De tentoonstelling van Killi Fish Nederland 2013 door Wim Suijker Foto’s van Wil van Gessel Begin september was het weer zover. Onze alweer de 38ste tentoonstelling werd weer gehouden in "De Schildkamp" te Asperen. Onze eigen KFN tentoonstelling werd dit jaar voor de tweede maal gehouden samen met Poecillia Nederland. Ook de werkgroep Goodeidae was vertegenwoordigd. Zoals gewoonlijk werd er op woensdagmiddag begonnen met de opbouw ervan. Een aantal zalen van de Schildkamp waren verbouwd zodat we niet in onze gebruikelijke zalen terecht konden. De tentoonstelling werd gehouden in de ruimte waar vorige jaren de lezingen werden gegeven en het buffet werd gehouden. Alles liep voorspoedig tot de 2e lading arriveerde. Toen we de vrachtauto openmaakten bleek dat de kleinste stelling niet goed was vastgezet. De schade viel uiteindelijk wel mee. 7 of 8 bakje waren gesneuveld. Een goede les voor de volgende keer. Woensdagavond was alles gevuld en tegen elfen zaten we achter een lekker biertje. Donderdag moesten er nog enkele TL lampen vervangen worden, die het niet meer deden en nog wat andere kleine werkzaamheden. In de loop van de middag arriveerden de eerste vis81
Een koppel Empetrichthys latos latos, oorspronkelijk alleen maar voorkomend in één bron op de Manse Ranch in Pahrump Valley, Nevada, USA. Daar is de soort verdwenen. E. latos latos is geïntroduceerd op een drietal plaatsen in Nevada: Corn Creek (▲), Spring Mountain Ranch State Park, and Shoshone Ponds. Foto: Ruud Wildekamp
sen van onze Nederlandse leden. Vrijdags arriveerden de vissen van de leden van Poecillia en van onze buitenlandse bezoekers, Door de samenwerking met Poecillia konden we voor De Schildkamp dit jaar een 30 tal kamers boeken. Ook voor het buffet op de zaterdagavond hadden we 70 deelnemers. Vrijdag tegen zessen bleek dat we dit jaar slechts een schamele inzending van 237 paartjes vis hadden binnen gekregen. Twaalf paartjes meer als vorig jaar. Avonds na de keuring en het maken van de keuringslijsten werd het tijd voor wat ontspanning met de aanwezige buitenlandse gasten.
In deze door een bron gevoede ‘poel’ op de Pahrump Ranch leefden eens volop Empetrichthys latos pahrump. Miller verzamelde hier in 1939 liefst 1243 (!!!) type exemplaren. Maar met het uitdrogen van de bron verdween ook de vis. 82
Aphyosemion louessense
Op de zaterdag morgen waren er door Poecilia twee lezingen over levendbarenden georganiseerd. De eerste werd gegeven door Rit Forcier (USA) en had als onderwerp de biotopen van de goodeiden. De tweede lezing werd gegeven door Tonnie Woeltjes met als onderwerp: Empetrichthys en Crenichthys. De soorten van de goodeide genera Empetrichthys en Crenichthys uit de woestijn in het westen van de USA zijn eierleggers, waar alle andere soorten van de familie Goodeidae, afkomstig uit westelijk en centraal Mexico allemaal levendbarend zijn. De derde lezing werd gegeven door A. Fernando da Silva (Mexico) over het geslacht Goodea. Na de lunch was het weer de beurt aan Poecilia. En na de lezing van Rit Forcier over de herindeling van de Familie der Goodeiden was het weer onze beurt. Wij hadden Winfried Grell uitgenodigd om zijn lezing handelend over het houden en kweken van de Aphyosemion soorten met vangstcode COFE en FCO, soorten uit het zuidwesten van Congo dus, zoals Aphyosemion louessense, A. thysi, A. wachtersi, etc. Na de lezingen werden de ca. 150 paren, trios of groepen van jonge vissen geveild die waren verzameld door de commissie ‘nieuwe en zeldzame soorten’, gevolgd door een vijftigtal zakken met levendbarende vissen. 83
Aphyosemion citrineipinnis Yeno G 76-21
Zaterdagavond was er weer ons jaarlijks terugkerend warm en koud buffet. Na het buffet was er de prijsuitreiking. Jan Willem Hoetmer ging er dit jaar met de meeste prijzen naar huis. Maar hij had dan ook de meeste vissen ingezonden. De beste vis van de tentoonstelling was voor een paartje Aphyosemion citrineipinnis van Massika GJS 00/3 ingezonden door (en oorspronkelijk ook gevangen door) Mogens Juhl van de Skandinavische Killi Club. Hierna was er nog een gezellig samenzijn met een aantal binnen en buitenlandse killivisliefhebbers. Zondagochtend kon men nog tot 10.30 uur de tentoongestelde vissen bekijken. Met vereende krachten werden de paartjes uitgeschept waarna de veiling kon beginnen. Anderen begonnen met het leegmaken van de bakken. We hadden dit jaar gelukkig veel hulp, ook van de leden van Poecillia en hun buitenlandse gasten. Om 17.00 uur was alles weer opgeslagen en konden we nagenieten van weer een geslaagde tentoonstelling.
De 3e –prijs winnaars
84
De 2e-prijs winnaars
De 1e-prijs winnaars
85
Winnaars kweekgroepen
nano
Winnaars speciale prijzen
86
87
Killi nieuws door Tonnie Woeltjes In deze regelmatig terugkerende rubriek komen allerlei wetenswaardigheden over onze killi’s aan bod. Dat kunnen samenvattingen van artikelen zijn uit andere tijdschriften, zowel wetenschappelijke als hobby tijdschriften, maar ook web-sites, TV-programma’s, exposities, etc., etc. etc. In de vorige aflevering hebben zijn vooral killi’s van de Oude Wereld aan bod gekomen, maar daar zijn nog enkele interessante nieuwe soorten blijven liggen. Allereerst een nieuwe Epiplatys soort uit het Congo bekken in centraal Afrika. Verantwoordelijk hiervoor is ons medelid Jouke van der Zee die van tijd tot tijd zijn hobby´s killi´s en alcohol combineert door, in het museum van Tervuren vooral, te kijken naar geconserveerde visjes. Altijd wel onder toezicht. Jouke R. van der Zee, José J. Mbimbi Mayi Munene & Rainer Sonnenberg (2013, 14 aug.): Epiplatys atratus (Cyprinodontiformes: Nothobranchiidae), a new species of the E. multifasciatus species group from the Lulua Basin (Kasaï drainage), Democratic Republic of Congo. Zootaxa, 3700(3): 411-422. In 2010 maakte de tweede auteur, verbonden aan de universiteit van Kinshasa, een inventarisatie van de vissen van de midden Lulua Rivier, in het kader van het Congo project van het American Museum of Natural History (http://research.amnh.org/vz/ichthyology/congo/). Op verschillende plekken ten zuiden van Kananga (provincie Kasai Occidental in de Democratische Republiek Congo) vond hij een bijna zwarte Epiplatys-soort uit de Epiplatys multifasciatus groep, die in dit artikel een toepasselijke naam krijgt: Epiplatys atratus, afgeleid van het
♂
♀ 88
Latijnse ater (zwart) en atratus, gehuld in zwart. Epiplatys atratus is de meest zuidoostelijk vertegenwoordiger van het genus. Door een aantal bepaalde kenmerken verschilt deze soort van zijn naaste verwanten: de donkergrijze tot zwarte kleur op lichaam en vinnen van de volwassen mannetjes, een rugvin die verder naar voren staat ingeplant (D/A 1/8-10 tegen D/A 1/10-13), en de groeven met neuromasten boven op de kop worden bij volwassen mannetjes bijna volledig bedekt door lobben. E. atratus werd gevonden in kleine, tot 5 m brede, behoorlijk snel stromend rivieren met zuur water (pH 4.5-6.6) van 24.3-30.3 °C, zoals de Minkidimbua Rivier bij Kakunku, de type lokaliteit.
Foto’s: J. J. Mbimbi Mayi Munene on 29 January 2010
In een volgend artikel werden de lichtogen van het genus Hylopanchax aan een nader onderzoek onderworpen: Jouke R. van der Zee, Rainer Sonnenberg & Ulrich Schliewen (2013, 16 aug.): Description of three new species of Hylopanchax Poll & Lambert, 1965 from the central Congo Basin (Cyprinodontiformes: Poeciliidae: Procatopodini) with a redefinition of the genus. Zootaxa, 3701(1): 35-53. Het genus Hylopanchax heeft een grote verspreiding in het Congo bekken (de beide Congo republieken) en het Ivindo bekken in Gabon. Als eerste werd Hylopanchax stictopleuron (Fowler, 1949) beschreven van Oka in de Rep. Pop. Congo. De tweede beschreven soort is Hylopanchax silvestris (Poll & Lambert, 1958) van Yangambi in de Dem. Rep. Congo. Beide soorten werden gesynonimiseerd door Huber in 1982, maar Lazara (2001) betwijfelde dit
Hylopanchax spec. aff. stictopleuron van Mékambo, Gabon 89
foto Ruud Wildekamp
en verklaarde H. silvestris wederom tot een goede soort. Van der Zee c.s. beamen dit, en beschrijven daarnaast nog een drietal nieuwe soorten in dit genus, op basis van exemplaren die Ulrich Schliewen verzamelde in het Salanga Park in 2002, en geconserveerde exemplaren in de collecties van het museum in Tervuren. Een typisch kenmerk voor Hylopanchax soorten zijn de sikkelvormige donkere vlekken op de voorzijde van de schubben op de flank. Vrouwtjes zijn gemakkelijk van mannetjes te onderscheiden door de aanmerkelijke langere vinstralen in de anaalvin en de grote ronde, urogenitale opening, terwijl die bij het mannetje klein is met een zwarte papil.
Mannetje van Hylopanchax leki kort na de vangst
Foto: Ulrich Schliewen
Het type materiaal van Hylopanchax leki werd door Ulrich Schliewen verzameld in een riviertje bij Lompolé en Yaka in de provincie Bandundu in de Democratische Republiek Congo in juli 2002. De type lokaliteit, en tot nu toe enig bekende vindplaats, is een kleine, beschaduwde beek bij Lampolé op de rechteroever van de Lokoro Rivier. H. leki is een voor dit genus grote soort (tot 29 mm SL) met een hoog gebouwd lichaam, sterk zijdelings samengedrukt, een bovenstandige bek met een onderkaak die langer is dan de bovenkaak met in beide kaken een buitenste rij van grote, licht gebogen conische tanden en daarbinnen kleinere, onregelmatig geplaatste tanden. De schubben op de flanken zijn op de voorzijde van het lichaam vrij groot en worden naar achteren toe geleidelijk kleiner. Mannetjes zijn olijfkleurig bruin van kleur op de rug tot oranje op het lichaam onder de rugvin, met zilverkleurige flanken met een lichtgroene glans, en overgaand naar wit op de buik. De snuit en de onderkaak zijn oranje van kleur. Op de flanken hebben 4-5 rijen schubben een zwarte vlek op de voorzijde, waardoor een min of meer regelmatig patroon van vlekken op
Mannetje van Hylopanchax ndeko kort na de vangst 90
Foto: Ulrich Schliewen
het voorlichaam ontstaat overgaand in donkere lengtestrepen op het achterlichaam. De soortsnaam leki is een woord uit het Lingala wat kleiner of jonger betekent, omdat deze soort een klein beetje kleiner is dan de hierna genoemde soort uit hetzelfde gebied. Hylopanchax ndeko werd door Schliewen gevangen in augustus 2002 bij Lui Kotale op de linkeroever van de Lokoro Rivier in het Salonga Park in de provincie Bandundu. Een Hylopanchax soort met een spoelvormig, zijdelings samengedrukt en vrij hoog lichaam. De rugvin staat verder naar voren ingeplant dan bij de andere soorten van Hylopanchax (D/A = 8-11 tegen D/A = 11-14). Mannetjes met een olijfbruine rug, zilverkleurige flanken met een blauwe glans, en 4-5 rijen schubben met sikkelvorige zwarte vlekken aan de voorzijde. Buik en keel zijn wit van kleur. Rugvin en anaalvin zijn geel van kleur met een rode zoom, evenals de buikvinnen. De staartvin is blauw met een witte eindzoom. H. ndeko is tot nu alleen bekend van zijn type lokaliteit. Een smalle, beschaduwde kreek bij Lui Kotale. De naam ndeko is ontleend aan het Lingala, en betekent verwant,. Deze naam kreeg het vanwege zijn naaste verwantschap met H. leki van de rechteroever van de Lokoro Rivier.
Mannetje Hylopanchax moke uit een commerciële import in de USA
Foto Tony Terceira
De derde soort die beschreven werd in dit artikel is Hylopanchax moke. Ook de naam moke is ontleend aan het Lingala en betekent erg klein, wat refereert aan de grootte (of beter gezegd kleinte) van deze nieuwe lichtoog. Het grootste exemplaar uit de type serie mat 26.0 mm, de staart erbij gerekend. Van de nu bekende soorten is dit verreweg de slankste, met een lichaamshoogte van 16.3-20.0 % van de standaardlengte, terwijl dat bij de andere soorten tussen de 20.8 en 35.5 %SL ligt. Ook de nagenoeg rechte rug is een onderscheidend kenmerk. Verder is het lichaam nauwelijks zijdelings afgeplat zoals bij de andere bekende soorten. De rug is grijsbruin van kleur, geleidelijk lichter worden naar de flanken. Op de flanken zitten 2-3 rijen van sikkelvormige, donkere vlekken op de schubben. De ongepaarde vinnen en de buikvinnen zijn gelig van kleur met een brede, transparante blauwe rand. De anaalvin heeft dan nog een brede, zwarte zoom en een dunne, zwarte band aan de basis. De vrouwtjes missen de kleur in de vinnen. Naast de type lokaliteit bij Lui Kotale in centraal Congo werd door Van der Zee en de zijnen deze soort nog gevonden in de alcohol potten van het Museum voor Midden Afrika in Tervuren, Belgie, en van het American Museum of Natural History. Onder andere vlak bij Bikoro op de oostelijke oever van het Tumba Meer, een afstand van meer dan 300 km. Het lijkt er dus op dat deze soort een vrij grote verspreiding in het centrale Congo bekken heeft. En verder is er door Ulrich Schliewen in 2009 in het noordoosten van het Congo bekken, ten noorden van de brede Congo stroom vier exemplaren van een populatie die hier sterk op lijkt, maar waarschijnlijk tot een nog te beschrijven, nieuwe soort behoort. Het versprei91
Bekende vindplaatsen van Hylopanchax soorten (T = type lokaliteit): H. stictopleuron (T 1) H. silvestris (T 2) H. leki (T 3) H. ndeko (T 4) H. moke (T 5) H. aff. moke H. spec. Kameroen H. spec. Gabon H. spec. Odzala H. spec. ?
dingsgebied van Hylopanchax stictopleuron lijkt beperkt tot het westelijk deel van het Congo bekken in de republiek Congo. En H. silvestris lijkt een grote verspreiding te hebben in het oostelijk en noordelijk deel van het centrale Congo bekken. De nieuwe soorten hebben een beperkte verspreiding in het centrale Congo bekken, en bij de populaties in Gabon, Kameroen en Odzala in het noordwesten van de Republiek Congo lijkt het om nog onbeschreven soorten te gaan. Van heel recente datum (11 september; waar doet die datum me ook al weer aan denken?) is een nieuwe Aphyosemion soort uit zuidelijk Gabon: Valdesalici, Stefano & Wolfgang Eberl (2013): Aphyosemion grelli (Cyprinodontiformes: Nothobranchiidae), a new species from the Massif du Chaillu, southern Gabon. Vertebrate Zoology, 63(2): 155-160. Wolfgang Eberl, redacteur van het Duitse killi-blad, verzamelde deze vis in januari 2002 en januari 2006 langs de weg van Sindara naar het oosten naar Ikobey of Ikobé, op aanwijzing van Wolfgang Grell, een bekende Duitse kweker en fotograaf en ontdekker van killi’s, overleden in mei 2001. En daarom hebben de auteurs deze nieuwe soort naar hem genoemd. De type lokaliteit en enig bekende vindplaats, een smalle kreek van één meter breed en 40 cm diep, ligt in het stroomgebied van de Ikoy Rivier, een zijrivier van de Ngounié, die bij Lambaréné uitmondt in de Ogooué. De Ikoy en zijn zijrivieren en de Ngounié wateren het noordelijk deel van het Du Chaillu Massief af. Een bergketen met toppen tot rond de 1000 meter in het zuiden van Gabon dat zich uitstrekt tot in de republiek Congo. Uit de wateren op het Du Chaillu massief zijn vele attractieve Aphyosemion soorten bekend geworden: A. coeleste, A. ocellatum, A. citrineipinnis, A. joergenscheeli, A. aureum, A. passaroi, A. 92
Mannetje, holotype, 29.2 mm SL, en een tweetal vrouwtjes, SL ± 25.0 mm SL. Foto’s uit de eerstebeschrijving.
wuendschi en A. hannelorae. Maar deze soorten komen niet voor in het noordwesten van het Du Chaillu Massief, waar de Ikoy afwatert. Uit die regio kennen we vindplaatsen van Aphyosemion escherichi, een soort uit de kustvlakte, maar ook opvallende vissen als Epiplatys spec. Sindara en Aphyosemion spec. Bitter. En A. grelli komt hier dus ook vandaan. Een vrij robuust gebouwde vis met een bijna rond lichaam, nauwelijks zijdelings afgeplat, met afgeronde vinnen en een opvallend kleurpatroon. Bovenzijde van lichaam en kop zijn bronskleurig en de flanken zijn metallic blauwgroen met drie rijen van rode stippen, en buik en keel zijn blauw van kleur. Rugvin, anaalvin en buikvinnen zijn blauwgroen van kleur met een smalle zwarte zoom. Ook de staartvin is blauwgroen van kleur, maar met onregelmatige donkerblauwe vlekken en een zwarte zoom boven en onder. Vrouwtjes zijn bruin van kleur met 93
Aphyosemion joergenscheeli uit de Du Chaillu Bergen
soms blauwe flanken met een drietal rijen van kleine rode stippen. De ongepaarde vinnen zijn transparant met een groenige glans en brede, zwarte zomen. De auteurs komen tot de conclusie dat A. grelli niet in het subgenus Aphyosemion (de oude Aphyosemion elegans groep), en niet in de A. coeleste groep thuis hoort. Verder sommen ze nog enkele verschillen op met enkele Congo vissen zoals A. congicum, A. labarrei en A. teugelsi. En daar blijft het bij. Geen suggesties voor wat wel een naaste verwant zou kunnen zijn, mede veroorzaakt doordat zij geen DNA-onderzoek hebben gedaan (of hebben kunnen doen), wat tegenwoordig voor het goed beschrijven van een soort eigenlijk een noodzaak is. Ook in Zuid Amerika zijn er weer nieuw beschreven soorten te melden. En nu beginnen we eens niet met Wilson Costa, maar met Dalton Nielsen en Roger Brousseau. Zij beschreven en een tweetal artikelen twee voor de wetenschap nieuwe soorten. Om te beginnen een Neofundulus soort: Nielsen, D.T.B. & R. Brousseau (2013): Description of a new species of annual fish of the genus Neofundulus (Cyprinodontiformes: Rivulidae) from the upper río Mamoré basin, Bolivia. Aqua, International Journal of Ichthyology, 19(3): 109-114. In het genus Neofundulus kennen we tot nu toe vijf soorten: N. paraguayensis uit het stroomgebied van de río Paraguay in Paraguay, Argentinië en Brazilië, N. ornatipinnis uit het stroomgebied van de río Paraguay en de Chaco in Bolivia, Paraguay en Argentinië, N.
Mannelijk holotype, SL 63.5 mm SL, van Neofundulus splendidus 94
foto: G. Dethu
Vrouwtje, paratype, 37.1 mm SL
foto G. Dethu
guaporensis van de rio Guaporé in Rondonia, Brazilië, N. parvipinnis uit Mato Grosso, Brazilië, en N. acutirostratus uit Minas Gerais, Brazilië. De auteurs hebben deze nieuwe soort Neofundulus splendidus gedoopt, naar het Latijnse splendidus, wat schitterend of prachtig betekent, en daar is gezien de uitbundige kleuren van de mannetjes van deze soort niets teveel mee gezegd. Het type materiaal van deze soort werd verzameld door Didier Pillet, Bruno Accorsi, Jean Marc Beltramon, Michel Beuchey en Christine Lambert op 20 februari 2012 in een poel nabij de río San Miguel behorend tot het bovenstroomgebied van de río Mamoré in Bolivia. De poel ligt langs de snelweg van San Miguel naar San Juan. De poel bevatte helder water met een pH 6.4, opgelost ijzer gehalte 0.5 mg/l en een geleidbaarheid van 67 µS. De poel stond vol met moeras en waterplanten zoals Echinodorus en waterlelies. Verder zwommen er nog kikkerlarven in de poel van een Phyllomedusa Type lokaliteit van Neofundulus splendidus soort, en die zullen ongetwijfeld tot voedFoto: Didier Pillet sel hebben gediend van N. splendidus. N. splendidus is een robuuste vis met een bijna rolrond lichaam, enigszins afgeplat op het voorlichaam en afgeronde vinnen. De mannetjes zijn olijfgroen van kleur op de rug en hebben op het voorlichaam een zevental rijen van rode of gele en rode stippen op de iriserend blauwe flanken. Drie van deze rode lijnen lopen door tot aan de staartvin. Achter de borstvin zit midden op het lichaam een grote, donkere vlek. De kop is olijfgroen van kleur met een gele iris met een verticale, bruine band. De rugvin is bleek geel met vier of vijf donkerrode dwarsbanden. De anaalvin is donker olijfgroen met aan de basis een brede, gele band omgeven door een donkerrode rand. De staartvin is donkergrijs van kleur met onregelmatige witte en gele vlekken en een zwarte eindzoom. De buikvinnen en de borstvinnen zijn oranje van kleur. De vrouwtjes hebben identieke kleuren op het lichaam, maar bleker en transparante ongepaarde vinnen met gelig of blauwige schijn en een aantal smalle, lichtbruine dwarsbanden. In hetzelfde nummer van hetzelfde tijdschrift beschreven beide bovengenoemde auteurs ook nog een nieuwe Spectrolebias soort. Tot nu kennen we zeven soorten in dit genus. Zes van 95
deze zijn afkomstig uit stroomgebieden van zuidelijke zijrivieren van de Amazone zoals de rio Araguaia, rio Tocantins, rio Madeira, rio Xingu en de rio Mamoré, en één, Simpsonichthys chacoensis is afkomstig uit het stroomgebied van de rio Paraguay in Paraguay en Argentinië. En nu voegen Nielsen en Brousseau er nog een soort van de rio Mamoré aan toe: Nielsen, D.T.B. & R. Brousseau (2013): Spectrolebias pilleti, a new annual killifish (Cyprinodontiformes: Rivulidae: Cynolebiatinae) from the upper río Mamoré basin, Bolivia. Aqua, International Journal of Ichthyology, 19(3): 115-122. Spectrolebias pilleti is genoemd naar een van de verzamelaars van het type materiaal, Didier Pillet. Hij vond deze nieuwe Spectrolebias, samen met Jean Marc Beltramon, Michel Beuchey en Christine Lambert op 26 februari 2012 in een tijdelijke poel bij de río Quimone, een rivier behorend bij het systeem van de río San Pablo, een zijrivier van de río Beni, op zijn beurt een zijvier van de río Madeira en de Amazone.
Mannetje (boven), holotype, 28.9 mm SL, en vrouwtje (onder), paratype, 24.3 mm SL Foto’s: G. Dethu 96
S. pilleti is een klein blijvende soort van maximaal 30 mm SL, met een spoelvormig lichaam, zijdelings samengedrukt en grote ongepaarde, bijna afgeronde vinnen. Alleen de rug– en anaalvin zijn van achteren gepunt. Typisch voor de soort is het kleurpatroon met 3-5 een weinig schuin staande, blauwe dwarsbanden op het lichtbruin gekleurde lichaam. Rugvin, anaalvin en staartvin zijn blauw van kleur met met een ruim patroon van lichtblauwe stippen. Buikvinnen en borstvinnen zijn transparant. Vrouwtjes hebben een lichtbruin gekleurd lichaam en kop met 6-8 lichtgrijze dwarsbanden en een enkele blauw iriserende vlek midden op het lichaam. Alle vinnen zijn kleurloos.
Type lokaliteit van Spectrolebias pilleti bij de plaats Quimone, Dept. Santa Cruz in Bolivia Foto: Dalton Nielsen
En natuurlijk kan Wilson Costa, wanneer het handelt over Zuid-Amerikaanse killi’s, niet onbesproken blijven. Het genus Notholebias, in 2008 door Costa afgescheiden van Leptolebias, telt een drietal soorten uit de kustvlakte van de staat Rio de Janeiro in het zuidoosten van Brazilië. N. minimus is een bedreigde soort, en wordt heden ten dage nog slechts op enkele plekken aangetroffen. N. fractifasciatus is een sterk bedreigde soort, tegenwoordig beperkt tot één enkele populatie in een klein restant van een tijdelijke poel van 658 m2, en N. cruzi is niet meer gevonden sinds 2002 en zou wel eens uitgestorven kunnen zijn. Costa heeft alle populaties van dit genus nog eens genetisch bekeken: Costa, W.J.E.M. & P.F. Amorim (2013): Delimitation of cryptic species of Notholebias, a genus of seasonal miniature killifishes threatened with extinction from the Atlantic Forest of south-eastern Brazil (Cyprinodontiformes: Rivulidae). Ichthyological Exploration of Freshwaters, 24(1): 63-72. De populaties uit het stroomgebied van de Saquarema Lagune, die hij in 2009 bij N. fractifasciatus indeelde, vallen in die analyse in een aparte tak, een reden voor hem om ze nu als 97
Een mannetje (boven), holotype, 22.2 mm SL, en een vrouwtje (onder), 20.6 mm SL, van Sampaio Correia. Foto’s uit de eerstbeschrijving
een aparte soort te benoemen: Notholebias vermiculatus. Ook N. vermiculatus is een klein blijvende soort met een maximale lichaamslengte van 23.7 mm voor het mannetje en 21.4 mm voor het vrouwtje. Spoelvormig lichaam, zijdelings samengedrukt, de vrouwtjes hebben een rondere buik. Rug- en anaalvin zijn gepunt, ook bij het vrouwtje, maar minder. Het begin van de rugvin staat boven de 6e of 7e vinstraal van de anaalvin bij het mannetje, en boven de 4e of 5e bij het vrouwtje. De staartvin is rond, evenals de borstvinnen. Mannetjes zijn lichtblauw tot groenblauw van kleur op de flanken, met donker karmijnrode randen op de schubben. De rug is licht geelbruin en de buik lichtblauw. De kop is licht groenig goudkleurig met karmijn rode banden en kaken. De ongepaarde vinnen zijn lichtblauw van kleur met donker karmijnrode, onregelmatige banden. De vrouwtjes hebben een bleek geelbruin lichaam met een witte buik, een bleek goudkleurige kieuwdeksel en transparante vinnen. N. vermiculatus wordt gevonden in twee geïsoleerde gebieden. Het gebied van de type lokaliteit bestaat uit een serie tijdelijke poelen in de overstromingsvlakte van een klein riviertje, de Catimbau Rivier, dat uitmondt in Saquarema Lagune. Deze kruist de weg RJ-106. De poelen langs deze weg zijn sterk verstoort vanaf 2007 toen alle oorspronkelijke vegetatie werd verwijderd. Het hele gebied ten noorden van de weg is gedraineerd ten behoeve van de landbouw en is volledig ingenomen door plantages. N. vermiculatus is hier daardoor verdwenen, maar kan nog wel worden gevonden in poelen op 1-2.5 km ten zuiden van deze weg. 98
Het tweede gebied is een tijdelijk moeras bij de Jaconé Lagune, die door een kanaal met de Saquarema Lagune is verbonden. N. saquarema leeft in ondiepe, tijdelijke poelen, ongeveer 30-50 cm diep, in open terrein met verspreid staande struiken maar een dichte moeras vegetatie. In een volgend artikel in hetzelfde tijdschrift beschrijft Costa een nieuwe Laimosemion soort. Het genus Laimosemion herbergt een 25-tal soorten afkomstig uit het noordwesten van Zuid Amerika. Het genus kent een tweetal subgenera, Laimosemion (Laimosemion) met ssorten uit de Laimosemion geayi groep en de Laimosemion breviceps groep, en Laimosemion (Owiyeye) met soorten uit de Laimosemion rectocaudatus groep en de Laimosemion romeri groep. Vroeger, d.w.z. voor Costa’s artikel in november 2011, noemden we ze allemaal Rivulus. En volgens Huber (2012) in zijn privé blaadje Killi-Data Series is de opdeling van Rivulus in meerdere genera prematuur, en zouden we alles weer Rivulus moeten noemen, met daarin diverse subgenera. Zowel Costa als Huber maken in hun analyse uitsluitend gebruik van morfologische, meristische gegevens, kleurpatronen en enkele gedragskenmerken. Hoewel ze beiden wel met een scheef oog kijken naar fylogenetische studies op basis van DNA van Hrbek & Larson (1999), en Murphy, Thomerson & Collier (1999). Een dan wordt het een beetje opbieden wie de meeste kenmerken heeft weten te gebruiken, welke het zwaarst wegen, etc. En het zal nog wel even duren tot we een compleet overzicht hebben van de Zuid Amerikaanse Rivulidae, morfologisch en genetisch, want op dat continent valt nog veel te ontdekken. En omdat ik net een beetje begon te wennen aan al die nieuwe genera, hou ik ze voorlopig, met Costa, maar aan. Alhoewel ik me goed realiseer dat b.v. Anablepsoides -met als type soort atratus, maar in datzelfde genus ook igneus en hartii- een gedrocht is. Dus… een nieuwe Laimosemion, dat als type soort R. geayi heeft: Costa, W.J.E.M. & P.H.N. Bragança (2013): A new miniature killifish of the genus Laimosemion, subgenus Owiyeye, from the Negro river drainage, Brazilian Amazon (Cyprinodonti-formes: Rivulidae). Ichthyological Exploration of Freshwaters, 24(1): 9396. Laimosemion jauaperi is een klein blijvende soort, 18.9 mm SL, met een slank en rolrond lichaam en een korte, stompe snuit. De rugvin en de anaal vin zijn rond, en staan ver naar achteren op het lichaam, en de staartvin is ovaal van vorm met korte filamenten. De voorste vinstraal van de rugvin staat ingeplant net achter de laatste vinstraal van de anaalvin. De borstvinnen zijn rond en vrij groot. De buikvinnen zijn klein. Mannetjes hebben een bleek goudkleurige rug met donkerbruine randen, bleek paarsgrijze flanMannetje (boven), holotype, 18.9 mm SL en vrouwtje (onder), ken met lengterijen met onreparatype, 15.2 mm SL) gelmatige, alternerende, roze Foto’s uit de eerstbeschrijving en zilverkleurige vlekken, en 99
een lichtgrijze buik. De rugvin is geel met een donkerbruine band aan de basis. De anaalvin is ook geel en lichtblauw aan de basis. De staartvin is donker karmijnrood met een witte achterrand. Het vrouwtje is identiek gekleurd, maar bleker, met een donkere streep achter het oog en op het voorlichaam, en de top van de rugvin en het achterste deel van de anaalvin zijn bleek roze van kleur. Volgens Costa is L. jauaperi nauw verwant aan L. uatuman, een kleine soort van de Uatumã Rivier, midden in het Amazone bekken. In 1974 beschreven Robert Miller & Carl Hubbs Rivulus robustus van de stroomgebieden van de río Papaloapan en de río Coatzacoalcos in de staat Veracruz in zuidoostelijk Mexico. Het type materiaal voor deze soort werd verzameld door Myron Gordon in 1939. Gordon noemde deze soort zelf in 1947 in een artikel Rivulus robustus, maar zonder een deugdelijke beschrijving, een nomen nudum dus. Uit de beschrijving van Miller en Hubbs werd wel duidelijk dat het hier om een wat afwijkende Rivulus ging: groot aantal rugvinstralen (10-13), rugvin ver naar voren geplaatst (maar kort achter het begin van de anaalvin), geen typische Rivulus-vlek op de staartbasis bij de vrouwtjes (maar een serie zwarte stippen langs de staartvin aanzet), afwijkend kopbeschubbingspatroon, en een gedrongen kopprofiel en voorlichaam. Maar ik was toch aardig verbaasd, en heb behoorlijk met mijn wenkbrauwen en mogelijk meerdere lichaamsdelen lopen fronsen, toen Costa deze soort in 1995 in zijn boek Pearl killifishes, the Cynolebiatinae bij de seizoensvissen indeelde, en plaatste het in een nieuw genus, Millerichthys, ter ere van Robert Rush Miller. Diverse keren is geprobeerd om deze soort in Mexico te verzamelen, maar zonder succes. In datzelfde gebied komt Rivulus tenuis voor en die werd wel gevonden. Maar dit jaar verscheen er dan een artikel, waaruit duidelijk werd dat het hier inderdaad om een seizoensvis gaat met diapauzes in de ontwikkeling van de eieren: Domínguez-Castanedo, O., M.Á. Mosqueda-Cabrera. & S. Valdesalici (2013): First observations of annualism in Millerichthys robustus (Cyprinodontiformes: Rivulidae). Ichthyological Exploration of Freshwaters, 24(1): 15-20. Omar Domínguez en Miguel Ángel Mosqueda verzamelden M. robustus in een tijdelijke poel bij Tlacotalpan, gelegen aan de Papaloapan Rivier. In februari 2010 werden 8 volwassen mannetjes en 20 vrouwtjes verzameld en ondergebracht in een aquarium in het laboratorium. Hier werden wekelijks eieren verzameld, met een gemiddelde van 49 eieren per week, en een totaal van 575 eieren. De poel was volledig uitgedroogd van maart tot juni. In juni werden bodemmonsters genomen, waaruit 23 eieren werden gezeefd; die waren alle in diapauze I. Het regenseizoen begon in juli. Eind juli werden uit de natte bodem 10 eieren verzameld, waarvan er 9 in diapauze III zaten en één in diapauze I. ♂ Vanaf midden augustus was de poel weer gevuld met regenwater tot eind februari.
♀
Diapauze III 100