestuurd leertraject ondersteunt worden op momenten dat zij er behoefte aan hebben door een gevarieerd scala aan bronnen, professionals en andere ondersteuners). Vraag: op welke plaats van het continuüm tussen deze twee opleidingen bevindt zich uw school, licht toe 4.3 Hoe kun je zo’n specialistische opleiding bedrijfseconomisch rendabel organiseren
X
X
X
X
X
Overige zaken 5.0 Zijn er zaken die niet aan de orde zijn geweest maar die uws inziens relevant zijn voor het beeld van de creatieve vakman en zijn of haar opleiding, - Licht het toe.
| blad 62
Bijlage 2: Onderzoeksaanpak
1. Interviews Wij voeren circa 30 gesprekken van 1,5 uur met management, docenten en leerlingen van de twee direct betrokken opleidingen, vertegenwoordigers van de overige vijf opleidingen op het gebied van Creatief Vakmanschap en vergelijkbare opleidingen in het MBO en mogelijk ook HBO. Bijzondere aandacht besteden we aan gesprekken met het bedrijfsleven. Ook spreken we met relevante externe deskundigen. In laatstgenoemde categorie proberen wij onder meer te spreken met Kirsten Nienhuis, die onderzoek deed naar de functie van coproductie bij kleinschalige opleidingen, en Arjo Klamer, die onderzoek verricht naar de economische betekenis van het type opleidingen in kwestie. Doel van de gesprekken is om een eerste antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag en de verschillende deelvragen. 2. Werkconferentie We leggen ons eerste beeld en antwoord tijdens een intensieve werksessie van een dagdeel voor aan een groep van 10 á 15 sleutelfunctionarissen vanuit de betrokken twee opleidingen en vertegenwoordigers van het betrokken bedrijfsleven. Doel van de sessie is ons eerste beeld en antwoord te toetsen, completeren en nuanceren en (eventueel) noodzakelijke aanvullende onderzoeksacties te identificeren. Om maximale kwaliteit en uitkomsten van de werksessie te bevorderen zetten we onze ‘versnellingskamer’ faciliteit Meeting Works in. 3. Concept eindrapportage Op basis van de uitkomsten van interviews en werkconferentie formuleren we onze bevindingen en aanbevelingen t.a.v. de onderzoeksvraag: Op welke wijze kunnen opleidingen Creatief Vakman duurzaam worden georganiseerd en uitgevoerd, in hoeverre is dit momenteel het geval en welke interventies zijn nodig om de beoogde duurzaamheid te versterken en borgen? We leggen onze bevindingen en aanbevelingen vast in een schriftelijke tussenrapportage, die we persoonlijk toelichten aan de Stuurgroep. De Stuurgroep stelt in overleg met de onderzoekers vast welke eventuele aanvullende onderzoeksacties nog nodig en haalbaar zijn. 4. Eventuele aanvullende onderzoeksacties De door de Stuurgroep vastgestelde aanvullende onderzoeksacties worden uitgevoerd.
| blad 63
5. Eindrapportage en publicatie Wij leggen de totale uitkomsten van het onderzoek vast in een schriftelijke eindrapportage. Hierin doen wij tevens aanbevelingen ten aanzien van structurele borging van de duurzaamheid van de betrokken opleidingen en daarvoor eventueel noodzakelijke interventies. We lichten onze eindrapportage persoonlijk toe aan de Stuurgroep.
| blad 64
Bijlage 3: Context van het onderzoek
Nederland kent een aantal unieke beroepen in de technisch-creatieve sfeer, waaronder juwelier, audicien en pianotechnicus. Verschillende MBO instellingen leiden op voor genoemde beroepen. In het kader van de landelijke transitie naar competentiegericht beroepsonderwijs is een nieuw raamwerk beschikbaar voor inrichting en uitvoering van deze opleidingen, het kwalificatiedossier Creatief Vakmanschap. Dit kwalificatiedossier beschrijft het ‘wat’. Betrokken scholen staan, samen met kenniscentrum SVGB en bedrijfsleven, voor de uitdaging het ‘hoe’ succesvol invulling te geven. Dit is (in ons beeld) om meerdere redenen een complexe opgave. Succesvolle uitoefening van de genoemde beroepen vraagt enerzijds om klassieke ambachtelijkheid en anderzijds om toepassing van innovatieve technologieën, creativiteit, ondernemerschap en maatwerk; de leerlingen en professionals ‘in spé’ moeten dus een zeer gevarieerd palet aan kwaliteiten meenemen naar de markt en erop worden toegerust ambacht en aanbod continu te blijven ontwikkelen en vernieuwen. De opleidingen waar wordt opgeleid tot genoemde beroepen zijn momenteel kleinschalig van aard; dat levert enerzijds een geschikte setting om de gevraagde competenties bij leerlingen te ontwikkelen, maar stelt anderzijds hoge eisen aan de efficiëntie van de organisatie om uitvoering van betrokken opleidingen betaalbaar te houden. De uitdaging en opgave waarvoor partijen staan is, samengevat, om te zorgen voor duurzaam onderwijs. Om deze noodzakelijke duurzaamheid te bevorderen hebben partijen het project ‘Voorrang voor creatief vakmanschap’ geïnitieerd. Als doelen en opbrengsten van dit project zijn geformuleerd: 1. Een duurzaam opleidingsconcept voor betrokken opleidingen. Hiertoe wordt bij twee van de drie direct in het project betrokken opleidingen (van Sint Lucas en Vakschool Schoonhoven) gewerkt met twee verschillende opleidingsconcepten. NB. Naast genoemde instellingen is ook het Hout- en Meubileringscollege direct in het project betrokken. 2. Een kennisnetwerk. 3. Een startersportaal. Ter ondersteuning van het eerste en tweede doel is besloten onderzoek te laten verrichten. De opdracht hiervoor is gegund aan KPC Groep. Het door KPC Groep opgestelde plan van aanpak en onderzoeksontwerp zijn geaccordeerd door de Stuurgroep die is belast met aansturing van het project.
| blad 65
Bijlage 4: ‘Houtskoolschets’ Consortium Creatief Vakman
Consortium Het Consortium Creatief Vakman is een samenwerkingsverband tussen de Vakscholen Schoonhoven, Boxtel (SintLucas) en Amsterdam (HMC). Doelstelling Het Consortium Creatief Vakman heeft als doel de duurzame ontwikkeling van het Creatief Vakmanschap te bevorderen door middel van het aanbieden van een tussen de vakscholen afgestemd en doorontwikkeld onderwijs- en trainingsaanbod. Structuur Het Consortium Creatief Vakman is opgebouwd uit: • Een stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de directies van de drie vakscholen. • Een klankbordgroep, bestaande uit vertegenwoordigers uit het werkveld waartoe de creatieve vakscholen opleiden. • Een aantal (in omvang en bestaansduur variërende) werkgroepen, bestaande uit medewerkers van de verschillende vakscholen en waar nodig en wenselijk vertegenwoordigers uit het werkveld, dat zich bezig houdt met de ontwikkeling en afstemming van het onderwijs- en trainingsaanbod. Het Consortium wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris/projectleider, die verantwoordelijk is voor het bevorderen en bewaken van de voortgang van de binnen het Consortium gemaakte afspraken. Mogelijke werkgroepen Het verdient aanbeveling om binnen het Consortium Creatief Vakman in ieder geval de volgende werkgroepen in te stellen: • Samenhang in en afstemming tussen onderwijsprogramma’s. • Inzet en professionalisering van personeel. • Ondersteunende processen: leermiddelen, ICT, huisvesting. • Uitbreiding van opleidingenassortiment. Werkwijze en aansturing van werkgroepen De werkgroepen kennen een projectmatige werkwijze, waarbij de stuurgroep optreedt als opdrachtgever en per werkgroep een projectleider uit een van de vakscholen wordt benoemd als kartrekker. De projectleider krijgt een opdracht vanuit de stuurgroep met een duidelijke omschrijving van het op te leveren resultaat en einddatum. Eventueel kan de stuurgroep in de aansturing werken met een portefeuilleverdeling.
| blad 66
Een Creatief Vakman moet veel kunnen en steeds meer kennen om innovatief en toekomstbestendig zijn vak uit te kunnen oefenen. Gezamenlijk kunnen de opleidingen tot Creatief Vakman de motor vormen voor duurzame innovaties in eeuwenoude ambachten.