In: Migrantenstudies, 2005, jaargang 21, nummer 4, pp. 194-204
De strenge regels van de etnische grap: over de gevaren en de noodzaak van humor in een multiculturele samenleving1 Giselinde Kuipers* In 1905 publiceerde Freud Der Witz und seine Beziehung zum Unbewussten. Een groot deel van dit boek is gewijd aan de analyse van seksuele humor. Freuds verklaring voor dit type humor is simpel: het is een uiting van seksuele drift. De grap is een ‘vermomming’ om het superego, dat driften onderdrukt, om de tuin te leiden. Achter elke seksuele grap ligt volgens Freuds een serieuze betekenis en een eenduidige drijfveer: lust. In hetzelfde boek behandelt Freud ook grappen over etnisch verschil. De etnische grappen die Freud (met duidelijk plezier) citeert gaan allemaal over joden, toentertijd in heel Europa een geliefd doelwit van grappen. Het verschil tussen Freuds behandeling van deze jodenmoppen en grappen over seks is opvallend. Terwijl seksuele humor voor hem steeds op hetzelfde neerkomt, onderscheidt hij diverse typen jodenmoppen, met heel verschillende functies en betekenissen. Hij memoreert daarbij ook omstandig hoeveel het uitmaakt door wie de grap wordt verteld. Etnische grappen waren voor Freud dus niet eenduidig maar ambivalent: hun betekenis verschilde per context, en hij beschouwde ze zeker niet altijd als haatdragend of agressief. Er is nog een ander groot verschil tussen Freuds visie op seksuele en etnische humor: de seksuele grappen die Freud citeert, zijn zo omzichtig, en de toespelingen zo versluierd, dat deze grappen voor een moderne lezer niet alleen niet grappig, maar soms ronduit onbegrijpelijk zijn. De etnische grappen uit diezelfde periode zijn echter nog altijd goed begrijpelijk, en niet altijd ongrappig. Al is het – voor hedendaagse lezers - bij sommige grappen die hij citeert, bijvoorbeeld over gierige of vuile joden, geruststellend te weten dat Freud zelf joods was. Freuds theorie over de grap is voor ons interessanter als beeld van zijn tijd en cultuur dan als verklaring voor humor. Freuds analyse draagt duidelijk het stempel van een cultuur waarin seksualiteit sterk onderdrukt werd, terwijl van verwijzingen naar etnisch verschil niet zo’n probleem werd gemaakt. Tegenwoordig is dit precies omgekeerd. Wij hebben er geen enkel probleem mee dat seksuele humor wordt gebruikt om frisdrank of auto’s aan de man te brengen of om het gesprek tijdens de zakenlunch wat op te vrolijken. En niemand zou willen beweren dat alle grappen over seks wijzen op onderdrukte lustgevoelens. De gedachte dat een grap over een etnische minderheid altijd correspondeert met een serieuze, racistische of discriminerende betekenis is daarentegen wijdverbreid. Etnische grappen zijn omgeven met regels en geboden, en ze worden zelden publiekelijk verteld. Vanwege deze omzichtigheid kan een bedekte verwijzing vaak al een groot effect hebben. De openingszin van het optreden waarmee de cabaretier Najib Amhali in 1998 het Leids cabaretfestival won, luidde: ‘Als Marokkaan kom ik graag bij de mensen thuis’. Om deze opening werd altijd hard gelachen, hij werd regelmatig geciteerd als een voorbeeld van de manier waarop Amhali zijn Marokkaanse achtergrond gebruikte als basis voor zijn grappen (zie bijvoorbeeld Verbraak 2001). Dat iemand over honderd jaar nog begrijpt wat er zo geestig is aan een zo bedekte verwijzing naar etniciteit (en naar een reclame voor een verzekeringsmaatschappij) is niet waarschijnlijk.2
Verbod, verzet en plezier
In de honderd jaar tussen Freud en Amhali zijn we etnische grappen aanzienlijk serieuzer gaan nemen. Een voorbeeld hiervan is de website van het Meldpunt Discriminatie Internet. Daar wordt in de rubriek ‘veelgestelde vragen’ de vraag besproken: “Hoe zit het met racistische moppen?” [Het antwoord luidt:] “Wij willen niet op elke slak zout leggen, maar als wij een melding krijgen over een uiting in de vorm van een mop, en o.i. is deze uiting strafbaar, dan nemen we die melding in behandeling. Wij krijgen vaak opmerkingen te horen in de zin van “Maar het is toch een mop! Het is toch niet racistisch bedoeld!” Racistische uitingen gaan altijd ten koste van anderen.” (http://www.meldpunt.nl/) Het Meldpunt heeft, zelfs op een anarchistisch medium als het internet, behoorlijk wat invloed. Het is regelmatig voorgekomen dat websites met Turken- of Marokkanenmoppen na ingrijpen van het meldpunt uit de lucht zijn gehaald. Maar nog vaker nemen beheerders van sites en nieuwsgroepen zelfs al maatregelen om ‘racistische’ of ‘discriminerende’ grappen te weren (zie Kuipers 2003). Vandaar dat grappen over etnische minderheden zelfs op internet moeilijk te vinden zijn. Dit wil niet zeggen dat ze niet bestaan. Grappen over Turken, Marokkanen, Surinamers, negers en joden zijn wijdverbreid in Nederland – waarbij de nadruk in de afgelopen vijfentwintig jaar geleidelijk verschoven is van Surinamers/negers via Turken naar Marokkanen. Maar deze grappen blijven buiten het publieke domein: het zijn grappen die ‘eigenlijk’ niet mogen, en daarom vooral binnenskamers in besloten gezelschappen verteld worden. Professionele humoristen wagen zich meestal niet aan dergelijke grappen, tenzij ze, zoals Amhali, zelf een etnische achtergrond hebben. Ik heb de strenge (zelf)censuur op het gebied van etnische humor altijd in verband gebracht met de taboeïsering van etnisch verschil. Vanaf het moment dat ik begon met onderzoek naar etnische humor, voor mijn afstudeerscriptie in 19953, ben ik er meermaals op aangesproken dat ik woorden als ‘neger’ of ‘Turk’ niet zonder meer kon gebruiken. In het artikel dat ik op basis van die scriptie schreef in het Volkskundig Bulletin heb ik op verzoek van de redactie een excuus opgenomen voor het gebruik van het woord ‘neger’. In datzelfde artikel citeer ik een groot aantal grappen over joden en gaskamers. Het contrast tussen deze oproep tot voorzichtig taalgebruik en het directe en plastische taalgebruik in de door mij verzamelde moppen was enorm. Deze moppen waren in het algemeen bot en hard van toon, en vaak ook heel kort: ‘Wanneer mag je een Turkse vrouw in haar gezicht spugen? Als haar snor in brand staat.’ Uit mijn onderzoek bleek dat deze grappen op de middelbare scholen, waar ik ze verzamelde aanzienlijk wijder verbreid waren dan racistische denkbeelden: de overgrote meerderheid van de leerlingen kende een aantal van dergelijke moppen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat scholieren zich zeer bewust waren van de kwetsendheid van deze grappen, en, net als volwassenen, goed wisten wanneer deze grappen wel en niet verteld konden worden. Het leek mij onzinnig om uit de bekendheid met deze grappen conclusies te trekken over serieuze denkbeelden; weliswaar is het mogelijk dat sommige scholieren die ik sprak de teneur van de grappen onderschreven, maar voor de meerderheid leek het eerder een clandestien vermaak. De conclusie van deze scriptie luidde dan ook dat het bestaan van deze moppen waarschijnlijk meer te maken had met de strenge regels met betrekking tot het noemen van etnisch verschil, dan met racisme of vooroordelen, onder de vertellers van deze moppen. Het grote humoristisch potentieel van grappen over buitenlanders – want grappen over vreemdelingen zijn van alle tijden, en alle culturen4 - bleef hiermee clandestien en ondergronds. De omzichtige omgang met ‘etnische humor’ – grappen over etnische groepen – kan worden gezien als een weerspiegeling van de manier waarop de Nederlandse samenleving omgaat met etnisch verschil. Dat verklaart ook de uitdagende trots van de persoon, die het toch aandurft een etnische mop te vertellen: hij is iemand die een taboe doorbreekt, en daarmee een daad stelt. Tijdens mijn zoektochten naar etnische humor op middelbare scholen, en later mijn interviews over moppen
voor mijn proefschrift (Kuipers 2001), heb ik deze omslag vaak gezien: het plezier en de trots volgend op de overschrijding van een grens. Dit gebeurde overigens meestal pas na aandringen mijnerzijds (‘ik wil echt graag alle soorten moppen horen. En ik schrik echt nergens van’), en van de andere kant waarschuwingen en – vaak oprechte – disclaimers (‘Eigenlijk kan dit natuurlijk niet.’ ‘Het is misschien wel een beetje kwetsend’ ‘Het is gewoon een hele goede mop’ ‘Ik heb hem gehoord van mijn Turkse collega hoor’). Etnische humor zegt dus iets over de dynamiek van verbod, verzet, en plezier. In zekere zin hebben etnische grappen voor moderne Nederlanders dezelfde aantrekkelijkheid als schuine grappen voor de 19e eeuwse Victorianen: de omzichtige maatschappelijke omgang met etnisch verschil geeft ze de glans van het verbodene. Dit maakt het moeilijk om alle grappen over ‘buitenlanders’ simpelweg af te doen als uitingen van racisme. De grensoverschrijding, het groepsproces dat daarbij hoort, maar ook de context waarin een grap verteld wordt en de simpele kwaliteit van de grap zelf, maken dat sommige racistische grappen de meest toegewijde antiracisten kunnen verleiden tot een lach. In tegenstelling tot het Meldpunt Discriminatie geloof ik niet dat dit bewijst dat deze mensen diep van binnen ‘eigenlijk’ racist zijn, net zo min als wij nu nog aannemen dat mensen die een mop over seks vertellen dus seksueel gefrustreerd zijn. De regels van de etnische grap In de tien jaar sinds het schrijven van mijn scriptie is de surveillance van het spreken over etnische minderheden sterk verminderd. Het omzichtige spreken over ‘Turkse mensen’ is vervangen door een discours waarin vrijuit gesproken kan worden van ‘geitenneukers’ en ‘kutmarokkanen’. Ter illustratie: in Nederlandse dagbladen is sinds 1 januari 2004, 182 keer de term ‘kutmarokkaan’ in een of andere verbuiging gebruikt, waarbij al snel nauwelijks meer werd verwezen naar de persoon die deze term gemunt heeft, Rob Oudkerk 5. En hoewel de term ‘geitenneuker’ vooral ter sprake kwam als citaat van Van Gogh, werd deze ook sinds 2004, 46 keer in een andere context gebruikt. Toch zijn de regels van de etnische grap niet veel minder streng geworden. Autochtone cabaretiers, komieken en andere grappenmakers zijn nog steeds voorzichtig met verwijzingen naar etniciteit. En ook op internet zijn etnische grappen nog altijd schaars. De weinig humoristen die zich wagen aan etnische grappen, raken al snel verzeild in schandaaltjes. In 2003 nog werden de makers van de NRC- cartoon Fokke en Sukke bij de Raad voor Journalistiek aangeklaagd, en vrijgesproken, wegens vermeend racisme.6 Blijkbaar is het nog steeds iets waar zeer omzichtig mee omgesprongen dient te worden. Hoe valt dit verklaren? Waarom heeft er, nu zoveel, misschien wel alles, gezegd mag worden over allochtonen, geen explosie van racistische grappen plaatsgevonden, op internet, op het podium, in de krant, op de TV? Een eerste verklaring zou kunnen zijn dat de teloorgang van de omzichtigheid deze grappen overbodig heeft gemaakt. In een omkering van Freuds redenering: als alles direct geuit kan worden, hoeft het dus ook niet meer vermomd als grap. De geschiedenis heeft echter geleerd dat grappen over seks niet verdwenen met de afnemende taboeïsering van seks, maar dat ze eerder talrijker zijn geworden. En zo zijn ook etnische grappen niet verdwenen. Niet alleen hoor ik de oude moppen nog regelmatig – zij het steeds minder over Turken, en steeds vaker over Marokkanen. De laatste tijd wordt er ook in mijn linksige kennissenkring steeds vaker besmuikt gegrapt over – met name - Marokkanen. Mijn voorzichtige indruk is dat er in het privé-domein meer ruimte is ontstaan om etnische grapjes te maken. Maar in het publieke discours, in elk geval onder autochtone Nederlanders, is de toon overwegend ernstig. Voor het schrijven van dit essay heb ik de uitzendingen van het afgelopen seizoen van het satirisch programma Kopspijkers nog eens doorgenomen. Ondanks de actualiteit van het multiculturele debat waren grapjes, die op een of andere manier verwezen naar etniciteit opvallend afwezig. Deze omzichtigheid kan niet, zoals tien jaar geleden, louter worden teruggevoerd op de angst om te kwetsen, of om voor racist te worden uitgemaakt Het blijvende ondergrondse karakter van etnische humor is, denk ik, op twee manieren te verklaren. Ten eerste geldt etnisch verschil in het publieke discours als een ernstige zaak: een
probleem dat te groot en te serieus is om grapjes over te maken. Misschien vormen de grappen over geloof uit de jaren vijftig en zestig een betere analogie dan de verdrongen seksuele humor van de Victorianen. Zoiets ernstigs als geloof maakte deze grappen weliswaar aantrekkelijk, maar ook ongepast. En met zoiets ernstigs dient niet te worden gespot. Er wordt wel over gepraat - heel veel zelfs - maar op serieuze toon. Een andere reden voor de clandestiene aantrekkelijkheid van etnische grappen is dat ondanks alle verschuivingen in het debat, het discours rondom etnische minderheden misschien minder omzichtig is geworden, maar zeker niet vrij van restricties. Baukje Prins beschrijft dit treffend als het verlies van de onschuld (2004). Het is frappant hoe zeer mensen in het multiculturele debat nog altijd het gevoel hebben dat hun de mond gesnoerd wordt (‘dat mag je natuurlijk weer niet zeggen’). Geheel vrijuit spreken over etnisch verschil is moeilijk te combineren met het gelijkheidsbeginsel van de democratie, en met geschreven en ongeschreven regels om niet te kwetsen. Bovendien zijn ook de minderheidsgroeperingen niet meer zo meegaand als voorheen. Prins citeert de nostalgische herinneringen van Herman Vuijsje, een van de eerste criticasters van het omzichtige minderhedendiscours, aan de zwarte entertainers van weleer: ‘Het lijkt eeuwen geleden, ergens in een barbaarse voortijd, dat zwarte artiesten onbevangen koketteerden met hun zwart-zijn.’ (Vuijsje 1986, geciteerd in Prins 2004: 27). Kort voor zijn dood in 2003 sprak ik Donald Jones, lange tijd Nederlands bekendste zwarte entertainer. Deze keek inmiddels met zeer gemengde gevoelens terug op zijn voormalige rol als grappigste neger van Nederland (Kuipers 2003, pp. 305-306). Hetzelfde geldt voor Max Tailleur: in de jaren zestig en zeventig ongekend populair, maar binnen de joodse gemeenschap wordt veelal met afgrijzen teruggekeken op zijn met zwaar accent opgediste jodenmoppen.7 Het besef dat stereotypen, hoe grappig bedoeld ook, soms serieuze consequenties kunnen hebben, is ook doorgedrongen onder veel autochtonen. En dit besef is onomkeerbaar. Hoewel dus de ruimte om in Nederland vrijuit te spreken over etnisch verschil sterk gegroeid is, is ze nog altijd niet onbegrensd. En het is dit besef van begrenzingen in het spreken dat ook etnische grappen voedt. In alle culturen gaat het merendeel van de humor over maatschappelijke ‘pijnpunten’; waarover men niet vrijuit spreken kan, daarover maakt men grappen. Uitwegen en uitzonderingen Maar betekent dit dan dat etnische humor blijvend uit het publieke domein is verbannen? De strenge regels van de etnische grap bieden wel enkele uitwegen. Om te beginnen is het altijd mogelijk grappen te maken, die weliswaar gaan over migranten, maar waarin racisme het doelwit in plaats van de voedingsbodem vormt. Deze strategie heeft verschillende verschijningsvormen: prekerig, zoals bij Freek de Jonge die uitviel tegen zijn publiek als ze lachten om zijn grappen over negers, pygmeeën, of boekverbrandingen. Bizar, in de versie van Hans Teeuwen of Theo Maassen ‘Vroeger, vroeger was er nooit iets aan de hand met het milieu. Nou heb je hier al die buitenlanders en dan zit er ineens een gat in de ozonlaag! Rara hoe kan dat! Maar dat mag dan niet gezegd worden, dan ben je aan het discrimineren.’8 ‘Bovendien laten de hoge heren in Den Haag ook nog een, uit allerlei verre vieze landen, gekleurde en raarpratende werklozen ons land binnenkomen. Deze werklozen gaan bij aankomst gewoon op bed liggen wachten, totdat wij ze als makke lammetjes ons geld komen brengen. Deze werklozen noemen wij de buitenlanders. Oftewel drugsgebruikers. En zij getroosten zich geen enkel moeite om kennis te kijken ze je laf en ongeïnteresseerd in de ogen.’9 Hoewel zowel Teeuwen en Maassen zich in sketches als deze hullen in een nogal dommig personage, lijkt het toch niet echt mogelijk er een ‘boodschap’ uit af te leiden. Maar op deze manier kan etnische humor zelfs een anti-racistische inzet krijgen, zoals in de cartoons van het Landelijk
Bureau Racismebestrijding. In een van deze cartoons vraagt een gekleurde voetballer aan de andere: ‘Hoor je het publiek? Waarom maken ze van die oerwoudgeluiden?’ Het antwoord: ‘Omdat ze weten dat zij voor aap staan als wij straks een doelpunt scoren.’10 Overigens zijn – ironisch genoeg - ook cartoons van Fokke en Sukke gebruikt in campagnes door het LBR. Daarnaast geldt de regel dat iedereen grappen mag maken over zijn eigen groep: Marokkanen over Marokkanen, Turken over Turken, joden over joden. Ook grappen tussen verschillende minderheden over en weer zijn acceptabel: Surinamers over Turken, Marokkanen over Antillianen, etc. Dit was zelfs de basis voor het NPS-televisieprogramma Marokkanen zijn beter dan Turken/ Surinamers zijn beter dan Turken. Maar de regel die geldt voor humor van autochtoon over allochtoon, geldt ook hier: grappen omlaag – dus over groepen met een lagere status –worden niet geaccepteerd. Door deze uitwegen kunnen hedendaagse cabaretiers en komieken zoals Amhali, volop profiteren van het enorme humoristische potentieel van etnisch verschil: zij kunnen de grappen maken waar autochtone komieken zich niet aan waagden, maar die een autochtoon publiek wel graag hoort. De voorlopige culminatie van dit nieuwe genre is de film Shouf Shouf habibi (2004), waarin alle stereotypen over Marokkanen tegelijk bevestigd, bespot, en onderuit gehaald worden. De trailer van de film had de vorm van een mop: Wat zijn de drie verschillen tussen een Marokkaan en E.T. ? 1. E.T. had een eigen fiets 2. E.T. wilde de taal graag leren 3. E.T. wilde graag terug naar waar hij vandaan kwam Deze grap demonstreert treffend het ambivalente karakter van etnische humor: als trailer voor een film waarin stereotypen vooral door elkaar geschud worden, gaat deze grap zeker niet, zoals het meldpunt zou zeggen ‘ten koste van anderen’. Een variant op dezelfde grap staat ook op de (buiten Nederland gehoste) racistische website www.stormfront.org11, en dan heeft dezelfde grap ineens wel een erg onprettige bijsmaak. Maar toch wordt de trailer van Shouf Shouf habibi daar niet minder grappig van. Humor in een benauwd discours De manier waarop er in Nederland met etnische humor wordt omgegaan miskent het ambivalente karakter van humor: een grap is vaak te glibberig om te reduceren tot een enkele functie en betekenis. Juist in een beladen discours, en bij een gevoelig onderwerp, willen mensen graag betekenissen vastpinnen. Dus: een etnische grap is altijd racistisch, of nooit. De vele disclaimers en discussies over de (on)gepastheid van etnische humor geven al aan dat dat vaak niet lukt. Natuurlijk zijn er eenduidige gevallen: ik heb mensen ontmoet die hun overduidelijk xenofobe ideeën evenzeer ventileerden via hun grappen, als via serieuze uitspraken. En ik heb te vaak gezien hoe mensen een grapje aangrepen als doorzichtig excuus om anderen buiten te sluiten of op hun plek te zetten. Aan de andere kant zijn er de goedbedoelde grappen van het Bureau Racismebestrijding, gevallen waar geen twijfel bestaat dat vooroordelen vooral belachelijk gemaakt worden. Maar daartussenin is een grijs gebied van ironie, spot, ambivalente stereotypen en ‘gewoon grapjes’ – waarbij het zelfs voor de grappenmakers zelf en hun al dan niet geamuseerde omstanders niet altijd duidelijk is of de grap wel iets betekent, en zo ja, wat dan. Iets meer humor zou de manier waarop Nederlanders omgaan met etnisch verschil misschien kunnen verlichten. Echter: niet elke vorm van humor is hiervoor even geschikt. De gemiddelde Turkenmop, of de botte belediging die sommige columnisten aanduiden als satire, zijn misschien niet onder alle omstandigheden kwetsend, en soms ook echt grappig. Maar ze vallen ook niet op door hun meerduidigheid, reflectie, zelfspot of ironie. De ongemakkelijke en onverzoenlijke houding ten opzichte van etnische grappen is helaas weinig bevorderlijk voor het ontstaan van meer gevarieerde humor. Het hele discours wordt gekenmerkt door zoeken naar eenduidigheid, en hierdoor ontstaat niet de ruimte of het onderling vertrouwen om te experimenteren met ironie, omkeringen, en dubbele bodems. Bovendien: door de
grote beladenheid van het onderwerp krijg je ook makkelijk een lach met simpele verwijzingen. Etnische moppen zijn in het algemeen veel korter dan moppen over andere onderwerpen – de grensoverschrijding alleen is genoeg. Maar ook omdat de meeste getalenteerde humoristen zich verre houden van dit gevaarlijke onderwerp, ontstaat er weinig meerduidige en uitdagende humor. Ik weet niet precies wie het op zich zou moeten nemen, maar het Nederlandse discours zou zeer gebaat zijn bij humor die niet gebaseerd is op stellige stereotypen die telkens weer herhaald worden, maar bij humor, die verwart en morrelt en spot, niet alleen met anderen, maar ook met onszelf. Maar juist het soort humor dat lucht en verlichting zou kunnen bieden in een overserieus, omzichtig, en ongemakkelijk discours, komt ook binnen zo’n discours niet snel tot bloei. Vooralsnog zijn het vooral de allochtone cabaretiers die deze taak op zich nemen. Niet alleen in het theater, maar ook in TV-programma’s als Raymann is laat, Weltevreden op 10 of Surinamers/Marokkanen zijn beter dan Turken werd etnisch verschil benaderd met een prettige combinatie van (mijns inziens veelal geslaagde) humor, en een lichte en weinig omzichtige toon. Zelfs in sommige reclames verschijnen tegenwoordig al allochtonen – overigens vooral Surinamers – die de spot drijven met zichzelf en Nederlanders tegelijk12. Maar uiteindelijk houdt deze arbeidsdeling de regels rondom etnische humor in stand: gevaarlijk, misschien zelfs verboden terrein, voor autochtonen. Wat dat betreft is de vrijspraak van Fokke en Sukke een goede zaak: bot als zij soms mogen zijn, hun grappen zijn in het algemeen gelaagd genoeg om naast vermaak, ook enige verwarring te veroorzaken. En verwarring kan een opening vormen voor ruimte, lucht, en reflectie. Ditzelfde geldt voor de soms bizarre grappen van Teeuwen of Maassen, al is het veelzeggend dat zelfs zij zich verschuilden achter domme typetjes. Een memorabel voorbeeld van autochtone spot met het minderhedendiscours (of was het spel? of commentaar?) kwam van de Vliegende Panters de Achterhouse rap over Anne Frank: Het leven van Anne was een grote deceptie Nooit eens een feessie of een receptie Nooit een glas cola laat staan een glas pepsi Werd je dan zwanger geen anticonceptie In the house, in the house In the house, in the house Anne was living in the Achterhouse In the house, joodse vrouw In the house Anne was living in the Achterhouse En toen kwam er een man Het was een vuile nazi Deed een invasie op onze democratie Had antipathie tegen emancipatie En daarom wensen wij hem hart en vaatziekte toe […] Joodse man joodse vrouw Waar zijn ze nou? Joodse vrouw joodse man Waar zijn ze dan? Niet meer hier, niet meer hier Weg van hier, weg van hier 1, 2, 3, 4 hoedje van papier13
Tot nu toe is dergelijke humor vooral te vinden in de marge van het Nederlandse minderhedendiscours, in de elitaire uithoeken van de publieke omroep: NPS, VPRO. Kenmerkend voor dit type humor is, dat eigenlijk niet meer vast te stellen is wat het precies betekent. Ik zou niet durven zeggen (maar het Internetmeldpunt misschien wel) dat dit ten koste gaat van een bevolkingsgroep. Aan de andere kant wordt ook niet overduidelijk afstand genomen van mogelijke kwetsende implicaties. Wel worden de regels van de etnische grap met voeten getreden: Hollandse cabaretiers, zwart genre, expliciete etnische verwijzingen (joodse vrouw), en een luchtige toon die leidt tot een tamelijk vervreemdende botsing van genres. Eigenlijk gaat de Achterhouse rap nauwelijks over joden, en evenmin gaat ‘Bosbomen’ over buitenlanders, of de cartoons van Fokke en Sukke over zwarten. Als ze al ergens over gaan, dan vooral over de manieren van spreken en schrijven en denken over dergelijke categorieën. En dit is ook wat nodig is: etnische humor die lucht geeft in een omzichtig discours moet niet alleen gaan over migranten, of moslims, of Surinamers, maar juist over het discours zelf. En juist daarom zou het maken van grappen hierover een zaak moeten zijn voor de autochtonen. Desnoods als typetje. Of onder pseudoniem.
Literatuur Davies, C. (1998). Jokes and their relation to society. Berlin: Mouton de Gruyter. Davies, C. (1990). Ethnic humor around the world. Bloomington: Indiana University Press. Freud, S. (1958) [1905]. Der Witz und seine Beziehung zum Unbewussten. Frankfurt: Fischer. Kuipers, G. (1995). Etnische humor: een onderzoek naar de serieusheid van kwetsende grappen. Doctoraalscriptie culturele antropologie, Universiteit Utrecht. Kuipers, G. (1997). Van klassieke jodenmoppen naar zieke joodse moppen. Het veranderende beeld van joden in Nederlandse moppen. Volkskundig Bulletin 23 (1): 29-50. Kuipers, G (2001), Goede humor, slechte smaak: Nederlanders over moppen. Meppel: Boom Kuipers, G. (2003) 1 oktober 1957: Donald Jones verschijnt in Pension Hommeles. De rol van gekleurde acteurs in Nederlandse televisiehumor. In: Rosemarie Buikema en Maaike Meijer (ed.) Kunsten in Beweging deel 1 (pp.291-306). Den Haag: SDU. Prins, B. (2004) Voorbij de onschuld. Het debat over integratie in Nederland. Amsterdam: Van Gennep. Verbraak, Coen (2001) Najib Amhali ‘Er ontstaat een nieuwe Islamiet’. http://www.coenverbraak.nl/najibamhali. Oorspronkelijk verschenen als Najib Amhali: lesj gratisj? Vrij Nederland, afl. 51-52, 68/71-73.
Noten * Giselinde Kuipers is onderzoeker bij de faculteit der historische en kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Correspondentie: email:
[email protected] 1
Met dank aan Baukje Prins en Betty de Hart voor haar zorgvuldige commentaar op een eerdere versie van dit stuk. En blijkbaar nu soms ook niet: het is een verwijzing naar een serie reclames voor verzekeringsmaatschappij Victoria Vesta. Deze begonnen met een verzekeringsadviseur die zei ‘Als verzekeringsadviseur kom ik graag bij de mensen thuis.’ Deze adviseur bleek steeds ergens zeer virtuoos in te zijn, en sloot zijn bezoek af met ‘Gelukkig heb ik meer verstand van verzekeringen.’ 3 Zie Kuipers 1995; 1997; 2001. 4 Voor een overzicht zie Davies 1990; 1998. 5 Bron: Lexis-nexis. Verwijzingen naar de hit van Raymtzer zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. 2
6
Ze werden aangeklaagd door een particulier, in samenwerking met Stichting Bureau Discriminatiezaken. Voor de uitspraak, zie http://www.rvdj.nl, zaak 2003/42. De betreffende cartoons zijn opgenomen in dit nummer van Migrantenstudies. 7 Dit komt duidelijk naar voren in het radiovierluik over Max Tailleur dat Micha Wertheim in 2002 maakte voor de VPRO-radio. Zie http://www.vpro.nl/programma/deavonden/afleveringen/6883542/. 8 Theo Maassen. Programma: Bepaalde dingen. De Eindhovenaar. http://www.zwartekat.nl/maassen/tekst.php 9 Uit ‘Bosbomen’ (naar commentator Wim Bosboom) in Hard en Zielig (1995) van Hans Teeuwen: http://www.zwartekat.nl/teeuwen/tekst2-12.php 10 http://www.lbr.nl/?node=2142. Geraadpleegd 23 september 2005. 11 Forum stormfront, thread ‘Flauwe moppen en grappen.’ http://www.stormfront.org/forum/showthread.php?t=171981&page=2 [geraadpleegd 23 september 2005] 12 Bijvoorbeeld de reclames van Knorr voor Roti, of van Venco voor tropische dropmix 13 http://www.lyricsdownload.com/vliegende-panters-achterhouse-lyrics.html