De Taallijn Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2
Beweeg je mee? Activiteitencyclus voor groep 1 en 2
Dorien Stolwijk Expertisecentrum Nederlands
Inhoudsopgave
Belangrijke achtergrondinformatie
3
Voorbeeld van een planningsrooster
5
Voorbereiding
8
Fase 1 – Introductie
14
Fase 2 – Interactief voorlezen
19
Fase 3 – Werken met verhalen
26
Fase 4 – Werken met leervragen
33
Fase 5 – Presentatie/evaluatie
40
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 2
Belangrijke achtergrondinformatie
Waarom is de Taallijn ontwikkeld? Het Expertisecentrum Nederlands en Sardes hebben de afgelopen jaren de Taallijn ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het doel van de Taallijn is de effectiviteit van de taalstimulering van leidsters en leerkrachten te vergroten. De Taallijn biedt handreikingen voor het beperken van de achterstand in taalontwikkeling op jonge leeftijd. Onderzoeksresultaten geven aan dat een vroege aanpak van taalachterstanden effect heeft. De Taallijn is gebaseerd op de principes van interactief taalonderwijs, zoals die in eerdere publicaties van het Expertisecentrum Nederlands uitgebreid beschreven zijn. De vijf speerpunten van de Taallijn zijn Mondelinge taal, Werken aan woordenschat, Beginnende geletterdheid, ICT en multimedia en Ouderbetrokkenheid. De Taallijn biedt een doorgaande lijn van kinderdagverblijf en peuterspeelzaal naar basisonderwijs.
De Taallijn voor het kinderdagverblijf Onlangs is er een handreiking gerealiseerd voor leidsters van kinderen van 0 tot 2 jaar in kinderdagverblijven. De handreiking is opgenomen in de scholing voor leidsters, en biedt de leidsters aanwijzingen om in hun dagelijkse praktijk de taalontwikkeling van baby’s en dreumesen te stimuleren. Met deze uitgave is er nu ook aandacht voor de allerjongsten.
De Taallijn voor peuters De Taallijn voor peuters is landelijk ingevoerd. Door Sardes zijn verschillende cursussen voor peuterleidsters ontwikkeld, variërend van aparte modules voor de speerpunten tot een geïntegreerde cursus waarbij alle speerpunten aan de orde komen. In het boek Peuters Interactief met Taal (Stoep & Van Elsäcker, 2005) wordt de Taallijn uitgebreid beschreven. Naast dit boek zijn er drie cd-roms ontwikkeld met praktijkvoorbeelden: Interactief voorlezen aan peuters, Gesprekken met peuters en Werken aan woordenschat. Op de website www.detaallijn.nl staat een serie uitgewerkte, concrete activiteitencycli voor peuters. Werken met de Taallijn houdt in dat leidsters eerst deelnemen aan een cursus, en vervolgens zelfstandig kunnen werken met de activiteitencycli.
De Taallijn voor kleuters Sardes heeft voor groep 1 en 2 een geïntegreerde cursus ontwikkeld waarin alle vijf speerpunten van de Taallijn aan bod komen. Nadat de leerkrachten bekend zijn gemaakt met de principes en speerpunten van de Taallijn, kunnen ze zelf aan de slag. Binnen de Taallijn is een aantal kant-en-klare activiteitencycli ontwikkeld. Leerkrachten kunnen deze geheel of gedeeltelijk uitvoeren. Met behulp van een checklist kunnen ze bijvoorbeeld bepalen welke Taallijn-speerpunten in hun eigen programma's nog onderbelicht zijn en aanvullende activiteiten kiezen uit een Taallijn-thema. De activiteitencycli voor groep 1 en 2 zijn ook bruikbaar in groep 3, zeker in de eerste helft van het schooljaar. Voordat leerkrachten aan de slag kunnen met een thema van de Taallijn, volgen zij eerst een nascholingscursus. Daarnaast is het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker, Van der Beek, Hillen & Peters, 2006) onmisbaar bij het uitvoeren van een activiteitencyclus. Dit boek bevat achtergrondinformatie over de Taallijn, de vijf speerpunten, en de opbouw en uitvoering De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 3
van een activiteitencyclus. Bij het boek hoort een dvd met video-opnames van diverse activiteiten in groep 1 en 2 (Van der Beek, Van Elsäcker, Corvers, Hillen & Peters, 2006).
De Taallijn voor groep 3 en 4 De Taallijn blijft in ontwikkeling. Bij basisscholen blijft een grote behoefte aan doorgaande leerlijnen. Om deze reden werd De Taallijn voor groep 3 en 4 ontwikkeld in de vorm van een activiteitencyclus rondom het thema vogels. Hiervoor is het boek Zie je ze vliegen? De Taallijn voor groep 3 en 4 (Van Elsäcker, Stolwijk en Bruggink, 2007) verschenen. In De Taallijn voor groep 3 en 4 wordt een koppeling gemaakt met de zaakvakken. Op scholen met veel niet-Nederlandstalige kinderen verdwijnen de zaakvakken vaak naar de achtergrond, omdat de nadruk in deze groepen ligt op de basisvaardigheden voor taal en rekenen. Door de koppeling van taal en zaakvakken worden meerdere doelen in één keer bereikt: kinderen breiden hun woordenschat en kennis van de wereld uit en gebruiken taal in een betekenisvolle context. Door kinderen leervragen te laten bedenken bij het thema, komt de leerkracht tegemoet aan de nieuwsgierigheid van de kinderen en leren de kinderen dat ze zelf informatie kunnen vinden in informatieve boeken en op internet. De kinderen vergroten met een activiteitencyclus van De Taallijn tevens hun lees- en schrijfvaardigheden, gespreksvaardigheden zoals redeneren en argumenteren. Nijmegen, april 2008
Deze activiteitencyclus is ontwikkeld met dank aan Marian Bruggink, Annie van der Beek, Willy van Elsäcker, José Hillen, Janneke Corvers, Sylvia Peters en Martine Gijsel.
Meer informatie over de bijbehorende boeken en dvd’s of over scholing in de Taallijn in de diverse regio’s is te vinden op www.deTaallijn.nl. Boeken, cd-roms en de dvd zijn te bestellen via www.lcowijzer.nl. Informatie over cursussen in de diverse regio's is ook te verkrijgen bij Sardes (030- 2326200). © 2008 Expertisecentrum Nederlands Deze uitgave is voorbehouden aan begeleiders en deelnemers van het trainings- en ondersteuningstraject van de Taallijn (zie www.deTaallijn.nl). Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag voor commerciële doeleinden worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnames, of op enige andere wijze, zonder nadrukkelijke verwijzing naar Sardes en het Expertisecentrum Nederlands.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 4
Voorbeeld van een planningsrooster Mondelinge taal Werken aan woordenschat Beginnende geletterdheid ICT en multimedia Ouderbetrokkenheid
Vooraf
Week 1
Fase en activiteit Voorbereiding Leerkracht bereidt thema voor. Voorbereiden anker: selecteren kernwoorden bij thema en prentenboek; woordenmap maken; verzamelen boeken en materialen; voorbereiden gezinsportfolio; voorbereiden stimulerende leeromgeving Leerkracht maakt planning van activiteiten Fase 1: Introductie Anker: bewegen in een grote sporthal
Speerpunten
Foto’s bekijken op de computer Diploma maken Woordweb maken dagelijks
Inrichten van de leeromgeving Het prentenboek: Stamp mee met de olifant Lettermuur
dagelijks
Schrijfhoekactiviteiten Gezinsportfolio Portfoliogesprek en gesprek met de ouders Fase 2: Interactief voorlezen Pre-teaching: centrale prentenboek Kleine Kangoeroe Introductie prentenboek in de grote groep Lezen met wie-waar-wat-pictogrammen De boekenmuur
Week 2
Herhaald voorlezen De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 5
Woordmuur dagelijks
Het verhaal naspelen Bewegingservaringen in het platte vlak Bewegingservaringen in de ruimte
dagelijks dagelijks
Het prentenboek in de boekenhoek en de luisterhoek Computerhoek
dagelijks
Schrijfhoek Vertellen of voorlezen met ondersteuning van het digitale schoolbord Fase 3: Werken met verhalen Voorlezen van nieuwe boeken Een eigen bewegingsboek Lezen met wie-waar-wat-pictogrammen Samen een informatief boek lezen Klank- en taalspelletjes Versjes Goed luisteren: kun jij dit ook? Een bewegingslied
dagelijks
Samen dansen
dagelijks
Verhalen vertellen Wat is er veranderd?
Week 3
Fase 4: Werken met leervragen Startactiviteit: Gastspreker op bezoek! Terugkijken op het bezoek
dagelijks
Werken met leervragen
dagelijks
Meespelen in de sportwinkel
dagelijks
Meedenken in de ontdekhoek sport Een fotomuur Een interview Koekeloere, Sesamstraat en Kabouter plop over sport Taalspelletjes over sport De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 6
dagelijks
Vertellen op de vertelstoel over je eigen sport Letterboek Versjes Winnen en verliezen Bewegen is gezond Portfoliogesprek Een uitnodiging maken Fase 5: Presentatie/Evaluatie Presentatie van het werk van kinderen Evaluatie van de kinderen Eindevaluatie van de activiteitencyclus
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 7
Voorbereiding activiteitencyclus beweeg je mee? Thema: Anker:
Bewegen Bewegen in een echte sporthal
Alle thema's van de Taallijn voor groep 1 en 2 bieden talige activiteiten rondom de vijf speerpunten mondelinge taal, werken aan woordenschat, beginnende geletterdheid, ICT en multimedia en ouderbetrokkenheid. Elke activiteitencyclus duurt ongeveer drie weken en heeft een aantal fasen, waarin een centraal prentenboek een grote rol speelt. Dit prentenboek wordt meerdere malen voorgelezen, zodat woordenschat, zinsconstructies en verhaalbegrip de kans krijgen zich te ontwikkelen. In de fasen 1 tot en met 3 van het thema ‘Beweeg je mee?’ staan de eigen bewegingen van de kinderen centraal en de bewegingen die andere mensen en dieren maken. Vanaf fase 4 wordt bij het werken met de leervragen ook aandacht besteedt aan verschillende sporten, het winnen en verliezen en gezondheid. Bij de uitvoering van dit thema is het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker, Van der Beek, Hillen & Peters, 2006) onmisbaar. In dit boek is uitgebreide achtergrondinformatie te vinden over de vijf speerpunten van de Taallijn, de opbouw en de fasen van een activiteitencyclus en de benodigde leerkrachtvaardigheden.
Voorbereiding • • • • • • • • •
Voorbereiding van het anker: bewegen in een grote sporthal Planning maken voor activiteiten Gastspreker uitnodigen Ouders inlichten over het thema ‘Beweeg je mee?’ Woorden selecteren bij het thema en het prentenboek Boeken en materialen verzamelen Voorbereiden van een gezinsportfolio Woordenmap maken Stimulerende leeromgeving inrichten
Voorbereiding van het anker: bewegen in een grote sporthal Het anker voor deze cyclus wordt gevormd door verschillende bewegingsactiviteiten in een grote sporthal, waardoor kinderen intrinsiek gemotiveerd raken om te bewegen. De leerkracht vraagt bij de dichtstbijzijnde sporthal of er mogelijkheden zijn om met groep 1 en 2 van de basisschool de sporthal te kunnen gebruiken. Een grote sporthal nodigt kinderen meer uit om te bewegen dan de eigen bekende speelzaal. De leerkracht informeert welke materialen in deze sporthal aanwezig zijn. Daarna tekent ze een opstelling. De leerkracht zorgt dat er verschillende bewegingen centraal staan, zoals een onderdeel waar de kinderen kunnen rollen, springen, klimmen, zwieren en dergelijke. Zie voor een voorbeeld van een opstelling bijlage 5. De leerkracht kan ouders vragen om een groepje van drie of vier kinderen te begeleiden tijdens het doorlopen van alle activiteiten in de sporthal. De leerkracht kan hiervoor aan de kinderen een ouderbrief (bijlage 2) meegeven. De leerkracht kan voor het opstellen van de materialen in de sporthal dezelfde ouders inschakelen. Afhankelijk van de afstand tussen de school en de sporthal moet er eventueel voor vervoer gezorgd worden. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 8
Het is belangrijk dat de leerkracht aan de begeleiders uitlegt wat de bedoeling is van het bewegen in de grote sporthal. De leerkracht vertelt dat de kinderen kennis mogen maken met alle materialen die in de sporthal klaarstaan. De kinderen die ergens niet op durven, hoeven dit ook niet te doen. Belangrijk is dat de leerkracht vertelt dat het geen wedstrijd is om alles zo snel mogelijk te doen, maar dat het er om gaat dat alle kinderen genieten van de activiteiten die ze kunnen ondernemen. Tijdens de activiteiten maakt de leerkracht met een digitale fotocamera foto’s van de activiteiten van de kinderen.
Planning maken voor activiteiten De leerkracht selecteert verwerkingsactiviteiten voor de speerpunten waaraan zij gedurende de cyclus aandacht wil besteden. Het voorbeeld van een planningsrooster dat aan het begin van dit document staat afgedrukt, kan een hulpmiddel bij de planning zijn.
Gastspreker uitnodigen Voor deze startactiviteit kan de leerkracht uit twee mogelijkheden kiezen. - De leerkracht vraagt bij ouders na of zij een bepaalde sport beoefenen en deze in de klas willen komen toelichten. Dit kan door middel van de ouderbrief uit bijlage 2. - De leerkracht vraagt bij haar collega’s van groep 6 tot en met 8 na of zij bereid zijn om te vragen of kinderen uit hun klas een bepaalde sport beoefenen en deze in de kleuterklas willen komen toelichten. Wanneer kinderen zich opgeven, kunnen zij het verhaal dat ze willen vertellen thuis voorbereiden. De leerkracht kan deze kinderen eventueel de brief uit bijlage 2 meegeven. De eigen leerkracht kan hen hierbij helpen. De leerkracht spreekt met de ouder of het kind een dag en een tijd af, waarop hij of zij in de klas of in de speelzaal als gastspreker uitleg kan geven over de sport die hij of zij beoefent. Mogelijk kan deze ook gedemonstreerd worden. De ouder of het kind kan materialen, kleding, boeken, foto’s en dergelijke meebrengen. Ook de leerkracht kan naar materialen zoeken die passen bij de sport (bijvoorbeeld boeken van de bibliotheek).
Ouders inlichten over het thema: ‘Beweeg je mee?’ De leerkracht geeft een ouderbrief voor de ouders over het thema ‘Beweeg je mee?’ mee naar huis (zie voor een voorbeeld bijlage 1). In deze brief worden ouders geïnformeerd over de activiteiten die zullen gaan plaatsvinden op school binnen het thema ‘Beweeg je mee?’.
Selectie van kernwoorden bij het thema: Tijdens het thema komen de kinderen in aanraking met nieuwe woorden. Een aantal kernwoorden bij het thema wordt bewust aangeleerd en geoefend. Er zijn kernwoorden geselecteerd bij het thema en ook bij het prentenboek. Hierbij is gebruik gemaakt van de frequentiewoordenlijsten van Schrooten en Vermeer (1994). Beide groepen kernwoorden worden in de verwerkingsopdrachten gebruikt. De leerkracht maakt een keuze uit de kernwoorden. Ze kan hierbij gebruik maken van de toetsgegevens van kinderen of eerder gemaakte observaties. Wanneer er in de klas kinderen zijn die deze woorden al kennen is het raadzaam om voor hen aanvullende of moeilijkere woorden te selecteren. Bij de selectie van woorden kan gebruik gemaakt worden van de thematische woordenlijst van Kienstra (2003).
Kernwoorden bij het thema Bewegen, dansen, glijden, gooien, gymen, hinkelen, hollen, huppelen, klimmen, kruipen, kruipen, liggen, lopen, rennen, (op)rollen, rollen, spelen, springen, staan, op De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 9
één been staan, stampen, stilstaan, turnen, verliezen, voetballen, winnen, zitten, zwaaien (heen en weer), zwemmen, achteruit, (om)draaien, groter, (om)hoog, kleiner, (om)laag, langzaam, snel(hard), gezond, vooruit, de (voet/tennis)bal, het ballet, het balletpak, de bescherming, de beweging, de broek, de club, het diploma, de handdoek, de houding, de judo, de shampoo, het shirt, de speelzaal, het spel, de sport, de sporthal, de sportkleding, de sportschoen, de sporttas, de sprong, het tennisracket, de wedstrijd De leerkracht maakt een selectie uit bovenstaande lijst. Zij maakt een verdeling in eenvoudige kernwoorden, die geschikt zijn voor minder taalvaardige leerlingen en moeilijkere kernwoorden, die geschikt zijn voor de meer taalvaardige leerlingen. Zo ontstaan twee lijsten van ongeveer vijftien woorden. Uiteraard mag er overlap zijn tussen beide lijsten. Aan het begin van de cyclus is het doel dat kinderen de geselecteerde woorden receptief (passief) beheersen. Aan het einde van de cyclus moeten ze de meeste kernwoorden ook productief (actief) beheersen.
Selectie van kernwoorden bij het prentenboek Bij het thema ‘Beweeg je mee?’, staat het prentenboek kleine Kangoeroe van Guido van Genechten (2005) centraal. In de onderstaande lijst wordt een aantal kernwoorden uit het prentenboek gegeven. Dit zijn vooral die woorden die belangrijk zijn voor het begrip van het verhaal.
Kernwoorden bij het prentenboek Kleine Kangoeroe de aap, de bloem, de buidel, de buik, de giraffe, het geluid, de kangoeroe, het linkerpootje, de olifant, de oren, het probleem, de snoet, de snuit, een spat water, de springer, de staart, het stof, de supersprongen, de vacht, de vlakte, de vlinder, de vogel, de wasbeurt, de wereld, de wijde wereld, (in) duiken, dansen, de ogen uitkijken, dichtbij blijven, duwen, fladderen, fluiten, friemelen, gekwetter, leren, op elkaar lijken, prikkelen, rennen, rondsjouwen, springen, springen, stoeien, zitten, zwieren, droog, gevaarlijk, geweldig, geweldigste, grappig, handig, lieve, mooiste, plezier, stom, trots, uit de verte, uitgeput, veilig, vervelend, zacht De leerkracht selecteert uit deze lijst de woorden zij wil behandelen en houdt daarbij rekening met het taalniveau van de kinderen. Evenals bij de themawoorden, maakt ze zowel voor de minder taalvaardige als voor de meer taalvaardige kinderen een lijst met ongeveer vijftien kernwoorden. Er kan weer overlap tussen beide lijsten zijn.
Boeken verzamelen De leerkracht informeert bij de bibliotheek naar de mogelijkheden voor het lenen van een leskist bewegen, sport en of gezondheid. In deze leskist kunnen aan het thema verwante boeken, maar ook speel- en leermaterialen zitten. De leerkracht verzamelt zelf ook prentenboeken, informatieboeken, verhaalboeken en boeken die de kinderen zelf kunnen lezen bij het thema. Ook de kinderen mogen boeken bij het thema meebrengen. In bijlage 7 zijn suggesties voor boeken opgenomen.
Materialen verzamelen De leerkracht verzamelt liedjes, versjes, spelletjes en videobeelden (denk aan bijvoorbeeld een gedeelte van het sportjournaal of opnames van de olympische spelen) die passen binnen het thema ‘Beweeg je mee?’. Zij verzamelt ook verschillende foto’s en afbeeldingen van bijvoorbeeld bewegende mensen en dieren voor de fases 1 tot en met 3, sportende mensen en platen over groente en fruit vanaf fase 4. De leerkracht De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 10
verzamelt concrete voorwerpen die bij het thema horen zoals voetbalschoenen, zwemkleding, sporttas, sportbroek en dergelijke. Deze materialen kunnen worden gebruikt voor de fotomuur, bij schrijfactiviteiten en voor verdere inrichting van de leeromgeving. Op de thematafel kunnen boeken over het thema en voorwerpen zoals ballen, hockeysticks, beschermkleding en dergelijke een plaats krijgen. De leerkracht kan materialen verzamelen bij het centrale prentenboek die het begrip van het verhaal ondersteunen. Denk aan knuffels, foto’s of afbeeldingen van de beesten die in het verhaal voorkomen.
ICT De leerkracht kan zelf een digitale versie van het prentenboek Kleine Kangoeroe maken. Een stappenplan voor het maken van een digitaal prentenboek is te vinden op de website www.detaallijn.nl. De leerkracht maakt veel digitale foto’s, die in diverse activiteiten worden gebruikt.
Voorbereiden van een gezinsportfolio Voor alle kinderen komt er een eigen gezinsportfolio. De leerkracht kan hiervoor het bijgevoegde voorbeeld van een gezinsportfolio gebruiken (bijlage 5) of een eigen versie maken. Als de leerkracht of de school al werkt met een gezinsportfolio is het beter de eigen versie te gebruiken. Als scholen nog geen ervaring hebben opgedaan met een gezinsportfolio, is het voorgedrukte gezinsportfolio een goed hulpmiddel om mee te beginnen. De kinderen verzamelen gedurende het thema een aantal werkjes in het gezinsportfolio. In het gezinsportfolio uit de bijlage is op enkele bladzijdes al voorgedrukt wat de bedoeling is.
Woordenmap De leerkracht kan tijdens het thema per kind een woordenmap aanleggen. In deze map worden de kernwoorden genoteerd die het kind actief gebruikt tijdens gesprekken en speelleersituaties. De leerkracht kan deze woorden verzamelen door middel van observaties of door specifieke oefeningen met het kind, bijvoorbeeld bij het laten navertellen van een verhaal.
Stimulerende leeromgeving inrichten De leerkracht denkt tijdens het thema samen met de kinderen na over de inrichting van het lokaal in de sfeer van het thema. De inrichting van het lokaal hoeft niet meteen klaar te zijn bij aanvang van het thema. Door samen met de kinderen het lokaal in te richten wordt de betrokkenheid van de kinderen bij het thema vergroot. Het inrichten van het lokaal is ook een verwerkingsactiviteit bij verschillende fasen van de activiteitencyclus. Het lokaal wordt eerst ingericht rondom de activiteiten van de bewegingen van de kinderen zelf (fase 1 tot en met 3) en later (vanaf fase 4) rondom sportactiviteiten die bij de leervragen aan bod komen. Vanaf deze fase komen ook de onderwerpen gezondheid en winnen en verliezen aan bod. Hoofdstuk 9 van het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 heeft betrekking op de inrichting van de leeromgeving. Hierin staan veel tips over de inrichting van een leeshoek, een boekenmuur, een woordmuur, een lettermuur, een thematafel, een computerhoek, een schrijfhoek of een ontdekhoek. Onderstaand volgen suggesties voor de leerkracht voor het inrichten van het klaslokaal. • Een sportwinkel in de klas. Hierin komt een kassa, een kledingrek met sportkleding (zwembroek, voetbalbroek, balletpakje) die de kinderen mee hebben genomen, sportschoenen en schoenendozen, sportattributen (ballen, shuttles, rackets), sporttassen, beschermende attributen (kniebeschermers, gebitje, helm, cap), platen De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 11
•
•
•
•
•
•
van sportende mensen, shampoo, douchegel, een paskamer en dergelijke. De kinderen kunnen de kledingstukken labelen samen met de leerkracht. Ze kunnen de woorden vervolgens op een bonnetje naschrijven met een bedrag erbij om het te verkopen of een tekening van het voorwerp dat verkocht wordt. De kinderen nemen de rol aan van koper en verkoper. Ze adviseren bepaalde kleding bij een bepaalde sport. De kleding kan gepast worden waarop weer een advies volgt. Een bewegingshoek in de klas. In een hoek van de klas kunnen twee matten neergelegd worden waar de kinderen samen allerlei oefeningen kunnen doen, die zij eerder hebben geleerd van de leerkracht tijdens bewegingslessen (zie voorbeelden fase 3). Ook kan hier klein materiaal uit de speelzaal liggen, zoals pittenzakjes, hoepels, balletjes en dergelijke. Ook spelletjes als elastieken kunnen hier gedaan worden. De kinderen kunnen ook spelletjes doen zoals het voor- en nadoen van bewegingen. Er kunnen foto’s liggen van de kinderen waarop ze een beweging maken, zoals kruipen, springen, hinkelen, enzovoorts die de kinderen samen moeten uitvoeren. De kinderen kunnen elkaar hier naspelen en spiegelen, zoals exact hetzelfde gaan staan als het andere kind staat. Het boek Stamp mee met de olifant kan hier ook een plaats krijgen, zodat de kinderen de bewegingen na kunnen doen. Van belang is dat andere kinderen in de klas geen overlast hebben van deze hoek. Een ontdekhoek over sport en bewegingen. Hierin krijgen verschillende opdrachten een plaats. Er zijn bijvoorbeeld foto’s of plaatjes waarop een kind een beweging omschrijft en benoemt die het ziet, een ander kind moet dit uitvoeren. Andere voorbeelden zijn: een kind doet een blinddoek om en voelt aan een ander kind welke beweging het maakt of welke houding het aanneemt (zitten, op een been staan) en benoemt dit. In de ontdekhoek liggen opzoekboeken en tijdschriften om te kijken hoe dieren en mensen bewegen. Er zijn foto’s of afbeeldingen van verschillende bewegingen, zoals kruipen en springen, die de kinderen samen moeten uitvoeren. Vanaf fase 4 kunnen hier ook foto’s of afbeeldingen liggen van sportende mensen waaraan de kinderen de juiste sportkleding moeten koppelen. De kinderen kunnen er materialen natekenen zoals een doorgesneden tennisbal. De kinderen kunnen verschillende sportschoenen vergelijken, van verschillende maat, ondergrond, kleur, enzovoorts. De kinderen kunnen tabellen maken door te kijken hoeveel dieren (uit bijvoorbeeld de prentenboeken) kunnen rennen, springen, lopen en dergelijke (zie voor een voorbeeld bijlage 6). Vertelhoek: een kind gaat op een stoel zitten en vertelt middels een stokpop of praatpop een bewegingsverhaal. De leerkracht heeft dit eerst een keer voorgedaan. Zie hiervoor bijvoorbeeld activiteit 6 en 9 van fase 3. Andere kinderen in deze hoek mogen dit verhaal uitbeelden. Water- en zandtafel. In de zandtafel krijgen verschillende dieren een plaats die in en over het zand lopen, kruipen, graven of bijvoorbeeld rennen. Terwijl de kinderen met de dieren door het zand bewegen kan de leerkracht muziek opzetten. In de watertafel komen verschillende dieren die zwemmen in het water. De kinderen kunnen hier de dieren laten bewegen in het water. Ook bij deze activiteiten kan de leerkracht muziek opzetten. Zie voor bijpassende activiteiten suggestie 6 en 7 uit fase 2. Een fotomuur met collages van afbeeldingen van verschillende bewegingen en vooral foto’s van de kinderen zelf waarop ze duidelijk een bepaalde beweging maken. Vanaf fase 4 ook foto’s waarop de kinderen een sport beoefenen. Deze afbeeldingen/foto’s kunnen gesorteerd opgehangen worden en worden gelabeld (bijvoorbeeld iedereen die aan het voetballen is of alle kinderen die aan het springen zijn bij elkaar hangen). Ook bewegingen als rennen en lopen kunnen hier een plaats krijgen. Deze foto’s kunnen ook een plaats krijgen bij de woordmuur of de lettermuur. Danshoek: een hoek waar de kinderen op muziek vrij met elkaar mogen bewegen en eventueel zelf een dansje mogen bedenken. Ze kunnen hiervoor kleding van thuis en discolampen meenemen. Ook een microfoon kan hier een plaats krijgen. De leerkracht kan het dansen eerst klassikaal doen, door bijvoorbeeld allemaal op een bepaalde muziek te dansen zoals bij activiteit 8 uit fase 3. Samen met de kinderen kunnen op een flap of op het digitale schoolbord pictogrammen van de bewegingen De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 12
•
•
•
•
•
•
•
•
die bedacht zijn getekend worden, zodat de kinderen de dans mee kunnen dansen. Deze hoek kan gekoppeld worden aan de bewegingshoek. Van belang is dat andere kinderen in de klas hier geen overlast van hebben. Computerhoek of digitale-fotohoek waar alle foto’s te zien zijn die gemaakt worden tijdens het thema bewegen. Via een digitale foto-show kunnen kinderen en ouders tijdens de inloop de foto’s samen bekijken. Ook tijdens het werken in hoeken kunnen de kinderen dit in tweetallen doen. Hier kunnen zij ook woorden van de woordkaarten van het thema natypen. Op het toetsenbord moeten dan de juiste letters geplakt worden, zoals de kinderen ze aangeboden krijgen vanaf groep 3. Het beste kan getypt worden in “Word” met het lettertype “Comic sans”. Vervolgens worden de woorden ook geprint. De kinderen kunnen hier ook het digitale prentenboek beluisteren en bekijken, dat de leerkracht zelf of samen met de kinderen heeft gemaakt. Het boek Kleine Kangoeroe kan hiervoor gebruikt worden. Een interview. In fase 4 kunnen de kinderen bij activiteit 6 andere kinderen in de klas interviewen over hun sport. Hiervoor kan de leerkracht de kinderen kleding geven waaruit blijkt dat zij op dat moment andere kinderen willen interviewen, bijvoorbeeld een lange jas, een hoed en een microfoon. De kinderen knutselen zelf een filmcamera. De leerkracht oefent het interviewen eerst in de kleine kring, voordat het een routine tijdens de werkles in de klas wordt. De leerkracht kan samen met de kinderen ergens in de klas een kantoortje inrichten waar de interviewers de vragen voor kunnen bereiden en de antwoorden samen kunnen verwerken door er bijvoorbeeld een tekening van te maken. In een boekenkast of boekenrek worden boeken die bij het thema aan bod komen op een aantrekkelijke manier neergezet. De boeken kunnen ook naar onderwerp ingedeeld worden. De leerkracht bespreekt met de kinderen welke boeken bij elkaar kunnen horen (bijvoorbeeld: boeken over een bepaalde sport of prentenboeken of informatieve boeken bij elkaar). Een leeshoek met een bank of kussen waar de boeken gelezen kunnen worden. Het is prettig als deze hoek vlakbij het boekenrek of de boekenkast is en vlakbij de lees- en schrijfhoek, zodat de kinderen de boeken gemakkelijk kunnen pakken om bijvoorbeeld woorden na te stempelen of het verhaal na te tekenen. Een lees-/schrijfhoek met verschillende schrijfmaterialen, zoals potloden, pennen, gekleurd papier, wit papier, een typemachine, lege boekjes, letterstempels, computer en dergelijke. De kinderen kunnen hier woordkaarten natypen over bewegen. Ze kunnen hun eigen boekje tekenen/schrijven of een boekje namaken van een boek uit de boekenhoek. Ze kunnen er tekeningen maken waarbij de leerkracht woorden schrijft en de kinderen ze nastempelen, natekenen of naplakken met plakletters. Zie ook activiteit 7 in fase 1 of activiteit 10 in fase 2. Een woordmuur. Bij het thema maakt de groep een woordmuur, liefst op een prikbord. Op de woordmuur komen pictogrammen/plaatjes met bijbehorende labels van de kernwoorden. Deze muur blijft in ontwikkeling, nieuwe woorden kunnen worden toegevoegd, de ordening kan worden aangepast en er kunnen plaatjes of foto’s bij worden gehangen. Zie voor een voorbeeld verwerkingsactiviteit 4 uit fase 2. Op een lettermuur hangen alle letters van het alfabet. Binnen het thema ‘Beweeg je mee?’ kan bij een centrale letter, bijvoorbeeld de letter ‘b’, plaatjes, woorden en foto’s van het thema opgehangen worden die beginnen met deze letter. Ook kan er een tafel ingericht worden waar de letter ‘b’ centraal staat en waar alle voorwerpen een plaats krijgen die beginnen met deze letter. Zie voor een voorbeeld activiteit 6 van fase 1. Een boekenmuur. Op een muur kunnen kopieën van de platen van het boek Kleine Kangoeroe gehangen worden. Ook platen van andere boeken die voorgelezen worden kunnen hier een plaats krijgen. Zie voor een voorbeeld verwerkingsactiviteit 2 uit fase 2.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 13
Fase 1 Introductie
Anker Bewegen in een grote sporthal Verwerkingsactiviteiten 1. Foto’s bekijken op de computer 2. Diploma maken 3. Woordweb maken 4. Inrichten van de leeromgeving 5. Het prentenboek Stamp mee met de olifant 6. Lettermuur 7. Schrijfhoekactiviteiten 8. Gezinsportfolio 9. Portfoliogesprek en gesprek met de ouders
Anker Bewegen in een grote sporthal Het anker voor deze cyclus wordt gevormd door verschillende bewegingsactiviteiten in een grote sporthal, waardoor kinderen intrinsiek gemotiveerd raken om te bewegen. Voor de begeleiding bij dit anker kan de leerkracht ouders vragen om een groepje kinderen te begeleiden tijdens het doorlopen van alle activiteiten. Tijdens de sportactiviteiten maakt de leerkracht met een digitale fotocamera foto’s van de activiteiten van de kinderen. Er worden zoveel mogelijk afbeeldingen van de kernwoorden van het thema gefotografeerd. De foto’s kunnen later gebruikt worden voor allerlei doeleinden, zoals een digitale fotoshow, fotomuur, lettermuur, ontdekhoek, foto’s op de woordmuur, het maken van een diploma en dergelijke. Op de foto’s moeten zo veel mogelijk kinderen staan, zodat de foto’s betekenisvoller worden en gesprekken naar aanleiding van de foto’s uitgelokt worden. De leerkracht geeft eerst een demonstratie van de activiteiten die de kinderen kunnen doen bij de uitgezette materialen. Vervolgens gaan de kinderen met hun begeleider de activiteiten uitproberen. Het is de bedoeling dat de kinderen voldoende tijd krijgen om alle activiteiten te doen.
Verwerkingsactiviteiten 1. Foto’s bekijken op de computer Met kleine groepjes kinderen bekijkt de leerkracht de digitale foto’s die tijdens het anker gemaakt zijn. Als de foto’s in een PowerPoint presentatie gezet worden, kunnen er eventueel geluiden bij worden gevoegd. De leerkracht praat er met de kinderen over welke bewegingen op de foto’s te zien zijn en wat de kinderen van de activiteit vonden. De kinderen zullen al snel met eigen reacties komen. De leerkracht heeft vooraf aan de activiteit een tabel gemaakt met aan de linker kant een foto van alle activiteiten De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 14
(bijvoorbeeld springen, klimmen, rollen en duikelen) en aan de bovenkant alle namen van de kinderen uit het groepje. De leerkracht vraagt aan de kinderen wat zij van de activiteit op de foto vonden en laat de kinderen aan de hand hiervan een gezichtje tekenen ( ☺) in het vakje dat uitkomt bij de eigen naam en de activiteit. Tijdens het gesprek probeert de leerkracht zoveel mogelijk op een natuurlijke manier gebruik te maken van de kernwoorden.
2. Diploma maken Aan de hand van de digitale foto’s wordt met de kinderen een diploma gemaakt voor de verrichte sportactiviteiten, zie bijlage 6 voor een voorbeeld van een kader van een diploma. De leerkracht vertelt dat ze vindt dat alle kinderen erg goed hun best hebben gedaan in de sporthal en dat iedereen een diploma krijgt dat ze samen gaan maken. Samen met de kinderen wordt besproken wat er op een diploma staat. De leerkracht laat ook enkele voorbeelden van diploma’s van bijvoorbeeld zichzelf zien (bijvoorbeeld een strikdiploma, zwemdiploma, diploma tot leerkracht basisonderwijs en een voetbaldiploma). Samen met de kinderen wordt besproken welke activiteiten of bewegingen zij hebben gedaan (dit zijn een aantal kernwoorden) en wat er uiteindelijk op het diploma moet komen te staan (naam, datum, handtekening). De leerkracht geeft de kinderen de ruimte om met veel eigen ideeën te komen voor het samenstellen van het diploma. Samen met de kinderen wordt het diploma gemaakt. De leerkracht kan gebruik maken van een flap waarop het diploma vergroot is getekend of een digitaal schoolbord waardoor de kinderen direct het resultaat zien en allemaal de mogelijkheid hebben om hun eigen idee weer te geven. De kinderen krijgen daarna een leeg diploma en afhankelijk van het niveau van het kind stempelen zij de woorden die op het diploma moeten komen na. Voor de kinderen die hier nog niet aan toe zijn, schrijft de leerkracht de woorden op het diploma. De leerkracht vult met sierlijke letters de naam van het kind in, de datum en zet een handtekening. Eventueel kan er een digitale foto van het kind op het diploma komen. De diploma-uitreiking kan aan het einde van de dag officieel plaatsvinden onder een luid applaus van klasgenootjes. De leerkracht kan dit naar eigen inzicht feestelijk maken.
3. Woordweb maken Rondom het woord ‘bewegen’ wordt samen met de kinderen een woordweb gemaakt. Dit kan gedaan worden op een flap, een digitaal schoolbord of een groot vel papier. De kinderen noemen de bewegingen die ze hebben gemaakt tijdens de sportactiviteiten. De woorden in het woordweb moeten worden ondersteund met afbeeldingen van de gemaakte foto’s of een eenvoudige tekening die de leerkracht of de kinderen maken. Het is van belang dat de kinderen deze afbeelding zien, zodat ze de woorden kunnen ‘lezen’ waardoor ze betekenis krijgen. Tijdens deze activiteit komen de kernwoorden aan bod. De kernwoorden die door de kinderen niet worden genoemd worden door de leerkracht zelf ingebracht. Het woordweb krijgt een plaats in de klas, zodat de kinderen er tijdens het thema naar kunnen kijken en de woorden eventueel kunnen natekenen/schrijven/stempelen/plakken. De woordspin kan op latere tijdstippen ook uitgebreid worden.
4. Inrichten van de leeromgeving Met de kinderen praat de leerkracht over de inrichting van het klaslokaal. De leerkracht heeft slechts een kleine aanzet voor de thematische inrichting van de klas gemaakt, zodat de kinderen nog veel kunnen inbrengen. Voorlopig wordt de klas alleen nog ingericht naar aanleiding van het thema bewegen. Later in de activiteitencyclus (vanaf fase 4) worden ook de onderdelen sport en gezondheid uitgewerkt. De leerkracht laat de kinderen meedenken over de inrichting van een hoek en eventueel een thematafel. Dit doet zij door open vragen te stellen en zo nodig suggesties te geven. De in de De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 15
voorbereiding genoemde voorbeelden als danshoek, bewegingshoek, ontdekhoek over bewegen, vertelhoek met vertelpop, de water- of zandtafel, fotomuur over bewegingen en dergelijke kunnen een plaats krijgen in het klaslokaal, de speelzaal, gang of gemeenschappelijke hal van de school.
5. Het prentenboek Stamp mee met de olifant In het prentenboek Stamp mee met de olifant van Judy Hindley en Manya Stojic (2003) staan verschillende bewegingen van dieren centraal. De illustraties in het boek spreken tot de verbeelding van de kinderen. Deze illustraties kunnen voor de leerkracht een leidraad vormen bij het vooraf verkennen van het prentenboek met een groepje taalzwakke kinderen. Voor het aanbieden van het prentenboek kan de leerkracht een keuze maken uit een van de volgende suggesties: • De leerkracht bekijkt samen met de kinderen de illustraties van het boek en bespreekt de kernwoorden. Zij zorgt ervoor dat er ruimte is voor reactie en interactie. De leerkracht leest het prentenboek in de speelzaal voor. Tijdens het voorlezen kunnen de kinderen de bewegingen van de dieren uitvoeren in de speelzaal. De leerkracht stimuleert de kinderen om mee te doen en maakt opmerkingen als: goed zo, kijk eens naar … hij stampt als een olifant! • De leerkracht kan het boek ook aanbieden door een handpop te gebruiken van bijvoorbeeld een beest die het verhaal vertelt. De handpop wordt gebruikt om het prentenboek Stamp mee met de olifant te introduceren. Samen met de handpop bekijken en praten de kinderen over de prenten in het boek. Het gebruik van een handpop maakt de activiteit levendig en stimuleert de interactie met kinderen die niet zo makkelijk het woord nemen. De handpop gebruikt ook strategieën om reactie en interactie uit te lokken. De handpop doet prikkelende uitspraken, vraagt door wat kinderen bedoelen of herformuleert en breidt uit wat kinderen zeggen. De handpop kan als routine regelmatig in de klas samen met kinderen een boek lezen, waardoor de kinderen vertrouwd raken met het praten tegen de handpop en de drempel lager is om deel te nemen aan het gesprek. Voor de verwerking van deze activiteit heeft de leerkracht een (kleuren)kopie gemaakt van de kinderen die aan de binnenkant van de kaft te zien zijn en een (kleuren)kopie van alle dieren die ook aan de binnenkant van de kaft van het prentenboek te zien zijn. Alle afbeeldingen zijn los geknipt. De leerkracht leest het prentenboek nogmaals interactief voor. Bij ieder dier stopt ze en samen met de kinderen wordt het betreffende dier gezocht. Vervolgens wordt ook de afbeelding van het kind gezocht dat dit dier uitbeeldt. Beide plaatjes worden bij elkaar gelegd. Alle kinderen mogen dit dier nadoen, voordat de leerkracht verder gaat. Door het koppelen van het dier aan de foto en het vervolgens zelf nadoen van de bewegingen, worden de kernwoorden verduidelijkt. Op deze manier zullen de kinderen de woorden beter begrijpen en onthouden. De leerkracht kan de woorden op een woordkaart/strook schrijven. Bijvoorbeeld het woord olifant op een strook en het woord stampen op een strook. Zo worden de woorden meteen gelabeld. Eventueel kan de leerkracht ook een foto maken van de kinderen in de klas als zij het dier uitbeelden. Deze kunnen een plaats krijgen bij de computerhoek, het gezinsportfolio, de fotomuur of gebruikt worden bij verschillende verwerkingsactiviteiten in de hoeken. De woordkaarten kunnen met de afbeeldingen een plaats krijgen op de woordmuur. Ter afsluiting maakt de leerkracht een kopie van de kinderen aan de binnenkant van de kaft of van de foto’s die gemaakt zijn tijdens deze activiteit en een kopie van de dieren die aan de binnenkant van de kaft te zien zijn. De kinderen plakken de goede combinaties bij elkaar op een vel papier. Dit krijgt een plaats in het gezinsportfolio, waardoor ook thuis gesprekken kunnen ontstaan over het prentenboek en het nadoen van bewegingen: zie voorbeeld in bijlage 3. De leerkracht schrijft onderaan de afbeeldingen het dier en de naam van de beweging (bijvoorbeeld de tijger sluipt) of laat
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 16
de kinderen dit nastempelen of schrijven van de woordkaarten die bij deze activiteit gemaakt zijn.
6. Lettermuur Eén letter krijgt extra aandacht op de lettermuur of een lettertafel. Bijvoorbeeld de letter ‘b’ van bewegen. De letter krijgt een speciale versiering, lijst of kleur. De kinderen kunnen thuis op zoek gaan naar voorwerpen die beginnen met deze letter. De materialen, foto’s of plaatjes worden neergezet op de lettertafel. De woorden die bij de materialen horen worden gestempeld of geschreven op een strook. Suggesties voor activiteiten bij de ‘b’ van bewegen: • Kinderen bedenken andere woorden die beginnen met de letter b. Ze schrijven, tekenen of stempelen de woorden. Dit wordt dan opgehangen bij de letter b op de lettermuur of het krijgt een plaats op de lettertafel. • Kinderen van wie de naam begint met de letter b mogen een gekopieerde pasfoto met hun naam bij de letter b hangen op de lettermuur of een plaats geven op de lettertafel. • Voor de kinderen die hier aan toe zijn kan er ook gezocht worden naar woorden die eindigen met de letter b, of woorden waarin meerdere keren de letter b staat. Hang deze woorden op bij de beginletter van het woord op de lettermuur, om verwarring te voorkomen. • De letter b koppelen aan bewegingen: met de vinger aan een schuurpapieren letter voelen hoe de vorm is van de b, in schuim de letter b tekenen, de letter b lichamelijk uitbeelden (een dikke buik) en dergelijke.
7. Schrijfhoekactiviteiten De leerkracht kan enkele van onderstaande activiteiten uitkiezen die kinderen kunnen uitvoeren in de schrijfhoek. Introductie ervan vindt plaats in de kleine kring of in de schrijfhoek. Doordat kinderen na afloop hun werkje in de reflectiekring mogen laten zien, brengt dit anderen weer op ideeën om ook dezelfde of net iets andere activiteiten te ondernemen. • De kinderen schrijven/stempelen woorden bij een afdruk van een foto die gemaakt is tijdens de sportactiviteiten. • De kinderen tekenen zelf een situatie waarin ze een bepaalde leuke beweging maken en schrijven of stempelen hier woorden bij. De leerkracht kan het eventueel eerst voorschrijven. • De kinderen tekenen zelf een verhaal dat gaat over bewegen, bijvoorbeeld een verhaal waarin ze zelf voor het eerst gingen fietsen, rolschaatsen, naar de dansles of kleutergym gingen. De leerkracht kan hier woorden en zinnen bij schrijven waarna het kind, als het daaraan toe is, de woorden of zinnen nastempelt, naschrijft of plakt. • De kinderen maken woordkaarten van de woorden voor de woordspin of de lettermuur. Ze stempelen, typen, schrijven of plakken woordlabels na. • Er kunnen labels gestempeld worden voor bij de nieuwe hoeken in de klas.
8. Gezinsportfolio In de kleine kring bekijkt de leerkracht met de kinderen de foto’s van de activiteiten die ze gedaan hebben tijdens het anker. De leerkracht kan voor twee verwerkingen voor in het gezinsportfolio kiezen: • Aan de hand van de digitale foto’s kiezen de kinderen in tweetallen wat zij samen of alleen de meest leuke, spannende of moeilijke activiteit vonden. Vervolgens tekenen de kinderen hierover in het eigen gezinsportfolio. Deze tekening kan ook op een los blad worden gemaakt en later ingeplakt worden. Wanneer de tekeningen klaar zijn bekijkt de leerkracht met vier kinderen wat ze hebben gekozen.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 17
•
Aan de hand van de digitale foto’s kiezen de kinderen wat zij de meest leuke, spannende of moeilijke activiteit vonden en vervolgens drukt de leerkracht deze foto’s af. De leerkracht bespreekt samen met de kinderen hun keuze. Bij beide activiteiten laat de leerkracht de kinderen op elkaar reageren en vragen aan elkaar stellen waarom ze een bepaalde activiteit bijvoorbeeld het meest leuk of spannend vonden. De leerkracht schrijft samen met het kind bij de foto wat het kind deed en wat het er zo leuk, spannend of moeilijk aan vond. De foto en de geschreven tekst krijgen een plaats in het gezinsportfolio. Afhankelijk van het niveau van het kind kan het de woorden ook zelf naschrijven of nastempelen. Zie voor een voorbeeld bijlage 3.
9. Portfoliogesprek en gesprek met de ouders Als de kinderen het gezinsportfolio mee naar huis krijgen of als ze weer op school komen met hun portfolio grijpt de leerkracht waar mogelijk de gelegenheid aan om met de ouders en de kinderen over de werkjes in het portfolio te praten. De kinderen zitten in de kring met hun portfolio op schoot. De kinderen die dat willen mogen vertellen over wat er thuis of op school is ingeplakt en bijgeschreven. Gespreksonderwerpen kunnen zijn: • Zijn er kinderen die iets in het portfolio hebben geplakt over bewegen? • Hebben de ouders of verzorgers er wat bijgeschreven? • Heeft het kind met de ouder gepraat over wat het op school heeft gedaan? Vertel er eens iets over!
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 18
Fase 2 Interactief voorlezen In deze fase komen de kinderen door het prentenboek tot meer verdieping. Interactief voorlezen is een belangrijk onderdeel van deze fase. De leerkracht start deze fase met het introduceren van het prentenboek en de bijbehorende kernwoorden aan de taalzwakke kinderen (pre-teaching). Bij het voorlezen in de grote kring zullen deze kinderen van de voorkennis profiteren.
Startactiviteiten Kleine Kangoeroe Pre-teaching:introductie prentenboek in de kleine kring - Prentenboek vertellen in de eigen taal - Prentenboek verkennen aan de hand van de illustraties Introductie prentenboek in de grote groep Verwerkingsactiviteiten Kleine Kangoeroe 1. Lezen met wie-, waar-, wat- pictogrammen 2. De boekenmuur 3. Herhaald voorlezen 4. Woordmuur 5. Het verhaal naspelen 6. Bewegingservaringen in het platte vlak (2D) 7. Bewegingservaringen in de ruimte (3D) 8. Het prentenboek in de boekenhoek en de luisterhoek 9. Computerhoek 10. Schrijfhoek 11. Vertellen of voorlezen met ondersteuning van het digitale schoolbord
Startactiviteiten Prentenboek voorlezen: Kleine Kangoeroe, Guido van Genechten (2005) Inhoud van het prentenboek: De wereld is groot, veel en veel groter dan de buidel van mama Kangoeroe. Maar Kleine Kangoeroe blijft liever dicht bij mama. Dat is veiliger, makkelijker en warmer. Mama probeert Kleine Kangoeroe met een duwtje in de rug te laten zien wat het leven allemaal te bieden heeft. Eerst wil dat niet zo best lukken, maar dan …
Pre-teaching: introductie prentenboek in de kleine kring De leerkracht kan uit een van de onderstaande suggesties kiezen om het prentenboek in de kleine kring aan te bieden aan de taalzwakke kinderen. 1. Prentenboek vertellen in de eigen taal 2. Prentenboek verkennen aan de hand van de illustraties De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 19
Introductie 1: Prentenboek vertellen in de eigen taal Als er geen leerkracht of assistent aanwezig is die de moedertaal van de kinderen spreekt, kan ook aan kinderen in de hogere groepen met dezelfde moedertaal worden gevraagd om voor te lezen aan kinderen in de onderbouw. Een leerling van groep 6, 7 of 8 vertelt dan het verhaal ‘Kleine Kangoeroe’ in de eigen taal aan één of twee kinderen. Hij/zij gaat daarbij in op moeilijke woorden en begrippen en controleert of de kinderen het verhaal in de eigen taal begrijpen. De leerkracht geeft het kind dat voorleest enkele tips, bijvoorbeeld: Prentenboek vertellen in de eigen taal 1. Zorg dat je het boek goed kent, schrijf het eventueel in je eigen woorden, in je moedertaal op. 2. Ga zo zitten dat de kleuter goed mee kan kijken. 3. Vertel het verhaal spannend en praat met de kleuters over de plaatjes. 4. Blader het boek door en benoem samen de afbeeldingen. 5. Vraag aan het eind: ‘Welk plaatje vond je het leukst?’ en zoek dit dan samen op. Vraag dan: ‘Kun je er wat over vertellen? Wat is er te zien?’
Als aanvulling op de introductie kan de leerkracht het prentenboek meegeven aan de ouders van het kind, zodat zij het thuis kunnen voorlezen of in hun eigen moedertaal kunnen vertellen. Introductie 2: Prentenboek verkennen aan de hand van de illustraties De illustraties in het boek spreken tot de verbeelding van kinderen. Deze illustraties kunnen voor de leerkracht een leidraad vormen bij het verkennen van het prentenboek met een groepje taalzwakke kinderen. De leerkracht bekijkt samen met de kinderen de illustraties, ze bespreekt de kernwoorden en de leerkracht zorgt ervoor dat er ruimte is voor reactie en interactie. De leerkracht leest het prentenboek niet voor, maar door de illustraties te bespreken met de kinderen worden zij toch alvast bekend gemaakt met de kernwoorden uit het boek. De kinderen kunnen zelf vertellen bij de illustraties.
Startactiviteiten in de grote groep bij het prentenboek Kleine Kangoeroe 1. Introductie prentenboek in de grote groep De leerkracht introduceert het prentenboek Kleine Kangoeroe in de grote groep. Ze bespreekt de voorkant en de achterkant met de kinderen. Bij het bespreken van de kaft van het boek laat ze de kinderen aan de hand van de illustratie voorspellen wat er zal gebeuren. Enkele voorbeeldvragen: • Waar denken jullie dat het verhaal over gaat? • Waarom denk je dat? • Wat is er te zien op de voorkant van het boek? Hierna leest de leerkracht de titel van het boek. Ze vraagt aan de kinderen of ze nu weten waar het boek over zal gaan en waarom ze dat denken. Vervolgens bekijkt de leerkracht het boek samen met de kinderen. Tussendoor verduidelijkt de leerkracht de kernwoorden die ze heeft gekozen bij de prenten. Dit doet ze met behulp van afbeeldingen en door materialen te laten zien die voorkomen in het verhaal. De leerkracht zoekt bijvoorbeeld een knuffel van de dieren die in het verhaal voorkomen, bijvoorbeeld een grote en een kleine kangoeroe. Voor de woorden als springen of fladderen kunnen afbeeldingen gezocht worden of foto’s gemaakt worden. Deze materialen kunnen het voorlezen van het prentenboek ondersteunen en later ook het naspelen of navertellen van het verhaal door de kinderen. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 20
Nadat het hele boek is bekeken, leest de leerkracht het prentenboek interactief voor. Tijdens het voorlezen geeft de leerkracht de kinderen steeds de ruimte om te reageren op het verhaal of op de prenten. De kinderen mogen ook op elkaar reageren. Verder kunnen de kinderen door het stellen van open vragen worden aangezet om na te denken over het verhaal. De leerkracht kan bijvoorbeeld halverwege het verhaal stoppen en vragen naar de afloop van het verhaal. Hoe denken de kinderen dat het verhaal af zal lopen?
Verwerkingsactiviteiten
1. Lezen met Wie-Waar-Wat pictogrammen De volgende dag leest de leerkracht het boek een tweede keer voor in de kleine kring. Ze stelt eerst een aantal vragen om het verhaal terug te halen. De leerkracht schrijft de antwoorden van de kinderen kort op een flap, met behulp van pictogrammen (bijlage 4).
?
Over wie gaat het verhaal? Waar speelt het verhaal zich af? Wat gebeurt er in het verhaal? Wat is het probleem?
Als de kinderen iets niet meer zeker weten zegt de leerkracht dat zij het verhaal nog een keer gaat voorlezen en de antwoorden daarna achter de picto's zal opschrijven. Nadat het boek een tweede keer is voorgelezen, bespreekt de leerkracht het probleem in het boek en praat er samen met de kinderen over hoe dit werd opgelost. De pictogrammen kunnen dan ook worden uitgebreid met een picto voor het begin (b) en de afloop (a) van het verhaal: - Hoe begint het verhaal? - Hoe loopt het verhaal af?
2. De boekenmuur De leerkracht heeft een kopie gemaakt van een aantal bladzijdes waarop duidelijk te zien is wat er gebeurt in het boek Kleine Kangoeroe. Samen met de kinderen legt de leerkracht de platen van het verhaal in de juiste volgorde. Ze stelt vragen over wat er eerst gebeurde in het verhaal en wat daarna. Ze geeft de kinderen de ruimte om op elkaar te reageren over de volgorde waarop de platen moeten liggen. Als alle kinderen tevreden zijn, kijkt de leerkracht samen met de kinderen of het klopt. De leerkracht kan op een strook heel kort een begeleidende zin schrijven die zij samen met de kinderen bedenkt. De leerkracht stelt bijvoorbeeld de vraag wat er gebeurt op de plaat en schrijft dan bijvoorbeeld op: ‘Kleine Kangoeroe zit in de buidel’ of ‘Kleine Kangoeroe kijkt naar de apen die aan de takken van de bomen zwieren’. De leerkracht hangt de platen en de begeleidende tekst op bij de boekenmuur, waardoor kinderen vaak terug kunnen kijken naar het verhaal en ook ouders zien waar het boek over gaat en dit met hun kind kunnen bespreken.
3. Herhaald voorlezen In de dagen daarna leest de leerkracht het verhaal nogmaals voor in de kleine kring. Hierbij besteedt ze extra aandacht aan de ‘nieuwe’ woorden uit het verhaal en aan de verhaallijn. De leerkracht vraagt naar betekenissen van de nieuwe woorden en laat de kinderen woorden aanwijzen op de platen en uitbeelden. Op deze manier kan zij zich een beeld vormen van de woorden die de kinderen al receptief beheersen. Deze informatie kan de leerkracht gebruiken voor het bijhouden van de woordenmap. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 21
Voordat de leerkracht gaat lezen stelt ze aan de kinderen een luistervraag. De leerkracht vraagt bijvoorbeeld: • Welke dieren komen voor in het verhaal? • Wat doet de olifant als hij loopt? • Wanneer wil Kleine Kangoeroe wel uit buidel van mama Kangoeroe komen?
4. Woordmuur De leerkracht heeft van tevoren (kleuren)kopieën gemaakt van de dieren die in het boek voor komen. Deze dieren maken ieder een eigen beweging, zoals de kangoeroe die springt en de vlinders die fladderen. Met de kinderen bekijkt de leerkracht welk dier op een afbeelding staat. De kinderen bedenken welke beweging dit dier (in het boek) maakt. De leerkracht geeft de kinderen de ruimte om op elkaar te reageren over de juiste beweging bij het dier. Op een strook schrijft de leerkracht de naam van het dier en de beweging die het dier maakt op. Er staat dan bijvoorbeeld: ‘de tijger sluipt’ of ‘de kangoeroe springt’. De woorden en afbeeldingen worden bij elkaar op een woordmuur gehangen. Zo kunnen de kinderen de woorden steeds zien en eventueel de bewegingen naschrijven of nastempelen en de afbeeldingen van de dieren natekenen.
5. Het verhaal naspelen De leerkracht zorgt voor handpoppen, knuffels of zelfgemaakte stokpoppen van dieren die in het boek voorkomen. De stokpoppen kunnen eenvoudig gemaakt worden door de kinderen een dier te laten tekenen en deze op een stokje (satéprikker) te plakken of door bijvoorbeeld een dier op een stevig stuk papier te kopiëren uit het boek, uit te knippen en dan een satéprikker erachter te plakken. Terwijl de leerkracht het verhaal in de kleine kring voorleest of vertelt, spelen de kinderen het verhaal gelijktijdig na. Tijdens het vertellen van het verhaal kan de leerkracht de kinderen helpen bij het spelen van hun rollen door bijvoorbeeld vragen te stellen: ‘Wat deed Kleine Kangoeroe toen hij de vogels hoorde fluiten?’ of ‘Wat zei Kleine Kangoeroe toen mama Kangoeroe even uit wilde rusten?’. De kinderen kunnen het verhaal ook zelfstandig naspelen of eigen varianten op het verhaal bedenken. Tijdens observaties noteert de leerkracht in een woordenmap voor elk kind welke woorden het kind actief gebruikt.
6. Bewegingservaringen in het platte vlak (twee-dimensionaal) Hieronder volgen een aantal suggesties voor motorische bewegingservaringen in het platte vlak, gericht op het voorbereidend schrijfonderwijs. • De leerkracht maakt een werkblad waarop een kangoeroe staat afgebeeld die over vijf struiken moet springen om bij een andere kangoeroe te komen. De kinderen springen met hun potlood op het papier heen en weer over de struiken (ze maken een arcade), totdat de muziek stopt. Terwijl de kinderen springen horen zij een duidelijk “poing” geluid wanneer de kangoeroe moet springen. Het tempo varieert. De kangoeroe moet steeds de grond raken. Deze activiteit kan de leerkracht met een zelf gekozen muziekstuk uitvoeren. Het “poing” geluid kan de leerkracht met een muziekinstrument als een handtrom of triangel laten horen. • De leerkracht maakt een werkblad (liefst A3) waarop een vis staat afgebeeld. Als de muziek start moet de vis gaan zwemmen in de zee. De kinderen maken met de muziek mee verschillende ronde bewegingen. Deze activiteit kan de leerkracht met een zelf gekozen muziekstuk uitvoeren. • De leerkracht vertelt vooraf een verhaal over een muis en een olifant die vriendjes zijn. Vaak gaan ze samen spelen. De olifant neemt grote passen en stampt en de muis neemt kleine passen en dribbelt. Daarom moet de muis meestal achter de olifant aanhollen. De leerkracht laat vervolgens een handtrom horen voor de olifant en een triangel voor de muis. De kinderen krijgen een groot vel papier waarop zij De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 22
strepen tekenen als zij de olifant horen stampen en stippen als zij de muis horen dribbelen. De leerkracht laat afwisselend de handtrom en de triangel horen in verschillende tempo. • Op een lang stuk papier tekent de leerkracht een slang. Zijn kop is rond en zijn lijf is een kronkelende streep. De kinderen trekken de lijn over terwijl zij een sissende beweging maken. De slang moet over het papier glijden. Nadat de kinderen de activiteit hebben uitgevoerd bespreekt de leerkracht de ervaringen met de kinderen. Zij vraagt bijvoorbeeld welk dier het kind was en welke beweging het maakte.
7. Bewegingservaringen in de ruimte (drie-dimensionaal) Hieronder volgen een aantal suggesties voor motorische bewegingservaringen in de ruimte: • Deze activiteit vindt plaats in de speelzaal. Teken op een stuk karton een vogel, die als mal voor de kinderen gebruikt kan worden. De kinderen trekken de vogel om op een stevig stuk papier en knippen deze uit. De leerkracht bevestigt aan de onderkant een elastiekje of touwtje. De kinderen versieren de vogel naar eigen inzicht. De vogel wordt bij de activiteit om de pols van het kind gedaan. De leerkracht zet vrolijke, fladderende muziek op. Hiervoor kan de leerkracht het beste klassieke muziek, zonder zang nemen. Als de muziek start laten de kinderen de vogels rondvliegen. De leerkracht wijst de kinderen op de ronde vloeiende bewegingen die ze kunnen maken. Als de muziek stopt, dan stoppen de vogels ook met vliegen. Laat de vogels bijvoorbeeld even tegen elkaar praten en weer verder vliegen. De leerkracht kan ook één vogel voorop laten vliegen en de andere er achteraan laten vliegen die dezelfde beweging moeten maken als de eerste vogel. Bij een tweede keer rondvliegen kan de leerkracht opdrachten geven, zoals alle vogels vliegen heel langzaam omhoog, nu vliegen alle vogels heel snel naar beneden en lopen over de grond, enzovoorts. Voor deze suggestie kan de leerkracht ook een ander dier nemen. • De leerkracht maakt van een stuk karton een worm of een insect dat een kind met een elastiekje of touwtje aan de vinger vast kan maken. Zet een muziekstuk op, waar geen stem op te horen is. De leerkracht legt op een tafel of een plank een laagje zand. Als de muziek begint mag het kind met de worm of het insect door het zand bewegen. Het kind ziet de eigen bewegingen in het zandspoor. Deze activiteit kan een vaste plaats bij de zandtafel zijn. • Deze activiteit kan bij de watertafel uitgevoerd worden. De leerkracht maakt van een stuk plastic een vis die om de hand van een kind kan. Een of meerdere kinderen kunnen deze activiteit samen uitvoeren. Bij meerdere kinderen moeten ook meerdere vissen gemaakt worden. De leerkracht zet een muziekstuk op, waar geen stem op te horen is. Tijdens het luisteren naar de muziek maken de kinderen allerlei dansbewegingen in het water. Deze activiteit kan een vaste plaats bij de watertafel zijn. Nadat de activiteit is uitgevoerd bespreekt de leerkracht de ervaringen met de kinderen. Zij vraagt bijvoorbeeld welk dier het kind was en welke beweging het kind maakte. De kinderen kunnen hun ervaringen in de grote kring aan alle kinderen vertellen.
8. Het prentenboek in de boekenhoek en luisterhoek In de boekenhoek liggen veel boeken die te maken hebben met bewegen (zie ook bijlage 7). Deze kunnen de kinderen zelfstandig bekijken en ‘lezen’. De leerkracht gaat regelmatig bij de kinderen in de boekenhoek/luisterhoek zitten en luistert dan naar wat het kind te vertellen heeft over het verhaal. Vragen die de leerkracht aan de kinderen kan stellen om een gesprek over de (luister)boeken op gang te brengen en zo het verhaalbegrip en de mondelinge taal bij kinderen te bevorderen zijn: • Waar gaat het boek over? • Wat gebeurt er in het verhaal / in het boek? De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 23
• Welke bladzijde vind je het mooist? Door het geven van luisterresponsen als het instemmend knikken, verwonderd kijken, stimuleert de leerkracht het kind verder te vertellen. In de luisterhoek kan ook een opname van het prentenboeken Stamp mee met de olifant of Kleine Kangoeroe liggen, waar de kinderen zelfstandig naar kunnen luisteren.
9. Computerhoek De leerkracht heeft van het prentenboek Kleine Kangoeroe een digitale versie gemaakt in PowerPoint. Een stappenplan voor het maken van een digitaal prentenboek is te vinden op de website www.detaallijn.nl. De leerkracht kan ook gebruik maken van de versie die eventueel gemaakt wordt bij verwerkingsactiviteit 11, de ondersteuning van het digitaal schoolbord. De kinderen bekijken en beluisteren in tweetallen het digitale prentenboek op de computer, zelfstandig of onder begeleiding van de leerkracht. De leerkracht zou door middel van een microfoon samen met de kinderen geluid kunnen toevoegen aan de dieren uit het boek. Tijdens het bekijken van de digitale versie van het prentenboek, kunnen de kinderen dan door op het dier te klikken, de dierengeluiden horen. Eventueel kunnen foto’s van kinderen uit de klas die bewegingen van de dieren nadoen ingevoegd worden.
10. Schrijfhoek Voor in de schrijfhoek volgen hieronder enkele suggesties: • De leerkracht kan woordkaarten maken door middel van digitale foto’s van de kernwoorden uit het prentenboek of een kopie hiervan en daaronder de woorden te schrijven of te typen. Kinderen die daaraan toe zijn, kunnen deze woorden nastempelen of naschrijven en een tekening erbij maken. De tekeningen of woordkaarten die de kinderen maken kunnen een plek krijgen op de verteltafel, kunnen worden opgehangen bij de lettermuur of boekenmuur. • De kinderen krijgen een plaatje van een dier uit het prentenboek en stempelen of schrijven hier de naam van het dier bij en de beweging (bijvoorbeeld ‘de tijger sluipt’). De kinderen maken dan gebruik van de voorbeelden uit het boek. Deze afbeeldingen kunnen ook als eigen vertelplaten gebruikt worden of een plaats krijgen in het gezinsportfolio. • De kinderen maken een eigen boek waarin allerlei dieren voor komen die Kleine Kangoeroe tegenkomt. Zij bedenken zelf welk dier en welke begeleidende tekst erbij hoort. Afhankelijk van het niveau schrijft de leerkracht deze tekst of schrijft het kind één of meerdere woorden zelf na van het voorbeeld van de leerkracht. • De kinderen bedenken een vervolgverhaal op Kleine Kangoeroe. Ze bedenken zelf wat er met Kleine Kangoeroe gebeurt of wat hij gaat doen of tegenkomt als hij zelf rond gaat springen met zijn vriendje. Afhankelijk van het niveau van het kind schrijft de leerkracht de tekst die het kind bedenkt of schrijft het kind een of meerdere woorden zelf na van het voorbeeld van de leerkracht. • De kinderen knippen uit tijdschriften mensen die bewegen. Afhankelijk van het niveau schrijft de leerkracht een korte zin bij de afbeelding of schrijft/stempelt het kind één of meerdere woorden na van het voorbeeld van de leerkracht. • De kinderen bedenken zelf een fantasiedier. Ze maken een tekening op een groot vel papier. Afhankelijk van het niveau van het kind schrijft de leerkracht de naam van het dier en de bewegingen die het dier kan maken op en schrijven of stempelen de kinderen dit na. • De kinderen tekenen het eigen huisdier. Ook hier schrijft de leerkracht of het kind de naam van het dier en de bewegingen die het dier maakt onder de tekening.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 24
11. Vertellen of voorlezen met ondersteuning van het digitale schoolbord De prenten uit het boek kunnen worden gescand of gefotografeerd en via de computer en beamer op het digitale schoolbord worden geprojecteerd. De kinderen zien de prenten als grote dia op het digitale schoolbord. De leerkracht kan de volgende suggesties samen met de kinderen uitvoeren: • Op het digitaal schoolbord kan de leerkracht de prenten laten zien tijdens het interactief vertellen of voorlezen van het verhaal. • De geschreven (kern)woorden of zinnen kunnen worden ingesproken door de kinderen. Bijvoorbeeld ‘de vlinder fladdert’. Deze tekst wordt dan gekoppeld aan een pictogram (bijvoorbeeld luidspreker) op de vlinder waar de kinderen op kunnen klikken om de tekst te horen. • Tijdens het interactief vertellen of voorlezen van het verhaal worden (kern)woorden of zinnen bij de platen geschreven die in het verhaal voorkomen en die de kinderen belangrijk vinden om toe te voegen. De leerkracht stelt bijvoorbeeld de vraag ‘Wat gebeurt er op deze plaat?’ De leerkracht stimuleert zoveel mogelijk het gebruik van kernwoorden en vult hierbij de kinderen zonodig aan. De opgeschreven woorden worden als gedrukte tekst bij de prenten op de computer opgeslagen. • De leerkracht kan bij een afbeelding van een dier dat beweegt een foto toevoegen van de kinderen die dezelfde beweging maken. • De begeleidende tekst die bij de platen van het verhaal horen kan de leerkracht door kinderen in laten spreken en dus opnemen in het prentenboek op het digitale schoolbord. De prenten kunnen later als digitaal prentenboek dienst doen (zie ook suggesties voor het digitaliseren van prentenboeken in de voorbereiding). In twee- of drietallen kunnen de kinderen op een later tijdstip het digitale prentenboek op de computer bekijken, al dan niet onder begeleiding.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 25
Fase 3 Werken met verhalen In deze fase staan verhaallijnen van verschillende boeken centraal. De leerkracht leest nieuwe boeken voor en kinderen maken zelf verhalen, waarin ze de kernwoorden op een actieve wijze gebruiken. Plezier beleven aan verhalen in boeken staat voorop in deze fase.
Startactiviteit Voorlezen van nieuwe boeken Verwerkingsactiviteiten 1. Een eigen bewegingsboek 2. Lezen met Wie-, Waar-, Wat- pictogrammen 3. Samen een informatief boek lezen 4. Klank- en taalspelletjes 5. Versjes 6. Goed luisteren: kun jij dit ook? 7. Een bewegingslied 8. Samen dansen 9. Verhalen vertellen 10. Wat is er veranderd?
Startactiviteit Voorlezen van nieuwe boeken De leerkracht introduceert verschillende boeken die te maken hebben met het thema (zie bijlage 7). Samen met de kinderen wordt er een boek gekozen. Dit kan een verhalend boek, een prentenboek of een informatief boek zijn. De leerkracht bespreekt met de kinderen waarom zij voor dit boek hebben gekozen: Waarom willen jullie dat ik dit boek voorlees? Om de kinderen meer op weg te helpen kan de leerkracht de volgende vragen stellen: Lijkt het boek jullie leuk of juist heel spannend? Vind je de plaatjes mooi? Door het geven van luisterresponsen als Hmm… of Ja…worden de kinderen gestimuleerd om meer te vertellen over hun keuze. Vervolgens bekijkt de leerkracht samen met de kinderen de kaft van het boek. De leerkracht stelt vragen, zoals: Waar denk je dat het boek over zal gaan? Denk je dat er een verhaal in het boek staat of denk je dat we iets van dit boek kunnen leren? De voorspellingen van de kinderen schrijft de leerkracht op een flap of digitaal schoolbord. Zij kan hierbij gebruik maken van de Wie-, Wat-, Waar-pictogrammen (bijlage 4 en activiteit 2 uit deze fase). Vervolgens leest de leerkracht de titel van het boek voor en vraagt aan de kinderen of ze nu denken dat het verhaal ergens anders over gaat of dat dat hetzelfde is gebleven. Daarna leest de leerkracht het verhaal interactief voor. Na het voorlezen worden de voorspellingen van de kinderen bekeken. Klopten de voorspellingen over de inhoud van het boek? Was het boek inderdaad zo leuk als de kinderen van te voren hadden gedacht? Daarna kunnen de verschillen en overeenkomsten nog besproken worden tussen dit boek en ‘Kleine Kangoeroe’.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 26
In de komende dagen kunnen op deze manier verschillende verhalende prentenboeken of informatieve boeken worden voorgelezen, waarbij steeds relaties worden gezocht met het centrale prentenboek.
Verwerkingsactiviteiten 1. Een eigen bewegingsboek De leerkracht houdt in de kleine kring een gesprek over bewegingen die wij mensen maken en bewegingen die dieren maken. Ze stelt vragen als: Welke bewegingen ken je? Wanneer maak je deze beweging? Welk dier maakt deze beweging ook? Hoe beweegt een ….. (bijvoorbeeld konijn)? De leerkracht laat de kinderen de bewegingen uitvoeren. Zij maakt eventueel foto’s van de kinderen die zij later kan gebruiken voor op de fotomuur of voor in de computerhoek. De leerkracht kan bij deze activiteit een van de volgende suggesties kiezen. - De kinderen tekenen in een leeg boekje verschillende dieren. Met behulp van de leerkracht wordt daar de naam van het dier en de beweging die het dier maakt in gestempeld, geschreven of geplakt. - De kinderen maken een bewegingsboek. Ze tekenen een aantal bewegingen of houdingen die ze zelf kunnen maken (rollen, staan, rennen, op één been staan). Met behulp van de leerkracht worden de bewegingen erbij gestempeld, geschreven of geplakt. Alle blaadjes worden gebundeld tot een boek. Op de kaft schrijven, stempelen of tekenen de kinderen met behulp van de leerkracht een passende titel (bijvoorbeeld mijn eigen bewegingsboek). Als het boek klaar is laat het kind de platen aan een ander kind zien en benoemt de naam van de houding of beweging, het andere kind voert dit uit. - De leerkracht leest het prentenboek Stamp mee met de olifant voor en voert suggestie 5 uit fase 1 uit.
2. Lezen met Wie-Waar-Wat pictogrammen De leerkracht zoekt een prentenboek uit dat past binnen het thema, bijvoorbeeld ‘Jos wil er eens uit’ van Hilde Loeters en Anne-mie De Leener (2003). Het boek gaat over een schildpad die eens sneller wil bewegen en daardoor zijn schild ruilt tegen rolschaatsen. De leerkracht leest het boek op een interactieve manier voor aan de kinderen. Na het verhaal wordt er samen met de kinderen een Wie-Wat-Waar schema ingevuld (zie bijlage 4). Wie Over wie gaat het verhaal? Wat ? Wat gebeurt er in het verhaal? Wat is het probleem? Waar Waar speelt het verhaal zich af? De pictogrammen kunnen worden uitgebreid met een pictogram voor het begin (b) en de afloop (a) van het verhaal: • Hoe begint het verhaal? • Hoe loopt het verhaal af? Achter de pictogrammen worden de antwoorden van de kinderen geschreven. Als de kinderen iets niet meer zeker weten wordt het boek nog een keer doorgebladerd om een antwoord te vinden op de vraag.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 27
3. Samen een informatief boek lezen In de kleine kring bekijkt de leerkracht samen met de kinderen een informatief boek over bewegen. De leerkracht kiest een boek uit dat aansluit bij de kernwoorden van het thema zodat deze tijdens het bekijken van het boek nogmaals aan de orde komen. Zie voor voorbeelden van boeken de lijst uit bijlage 7. De leerkracht bekijkt met de kinderen eerst de voor- en de achterkant van het boek. Waar denken de kinderen dat het boek over gaat? Daarna wordt de inhoud van het boek samen met de kinderen bekeken. In de kleine kring kunnen de kinderen gemakkelijker reageren op de afbeeldingen uit het boek. Wat is er allemaal te zien in het boek? Hieronder volgen twee uitwerkingen van boeken: • Neem bijvoorbeeld het boek ‘Ik ren, ik zwem, ik vlieg’ van Gemma van Leeuwen (2004). In dit boek wordt met behulp van gekleurde tekeningen uitgelegd hoe dieren zich voortbewegen. Het lezen van een informatief boek kan bij kinderen leiden tot leervragen en antwoorden op vragen. Op een flap of het digitale schoolbord schrijft de leerkracht samen met de kinderen op wat zij van het boek hebben geleerd. Bijvoorbeeld informatie over de bewegingen van de dieren. De leerkracht kan deze informatie met de kinderen structureren door alle dieren die vliegen bij elkaar te tekenen en alle dieren die zwemmen bij elkaar te tekenen. De leerkracht kan samen met de kinderen een tabel invullen, bijvoorbeeld de tabel uit bijlage 6. De leerkracht kan dit ook zelf maken door op één vel alle dieren te tekenen die bijvoorbeeld zwemmen en op een ander vel alle dieren te tekenen die vliegen. Bovenaan schrijft de leerkracht dan bijvoorbeeld: Ik zwem. • Aan de hand van het prentenboek Springen, dansen en… van Ingrid Godon en Linda Van Mieghem (1999) worden verschillende werkwoorden door een muis en een kikker op twee verschillende manieren uitgebeeld. De kinderen moeten raden wat de dieren doen, alvorens de leerkracht zegt welk werkwoord er boven staat. Dezelfde verwerking als hierboven beschreven staat bij ‘Ik ren, ik zwem, ik vlieg’ kan ook hier toegepast worden.
4. Klank- en taalspelletjes Suggesties voor klank- en taalspelletjes die de leerkracht kan doen binnen het thema ‘Beweeg je mee?’ zijn: • Kernwoorden van het thema of het boek uitzoeken (of uit de woordspin) en kijken hoeveel letters ‘b’ er te vinden zijn. Deze letter onderstrepen. • Kernwoorden met elkaar vergelijken, welk woord is het langst of het kortst? • Kernwoorden verdelen in lettergrepen, door te klappen of te stappen (lopen – lo/pen) • Rijmen met de kernwoorden (stampen – lampen) • Zinnen maken met de kernwoorden (springen – de kangoeroe’s springen door de wei). De hele zin opschrijven en tekening van het kernwoord bij het kernwoord plakken. • Rijtjes van bewegingswoorden noemen. Wat hoort er niet bij? (lopen – springen – auto – rennen) • Een kind doet een bepaalde beweging voor en de anderen moeten raden welke beweging het kind uitvoert, bijvoorbeeld kruipen. Een werkwoord als sluipen of slingeren biedt voor sommigen meer uitdaging. De leerkracht kan de kinderen tips geven om een beweging uit te beelden. Wanneer deze activiteit in een speelzaal of gymzaal wordt uitgevoerd, hebben de kinderen meer mogelijkheden om zich vrij en op verschillende manieren te bewegen. Nadat een beweging is geraden, kan de hele groep deze beweging ook maken. • Een kind neemt een dier in gedachten en de andere kinderen stellen vragen. Bijvoorbeeld: kan het dier springen? Het kind dat het dier in gedachten heeft mag alleen ja of nee zeggen. De anderen raden welk dier het is.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 28
5. Versjes Samen met de kinderen wordt een versjes opgezegd en uitgespeeld. Neem bijvoorbeeld het versje ‘Een bijzonder hondje’, uit Het grote versjesboek van Busser en Schröder (1999). De kinderen kunnen de bewegingen bij het versje uitvoeren. Het versje staat uitgeschreven op het bord of op een flap met pictogrammen erbij zodat de kinderen mee kunnen lezen. De leerkracht wijst aan terwijl ze hardop leest. Op deze manier worden tekst en beeld gekoppeld en kunnen de kinderen ‘meelezen’ met de leerkracht. De volgorde en tekstvorm (rijmen) wordt door deze werkvorm extra benadrukt. De leerkracht kan samen met de kinderen de onderstaande activiteiten ondernemen: - Woorden met eenzelfde kleur onderstrepen die op elkaar rijmen - Letters die hetzelfde zijn dezelfde kleur geven (bijvoorbeeld: alle letters b kleuren we blauw) - Van iets wat steeds terugkomt in het versje en de kernwoorden maken we een tekening. Bijvoorbeeld het woord hond, als de kinderen dit woord zien mogen ze een hond tekenen en deze over het geschreven woord plakken.
6. Goed luisteren: kun jij dit ook? Om de bewegingshoek te introduceren kan de leerkracht een van onderstaande suggesties uitvoeren. De activiteiten kunnen het beste in de speelzaal gespeeld worden. De leerkracht leest de opdrachten op en de kinderen proberen de opdrachten zo goed mogelijk uit te voeren. De leerkracht ondersteunt waar nodig. Deze oefeningen kunnen ook als routineactiviteit in de klas worden gedaan. De leerkracht kan een kind bijvoorbeeld de opdracht geven naar de deur te lopen, vervolgens een ronde rondom het bureau te lopen en vervolgens onder een tafel te gaan zitten. Op deze manier worden allerlei bewegings- en ruimtelijke begrippen geoefend. Enkele suggesties voor in de speelzaal: • Goed luisteren. Kun jij dit ook? Ga op één been staan. Loop op één been. Ga weer gewoon staan Maak je heel dik. Maak je nu heel dun. Maak je heel klein. Maak je heel groot. Ga eens op de vloer liggen. Probeer je teen bij je oor te krijgen. Ga op je rug liggen. Tik je buik aan. Rol nu om en ga op je buik liggen. Tik nu met je voet je been aan. En rol weer terug op je rug. Ga nu weer staan. Buig heel diep en tik je tenen aan. Ga weer recht staan. Loop vijf passen vooruit en blijf dan staan. Stamp vijf passen vooruit en blijf dan staan. Zwaai met je armen van de ene kant naar de andere kant. Draai eens rechtsom Draai eens linksom En draai weer rechtsom. Ga nu plat op de grond liggen Kronkel over de grond tot ik stop zeg. Stop Glij nu als een slang vooruit, tot ik stop zeg. Stop De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 29
•
•
Ga weer staan Spring vijf keer omhoog Ga nu op de grond zitten Kruip over de grond, heel langzaam tot ik stop zeg Stop Kruip snel over de grond tot ik stop zeg Stop Ga weer staan Fladder als een vogel door de zaal tot ik stop zeg Stop Sluip nu over de grond tot ik stop zeg Stop Ren door de zaal tot ik stop zeg Stop Rol je helemaal op Kruip in elkaar en blijf stil liggen Op het ritme van de handtrom moeten de kinderen verschillende loop- en springvormen uitvoeren. Alle kinderen lopen door de zaal. Eerst wordt iedere loopvorm apart uitgelegd en geoefend. Opdrachten kunnen zijn: Loop met grote passen Loop met kleine passen Langzaam lopen Snel lopen Rennen Huppelen Hinkelen Springen Springen op 1 been Springen met twee benen tegelijkertijd Stampen Kronkelen Kruipen De leerkracht kan de kinderen ook complexere bewegingsopdrachten geven waarin ook ruimtelijke begrippen worden geoefend. Bijvoorbeeld ren naar de overkant van het lokaal en kruip door de hoepel. De leerkracht geeft de kinderen een opdracht wanneer ze een letter noemt. Bijvoorbeeld: Wanneer de leerkracht de letter “O” noemt, moeten alle kinderen heel snel een kring vormen Wanneer de leerkracht de letter “S” noemt, moeten alle kinderen als een slang over de grond glijden Wanneer de leerkracht de letter “Z” noemt, moeten alle kinderen op de grond gaan liggen en slapen Voordat de leerkracht begint, worden alle opdrachten samen geoefend. Het spel moet niet met teveel letters gespeeld worden, aangezien het dan te ingewikkeld wordt voor de kinderen om de opdrachten te onthouden. De leerkracht kan het aantal opdrachten ook per gymles uitbouwen.
7. Een bewegingslied De leerkracht zingt bijvoorbeeld met de kinderen het lied Wie niet lopen wil (Eigen-wijs, liedbundel voor het basisonderwijs van Haverkort, van der Lei en Noordam 1999). De kinderen voeren de bewegingen uit die in het lied naar voren komen. Wie niet lopen wil Wie niet lopen wil Wie niet lopen wil sta stil. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 30
Ze lopen hierbij met de klok mee door de speelzaal. Het woord lopen wordt afgewisseld met allerlei bewegingsvormen en de woorden sta stil wordt veranderd in ga …. Bijvoorbeeld: Wie niet huppelen wil Wie niet huppelen wil Wie niet huppelen wil ga rennen.
8. Samen dansen Om de danshoek te introduceren kan de leerkracht een van onderstaande suggesties uitvoeren. Voor het uitvoeren van de dans tekent de leerkracht de bewegingen die de kinderen moeten maken op een flap, zodat de kinderen de dans mee kunnen lezen. • In het lied: He! Kijk eens wat ik allemaal kan van Dirk Scheele, worden allemaal bewegingen genoemd die kinderen na kunnen doen. Het lied staat op de CD: De Liedjesspeeltuin 3 (1998). De opdrachten die genoemd worden in het lied zijn direct uit te voeren. Een mogelijkheid: Alle kinderen staan in een kring. Het lied begint. Refrein: He! Wijzen naar het midden ondertussen omhoog springen Kijk eens Een bril maken door de handen rond de ogen te houden Wat ik allemaal kan Naar zichzelf wijzen Vliegen als een vlinder
•
•
In de ronde lopen, achter elkaar en vliegbewegingen maken Rondje draaien Rondje draaien op de eigen plek Staan op 1 been Op een been gaan staan Hinkelen Hinkelen op 1 been Springen als een kangoeroe Springen, met de handen pootjes maken voor de borst De leerkracht kiest een muziekstuk uit afkomstig uit een ander land, bijvoorbeeld een volksdans uit het land van één van de kinderen. Samen met de kinderen danst de leerkracht op de muziek. De leerkracht kan via de ouders van het kind aan muziek komen en achterhalen welke bewegingen op de muziek vaak gemaakt worden. Een mogelijkheid is ook dat de ouder van het kind een demonstratie komt geven van de volksdans. De leerkracht kiest klassieke muziek uit en bedenkt hier samen met de kinderen een dans bij. De leerkracht verwoordt de bewegingen die de kinderen bedenken bij de muziek.
9. Verhalen vertellen Om de vertelhoek te introduceren kan de leerkracht de volgende activiteit uitvoeren. De leerkracht vertelt in de kleine kring een verhaal. Ze maakt een ritueel van het verhalen vertellen. Ze neemt bijvoorbeeld plaats op een vertelstoel, zet een vertelhoed op of maakt gebruik van een andere vertelplek. Zij vertelt bijvoorbeeld een verhaal over een kind dat allerlei bewegingen maakt, terwijl het door het bos loopt. Het verhaal sluit zo veel mogelijk aan bij het thema en de kernwoorden. Ondertussen mogen enkele kinderen de bewegingen die ze horen uitbeelden. Nadat de leerkracht heeft verteld, is het de beurt aan één van de andere leerlingen. Het kind neemt op de vertelstoel plaats en vertelt ook een fantasieverhaal over bijvoorbeeld een kabouter die allerlei gekke bewegingen maakt. De kinderen mogen het verhaal uitbeelden. Als de leerling klaar is met het verhaal bespreekt de leerkracht met de kinderen het bewegingsverhaal na. Hoe was het om mee te spelen? Hoe was het om een verhaal te vertellen? Wat ging heel goed? Wat ging minder goed? Wellicht zullen de kinderen even aan de activiteit moeten wennen voordat ze zelf goed een verhaal kunnen De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 31
en durven te vertellen. Het verdient daarom voorkeur om op geregelde tijden het verhalen vertellen uit te voeren. Wanneer een verhaal van een kind stokt, kan de leerkracht een prikkelende uitspraak doen om zo een nieuwe impuls aan het verhaal te geven. Om het verhalen vertellen te ondersteunen kan de leerkracht samen met de kinderen drie boeken maken. Een boek waarin op ieder bladzijde een verschillend dier staat, die kinderen hebben getekend of hebben uitgeknipt uit een tijdschrift. Dit is het ‘Wie-boek’. Een volgend boek waarin allerlei bewegingen staan, bijvoorbeeld door foto’s van de kinderen in te plakken waarop zij een beweging maken. Dit is het ‘Wat-boek’. Als laatste wordt een boek gemaakt waarin afbeeldingen of tekeningen staan van verschillende locaties, zoals de school, thuis, de speeltuin, het zwembad en dergelijke. Dit is het ‘Waar-boek’. Aan de hand van de Wie-, Wat-, Waar-boeken kunnen de kinderen zelf een verhaal vertellen in de vertelhoek, door steeds een andere combinatie van bladzijdes te nemen.
10. Wat is er veranderd? Voordat dit spel start, is het belangrijk om een kort oriënterend kringgesprek te houden over houdingen en bewegingen. De kinderen staan of zitten in een kring. Eén kind staat in het midden en krijgt de opdracht om een bepaalde houding aan te nemen. Wanneer de leerkracht het zegt, moeten alle kinderen in de kring de ogen dichtdoen of zich omdraaien. Samen met de leerkracht verandert het kind in het midden van de klas van houding. Bijvoorbeeld door te gaan staan of door een arm te verleggen. Daarna mogen de kinderen in de kring weer kijken. De kinderen vertellen wat er veranderd is.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 32
Fase 4 Werken met leervragen In deze fase voeren de kinderen verschillende onderzoeken uit aan de hand van leervragen. De moeilijkheidsgraad van de activiteiten varieert van eenvoudig tot moeilijk. Het doel van deze fase is het uitbreiden en verdiepen van het thema, de woordenschat en kennis van de wereld. Door de kernwoorden in een andere context te gebruiken zullen de kinderen een beter begrip krijgen van de woorden, ze beter onthouden en ze ook meer actief gaan gebruiken.
Startactiviteit Een gastspreker of gastsprekers op bezoek Verwerkingsactiviteiten 1. Terug kijken op het bezoek 2. Meespelen in de sportwinkel 3. Meedenken in de ontdekhoek sport 4. Een fotomuur 5. Een interview 6. Groep 8 op bezoek 7. Werken met leervragen 8. Koekeloere, Sesamstraat en Kabouter Plop over sport 9. Taalspelletjes sport 10. Werkjes digitaal 11. Portfoliogesprek 12. Een presentatie van je eigen sport 13. Een uitnodiging maken
Startactiviteit Gastspreker(s) op bezoek Tijdens deze activiteit komt een ouder die zich eerder heeft opgegeven als gastspreker op bezoek in de klas. De leerkracht kan er ook voor kiezen om een kind uit groep 8 als gastspreker in de klas uit te nodigen of een professional van de plaatselijke sportvereniging. Zie bijlage 2 voor voorbeeldbrieven om een ouder uit te nodigen of om de ouders van een kind uit groep 8 in te lichten. De gastspreker vertelt over zijn of haar sport. Onderwerpen die aan bod komen zijn: hoe de sport heet, hoe je het speelt, wat je er voor nodig hebt, waar je het kunt uitvoeren en dergelijke. De leerkracht geeft de kinderen de mogelijkheid om tussendoor vragen te stellen. De gastspreker zorgt voor materialen, zoals de betreffende sportkleding en materialen die nodig zijn om de sport uit te voeren en bijvoorbeeld ook informatieve boeken uit de bibliotheek. Samen met de gastspreker kan een demonstratie gegeven worden, waaraan de kinderen eventueel ook kunnen deelnemen. De leerkracht bespreekt het verloop van het gesprek vooraf met de gastspreker en zorgt mede voor de benodigde materialen. Tijdens het bezoek kan de leerkracht digitale foto’s maken, die later in vervolgactiviteiten gebruikt kunnen worden.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 33
Verwerkingsactiviteiten 1. Terugkijken op het bezoek De digitale foto’s die gemaakt zijn tijdens het bezoek van de ouder in de klas worden in een digitale fotoshow op de computer of het digitale schoolbord gezet. Bij de digitale fotopresentatie kunnen kernwoorden van de sport met behulp van een microfoon worden toegevoegd. Dit kan de leerkracht zelf doen, maar het kan ook een activiteit zijn om dit samen met kinderen te doen. Voorafgaand aan het bekijken van de foto's voert de leerkracht een gesprek in de kleine kring over het bezoek van de ouder in de klas. De leerkracht kan wanneer het nodig is het gesprek met inleidende, open vragen op gang brengen: • Wie wil er iets vertellen over wat we van … (gastspreker) gehoord hebben? • Wat vond je van de sport? • Zou je zelf op deze sport willen? Waarom? Na dit gesprek worden de foto’s op de computer samen bekeken. Tijdens het bekijken zullen de kinderen zeker opmerkingen maken. Deze opmerkingen zouden bij de foto’s ingesproken kunnen worden. De leerkracht kan de kinderen ook stimuleren om zoveel mogelijk te vertellen over wat ze gehoord hebben over de sport. De presentatie kan daarna ’s ochtends tijdens de inloop worden getoond op de computer, zodat kinderen met hun ouders er naar kunnen kijken. Ook kan de presentatie gebruikt worden tijdens de speelwerktijd. De kinderen die gekozen hebben om met de computer te werken kunnen dan nogmaals terugkijken (en luisteren) naar het bezoek. Met de minder taalvaardige kinderen kan de leerkracht in een klein groepje regelmatig de foto’s bekijken. Toepassing met het digitale schoolbord: De digitale foto’s die gemaakt zijn tijdens het bezoek van de ouder in de klas worden door middel van de computer en beamer op het digitale schoolbord geprojecteerd. De leerkracht kan de foto’s bekijken met behulp van een fotoshow. De kernwoorden van de sport kunnen op het smartboard worden geschreven en/of worden ingesproken door de kinderen. De andere kinderen kunnen dan later, wanneer ze in een klein groepje aan de computer zitten, deze fotoshow bekijken en de woorden aanklikken die ze willen horen. Ook kan de leerkracht met behulp van het digitale schoolbord de kinderen woorden die beginnen met een bepaalde letter of die rijmen, op de foto laten zoeken, dit laten omcirkelen en het betreffende woord of de betreffende letter erbij (laten) schrijven.
2. Werken met leervragen Naar aanleiding van het klassenbezoek van de gastspreker, houdt de leerkracht een gesprek over kleding die je aan moet doen bij een bepaalde sport. Zij vraagt aan de kinderen of zij voorbeelden kunnen noemen van een sport waar je bepaalde kleding voor nodig hebt. De leerkracht vertelt ook waarom dat zo is (Bijvoorbeeld: turnen, een strak pakje om je goed te kunnen bewegen, het is niet te warm en je blijft nergens aan vast zitten). De leerkracht vraagt aan de kinderen of zij van een bepaalde sport willen weten wat je er voor nodig hebt. Wanneer kinderen niet met eigen vragen komen, kan de leerkracht hierin sturen door te zeggen wat zij graag zou willen weten. Bijvoorbeeld: Wat heb je nodig als je naar ballet gaat? Of Wat heb je nodig als je gaat paardrijden? De leerkracht noteert ongeveer 5 tot 10 vragen op een flap of digitaal schoolbord waar ze een antwoord op gaan zoeken. De leerkracht bespreekt de leervragen: Welke vragen hebben we? Wat weet je al van de sport? Hoe kunnen we het antwoord vinden? Dit kan bijvoorbeeld zijn in boeken van de bibliotheek, via het internet, via iemand die de kinderen kennen die de sport beoefent, de materialen die al aanwezig zijn in bijvoorbeeld de hoeken, zoals de sportwinkel en de ontdekhoek. Samen met de kinderen wordt een stappenplan gemaakt met wie wat gaat uitzoeken en op welke manier. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 34
De leervragen schrijft de leerkracht uit en probeert hier een kleine tekening van de vraag bij te maken. Deze geeft zij een duidelijke plaats in de klas. Kinderen die daar aan toe zijn mogen zelf proberen een antwoord op hun leervragen te vinden, in tweetallen of alleen. De antwoorden die de kinderen vinden worden getekend, nagestempeld, geschilderd of geknutseld en opgehangen bij de leervraag. Wanneer een antwoord is gevonden wordt dit in de kring besproken. Het kind vertelt ook over de manier waarop het antwoord is gevonden. Zij neemt plaats op de vertelstoel. De leerkracht kan het kind ondersteunen door gerichte vragen te stellen. Na de ‘presentatie’ van het kind kunnen de andere kinderen in de kring vragen stellen. In het begin zullen kinderen hierbij nog veel sturing van de leerkracht nodig hebben. Wanneer kinderen vaker de gelegenheid krijgen om vragen te stellen aan andere kinderen, zal ondersteuning van de leerkracht steeds minder vaak nodig zijn.
3. Meespelen in de sportwinkel In de klas wordt samen met de kinderen een sportwinkel gemaakt. Er wordt een gesprek in de kleine kring gehouden waarin de kinderen met eigen ideeën over de inrichting van een sportwinkel kunnen komen. In de winkel kunnen bijvoorbeeld een kassa, een kledingrek met sportkleding en een paskamer komen. De kinderen kunnen samen met de leerkracht de kledingstukken labelen. De woorden kunnen vervolgens op een bonnetje worden nageschreven, nagestempeld of getekend, inclusief het bedrag om het te verkopen. De kinderen kunnen de rol van koper en verkoper aannemen. De kinderen kunnen als verkoper de koper adviseren bepaalde kleding voor een bepaalde sport te kopen. De kleding kan gepast worden waarop weer een advies volgt. De leerkracht gaat af en toe op bezoek in de sportwinkel en speelt mee met de kinderen en gaat in op de leervragen die kinderen hebben. Ook kan de leerkracht nieuwe spelimpulsen geven door mee te spelen, opmerkingen te maken en vragen te stellen. Goede voorbeelden die de leerkracht heeft gezien kunnen uitgespeeld worden voor de hele klas in de grote kring, wat anderen weer op ideeën brengt. Activiteiten die plaats kunnen vinden in de sportwinkel zijn bijvoorbeeld: • Het maken van een naambord voor de sportwinkel • Het maken van een bord met de woorden ‘open’ en ‘gesloten’ om bij de ingang te hangen • Het maken van een bord met daarop de openingstijden van de winkel • Het maken van reclameborden / aanbieding van sportkleding en sportmaterialen • Grote opruiming in de sportwinkel. De kleding kan gesorteerd worden naar maat, soort sport of naar prijs. Alles in onderling overleg met elkaar. Zie voor voorbeelden van materialen de tips in de voorbereiding van deze activiteitencyclus bij het inrichten van de leeromgeving.
4. Meedenken in de ontdekhoek sport In de ontdekhoek kunnen nu ook activiteiten centraal staan rondom verschillende sporten. Te denken valt aan boeken of tijdschriften over verschillende sporten, waarin de kinderen kunnen kijken of plaatjes uit kunnen knippen. Een voeldoos waarin verschillende sportmaterialen zitten waarvan de kinderen door middel van voelen moeten raden wat het is. Een deken waaronder een voorwerp van een sport ligt en een ander kind moet raden van welke sport het afkomstig is. Ook kunnen hier spelletjes gespeeld worden die de kinderen al eens in de kring hebben gedaan. Zoals bijvoorbeeld het spel dat een kind een bepaalde sport in het hoofd heeft en de ander door middel van het stellen van vragen er achter moet komen om welke sport het gaat. Bijvoorbeeld heb je een voetbal nodig? Het andere kind mag alleen ja of nee antwoorden. Ook het bekijken en bijvoorbeeld natekenen van voorwerpen als een opengesneden tennisbal, verschillende sportschoenen of soorten kleding kan hier een plaats krijgen. Kinderen kunnen verschillende profielen van schoenen bekijken. De leerkracht kan kinderen tabellen laten invullen, zoals dat ook bij de bewegingen gedaan werd (zie voorbeeld De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 35
bijlage 6), maar dan nu met de soorten kleding of attributen bij een bepaalde sport (bal bij voetballen en volleyballen, hockeystick alleen bij hockey). Het is van belang om in het begin aandacht te besteden aan de activiteiten die de kinderen kunnen uitvoeren. Goede ideeën van kinderen kunnen in de kring besproken worden, zodat dit anderen op weg helpt.
5. Een fotomuur Op de muur komen foto’s te hangen van kinderen of ouders die een bepaalde sport beoefenen. De foto’s kunnen geordend worden naar de soort sport. In zowel de grote als de kleine kring wordt hierover gesproken met de kinderen. Welke sport ze beoefenen, wat ze daarvoor nodig hebben, hoe vaak ze gaan sporten en dergelijke. De leerkracht geeft de kinderen hierbij veel ruimte om zelf te vertellen en om vragen aan elkaar te stellen. Op de fotomuur kan een woordweb bij een aantal foto’s gemaakt worden. De foto’s kunnen ook bij de lettermuur gehangen worden. Bij de letter waarmee de sport begint.
6. Een interview Deze activiteit kan de leerkracht in de kleine kring uitvoeren. De kinderen zien op de fotomuur welke sport de kinderen uit hun klas beoefenen. De kinderen kunnen elkaar binnen de kleine kring interviewen. Daarvoor kunnen zij een bijpassend kledingstuk aantrekken, bijvoorbeeld een lange jas en een hoed. Verder kunnen zij bijvoorbeeld een microfoon en een zelfgeknutselde camera meenemen. Degene uit de klas die geïnterviewd wordt neemt plaats op de vertelstoel. De kinderen kunnen vragen stellen over de sport, die ze zelf bedacht hebben. In het begin vergt het bedenken van vragen enige begeleiding. Vooraf bespreekt de leerkracht in de kleine kring de vragen die de kinderen willen stellen. De leerkracht kan dan nog enige sturing geven aan de vragen die gesteld worden en voorkomen dat er zomaar iemand op de stoel gezet wordt. Vragen die de kinderen zouden kunnen stellen zijn: • Welke sport doe je? • Wat vind je er zo leuk aan? • Ga je alleen naar de sport toe? • Wat heb je nodig om deze sport te kunnen doen? • Heb je ook wel eens een wedstrijd? Wanneer dit goed verloopt kan dit een activiteit binnen de speelwerkles worden. Het interview kan samen met de leerkracht op een vaste plaats in de klas voorbereid worden. Als het interview door twee kinderen wordt afgenomen, spreken de kinderen af wie de vragen gaat stellen en hoe ze de antwoorden kunnen onthouden. De antwoorden kunnen bijvoorbeeld door de leerkracht worden opgeschreven en door de kinderen later worden nagestempeld of nageschreven. De kinderen kunnen ook ieder een eigen vraag stellen waarvan ze het antwoord vervolgens tekenen of stempelen. De antwoorden op de interviewvragen worden na afloop van de werkles door de kinderen in de grote kring gepresenteerd /verteld aan de anderen.
7. Koekeloere, Sesamstraat en Kabouter Plop over sport Van het televisieprogramma Koekeloere van de Nederlandse Onderwijs Televisie zijn er in 2005 twee afleveringen (afl. 305 en afl. 306) uitgezonden met als thema sport. Veel basisscholen nemen deze uitzendingen op. In de eerste aflevering (afl. 305) gaat het over ballet. Inhoud van aflevering 305: Moffel vindt in de verkleedkist de tutu van Piertje. Piertje vindt ballet erg leuk. Moffel vindt ballet echt iets voor meisjes. Piertje zegt dat ook jongens ballet leuk vinden. Ze gaan naar een balletles. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 36
De leerkracht bekijkt samen met de kinderen de eerste aflevering van Koekeloere die gewijd is aan het thema sport. Na het kijken van de aflevering voert de leerkracht er een gesprek over met kinderen in de kleine kring. Het gesprek mag volledig uit de kinderen komen. Hierbij is het vertrekpunt het televisieprogramma. De inbreng van de kinderen bepaalt het gesprek. Het gesprek zou kunnen gaan over ballet, beleving bij ballet, het beoefenen van een sport speciaal voor jongens of meisjes, wat vind je ervan wanneer je als meisjes van voetbal houdt en wanneer je als jongen van ballet houdt? Ter afsluiting kan de leerkracht de kinderen een groot vel papier geven en een potlood. Zet rustige balletmuziek op waarvan de tonen vloeiend in elkaar overlopen. De kinderen maken bewegingen over het papier alsof ze aan het balletten zijn. Stimuleer hen om van links naar rechts ronde vloeiende bewegingen te maken. Inhoud van aflevering 306: Onderweg naar huis heeft Moffel ruzie gemaakt met een meisje. Moffel zei ‘Pierlala’ tegen het meisje en daarna deed het meisje een trucje zodat Moffel ineens op de grond lag. Piertje weet dat het meisje aan judo doet. Judo is geen vechten maar een sport. Moffel en Piertje gaan samen naar een judoles. De leerkracht bekijkt samen met de kinderen de tweede aflevering van Koekeloere die gewijd is aan het thema sport. Na het kijken van de aflevering voert de leerkracht er een gesprek over met kinderen in de kleine kring. Het gesprek mag volledig uit de kinderen komen. Hierbij is het vertrekpunt het televisieprogramma. De inbreng van de kinderen bepaalt het gesprek. Het gesprek zou kunnen gaan over judo, de beleving die de kinderen hebben bij judo, de bewegingen die je maakt bij judo en dergelijke. Van het televisieprogramma Sesamstraat is een 30 minuten durende dvd en video uitgebracht (2000). Deze is te bestellen via uitgever Weton-Wesgram. De film bevat onder andere verhaaltjes uit de kindertelevisieserie Sesamstraat met als thema sport. Het gaat bijvoorbeeld over skating, Grover’s grote aerobics videofilm, oefeningen en sportapparaten. De leerkracht bekijkt samen met de kinderen de film en gaat daarna in gesprek met de kinderen over hetgeen ze gezien hebben. Johan Gevers en Bart Van Leemputten hebben een dvd en video ontwikkeld over Kabouter Plop en zijn vrienden met als thema sport en spelen (2004). Deze is te bestellen via uitgeverij Universal Studios. Het bevat onder andere een filmpje over de beste kaboutertennisser. De leerkracht bekijkt samen met de kinderen de film en gaat daarna in gesprek met de kinderen over hetgeen ze gezien hebben.
8. Taalspelletjes over sport Over het onderwerp sport kunnen verschillende taalspelletjes gedaan worden. Enkele voorbeelden: • Noem telkens namen van verschillende sporten op. Start met twee verschillende sporten en breid het aantal steeds verder uit naar drie en vier sporten. De kinderen moeten letterlijk herhalen welke namen van de sporten genoemd zijn. Maak er een lopende zin van als, ik ga in het weekend als ik vrij ben voetballen, paardrijden en zwemmen. Wat ga ik in het weekend doen? • Noem telkens namen van verschillende sporten op. Start met twee verschillende sporten en breid het aantal steeds verder uit naar drie en vier sporten. Stel na elk rijtje de vraag wat het eerste / middelste / laatste woord was. Maak er een lopende zin van als, ik ga vanmiddag zwemmen, tennissen en dansen. Wat ga ik eerst doen? • Namen van sport met elkaar vergelijken, welk woord klinkt het langst of het kortst? • Namen van sport verdelen in lettergrepen, door te klappen of te stappen (voetballen – voet/bal/len)
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 37
•
Een kind neemt een bepaalde sport in gedachten. De andere kinderen stellen vragen over de sport, zoals moet je speciale schoenen aan? Het kind met de sport in gedachten beantwoordt de vragen alleen met ja of nee. De anderen moeten raden om welke sport het gaat.
9. Vertellen op de vertelstoel over je eigen sport De kinderen die het graag willen mogen op de vertelstoel vertellen over hun eigen favoriete sport. Het praatje kan thuis voorbereid worden. Hiervoor kan bijvoorbeeld de brief uit bijlage 2 meegegeven worden. De kinderen kunnen samen met de ouders boekjes, foto’s, plaatjes en materialen verzamelen. De ouder kan door middel van een kleine tekening het kind ondersteunen bij datgene wat het kind wil vertellen. Ook de leerkracht kan door het stellen van stimulerende vragen of het doen van prikkelende uitspraken het kind op weg helpen. Aan het einde mogen alle andere kinderen vragen stellen. Alle materialen die het kind mee heeft gebracht kunnen tijdelijk een plaats krijgen in de klas, bijvoorbeeld op de thematafel. Als voorbeeld kan de leerkracht eerst zelf een praatje houden over de sport die de leerkracht graag uitvoert. Dit kan ook een voorbeeld zijn zoals wandelen.
10. Letterboek Samen met de kinderen wordt een letterboek over sport en bewegen gemaakt. Elk kind mag bij een letter van het alfabet iets over een sport of beweging tekenen of er plaatjes bij zoeken, bijvoorbeeld iets over ballet bij de b. Het is niet erg wanneer bij bepaalde letters geen sport of beweging bedacht kan worden. Dit kan de leerkracht eventueel oplossen door een sport of beweging te nemen waarin de letter voorkomt. De leerkracht schrijft bij de tekeningen of plaatjes woorden, of de kinderen stempelen of schrijven de woorden na van het voorbeeld van de leerkracht of van de lettermuur of woordmuur. Het letterboek kan een plaats krijgen in de boekenhoek en tijdens de afsluitende presentatie tentoongesteld worden aan ouders.
11. Versjes Samen met de kinderen wordt een versjes opgezegd. Het versje staat uitgeschreven op het bord of op een flap met pictogrammen erbij zodat de kinderen mee kunnen lezen. De leerkracht wijst aan terwijl ze hardop leest. Op deze manier worden tekst en beeld gekoppeld en kunnen de kinderen ‘meelezen’ met de leerkracht. De volgorde en tekstvorm (rijmen) wordt door deze werkvorm extra benadrukt. Neem bijvoorbeeld het versje kipje krijgt zwemles, uit Het grote versjesboek van Busser en Schröder (1999). Aan de hand van het versje kan de leerkracht een gesprek houden over het leren van een sport. De onderwerpen die aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld het gevoel dat je hebt als je een sport gaat leren, hoe het is om een ander iets te leren of van een ander iets te leren. Dezelfde activiteiten als bij activiteit 5 uit fase 3 kunnen ondernomen worden.
12. Winnen en verliezen Bij het thema sport is ook het onderwerp winnen en verliezen van belang. De leerkracht houdt hier een gesprek over met de kinderen. Dit gesprek kan bijvoorbeeld plaatsvinden naar aanleiding van de fabel van de haas en de schildpad (Lefevre, 2002, uitgeverij De Ballon). Dit verhaal gaat over een haas die altijd moet lachen als hij de schildpad ziet lopen, want hij gaat zo langzaam. De schildpad wil graag met hem wedden dat hij eerder aan de overkant van een veld is dan de haas. De haas gaat de uitdaging aan. Hij begint heel hard te rennen. De zon is erg warm en hij wordt moe en slaperig. De haas gaat een dutje doen tegen een boom, waardoor de schildpad hem inhaalt en de wedstrijd wint. De De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 38
leerkracht bespreekt met de kinderen onder andere hoe je je voelt als je wint of verliest en hoe belangrijk het is om wel of niet te winnen.
13. Bewegen is gezond De leerkracht houdt een gesprek over het bewegen bij sporten en dat bewegen goed is voor je lichaam. De leerkracht bespreekt ook dat als je ongezond eet en weinig beweegt dat je dik kunt worden. Tijdens het eten en drinken bekijkt de leerkracht samen met de kinderen wat zij mee hebben genomen. Wat is gezond en wat is minder gezond. Samen met de kinderen kan de leerkracht in een tabel bijhouden op welke dagen de kinderen hebben bewogen en wat ze hebben gegeten. Bij bewegen hoort bijvoorbeeld ook het buitenspelen na schooltijd. Zie voor een voorbeeld bijlage 6. Het thema bewegen is een uitstekende aanleiding om het onderwerp gezondheid te bespreken. Hiervoor kunnen bij de GGD of via www.voedingscentrum.nl leskisten besteld worden.
14. Portfoliogesprek De gezinsportfolio’s zijn weer terug op school. Sommige ouders hebben er iets over sport en bewegen ingeplakt. In de kring kunnen de kinderen vertellen en laten zien wat ouders of verzorgers in het portfolio hebben geplakt en wat erbij is geschreven. Gespreksonderwerpen zijn: • Zijn er kinderen die iets in het portfolio hebben geplakt over bewegen of sport? • Hebben de ouders of verzorgers er wat bijgeschreven? • Heeft het kind er met de ouder over gepraat? Vertel er eens iets over! De leerkracht probeert de kinderen te betrekken bij het werk van elkaar door hardop te zeggen wat ze denkt en te vragen wat andere kinderen daarvan vinden. Ze houdt er tevens rekening mee dat kinderen die nog niets over het portfolio hebben verteld, nu aan de beurt komen.
15. Een uitnodiging maken Voor de eindpresentatie van het project in fase 5 kunnen ouders, andere klassen en leerkrachten worden uitgenodigd. De uitnodiging wordt zoveel mogelijk zelf door de kinderen gemaakt. Enkele suggesties voor de uitnodiging zijn: • Er wordt een digitale foto gemaakt van kinderen die bijvoorbeeld aan het spelen zijn in de sportwinkel of een sportactiviteit uitvoeren. Deze foto kan een plek op de uitnodiging krijgen. • De kinderen maken een werkje /tekening voor op de uitnodiging. • De datum en tijd worden door de leerkracht voorgeschreven op woordstroken zodat kinderen deze zelf kunnen nastempelen of –schrijven. • De leerkracht vraagt aan het kind wat ze op de uitnodiging wil zetten en voor wie deze uitnodiging is. Dit kan de leerkracht dan opschrijven of voorschrijven op een flap. • In kleine groepjes kunnen kinderen een digitale uitnodiging maken met behulp van het digitale schoolbord. Rondom een foto of vaststaande tekst kunnen de kinderen de uitnodiging dan verder vormgeven en eventueel teksten inspreken. Deze uitnodiging kan via de e-mail naar ouders verstuurd worden.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 39
Fase 5 Presentatie / evaluatie In deze fase wordt de activiteitencyclus afgerond. De leerlingen verzorgen een eindpresentatie. Door met kinderen samen te evalueren worden kinderen actief betrokken bij hun eigen leerproces. Als de kinderen in een groep evalueren, ontwikkelen ze reflectieve vaardigheden. Bij de eindpresentatie kunnen ouders of andere klassen worden betrokken.
Presentatie / evaluatie • Presentatie van het werk van de kinderen • Reflectie door de kinderen • Evaluatie van de kinderen • Eindevaluatie van de cyclus
Presentatie van het werk van de kinderen De leerkracht denkt samen met de kinderen na over een gezamenlijke afronding. Gedacht kan worden aan: •
•
• •
Een fotopresentatie van alle gemaakt foto’s in een PowerPoint presentatie. Dit kan op het digitale schoolbord geprojecteerd worden. Ook werkjes van de kinderen kunnen hierin opgenomen worden. Zo kunnen bijvoorbeeld boekjes, tekeningen en woordlabels van kinderen gescand worden. De presentatie kan in de eigen klas te zien zijn, in de hal of de gang van de school. De leerkracht kan hier ook ouders voor uitnodigen. Voordracht van een dans, versje of bewegingslied: Bij een presentatie tijdens een weekafsluiting kunnen de kinderen de dans uitvoeren die ze bij activiteit 8 uit fase 3 hebben geleerd of het beweegversje (activiteit 5 uit fase 3) of het bewegingslied (activiteit 7 uit fase 3). Aan de hand van pictogrammen op een flap kunnen de bewegingen die de kinderen moeten maken door alle kinderen gevolgd worden. De leerkracht kan voor deze activiteit ook ouders uitnodigen. Een demonstratie in de gymzaal: De kinderen kunnen een demonstratie geven in de gymzaal van een dans, sport of bewegingsverhaal. Hiervoor kunnen de andere groepen 1 en 2 uitgenodigd worden of de ouders van de kinderen. Samen gymen: Met alle ouders wordt een gezamenlijke gymles uitgevoerd in een grote sporthal. Alle ouders en kinderen sporten samen. Zij doorlopen bijvoorbeeld samen een heel circuit en spelen gezamenlijk een tikspel.
Reflectie door de kinderen Alle kinderen kiezen een van de werkjes uit die ze de afgelopen weken hebben gemaakt (dit kan bijvoorbeeld het antwoord op een leervraag zijn, een antwoord van een interview, een zelfgemaakt boekje, getypte woorden of een knutselwerkje). Dit kunnen ook werkjes uit het gezinsportfolio zijn. In de kring laten ze het werkje zien. Enkele kinderen mogen op de vertelstoel iets vertellen over dat werkje. De leerkracht stelt zo veel mogelijk open vragen of maakt alleen een opmerking. Ze kijkt de kinderen afwachtend aan. De leerkracht kan vragen stellen als: • Waarom heb je dit werkje uitgekozen? • Wat heb je ervan geleerd? De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 40
• Heb je met iemand samen gewerkt? Hoe ging dat? • Vertel eens, wat heb je gedaan? • Hoe heb je het aangepakt? • Wat heb je eerst gedaan, en toen? Laat ook de kinderen op elkaar reageren.
Evaluatie van de kinderen De leerkracht houdt de ontwikkeling van de kinderen bij met behulp van de gezinsportfolio’s. Met behulp van gerichte observaties tijdens de gesprekken in de kleine kring of tijdens een woordenschatspel houdt de leerkracht in een woordenmap bij welke woorden een kind al kent, zowel receptief als productief. Ze kan de kinderen doeopdrachten geven om te zien of ze de woorden receptief beheersen. Dit kan de leerkracht doen in de speelhoeken of met behulp van het prentenboek. Productieve woordenschat kan de leerkracht ‘toetsen’ door bijvoorbeeld de kinderen het prentenboek na te laten vertellen aan de hand van de illustraties of door mee te spelen in de speelhoeken en te luisteren naar wat een kind zegt. Ze let hierbij speciaal op de kernwoorden die ze voor het thema geselecteerd heeft.
Eindevaluatie van de cyclus Na afloop van de cyclus reflecteert de leerkracht voor zichzelf of met haar collega’s op de activiteitencyclus. Ze evalueert wat in het verloop van de cyclus goed liep en welke onderdelen verbeterd kunnen worden. Tot slot verzamelt ze alle materialen en ideeën voor een volgend jaar.
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Beweeg je mee? EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 41