De ‘slag’ om Diest Vesting- en garnizoenstad De voorbije maanden stond Diest in het brandpunt van de nationale actualiteit, dit naar aanleiding van de plannen van defensieminister De Crem om het 1ste Bataljon Paracommando tegen juni 2011 uit de kleine Brabantse stad terug te trekken. Diestenaren, gepensioneerde en actieve para’s en iedereen met belangstelling voor militaire architectuur werkten zich in de media om het behoud van ‘Para 1’ in Diest te bepleiten. Plots herinnerden we ons Diest opnieuw als Oranje- en garnizoenstad. Voor Post Factum leek het een ideale gelegenheid om Diest als oude vestingstad in de belangstelling te plaatsen. We reserveerden daarom op zondag 25 april een gids die ons rondleidt langs de stadswallen, de kazematten, de citadel en het Fort Leopold. We maken tevens van de gelegenheid gebruik om een bezoek te brengen aan het Pegasusmuseum (het Museum van de Belgische Parachutisten). Oranjestad Diest gaat prat op zijn titel van ‘Oranjestad’. De naam verwijst reds naar de periode vóór het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Tussen 1499 en 1794 waren verschillende afstammelingen van het huis Oranje-Nassau immers heer van Diest. Ook tijdens de Spaanse en de Oostenrijkse periode vormde de heerlijkheid een enclave in een vaak vijandig gebied. De bekendste telg van Oranje-Nassau was ongetwijfeld Filips Willem (15541618), de oudste zoon van Willem de Zwijger. Filips Willem verbleef graag in Diest en werd bij zijn dood in 1618 in de plaatselijke SintSulpitiuskerk begraven. Zijn graftombe en het Hof van Nassau in de Warande (het vroegere jachtdomein van de prinsen) verwijzen nog steeds naar de ‘Oranje’ achtergrond van Diest. Tijdens de 17de eeuw leek Diest in niets meer op het bloeiende textielstadje van het einde van de middeleeuwen. De oorlogen tussen Frankrijk, Spanje en de Verenigde Provinciën positioneerde de Demerstad op de frontlinie tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën. Haar bewoners werden meermaals met inkwartieringen van vreemde garnizoenen geconfronteerd.
Merkwaardig genoeg bleef Diest over het algemeen nog vrij goed gespaard van grote vernielingen. Ook later zou de stad nog meermaals een rol spelen in de militaire geschiedenis van de ‘lage landen’… Diest en de les van de Tiendaagse veldtocht Na de Belgische onafhankelijkheidsverklaring in 1830 sloofde de nieuwe regering zich uit om tijdens de onderhandelingen over de scheiding van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zoveel mogelijk grondgebied uit de brand te slepen. De uiteindelijke regeling (de XVIII Artikelen) was helemaal niet naar de zin van koning Willem I die Nederlands Limburg en Luxemburg bleef opeisen. Hij zette zijn eisen kracht bij door op 2 augustus 1831 met een Nederlands leger België binnen te vallen. Het nieuwbakken Belgische leger werd onder andere verslagen nabij Turnhout en moest ook in Limburg wijken. De situatie zag er beroerd uit. Leopold I, die zich aan het hoofd van het Belgische leger had gesteld, gaf het bevel dat het ‘Scheldeleger’ en het ‘Maasleger’ in de buurt van Diest moesten samensmelten om daar de Nederlandse inval het hoofd te bieden. De nederlaag van het Maasleger in Kermt nabij Hasselt stuurde die plannen in de war. Het Scheldeleger moest zich hergroeperen rond Leuven om op die manier de fatale opmars van de Nederlanders naar Brussel te verijdelen. Zo ver is het nooit gekomen. Leopold I had de grenzen opengesteld voor een Frans leger dat de Belgen moest bijstaan. Op die manier kwam de Belgisch-Nederlandse twist opnieuw op de internationale onderhandelingstafel terecht. Willem I was bereid tot een wapenstilstand, maar weigerde zich wel neer te leggen bij het nieuwe Verdrag van de XXIV Artikelen. Daardoor werden weliswaar de meeste betwiste gebieden aan Nederland toegekend, maar Willem moest zich wel neerleggen bij de onafhankelijkheid van België. Dat kreeg hij niet over zijn hart, waardoor België en Nederland tot 1838/39 officieel op voet van oorlog leefden. De mislukte militaire operatie in Diest bleef door het hoofd spelen van de Belgische legerleiding. Men besefte dat Brussel ook in de toekomst een gemakkelijke prooi kon zijn voor een nieuwe vijandelijke aanval vanuit het noorden. Het noordoosten van het land was op dat ogenblik immers een dunbevolkt gebied zonder noemenswaardige natuurlijke hindernissen. Diest lag op de weg naar Brussel en moest dus een militaire bruggenhoofd worden… Reeds in september 1831 werd er een opleidings- en observatiekamp opgericht, het eerste in zijn soort van het Belgische leger.
Men ontwierp ook de eerste plannen voor een nieuwe vesting die moest deel uitmaken van een sterke Schelde-Maasverdediging. Bij die beslissing speelden ook sociaal-economische overwegingen een rol. De grote aanwezigheid van militairen in het noorden werd gezien als een last voor een regio met een vrij laag welvaartspeil. Daarom zou de bouw van forten en versterkingen voor de plaatselijke bevolking een bron van tewerkstelling vormen.
Citadel Een versterkte stad De concrete plannen voor de fortificaties rond Diest dateren van 1835. De uitvoering liep echter niet van een leien dakje. De onteigeningen van gronden en huizen namen immers heel wat tijd in beslag. Ook waren er even diplomatieke bezwaren. Zo zag Pruisen de nieuwe fortengordel tussen Schelde en Maas als een inbreuk op het neutraliteitsstatuut van België. De werken gingen in 1837 dan toch van start en sleepten 16 jaar aan. De fortificaties in Diest bestonden eigenlijk uit drie delen: de kernvesting die op de bestaande stadswallen werd ingeplant, de citadel en het Fort Leopold. De kernvesting inspireert zich nog op de principes van Vauban:
een polygonale vorm met op regelmatige afstand artilleriebastions, kazematten, munitiedepots, bruggen en poorten. Op een ingenieuze manier werd het water van de Demer en de Zwarte beek als defensief element in de versterkingen geïntegreerd. Ten noorden van de stad werd in 1844-48 het Fort Leopold gebouwd. Gelegen op de top van de Lazarijberg had het een goed overzicht op een aanval vanuit het noorden. Tegelijk kon het ook zijn artillerie op de stad richten wanneer deze zou ingenomen worden. De citadel werd in 1846-56 buiten de stadskern gebouwd. Gelegen ten zuiden van de stad moest zij verhinderen dat een vijandelijk leger zou doorstoten in de richting van Leuven en Brussel. De werken werden pas in de loop van de jaren 1850 afgerond. Daarmee schoot de vesting-Diest voor een groot deel haar doel voorbij. In 1839 was namelijk reeds de vrede met Nederland ondertekend waardoor een gevaar uit die richting in de toekomst nog weinig waarschijnlijk was. In die zin was de fortificatie van Diest dus door de feiten achterhaald. De Belgische legerleiding heroriënteerde daarom de vesting Diest als een onderdeel van een reeks defensieve stellingen die moesten zorgen voor een vertraging bij gelijk welke vijandelijke aanval, dit in afwachting dat de garanten (op de eerste plaats Groot-Brittannië) intervenieerden. Samen met Antwerpen vormde Diest het sluitstuk van de gordel Rupel-Dijle-Demer.
Fort Leopold De toenemende oorlogsdreiging naar aanleiding van de Frans-Duitse oorlog (1870-71) zorgde tijdens het derde kwart van de 19 de eeuw
andermaal voor een nieuwe strategie. De verdediging van het land werd geconcentreerd in een eerste fortengordel rond Antwerpen. Ook Namen en Luik werden op het einde van de eeuw extra verdedigd. Diest bleef aldus verweesd achter en werd soms met wat geringschatting het ‘bruggenhoofd aan de Demer’ genoemd. Ook vanuit technisch oogpunt voldeden kernvesting, citadel en fort niet langer aan de moderne bewapening. De uit bakstenen opgetrokken muren waren niet bestand tegen de artillerie met getrokken loop en brisantgranaten. Lusten en lasten De uitbouw van Diest tot vesting- en garnizoenstad van het Belgische leger had zowel voor- als nadelen voor de bevolking. Op korte termijn profiteerden de Diestenaren zeker en vast van de drukke bouwactiviteiten. Het staat vast dat ook honderden arbeiders uit de streek er werk vonden. Eenmaal de werkzaamheden achter de rug waren, trokken heel wat gezinnen opnieuw weg uit Diest. In 1846 stonden er 1771 gezinnen genoteerd die 1713 huizen bewoonden (72 woningen stonden leeg). Bij het einde van de bouw in 1856 waren die cijfers teruggevallen tot 1664 gezinnen die 1616 woningen betrokken (de leegstand was wel gestegen tot 216 woningen). Maar vooral het militaire verbod om binnen een afstand van 585 meter van de vestingen gebouwen in duurzaam materiaal op te trekken, was nefast voor de bevolkingsevolutie. Bestaande constructies konden voorlopig blijven, maar konden op elk ogenblik (en op kosten van de eigenaar) door een militair bevel afgebroken worden. Diest leefde dus tijdens de 19de eeuw in het keurslijf van de militaire logica. Een bouwkundige, industriële of demografische uitbreiding was gewoon onmogelijk. Zelfs een degelijke spoorweginfrastructuur bleef de stad ontzegd. Toen de spoorlijn van en naar Aarschot werd aangelegd, kreeg de spoorwegmaatschappij zelfs geen toelating om houten werkplaatsen in de nabijheid van het station op te richten omdat deze te dicht bij de stadswallen lagen. Deze ateliers werden dan maar in Aarschot gebouwd. De gevolgen laten zich raden. Diest bleef een klein en agrarisch provinciestadje gekneld binnen zijn middeleeuwse omwallingen die een 19de-eeuws militair uitzicht hadden gekregen.
Luchtfoto van het Fort Leopold De verdere militaire rol Ondanks alles bleef Diest tot ca. 1890 een vrij belangrijke garnizoensstad voor het Belgische leger. Er bevond zich een gevechtseenheid (bestaande uit artillerie en genie). Met tussenpozen was er ook een tuchtcompagnie gelegerd die toezicht hield op gevangenen die onder militair arrest stonden. Zo werden er in 1848 een groep republikeinse opstandelingen ondergebracht, beter bekend als de gevangen van Risquons-Tout (het plaatsje in Henegouwen waar enkele revolutionairen de Frans-Belgische grens waren overgestoken). Eind 19de eeuw begint de aftakeling van de ‘vesting Diest’ en in 1909 verliet de laatste infanterie-eenheid de stad. Steeds meer werden de kazematten gebruikt als opslagplaatsen van munitie en ander materiaal. Vóór en na de Eerste Wereldoorlog werden de wallen van de kernvesting stelselmatig ontmanteld waardoor de stad eindelijk uit zijn omknelling geraakte.
De citadel ca. begin 20ste eeuw
Een haat-liefde-verhouding De Diestenaren onderhielden steeds een ambigue relatie met de militaire vestingen in hun stad. Zolang er een militaire aanwezigheid was betekende dit een economische meerwaarde en gaf dit het stadje toch een zeker prestige. Wanneer het leger het garnizoen terugtrok werden de verouderde gebouwen, de stadswallen en de stinkende grachten als een last gezien. De bevolking hoopte dat de fortificaties vlug zouden ontmanteld worden. Men rekende daarvoor op het Ministerie van Oorlog, maar dat schoof de hete aardappel (lees: de afbraakkosten) door naar het Departement en Openbare Werken die alles bij het oude liet. Ook in het stadsbestuur liepen de gemoederen tussen katholieken en liberalen over de toekomst van de vestingen en de wallen hoog op. De ironie wil dat dank zij dat politieke immobilisme het uitzicht van de vestingstad Diest zo goed bewaard bleef (wel werden verschillende poorten afgebroken en heel wat grachten gedempt). Gelijktijdig groeide begin 20ste eeuw reeds de bereidheid om het militair-bouwkundig patrimonium zo goed mogelijk te bewaren. In 1954 probeerde de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen de sloop te vermijden: “… vanwege
de stad … eene kortzichtige doch overheersende meerderheid bestond, als zou enkel het slopen der vestingen de intresten der stad Diest dienen … Met deze wallen te slopen doet de stad een belangrijke en interessante getuige uit hare geschiedenis verdwijnen alsook een merkwaardigheid welke door een verstandige propaganda veel toeristen zou kunnen aanlokken’. In dezelfde periode knoopte Diest onverwacht weer aan bij zijn traditie van garnizoenstad. In 1953 werd het 1ste regiment Paracommando ondergebracht in de opgekalefaterde citadel. De symboolwaarde was niet gering want Para 1 behoorde immers tot het kruim van het Belgische leger. De eenheid was opgericht in Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog en nam als onderdeel van de SAS (elitekorps van het Britse leger) in 1944 deel aan operaties in onder andere Normandië en de Ardennen. De eenheid werd ook ingezet voor gespecialiseerde opdrachten tijdens de Koreaanse oorlog, de onlusten in Congo en de VN-operatie in Somalië. Sinds meer dan een halve eeuw bepaalt deze elite-eenheid voor een stuk het gezicht van Diest. Voor de stad was de komst van Para 1 een opsteker om opnieuw zich als regionale werkverschaffer te profileren. In de situatie van de voormalige gebouwen kwam er weinig verandering. Ofschoon eind 20ste eeuw wallen, fort en citadel wel door de Vlaamse Gemeenschap als monument werden beschermd, waren het wel steeds de para’s die het dagelijks onderhoud van de citadel en omgeving op zich namen. Of Pieter De Crem naar dit argument oor zal hebben blijft natuurlijk een open vraag. Als we de slogan (Never surrender) van de actiegroep van militairen en sympathisanten mogen geloven zullen de plannen van de minister de volgende weken nog op heel wat tegenstand mogen rekenen. Bronnen: L. DE VOS (red.). Burchten en forten en andere versterkingen in Vlaanderen. Leuven, Davidsfonds, 2002. De slag om de citadel. In Knack, 2 december 2009. Patrick Praet