De sprookjes van groep 4 Er was eens een klein meisje. En die had een heel bijzonder kastje. Maar dat wist ze niet. Het zag er als een gewoon kastje uit. Daarom wist ze het niet. Maar elke nacht ging het kastje weg. En die nacht ging hij weer weg. En waar was hij nu??? In een sprookje. Het sprookje heette de bijzondere kat en de twee dwergen. Het kastje dacht: O nee! Wat nu!!!! En hij zag nu dat hij bij de kat en de dwergen was. De twee dwergen vertelden het hele verhaal van wat er gebeurd was. Al snel waren ze vrienden. Maar, zeiden ze, de kat is en vijand van ons. Dus oppassen en al gauw ontstond er een gevecht. Met zwaarden en pistolen en toen was het gevecht klaar. De dwergen en het kastje waren bood op de kat en de kat op hu n. Tien minuten later ging de kat vrienden maken met de dwergen en het kastje. En hun met de kat. Het kastje moest weg terug naar huis. Maar ik zeg nu eerst: en ze leefde nog lang en gelukkig. En toen was het kastje weer thuis.
Er was eens een draak die draak woonde in een kasteel. Het kasteel was zo groot als drie scholen. De draak was zo groot als een kerk. Hij woonde op de wolken. Er was een jongen. Hij ging naar het strand. Daar zag hij een boon. De boon was van goud. Hij zei: Mama, kijk hier. De moeder van Tom komt, ze zegt het is een toverboon. Zullen we naar huis gaan, daar kunnen we de boon planten. De volgende dag gaat Tom naar het raam. Hij doet de gordijnen open, hij klimt door het raam en hij klimt in de plant. Hij klimt en hij klimt en dan is hij er. Hij ziet een pad. Het pad leidt naar een kasteel. Tom zegt: Wie woont daar? Tom glipt naar binnen. Opeens staat daar een draak. Tom wil wegrennen maar de deur is al dicht. Hij kan de deur niet opendoen want de deur is te zwaar. De draak zegt: Wat doe jij hier? Tom trilt. Hij zegt heel zachtjes: ik zag een plant, die plant leidde me hierheen en nu ben ik hier. Hee draak, mag ik wat eten? De draak zegt niks. De draak legt een kip op tafel. Opeens legt de kip een ei. Er zit geen kuiken in – nee, het ei is van goud. De draak pakt het ei en geeft het ei aan Tom. Tom rent met het ei naar huis en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een meisje en die heette Aurora en ze had twee vrienden en die heetten Jelle en Jort en ze had ook heel veel vriendinnen en die heetten Emma en Esra en ze hadden heel veel pret. Op een dag dachten ze: Hoe zouden we die toverbonen te pakken krijgen? Toen moesten ze gaan slapen en ze droomden allemaal dat ze in een sprookje zaten. En het sprookje heette Sjaak en de Bonenstaak en hun moeder was heel boos. Hoe kunnen jullie zo dom zijn. Om iets te ruilen voor bonen? Maar moeder wist niet dat het toverbonen waren. En moeder gooide de bonen door het raam. Die nacht werd Jelle wakker en toen zag hij dat hij op een bonenstaak zat. En hij klom omhoog en opeens zag hij een kasteel. Opeens komt er een reus aan en de reus rende naar Jelle. En Jelle rende naar de bonenstaak en hij klom naar beneden en hij hakte de bonenstaak om en de reus viel naar beneden en viel precies in de kuil en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een meisje die heette Roodkapje. Ze heeft een kapje rood en klein. En toen at de wolf Roodkapje op en toen ging hij lekker slapen en toen kwam de prins binnen! Die schoot de wolf neer. En toen kwam de draak en ze vochten. Uiteindelijk won de prins, maar toen kwam de heks en die toverde de prins. Maar toen gooide de prins zijn zwaard naar de draak en de draak ging niet dood, maar hij was wel raak. De prins gooide nog eens en nog eens en toen ging hij dood. En toen kwam er nog een draak en toen kwam sneeuwwitje en wou de draak vuur spugen. Maar de prins (gooide) net op tijd een zwaard naar de draak. Maar de draak ging niet dood. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een meisje. Ze was heel mooi. Ze heette Shofie. Ze had een vader en een moeder. Helaas ging haar moeder dood, dus waren ze nog met z’n tweeën. Een jaar ging voorbij en nog een en nog een. Op een dag was de vader woeden en trouwde met een andere vrouw. Maar deze vrouw was niet zo lief tegen Shofie. Ze werd slecht behandeld. Maar dat wist de vader niet. Die had het niet eens door en ook niet dat de stiefmoeder een andere naam bedacht en dat was Naarie Maarie? Maarie? Riep ze dan en ze moest al het vuil opruimen. Op een dag kwam er een brief en Shofie moest het voorlezen. Er stond op beste vrouwen, op november geef ik een feest en de mooiste meid die ik vind ga ik mee trouwen. Trouwen, zei de stiefmoeder. 21 november zei Shofie, dat is morgen? Vandaag is het de 20ste, dat weet ik zeker. En de tijd , zei de stiefmoeder, om 10 uur. Naar Shofie zei de stiefmoeder, het is niet leuk jij mag niet mee. Nou, zei Shofie, ik haat jou. Jij gaat nu naar je kamer brutaal kind. Snik, snik. De volgende dag om 7 uur was de stiefmoeder al op. Kom op, lui kind, zei ze tegen Shofie. Ik moet een van de eerste zijn. Ja, ja, zei Shofie, in verdrietige stem. Om 10 uur ging de stiefmoeder weg en Shofie bleef huilend achter in haar kamer met de deur op slot. Maar de stiefmoeder had het raam niet dicht gedaan en Shofie zag het en Shofie wist dat het ging gebeuren. Ze had een touw in haar kast en bond het vast aan haar bed en klom naar beneden met haar mooiste jurk die de stiefmoeder niet had gezien en trok het aan. Een uur later was ze aan het dansen en ze wist dat de stiefmoeder thuiskwam om 10 uur. Het is inmiddels 10 uur. Shofie rende weg en de prins rende Shofie achterna. Hijg, puf. Ze zat achter een struik. De prins zat er dus ook. Hoe heet je? Zei de prins. Shofie, zei Shofie. Wil je met me trouwen? Dit wou Shofie wel en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een prinses. Ze woonde in een kasteel. De prinses was heel erg rijk. Ze gaf de arme mensen geld. Ze had geen moeder meer, die was dood gegaan. De prinses ging op een mooie zomerdag een eindje wandelen. Ze kwam een heks tegen. De heks was heel gemeen. Ze veranderde de prinses in een kikker. Een prins zag dat. Hij wachtte tot de heks wegging. Maar de heks nam de kikker mee. De prins volgde de heks. De prins wachtte achter het hol van de heks. De heks stopte de kikker in een kooi en ging weer weg. De prins pakte de sleutel van de kooi en maakte de kooi open en pakte de kikker en rende weg. Toen hij zeker west dat hij ver genoeg was, kust hij de kikker. De betovering was verbroken. De prins en prinses trouwden en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een meisje en die heette Doornroosje. Eigenlijk heette ze Aurora, maar ze werd Doornroosje genoemd door de feeën. En op een dag kwam de boze fee en zei: mag ik je kind, ik wil je doden. Maar er was nog een fee over en die zei: Doornroosje zal niet sterven maar honderd jaar slapen. En Doornroosje sliep nog heel lang en gelukkig.
Er was eens een wolf, die heette Vinen. Hij had ook een zoontje, die heette Deen. Op een dag ging Deen op onderzoek uit. Hij zag een konijn en at hem op. Daarna 7 mannetjes, het waren de zeven dwergen. Deen ging weer naar huis. De ochtend was weer aangebroken. Deen ging naar het bos, maar hij wist niet dat daar een heks was. Hij kwam de heks tegen. Hij veranderde in de macht. Hij sloeg een huis kapot, hij at een haas op. De heks wist niet dat het tijdelijk was, en het was uitgewerkt. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een prins en prinses die woonden in een kasteel. En dat paar heette Juliet en Romeo. Juliet ging boodschappen doen. Maar zij wist niet dat er iemand achtervolgde. Dus liep ze gewoon door. Op een gegeven moment hoorde zij iets. En toen zei omkeek zag zij iemand en ze vroeg: achtervolgt u mij? Toen zei de man: nee. En het was ook niet waar dus? Ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een jongetje en hij heette Sjaak. Hij ging op naar de toverbonen. Hij zocht heel lang. Hij vond de toverbonen. Een jaar wachten en dan??? De bonenstaak groeide en groeide. Opeens zat hij op een reusachtig blad. En klom omhoog en had ook hoogtevrees. Hij kwam bij een reuzenkasteel en daar woont de reus. Hij kreeg een opdracht en die was: haal de gouden kip. De reus had een kip en die kip was van goud. Of je komt niet meer terug. En de kip zei: baas, een dief. De reus werd wakker en werd boos en zei: stommerd. Sjaak was beneden. De reus klom achter Sjaak aan. Maar Sjaak was een beetje bang. Sjaak rende naar huis. En haalde een bijl en hakte de bonenstaak om. De reus viel met een klap naar beneden, viel in een ravijn en ging dood. En Sjaak lachte: haha. En zijn moeder was blij dat Sjaak de reus dood had gemaakt. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een jongen. Hij heet Tom, het is een prins. Hij woont in een kasteel. In de buurt woont een draak. Alleen weet Tom dat niet. Er woont ook een prinses. Zij heet Doornroosje. De draak heeft nog nooit verloren. Er woont ook een ridder. Hij heet Florian. Hij is een vijand van prins Tom. Florian is de beste en sterkste ooit. Daarom wil prins Tom hem verslaan en de draak ook. Wan dan is prins Tom de beste en de sterkste van de wereld. Maar dat wil Florian niet. Prins Tom is de hele dag aan het trainen in de schuur met zijn opa, maar hij moet goed oppassen. Wan hij moet zijn opa niet doden. Opeens komt Florian. Tom verstopt zich snel. Florian komt de hoek om. Tom pakt zijn zwaard. In een slag dood. Nu alleen nog de draak, denkt Tom. Hij springt op zijn paard. De draak lag te slapen. Dat is makkelijk. Weer in een slag dood. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een prins en prinses. En die leefden heel gelukkig. Op een dag werd de prinses zwanger. Ze kreeg een baby, En het was een feest, jo. De hele avond was het feest. Die avond was er ook een heks, die de hele avond bespioneerde en de heks nam de prins mee toen hij sliep. De heks nam hem mee naar een kasteel en stopte hem in een cel. Ondertussen in het andere kasteel hadden ze gemerkt dat de prins weg was. Ondertussen ging de heks weg. Yes, dacht hij. Hij pakte zijn zwaard en sneed de houten tralies door. Yes, vrij. En hij rende naar zijn kasteel en toen hij daar aankwam waren ze heel blij en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een superheld en die heette Sjaak. In het echt was het geen superheld maar zo werd hij genoemd omdat hij de stad had gered van een reus. En dat gebeurde zo. Sjaak ruilde met een koeierader voor drie toverbonen, maar zijn moeder gooide de bonen het raam uit. En die nacht sliep Sjaak niet. Hij dacht alleen maar aan hoe hij het goed kon maken, De volgende dag zag hij een bonenstaak. Hij klom omhoog en zag een kasteel. Hij ging naar binnen en zag een kip die gouden eieren legde en hij stal hem. Maar Sjaak was al beneden en hakte de bonenstaak om. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een draak die in een grot woonde. De draak ging naar buiten, naar het donkere bos. De draak kwam een wolf tegen. De draak ging vuur spugen tegen de wolf. Toen was de wolf dood. De draak was blij. Toen de draak wat hoorde, was hij stil. Hij hoorde: Ik ga naar grootmoeder koekjes brengen, in het bos, in het bos. De draak wist dat dat Roodkapje was. Toen kwam de draak tevoorschijn. Net op dat moment kwamen de jagers. De draak was dood. Roodkapje bedankt de jagers, de jagers zeiden niks. Roodkapje ging weer zingen. Ze zong: ik ga naar grootmoeder koekjes brengen, in het bos, in het bos. De heks vond Roodkapje wel lekker. Toen zag de heks Roodkapje. Toen ging de heks naar Roodkapje. Toen had de heks Roodkapje. Toen waren de jagers er weer. Toen schoten de jagers. Toen was de heks dood. Roodkapje zei dankjewel, de jagers zeiden weer niks. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er waren eens een ridder en een draak. De ridder woonde in een kasteel en was heel arm. De draak woonde in de slotgracht. Op een dag gebeurde er een wonder, er werd een babydraakje geboren. Op datzelfde moment werd er een klein wolfje geboren. En dat wolfje en dat draakje speelden graag met of bij elkaar. Op een dag ging moeder draak dood. Toen vroeg wolfje of draakje bij hem mocht komen wonen, maar dat mocht volstrekt niet van moeder wolf. Maar, zei wolfje. Geen gemaar, zei moeder wolf, dat mag niet bingo. Toen dacht wolfje bij zichzelf: moeder is veel te sterk voor mij dus laat een maar een plan bedenken. Ik slaap er nog een nachtje over. De volgende morgen hat wolfje een plan. Hij vertelde het aan moeder en moeder vond het goed en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een jongen die Sjaak heette. Ze waren heel arm. Op een dag zei zijn moeder: we hebben een kist vol geld. De buurman, wel heel arm, dacht ik ga bij Sjaak de toverbonen ophalen. Toen plantte hij ze en groeide de plant een klein stukje. De gelaarsde kat kwam uit een dorpje en haalde Sjaak op om naar de snackbar te gaan. Onderweg moest Sjaak plassen Bij de snackbar ging Sjaak gelijk naar de WC. Einde.
Er was eens een huisje waar een vrouw, man en twee kinderen woonden, Tom en Saartje. Tom ging op een dag buiten spelen. Saartje had hem nog gewaarschuwd dat hij zou verdwalen, maar hij liep gerust door. Maar nu was hij verdwaald. Hij riep zo hard mogelijk, maar niemand hoorde het. Tot slot liep hij maar een kant uit. Ineens zag hij in het midden van het bos een ladder. De ladder liep tot aan de wolken. Hij klom op de ladder en ging omhoog. Toen hij in de wolken was liep hij door tot aan een kasteel. Daar woonde een reus. Die reus lustte graag mensen, maar ze kwamen nooit in de wolken. Dus kon hij ze ook nooit eten. De reus was getrouwd en de reus kwam thuis en zong een lied: ting, tang tongetje, ik ruik een sappig jongetje. Is hij levend is hij dood? Ik smeer hem fijntjes op mijn brood. Vrouw ik hoor iets kraken. Oh nee, dacht Tom, want hij stond op een kapotte plank. En toen zei zin vrouw, je moet je neus en oren eens wassen. Wel riep de reus. Kijk daar! En hij wees naar Tom. Tom rende weg en zag een schat. Hij klom op de tafel en pakte een paar munten. Toen rende hij het kasteel uit en rende naar de ladder en klom naar beneden. De reus kwam achter hem aan en ging ook naar beneden. Hij pakte een scherpe tak en gooide die naar de ladder. De ladder brak in twee stukken. De reus viel naar beneden. Tom rende naar huis en pakte een reuzenwaaier en blies de wolken weg. Het kasteel viel naar beneden en de reuzin sprong uit het raam. Tom en de anderen woonden in het kasteel en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een kikker. Het was een heel lieve kikker. Tot hij bij een klein huisje kwam. Hij kwaakte van de kou. Daarom nam een klein meisje hem mee naar binnen en gaf hem een snoepje, een toversnoepje. Ze gaf hem het snoepje buiten, en dat was maar goed ook, want hij begon te groeien. Hij werd groter dan een kerktoren en at het meisje in een hap op, en haar ouders ook. Hij at nog meer mensen op en ook dieren. Op een dag kocht iemand anders ook zo’n snoepje. Het was een jager. Hij sneed de kikker zijn buik open toen hij sliep en alle mensen en dieren kwamen er uit. Toen naaiden ze met z’n allen zijn buik dicht en gaven hem het snoepje, waardoor hij weer klein werd. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens hier heel ver vandaan een beer en het was een jongen en hij was zwanger. De baby was er morgen al. Maar gelukkig voor de beer duurde dat nog heel lang. Maar toen het morgen was moest de beer al gelijk naar het ziekenhuis. Maar hij was veel te laat. En toen kreeg hij de baby onder de trap. OuwOuw wat was dat. Ow wat een lief baby’tje. Ik hem Beerla noemen. En ik ga meteen met haar wandelen. Maar toen de beer en haar baby gingen wandelen kwamen ze bijna onder een auto
en de beer kwam met zijn voet onder de auto. Maar toen moest de beer toch nog naar het ziekenhuis. Toen de beer gips om zijn voet had leefden ze toch nog lang en gelukkig. Er was eens een wolf die geen vader en moeder had. Het was maar een klein jochie. Maar het kon vechten. Iedereen die hem pijn deed die kreeg veel meer pijn. Maar dat was niet alles. Maar hij kon ook de broek uittrekken. Maar toen kwamen de vader en moeder. Toen was hij heel gelukkig. En hij ging trouwen. Het meisje heette Lillie. En de vader en moeder waren eerst opgegeten door een draak. En er kwamen veel mensen. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een kat, een hele bijzondere kat. Die had kleine laarsjes aan, een riempje om en een mooie hoed met een veer er op. Een gele veer. En hij had ook een zwaard vast. Hij was op muizen aan het jagen. Het was best moeilijk om op muizen te jagen, omdat ze goed verstopt waren. Hij keek goed rond. Waaah, hoorde hij en schrok zich. Het was een éénoger. Hij probeerde heel eng te doen en zei nog een keer Waaaah!Hij schrok zich niet nog een keer. Dus hij liep gewoon door en dus liep ze achter hem aan. Ze liep de hele dag en nacht achter hem aan. En toen gebeurde iets. Ze hoorde grote voeten stampen. De grond trilde. Ze renden zo hard weg. Het poesje keek achter zich en hij zag een draak. Hij spuwde vuur. Ze verstopten zich achter een struik. De draak keek rond en ging weer weg. De kat springt uit de bosjes en zei Yes. Waar is de éénoger? Hij is vast naar huis. Maar wat komt daar aan. Een draak! Nu staat hij stil en hij gaat zwaardvechten. De draak gaat naar hem toe en zegt: kom maar op! En toen gingen ze vechten. De kat won en de leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een draak en een kleine baby draak, die heette Vlammetje. En zondag gingen ze naar het park en een uurtje later werd Vlammetje ontvoerd. En toen dacht hij een plan. En het plan was gelukt maar het was maar een droom. Een drakenmeisje kwam langs en vroeg: wil je spelen.?Vlammetje was verliefd en vroeg haar verkering en het drakenmeisje zei ja. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een kat, hij had kleine laarsjes aan. Hij had geld gestolen en dus moest hij de gevangenis in. Op een dag kwamen er zeven dwergen langs. Ze zongen he ho, he ho, je krijgt me niet cadeau. Sssssssssssst, zei de gelaarsde kat. Pak de sleutel, ik wil hier weg. Zo gezegd, zo gedaan. Eindelijk was hij vrij. Hij dacht aan het dorp. Hij wou er naartoe, alleen de deur werd bewaakt. Er kwam een beeldschoon meisje genaamd Sneeuwwitje. Kom het eten is klaar, en de 7 dwergen gingen weg. Hij ging naar het dorp, daar kwam hij een of andere Sjaak tegen. Hij was erg arm. Hij gaf hem 10 toverbonen. Er kwam een bonenstaak uit. Hij klom er in. Hij had heeeeel veel geld daar gevonden. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een prinses en een prins en toen ze elkaar voor het eerst zagen werden ze meteen verliefd. Maar een heks zorgde dat de prinses niet meer kon horen. En ze werden naar Afrika getoverd en de prinses ging zingen en de prins ging op het geluid af en de betovering van de prinses en de tover verbrak en ze waren weer in hun land. Ze gingen trouwen en ze leefden nog lang en gelukkig.
Er was eens een gelaarsde kat. Hij woonde in een huisje. Hij had een hoed op en was heel dapper. Hij ging wandelen. Iemand klopte aan de deur. De gelaarsde kat zat op de toilet. De gelaarsde kat zei doe de deur maar open. Het was Assepoester. De gelaarsde kat goot wat water op de kop.
Het liep op haar rok. Assepoester was boos op de gelaarsde kat. Assepoester riep de prins. Hij ging met de gelaarsde kat zwaard vechten. Maar de gelaarsde kat rende al weg. Maar de prins rende de achter de gelaarsde kat aan. De gelaarsde kat ontsnapte maar dat merkte de prins. Hij rende al achter de gelaarsde kat aan. Hij ontsnapte weer en opeens was er een meisje. De prins rende naar het meisje de prins was verliefd. En zij gingen trouwen en zij leefden nog lang en gelukkig.