De Slangen van de Guyana's. Deel 11 Hugo Ciaessen A. Srercksrraar 18 B-2600 Berchem België Foto's: A. Abuys
FAMILIE LEPTOTYPHLOPIDAE I GLAUCONIIDAE (DRAADWORMSLANGEN) Deze familie heeft verwanren in Noord-Amerika en Afrika. De meeste worden nier langer dan 15 ror 20 cm en hebben een gravende levenswijze. Hun voedsel besraar uir insecten. Ze hebben slecht omwikkelde ogen en planren zich voorr door middel van eieren. De slangen van de familie LEPTOTYPHLOPIDAE hebben alleen randen in de onderkaak.
Leptotyphlops collaris HOOGMOED, 1977 Nederlands: Halsband draadwormslang Engels: Collared Blind Snake Beschrijving: Maximumlengre: 10,4 cm (sraarr 0,7 cm). Synoniemen: Leptotyphlops collaris HOOGMOED Kleur: Zwart mer blauwgroene weerschijn. Wirre vlekken op snuit, nek en sraarrpunr. De sraarr is erg korr en heeft op her einde een punr. Biotoop: Deze slang is tor op een hoogte van 475 m (Brownsberg) waargenomen (primair regenwoud). Dr. Hoogmoed melde dar bijna alle slangen in februari en maarr zijn gevangen, dus tijdens her korre regenseizoen. Eén slang is in juni, dus tijdens her lange regenseizoen gevangen. Her feir dar alle slangen juist tijdens de regenrijd bovengronds zijn aangetroffen, komr doordar dan hun gangen onder water lopen. Verspreiding: Frans Guyana. Disrricr Marowijne, Suriname. Vindplaatsen in Suriname: op de Brownsberg en aan de voer van her Nassau gebergte. In Frans Guyana, Monragne du Mahury en russen Cayenne en Dégrad des Cannes. Voortplanting : Eierleggend Voeding : mieren en eermieren
Lacerta 60(2) * 2002
Leptotyphlops cupensis BAlLEV & CARVARHO, 1946 Nederlands: Gele draadwormslang Engels: Mato Grosso Blind Snake Beschrijving: Maximumlengre: 23,2 cm (sraarr 0,8 cm). Synoniemen: Leptotyphlops cupinensis BAILEY & CARVALHO, Leptotyphlops cupinensis BATTERSBY&SWINTON Kleur: Vaal geel-bruin, zonder rekening. Biotoop: open savanne Verspreiding: Triburary of Rio Araguaia, Brazilië (Rio Tapirapé, Maro Grosso) en Suriname. Vindplaats in Suriname: Lely-gebergre op ca. 650 m hoogte. Een exemplaar uit Brazilië werd in een termierenheuvel in de open savanne gevonden.
Leptotyphlops dimidiatus UAN), 1861 Nederlands: Donkerbruine draadwormslang Engels: Dainry Blind Snake Beschrijving: Maximumlengre: 22,7 cm (staart 1,3 cm). Synoniemen: Stenostoma dimidiatum JAN, Leptotyphlops dimidiata AMARAL, Leptotyphlops dimidiatus OREJAS-MIRANDA Kleur: Bovenzijde donkerbruin, zonder rekening. De buik is witachtig. Er is een scherpe afscheiding tussen de kleuren van rug- en buikzijde. Het staarteinde is scherp gepunt. Biotoop: Deze slang schijnt alleen in vochtige savannegebieden voor re komen Verspreiding: Guyana, Suriname, Frans Guyana, N-Brazilië (San Marcos, nabij Rios Uriracuera en Tacuru, Tercitorio de Roraima), ZO-Venezuela. Vindplaatsen in Suriname: Powakka, Zanderij.
55
Comllw canin us, aanral pasgeborenen
Lacerta 60(2) * 2002
56
LeptotypMops macrolepis (PETERS, 1857) Nederlands: Netdraadwormslang Engels: Big-scaled Bli nd Snake Brazilië: cobra eega, minhocao Beschrijving: Max imumlengre: 27,4 cm (staart 2,4 cm). Synoniemen : Stenostoma macrolepis PETERS, Stenostoma (Tricheilostoma) macrolep is JAN , Leptotyphlops macrolepis RUTHVEN , Leptotyphlops ihlei BRONGERSMA Kleur: De rugschubben zijn bruin met een wit randje, waa rdoor her net is alsof de slang b ruin is m et een wit netwerk op de rug. De buikschubben zijn bruin met brede witte randen, waa rdoor her lij kt alsof de buik wit is mer een lange rij bruine vlekken. Biotoop: p rimair regenwoud Verspreid ing: Panama, Colo mbia, Venezuela (Carácas, Puerro Cabello). Guyana, Su riname, Frans Guyana, N- Brazi lië, N-Peru , Ecuador. Vindplaatsen in Suri name: Toekoemoeroe kreek. Voortplanting: eierleggend Voeding: mieren LeptotypMops septemstriatus (SCHNEIDER, 1801 ) Brazilië: cobra eega, fura-rerra Nederlancls: Zevensrreepdraadwormslang Engels: Seven lined wormsnake. Synoniem: Anguis septemstriatw SCH NEIDER, Leprotyphlops tntncua BRl CENO-ROSSI, ljphlops senptemstrintu.s WAG LER (lapsus), Catodon septemstrinttts DUM.ËRlL & BIBRON, Stenostoma (Carodon) septem srriarum JAN, Singonodon septemstrintw PETERS, Glauconia septemstrintn
LeprorypMops rem:llm
Lacerra 60(2) * 2 002
LepratypMops dimidimus BOULENGER, Leptotyphlops septemstrintus MERTENS, Leptotyphlops tatncua BRlCENO- ROSSI, Leptotyphlops septemlineata H OFFSTEITER & GASC (lapsus) Beschrijving: Maximumlengre: 30 cm (staart I cm). Wa nneer d eze slang wordt opgepakt, ro lt zij zich op rot een bal, waa rbij de kop russen de kronkels beschermd wordt. Z ij is over her algemeen sneller dan de andere slangen van her genus Leptotyphlops. H er staarrei nde is stomp-kegelvorm ig. Biotoop: H er primaire regenwoud. Kleur: De rug is vuilwit m et 7 bruine lengresrrepen. De buik is wit. Verspreiding: N -Brazilië, zuidoost Venezuela en de Guyana's. Vindplaatsen in Surinam e: Raleighval, Brownsberg, Sipal iwini, boven Coranrijn. Voeding: termieten Voortplanting: eierleggend
LeptotypMops tenellus, KLAUBER, 1939 Nederlands: W itkop of grooroogdraadwormslang. Engels: Yellow-headed wormsnake Beschrijving: Maximumlengte: 2 1,5 cm (staart I ,2 cm). Deze slang heeft grote ogen. Het staa rreinde is scherp gepu nt. Synoniem en : Leptotyphlops tene!ln KLAUBER, Leptotyphlops nlbifi·ons tenefla ROZE Kleur: De rugzijde is zwartbruin m et smalle (vage) witte zigzagsrrepen. H er voorste d eel van de buik is wit m et rij en bruine vlekjes. H er achterste d eel van de b uik is grijsachtig bruin met lichte zigzagsrrepen. Op de kop en op de staartpunt een wirre vlek. Bioroop: Deze nier giftige slangen hebben een ondergro ndse levenswijze. Ze leven in de bodem
57
van de primaire tropisch regenwouden en komen slechts zelden boven, bijvoorbeeld na een hevige regenbui als hun gan gen ondergelopen zijn. Verspreiding: Kleine Antillen {Antigua), Guyana (Kartabo), Suriname, Frans Guyana, Trinidad, ZOVenezuela, Brazilië (Amazonas, zuidelijk tot aan de staar Mato G rosso), Ecuador, Colombia en noordoost Peru. Vindplaatsen in Suriname: Powakka, Zanderij, Phedra, Brokopondo, Afobaka, Brownsberg, Marowijne-kreek, Mamadam, Toekoemoetoe-kreek, Raleigh-vallen, boven Nickeri-rivier, Socakisi-kreek {aan d e Tapanahony rivier). Voortplanting: Eierleggend. Voedsel: termieten Bijzonderheden: Oir is d e meest voorkomende draadwormslang va n Suriname. Van her genus Leptotyphlops heeft d eze soort de grootste ogen.
FAM ILIE AN ILIIDAE/ILYS IIDAE (WOE LSLANGEN) O ir zijn de woelslangen of cilinderslangen. Ze staan dieheer bij d e hagedissen dan bij de slangen.
Her zijn rolronde slangen. De kop is stomp afgerond en gaar zond er zichtbaar nekgedeelte over in de romp. De ogen zijn klein. De schedelbeenderen zijn {i n verband m erde gravende leefwijze) en igszins vergroeid. Aan beide zijden van de bovenkaak zitten twee gifklieren {één op de plaats waar d e oren zouden zitten en één bij de slaap). D eze hebben echter geen nut, o mdat d e slang geen gifranden heeft. De ogen zitten onder doorzichtige kopschubben. De neusgaren zitten op de bovenkant van d e snuir. D e romp is glad en ci lindervormig. Van her bekken en de achterste ledemaren zijn in- en uitwendig nog restanten aanwezig; uirwendig in de vorm van klauwtjes, die aan weerszijden van de cloaca re vinden zijn. De slangen hebben kleine bui kschubben, die echrer wel groter zijn d an de rugschubben. De linkerlo ng heeft een grootte va n ca. 15% van de grootte van de rech rerlong. De staart is kort en stomp, vandaar dar deze slang ook wel "rweekoppige slang" genoemd wordt. De anaalschub is onged eeld, evenals de m eeste subcaudalen.
Anilitts scyrnle Lacerta 60{2) * 2002
58
Anilius scytale, (LINNAEUS, 1758) Suriname: Krarasneki, Toe-edesneki Frans Guyana: serpent à deux têtes, faux corail Nederlands: Tweekoppige slang. Onechte koraalslang, Zuid-Amerikaanse woelslang Engels: False coralsnake, Scarlet ground snake, Chain snake. Brazilië: falsa cobra-coral Synoniemen: Anguis Scytale LINNAEUS, Anilius scytale OKEN, Anilius scytale scytale (LINNAEUS), Anguis annulata LAURENTI, Anguis fasciata LAURENT!, Anguis caerulea LAU RENT!, Anguis corallina LAURENTI, Anguis atra LAURENTI, AnifitiS scytale scytale PETERS & OREJAS-MIRANDA Beschrijving: Maximumlengte: man 81 cm en vrouw 118,4 cm. De kop en staart zijn stomp afgerond. Kleur: Roodzwart gebandeerd. Enkele zwarte banden lopen tot rondom de buik en vormen een volledige ring, andere zwarte banden gaan op de buik abrupt over in geelwit. Hierdoor ontstaat een zwartwit/geel blokpatroon. Bij de meeste exemplaren zijn de rode schubben met een zwarte rand afgebiesd. Biotoop: Deze ongevaarlijke slang heeft een gravende levenswijze. Ze dankt haar naam aan de staartpunt die op een kop lijkt, waardoor ze de indruk geeft twee koppen te hebben, één aan elk uiteinde. Ze leeft onder vermolmde boomstammen en is verder algemeen op vochtige plaatsen {o.a. verlaten rijstvelden), bij water en in moerassige gebieden. Verspreiding: N-Brazilië, Venezuela, Colombia, Ecuador, Peru en de Guyanàs Voortplanting: levendbarend Voeding: Amphisbaena en slangen ( Typhlops)
FAMILIE BOlOAE (BOA'S) De boa's behoren samen met de pythons van Mrika, Azië en Australië tot de wurgslangen. Nadat deze slangen hun prooi gegrepen hebben, wikkelen ze hun lichaam bliksemsnel rond de prooi, die daardoor stikt. Ze zijn, op enkele uitzonderingen na, de grootste slangen van de wereld. Het lichaam van volwassen vrouwtjes is forser dan dat van even oude mannetjes. Vooral bij de Boa constrictor is dat opmerkelijk. Bij alle soorten zijn beide longen volledig ontwikkeld. Het bekken is rudimentair aan-
Lacerta 60(2) * 2002
wezig, evenals restanten van de achterpoten, die uitwendig aan weerszijden van de anus zichtbaar zijn. Bij grotere mannetjes zijn deze sporen over het algemeen duidelijk zichtbaar, bij de vrouwtjes zijn ze veelal kleiner en vaak nauwelijks te zien. Het mannetje gebruikt zijn sporen om het vrouwtje er mee te krabben om haar te activeren tot de paring. Bij de terrestrische boa-soorten is de staart kort en vrij stomp. De boomboa's daarentegen hebben een lange, slanke grijpstaart. Bij de boa's zijn de subeaudalen (onderstaarrschubben) ongedeeld, bij de pythons zijn ze gedeeld. Bijzonderheden: Her grootste verschil tussen de boa's en de pythons is dat de eerste groep eierlevendbarend is en de tweede groep eierleggend. De grotere boa-soorten zijn over het algemeen massiever (qua lichaamsomvang) en dus ook zwaarder dan de pythons van vergelijkbare leeftijd of lengte. Ter vergelijking: een boa van 4.5 m weegt ca. 60 kg en een python van 6 m weegt ca. 50 kg. Bij de boa's besraat er tussen de genera een grote verscheidenheid in lengte en omvang. Ter vergelijking: een Epierafes cenchria cenchria wordt ca. 2 m lang, een Eunectes murÎntiS gigas kan de 9 m halen. Een Boa constrictor constrictor is verhoudingsgewijs kort en massief, een Corallus enydris enydris is lang en slank. Grzimek vermeldt in zijn "Encyclopedie van het dierenrijk" dat grote boa-soorten 40-50 jaar oud kunnen worden. In Brisrol (Engeland) werd een Boa constrictor in gevangenschap 23 jaar en 3 maanden oud. Een anaconda leefde in de dierenruin van Washington van 1899 tot 1927 en werd dus minstens 28 jaar oud. Boa's kunnen lang vasten zonder nadelige gevolgen. Een grote slang kan zelfs meer dan een jaar zonder eten. Een slang van ca. 4 m verliest na 5 maanden vasten ca. 10% van zijn lichaamsgewicht, zonder dat het dier daar merkbaar door verzwakt (een mens sterft na ca. 2 maanden niet gegeten te hebben). De boa's hebben hun algemene naam (wurgslangen) te danken aan de methodiek van het doden van hun prooi. De meeste nier-giftige slangen wurgen hun prooi min of meer. De grote boa's spreken echter meer tot de verbeelding en zijn door deze voedingswijze berucht geworden. De wurging (het doden van de prooi) gebeurt door omstrengeling van de prooi met één à twee windingen van het slangenlichaam. De boa zal zijn prooi echter eerst moeten vangen. Dit doet hij door op de loer te liggen of op jacht te
59
gaan. Is de prooi binnen zijn bereik, dan schiet de slang razendsnel vooruit en bijt zich vast in de prooi. Eén tel daarna heeft hij al enkele windingen van zijn lichaam om de prooi. De prooi krijgt zelf nauwelijks de kans om zich re verweren en als ze toch nog kans ziet om te bijten, dan zal de slang dit door d e verplaatsing van een wi nding weer voorkomen. Door een krachtige druk op het lichaam van zijn prooi uit te oefenen belemmert de slang de ademhaling en perst hij het laatste beetje lucht uit het lichaam van zijn prooi. Maar ook de bloedsomloop wo rdt volled ig uitgeschakeld. H et prooidier zal uiteindelij k (vaak al binnen een minuut) door verstikking de dood vinden. Doordat stuiptrekkingen en hartslag ophouden, weet de slang instinctief d at zijn prooi niet m eer leeft en zal ze gedeeltelijk (op één winding na) loslaten. Met de kop tast de boa al tongelend zijn prooi af en zal (meestal bij d e kop beginnend) een aanvang maken met her verzwelgen van zijn prooi.
Boa coiJStrictor collStl·ictor LINNAEUS, 1758 Surinaams: Dagwe, Dagoewé-sneki, D agwé-sneki, Papasnelci en Tapij tslang
Frans Guyana: Boa constricteur Nederlands: Tapijtslang of Afgodsslang, Boa consrricror, Koningsboa, Roodsraarrboa. Engels: Boa Consrrictor. Brazilië: suaçu, juauaca nga Beschrijving: H et zijn nier giftige wurgslangen die flin k kunnen bijten, ze leven praktisch altijd in de bomen en zijn uitstekende klimmers. Maximum lengte: ca. 45 0 cm. Jonge Boa consricrors groeien snel en accepteren gemakkelijk voedsel in gevangenschap. De m eeste exemplaren zij n meesral 2 m, maar kunnen uitgroeien rot 4.5 m. H et zij n dan oude dieren (tor 25 jaar) met een enorme omvang en die 40 rot 50 kg wegen. Wegens hu n kracht en gewicht worden ze dan o nhandelbaar. Meestal echter zij n her nier agressieve dieren die snel aan de mens wennen. Synoniemen: Boa comerictor LINNAEUS, Boa conserietor occidenta/is PH I LIP PI , Boa occidenta/is PHILIPPI , Boa orcidentalis BOULENGER, Constrictor comtrictor occidenta/is IHERING, Gomerictor occidentnlis SERIÉ, Boa conserietor occidenta/is FORCAT, Boa conm·ictor occidenta/is CEl
Bon comtrictor eer haan
Lacerta 60(2) * 2002
60
Kleur: De grondkleur kan per exemplaar variëren van beige rot donkerbruin of zel fs rot roze. De donkere rekeningen , variërend van lichtbru in ro t zwartbruin , vormen de omrand ing van grote, ovale of zadelvo rmige rugvlekken. Midden over de kop (van neus to r nek) loopt een do nkere streep. O p de zijkant van d e kop loopt een spits roelopende streep, van her "oorgebied" tor voor (en over) her oog. Her oog krijgt hierdoor een typische horizontale verdeling in twee kleu ren. Bij de in Suriname voorko mende Boa co nstricrors kunnen zeer donkere exemplaren gevonden worden. (Ze ku nnen erg verschillend van kleur zij n, van licht roze rot donkerbruin en zelfs zwart). De Surinaamse variëteit wordt soms roodstaart genoemd o mdat ze dikwijls een rod e smartpunt hebben. Ze eren kleinere zoogdieren, vooral ran en en muizen, waardoor de mensen ze als nu ttig ervaren . Bioroop: De Boa constrictor is her meest bekende lid van de boa-achrigen. Her zij n ech te cultuu rvolgers en daarom kan m en ze d ikwij ls in de ruinen va n mensen vinden waar ze d e aanwezige muizen en ratten opruimen. In Su riname vi ndt m en ze vanaf de kust rot in her bin nenland, vaak in de nab ijheid van water. Verspreiding: Mex ico (Yucaran), Belize, G uatemala, H o nduras, El Salvad or, Nicaragua, Cosra Rica, Pana ma, Co lo m bia, Venezu ela (Merida), Guyana, Frans Guya na, Su riname, Peru , Bolivia, Brazilië, Argentinië, Trin idad, Tobago, Am illen, Paraguay. Vi ndplaatsen in Su rinam e: Paramaribo, Al bina, N ickerie, Zanderij , Lelydorp, Loksi Hatti (bosgebied langs de Saramacca-rivier), Brownsberg, Zanderij, vele plaatsen (in culruu rgebieden) langs de Kwattaweg (dit is her eerste gedeelte van de weg Paramaribo - N ickerie), langs her pad van Wanica (d it is d e weg Paramaribo Vliegveld Zanderij), langs de H ighway (dit is de weg van Param aribo naar Paranam (aluminiumsm elterij), langs de: gc:hc:lc: oostwestverbinding {dit is de gehele weg langs de kust die Albina, Paramaribo en Nickeric verbindt. Leefwijze: Her is voornamel ijk een terrestrische slang, die soms ech ter ook in bomen wordt aangetroffen. H er is een nach tjager, maar zal zonod ig ook overdag op jacht gaan. Met de bovenlipschubben kan de slang min of meer de warm re-uitstraling van warmbloedige d ieren waarnemen. Hierbij kan zij bij duistern is toch een prooi in haar nabij-
Lacerta 60(2) * 2002
heid opmerken. Voedsel: Voorn amel ijk zoogdieren en hoenderachtigen. In de nabijheid van de bewoonde wereld vangt zij naast muizen en ratten voo ral ook opossums {awaries), maar ook kuikens, volwassen kippen en eenden. Jonge boa's zullen na hun eerste vervelling (ca. 14 dagen na de geboorte) veelal alles grijpen wat hun voor d e neus komt. Meesral zijn dar reju's, jonge leguanen en andere hagedissen. Z ij zijn ech ter al d ireer in staar om een muisje re verschalken. Voortplant ing: D e slangen zijn ovovivipaar. De jongen worden ca. 6 m aanden na de paring geboren. H er gewicht va n de jongen varieert van 45-75 g, bij een lengte van ca. 45 cm.
Cornllm crminus, moeder en jong
Cornllus can inus, (LINNAEUS, 1758) Suriname: Agada Frans Guyana: boa emeraude, boa canin Nederlands: H ondskopslang of Groene boomboa Engels: Emerald Tree Boa Brazilië: araboia, cobra papagaio
61
Besch rijving: De groene boomboa behoort rot de mooiste slangen van de Guyana's. Ze zijn vrij zeldzaam of worden m oeilijk waargenomen. Syn oniemen: Boa canina LINNAEUS Kleur: Door hun groene rug en gele bu ik vallen ze meesral n ier op russen de rakken van de bomen waar ze overdag liggen re slapen. Ze zijn levendbarend en de jongen hebben een oranje of gele kleur. Bij her o uder worden krijgen ze de karakteristieke groene kleur van de o uders, soms blijft echter een gele kleur dominanr waardoor her zeer mooie d ieren worden. Biotoop: H er zijn nier giftige, uitgesproken nachtactieve boombewonende d ieren. Ze eren waarsch ijnlijk slapende vogels maar ook kleine zoogdieren. Her zijn agressieve dieren en men aanzier ze soms voor de giftige Bothriechis bilineatt/S. Ze bewonen de randen van de regenwouden en savannebos, vooral indien deze doorsneden wordt met kreken. Ze zijn m oeilijk in gevangenschap re houden m aar er wordt toch regelmatig mee gekweekt. Versp reiding: Colombia, Venezuela, Brazilië Ecuador, Peru, Bolivia, G uyana, Frans Guyana,
Su ri name. Voortplanting: levendbarend, 6 rot 14 jongen. Voedsel: kleine zoogd ieren en vogels.
THE SNAKES OF THE GUYANA$: PART 11 An artiele in a series, in which all rhe snakes of French Guyana, Suriname and British Guyana are discussed. In rhis part som e m em bers of rhe LEPTOTYPHLOPIDAE, ANILIJOAE and BOlOAE fam ily are described, including their disrribu rion. Members of rhe LEPTOTYPHLOPIOAE fam ily are very small ( 15-30 cm) burrowing snakes, with o nly reerh in their lower jaw. They feed o n rerm ires and anrs and they are oviparous. Leptotyphlops collaris, L. cupinensis, L. dimidiattts, L. macrolepis, L. septemstriattts and L. tenellus are d iscussed. Of these, L. septemstriatus is rhe faseest and largesr (30 cm) and L. tenellw rhe most com mon in ch is region. Members of d1e ANILIJOAE family, the cylinder snakes, are burrowing species roo. They are very
Comllus crminiiS juvenielen, 2 maanden
Lacerta 60(2) * 2002
62
Corallm cnninus, in her midden d ier mer zwarre rekening sm ooth and cylinder-shaped, wirh s111all eyes covered w ith rransparenr scales. They have rwo pairs of poison-glands bur no poison-f.1ngs. T hey possess a vesrigial pelvic gi rdl e and cloaca! spu rs. T he lefr lung is 15% of rhe size of rhe righr lung. Ta i! shorr and srubby, resembl ing the head. The only discussed species is Anilius scytale, a ovov iviparous snake wirh a le ngth up ro 1.20 111, which feeds on Amphibaena a nd snakes ( Tjphlops) . Snakes of rhe BOIDAE famil y are al l co nsrricrors. T hey vary in lengrh between rhe different genera fro111 2 111 (Epicrates cenchria cmchria) ro 9 m (Eunectus murinus gigas) . So me are mass ive, for insrance Boa constrictor and E. murinus, and some a re slender, for insrance Comllus enydris. Borh lu ngs are fu lly developed , rhey have a vesrigial pelvic girdle a nd rwo cloaca! spurs, especially visible wirh rhe males. Ir is esrimared rhar large boas can become 40-50 years old. They can wirhsrand long periods without food , wirhou t obvious negarive
Lacerta 60(2)
* 2002
afrer-effecrs. In rhis part only rwo species are discussed. Anorher six (sub)species of rhis fa mily are discussed in parr 11 I. Boa constricror comtrictor can reach a lengrh of 4,5 m and a weight of 4 0-50 kg. Ir is mosrly a terrestrial a nd nocturnal a nima! , al rhough somcrimes they are seen in trees and acrive during the day. The an imals from Suriname are known for rhe ir red rails. They feed mosrly o n mammals and gallinaceous birds . Ir is the most well-known species of rhis fami ly, rhar o fren Ji ves near houses and in gardens, wherc ir feeds on rats and mice. They are OVOVIVl paar. Corallw caninrts is a stricrly nocturnal and arboreal species, wirh a green back and a yellow belly. T hey feed o n sleeping birds and o n m ammals. T hey are quite aggressive and somcrimes regarcled as po isonous, because of their resemblance ro Botriecbis bifineaws. T hey give birrh ro 6- 14 you ng.
63