Onderzoeksrapport
Stichting WESP Componistenlaan 79-81 2215 SP VOORHOUT T 0252-218521 F 0252-222032 E
[email protected] W www.wespweb.nl
April 2005
‘De school kan zelf het goede voorbeeld geven ’ Verslag van vier groepsinterviews over groepsvorming in het voortgezet onderwijs en MBO.
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
1
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
Colofon
Titel:
De school kan zelf het goede voorbeeld geven. Verslag van vier groepsinterviews over groepsvorming in het voortgezet onderwijs en MBO.
Auteur:
Jorien Meerdink, onderzoeksbureau Stichting WESP (www.wespweb.nl), met medewerking van Karin van der Lee en Annekoos Ravelli.
Opdrachtgever:
Onderwijsraad
Met dank aan:
De deelnemende scholen
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
2
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
Inhoudsopgave
1
Inleiding....................................................................................................... 4
2
Verslag van vier interviews........................................................................ 6 2.1
2.2
2.3
2.4
3
Verslag van een groepsinterview met vier leerlingen Praktijkschool..... 6 2.1.1 Over groepsvorming.............................................................. 6 2.1.2 Positieve kenmerken............................................................. 6 2.1.3 Negatieve kenmerken............................................................ 6 2.1.4 Wat de school moet doen of laten ......................................... 6 2.1.5 Verantwoordelijkheid............................................................. 7 Verslag van een groepsinterview met zes leerlingen VMBO/HAVO ..... 7 2.2.1 Over groepsvorming.............................................................. 7 2.2.2 Positieve kenmerken............................................................. 8 2.2.3 Negatieve kenmerken............................................................ 8 2.2.4 Wat de school moet doen of laten ......................................... 9 Verslag van een groepsinterview met drie leerlingen VWO.................. 9 2.3.1 Over groepsvorming.............................................................. 9 2.3.2 Positieve kenmerken............................................................. 10 2.3.3 Negatieve kenmerken............................................................ 10 2.3.4 Wat de school moet doen of laten ......................................... 10 2.3.5 Verantwoordelijkheid............................................................. 11 Verslag van een groepsinterview met vier leerlingen MBO .................. 11 2.4.1 Over groepsvorming.............................................................. 11 2.4.2 Positieve kenmerken............................................................. 11 2.4.3 Negatieve kenmerken............................................................ 12 2.4.4 Wat de school moet doen of laten ......................................... 12 2.4.5 Verantwoordelijkheid............................................................. 13
Samenvatting: de kwaliteitscriteria van de leerlingen.............................. 14 3.1 3.2 3.3
Samenvatting ...................................................................................... 14 Bevindingen ........................................................................................ 14 De kwaliteitscriteria ............................................................................. 15
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
3
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
1
Inleiding
Wat zijn, vanuit het perspectief van leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, positieve en negatieve aspecten van groepsvorming? Deelvragen zijn: - Wat verstaan leerlingen onder ‘groepsvorming’? - Welke kenmerken benoemen zij? - Welke worden positief of negatief beoordeeld en waarom? - Wat adviseren zij scholen om te doen of juist te laten: § om positieve aspecten te vergroten? § om negatieve aspecten te voor kómen of te minimaliseren? - Wat is daar in hun ogen voor nodig? - Welke wisselwerking heeft groepsvorming op en buiten school? - Wat zien leerlingen als verantwoordelijkheid van de school? Bureau WESP is door de Onderwijsraad verzocht deze vragen voor te leggen aan vier groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs en MBO. Dit verslag is een weergave van vier groepsinterviews met open vragen naar beleving van en mening over groepsvorming en naar advies van leerlingen wat scholen zouden kunnen doen of laten om de positieve effecten van groepsvorming te bevorderen en negatieve effecten te minimaliseren. Het is een zeer beperkt, verkennend onderzoek, waarvoor zes werkdagen beschikbaar waren. Het onderzoek is uitgevoerd van half maart tot half april. Gezien de korte voorbereidingstijd zijn drie van de vier scholen gekozen uit het netwerk van scholen die trainers ‘luisteren naar leerlingen’ hebben opgeleid. Zij hebben al ervaring met het voorbereiden van leerlingen op interviews. Twee interviews zijn afgenomen door de eigen trainers van de school. Bij de MBO-school was men direct tot medewerking bereid en verliep de voorbereiding snel en zorgvuldig. De vraag was twee scholen te selecteren waarvan (zeer) negatieve effecten van groepsvorming bekend zijn en twee scholen waarvan dat niet bekend is. Dat is gelukt. Zie voor een overzicht van geïnterviewde leerlingen en betrokken scholen de onderstaande schema’s:
Overzicht van geïnterviewde leerlingen Aantal interviews Aantal leerlingen Gemiddeld aantal leerlingen per interview Aantal jongens Aantal meisjes Aantal autochtonen Aantal allochtonen Gemiddelde leeftijd 2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
4 17 4,25 9 8 8 9 15,2 jaar 4
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
Overzicht van betrokken scholen
Soort school:
Jaar:
Plaats:
(Zeer) negatieve effecten van groepsvorming bekend:
Praktijkschool
1
Middelgrote stad
Ja
VMBO/HAVO
2/3
Dorp
Ja
HAVO/VWO
4
Grote stad
Nee
MBO
1
Middelgrote stad
Nee
Alle leerlingen die om medewerking is gevraagd, reageerden meteen positief. De gesprekken verliepen in een open sfeer, de leerlingen vonden het onderwerp leuk en belangrijk. Er zijn tientallen concrete tips en adviezen genoemd. Het maakt hierbij niet uit of de interviews zijn afgenomen door een medewerker van de school of door een onbekende onderzoeker van buiten. De reikwijdte van de adviezen en criteria van leerlingen ten aanzien van effecten van groepsvorming is natuurlijk beperkt. Vier groepsinterviews met in totaal 17 leerlingen geven geen algemeen beeld. Uit de samenvatting blijkt dat er wel trends zichtbaar zijn die nader onderzocht zouden kunnen worden, met name in zaken waarvan leerlingen vinden dat de school ze moet doen of laten. Maar, ter relativering, zo zegt het groepje brugklassers van de Praktijkschool dat de school zich er vooral niet mee moet bemoeien als er problemen tussen groepen en leerlingen zijn, terwijl uit zo’n 200 interviews van luistertrainingen van deze school blijkt dat een overgrote meerderheid vindt dat de school zich veel actiever moet opstellen. Dit komt overigens ook uit de andere drie groepsinterviews van dit onderzoek naar voren. Misschien zitten de brugklassers te kort op school om de effecten van groepsvorming te ervaren; misschien zijn het leerlingen die een andere mening hebben dan de meesten van hun schoolgenoten. Hoofdstuk twee bevat de verslagen van de groepsinterviews. De samenvatting van de bevindingen staat in hoofdstuk drie. Daarin zijn de kwaliteitscriteria van de leerlingen opgenomen.
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
5
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
2
Verslag van de vier interviews
2.1
Verslag van een groepsinterview met vier leerlingen Praktijkonderwijs
Verslag van een groepsinterview met vier leerlingen uit de eerste klas Praktijkonderwijs van een kleine school in een middelgrote stad (een Marokkaans meisje, een Nederlands meisje, een Turkse jongen en een Nederlandse jongen.) 2.1.1. Over groepsvorming De vier leerlingen geven aan dat groepen bestaan uit leerlingen die bij elkaar passen. Ze leggen uit dat het stoere types of juist minder stoere types zijn (nerds). Soms een stoere meidengroep: ‘ “chickys” zeggen de Marokkanen.’ Soms kennen ze elkaar al uit het basisonderwijs. Soms zijn het buitenlanders in een groep maar vaak ook gemengd. Ze ‘lopen wel eens over’ naar een andere groep. 2.1.2
Positieve kenmerken
De voordelen van een groep vinden ze dat je vrienden hebt, dingen samen kunt doen, je niet alleen voelt en dat je voor elkaar opkomt. Het lijkt ze heel prettig als ze met dezelfde kinderen uit hun groepje ook mogen samenwerken in de klas. Het is fijn als je geholpen wordt door je vrienden. 2.1.3
Negatieve kenmerken
Vervelend vinden ze dat je wel eens wordt buitengesloten en dat er wel eens geroddeld wordt door een groep waar je op dat moment niet zo bij hoort. Dat gebeurt zelfs ook soms waar je bij staat. 2.1.4 -
-
-
Wat de school moet doen of laten
Een jongen zegt dat er bepaalde leraren zijn, die bepaalde leerlingen achterstellen om hun huidskleur. Leraren mogen geen partij kiezen. Leraren moeten neutraal zijn. Je merkt dat aan de manier van straffen. Een Hollandse jongen krijgt minder gauw straf, ‘terwijl hij net zo vervelend was of zelfs erger!’ Wat de school kan doen aan een ruzie is volgens dit groepje leerlingen: ‘het gewoon laten gaan, want meestal lost het zich vanzelf op’. Ze vertellen dat jongens sneller het weer goed maken dan meisjes. Meisjes kunnen steeds weer iets oprakelen van wat er gebeurd is en blijven zo langer doorzeuren over iets. Volgens de jongens moeten de meiden niet zo moeilijk doen en ook gewoon na een ruzietje een hand geven (‘high five’), vergeven en vergeten; Op de vraag wat je moet doen als je buiten gesloten wordt, zegt iemand ‘gewoon lak hebben aan wat ze van je vinden´ en ‘zoek een groepje dat je beter ligt’. Het komt ook wel eens voor dat leerlingen elkaar opwachten om te vechten, ‘effen hoeken’. ‘Wat is dat hoeken?’. ‘Alle hoeken laten zien’, zegt een meisje. ‘Nee joh, een stomp verkopen’, zegt een jongen.
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
6
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
Samenwerken is belangrijk: ‘Als je werk hebt dat je dat samen maakt, dan werk je samen. Dus dan heb je geen ruzie.’ Gezamenlijke activiteiten bevorderen de goede sfeer: ‘iedereen is blij als we op kamp gaan. Kamp is fijn. Dan hoor je allemáál in dezelfde groep.’ 2.1.5 -
-
-
-
Verantwoordelijkheid
Ze vertellen dat ruzies soms na schooltijd doorgaan en wel eens via msn. ‘Ineens stond de moeder van die en die voor mijn neus!’ Dit naar aanleiding van een ruzie op internet; Op de vraag wat de school daar aan zou kunnen doen, antwoorden ze meteen dat wat na schooltijd gebeurt de zaak van de ouders is. En op de vraag als er geen ouders zijn om te helpen in een conflict, vinden ze dat andere betrokkenen uit de familie dat moeten doen. (naar aanleiding van een internetruzie: ‘Ik heb mijn oom erbij gehaald’); ‘Ik voel me voor schut staan als mijn vader naar school komt’, zegt een jongen. Dan zegt een meisje: ‘Ik vond het prettig toen mijn vader naar school kwam, toen er problemen waren.’ De reden die de jongen opgeeft, is dat zijn vader zó kwaad wordt, dat er alleen maar nog meer problemen ontstaan; Over wel of geen bemoeienis van leraren en ouders over en weer blijven de meningen verdeeld.
2.2
Verslag van een groepsinterview met zes leerlingen VMBO/HAVO
Een verslag van een groepsinterview met zes autochtone leerlingen uit VMBO 2 HAVO 3 van een grote plattelandsscholengemeenschap. 2.2.1
Over groepsvorming
Vrienden vormen een groep: ‘als je elkaar een beetje kent, dan weet je wie elkaars vriend is. Je weet met wie je bevriend bent. Want je staat in dat groepje bij elkaar in de pauzes om te eten of te drinken.’ ‘Je hebt gewoon een aantal vrienden en die hebben ook weer vrienden en dan heb je gewoon een vriendengroep.’ ‘Als je helemaal geen vrienden hebt in de klas dan hoor je niet echt bij een groep. Bij mij in de klas zijn er twee kinderen die waren op zich wel met elkaar bevriend, alleen dat vond ik maar een beetje maffe kinderen. Ze deden gewoon een beetje raar. Rare kleren.’ ‘Binnen een klas zijn er gewoon aparte groepen. Je hebt bijvoorbeeld een groepje kneusjes om het zo maar te zeggen. Een beetje maffe kinderen. Een beetje studjes.’ ‘Je hebt een groepje die als de docent weg is gaan roepen; jongens, jongens, rustig! Ja dan heb ik zoiets van het moet niet gekker worden.’ ‘Vrienden van één groep komen voor elkaar op. Als er iemand uit de groep ruzie 2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
7
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
heeft met iemand dan heb je meteen met de hele groep een beetje ruzie.’ 2.2.2
Positieve kenmerken
‘Het is leuk als je een vriendengroep hebt. Dan doe je dingen samen. Dan weet je dat je bij elkaar hoort.’ ‘Je komt voor elkaar op.’ ‘Onze hele klas is eigenlijk een beetje één groep. Het is altijd wel gezellig. Een beetje klooien, beetje dingen bij een docent uithalen. Bijvoorbeeld de naam uitvegen als iemand straf heeft gehad of propjes schieten naar een rare docent. De meeste docenten vinden ons wel een beetje té gezellige klas. Ja, dat je lol met de hele klas kan maken. Bijna iedereen vindt elkaar wel aardig.’ ‘Er zijn altijd wel kinderen bij die wel harde dingen uithalen met een docent, bijvoorbeeld uitschelden of als ze d’r uitgestuurd worden de deur dicht smijten en dan rent de docent er weer achteraan. Dan is het een bende op zich met zo’n hele klas. Dat is wel lachen hoor.’ 2.2.3
Negatieve kenmerken
Oudere leerlingen vallen jongere leerlingen vaak lastig in het verkeer buiten de lokalen: tassen afpakken, spullen kwijt maken, jassen op de grond gooien, ‘afzeiken’, vechten en bedreigen. De geïnterviewden maken melding van groepen ‘Gothics’ of ‘White Powers’ die een gesloten front vormen ‘tegen de rest van de school’, ‘tegen iedereen die niet bij hen hoort’, ‘tegen de hele wereld eigenlijk.’ ‘Vooral tegen de buitenlanders’, ‘tegen alle buitenlanders’. ’De Gothics hebben hun basis buiten de school, vermoeden de geïnterviewden, ‘en op school gaan ze gewoon door.’ ‘Ze spreken veel met elkaar af buiten schooltijd.’ ‘Je ziet ze vaak bij elkaar staan onder schooltijd en dan kan je merken dat ze van alles hebben afgesproken weet je wel.’ ‘Ze zorgen voor overlast, maar vooral als ze met twee of meer zijn: ‘in hun eentje durven ze niet.’ ‘Als ze in hun eentje wat doen, dan doen ze het stiekem. En altijd een mindere, bijvoorbeeld een brugger in elkaar slaan. Maar als ze zien dat ik het zie, dan gaat ie gauw weg. Maar ik durf alleen als hij in z’n eentje is.’ ‘Iemand die een beetje normaal is, is bang voor ze.’ ‘Die ga je uit de weg.’ Volgens de geïnterviewden geld dat in gelijke mate voor docenten of ‘de leiding’: ‘die doen er niks aan.’ ‘Die zijn zelf ook bang.’ ‘Als ze brutaal doen dan mompelt een docent wat en dan draait ie zich om.’ ‘Ze doen er niks tegen.’ Op grootschalige schoolfeesten verstoren deze groepen jongeren regelmatig de orde, of ze staan leerlingen op te wachten bij het schoolgebouw na afloop van het feest. Soms komt de politie erbij omdat er afspraken zijn gemaakt om te vechten met groepen allochtone jongeren.
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
8
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
2.2.4
Wat de school moet doen of laten
Uit de antwoorden blijkt dat de leerlingen de school in hoge mate verantwoordelijk achten. - ‘Een docent moet leerlingen apart nemen om erover te praten.’ - ´Praten helpt alleen als het goed gebeurt. Ze praten hier niet met je, maar tégen je.’ - ‘Ze kunnen alleen preken hierzo.’ - ‘Ze hebben geen contact met de leerlingen.’ - ‘De school moet zelf het goede voorbeeld geven.’ - ‘Wie zou moet weten hoe het is tussen groepen en als er problemen zijn? Er is niemand die alle kinderen lang achter elkaar ziet. Kijk, het is anders dan op de basisschool. Dan kennen ze je echt. Maar hier heb je elk uur een ander.’ - ‘Soms geven ze wel straf. Maar pas als het al helemaal mis is gegaan.’ ‘Ze moeten het veel eerder zien.’ ‘Niet de andere kant opkijken als er weer zo´n groepje Gothics aan komt.’ ‘Straf heeft niet veel effect. Want het wordt er niet minder op. Ze gaan door met vechten, tassen leeg gooien, duwen, dreigen, spullen kapot maken en stelen.’ - ‘De mentor probeert het wel eens op te lossen.’ ‘Maar ik heb er niet veel van gemerkt.’ ‘Één mentor-uur is natuurlijk niet veel. Er moeten dan al zoveel praktische dingen geregeld worden.’ - ‘De mentor zou meer moeten praten.’ ‘Misschien moeten ze kleinere klassen maken of één docent elke dag een paar uur.’ - ‘Alle docenten zouden meer op moeten letten. En kijken hoe de sfeer is en hoe de kinderen met elkaar omgaan.’ - ‘Als ze de lessen interessanter maken, dan scheelt het ook al een hoop.’ - ‘Alleen gemotiveerde kinderen zouden naar lessen moeten gaan.’ - ‘We zouden veel meer zelf moeten kunnen kiezen. Dan heb je geen reden meer om te klooien.’ - ‘Ze zouden meer onze mening moeten horen. En luisteren naar de kinderen. Dat doen ze echt niet. Nooit.’ - ‘Meer samen dingen organiseren. Veel meer samen doen.’ - ‘Meer zo inrichten dat je het gezellig hebt samen. Bijvoorbeeld een groot videoscherm waar je met z´n allen naar kan kijken. Een paar hoeken met bankstellen. En geen ongezellige kantine maar een echt restaurant.’
2.3
Verslag van een groepsinterview met drie leerlingen VWO
Verslag van een groepsinterview met drie vierdejaars VWO-leerlingen van een HAVO/VWO afdeling in een grote stad. 2.3.1
Over groepsvorming
Leerlingen geven aan dat groepen bestaan uit leerlingen die dingen samen doen zowel op school als buiten school. De groepen buiten school kunnen gevormd worden door vrienden en vriendinnen van een vorige (basis)school, door familieleden (neven en nichten van dezelfde leeftijd) en hun vrienden. Groepen herken je volgens de leerlingen aan het bij elkaar staan, soms dezelfde soort kleding, soms dezelfde 2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
9
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
huidskleur, dezelfde interesses en thema’s waarover gepraat wordt en aan het niveau. Leerlingen geven aan dat zij verkeren met leerlingen uit havo- en/of vwokringen, niet met leerlingen uit het vmbo. Zij noemen voorbeelden van groepen: skaters, jongeren die hangen, voetballers, computerliefhebbers, rokers, jongeren die winkelen, jongeren die uitgaan. Blowen vinden zij minder een kenmerk voor een specifieke groep: bijna alle leerlingen experimenteren volgens hen hiermee. Er zijn volgens de leerlingen wel éénlingen die niet bij een groep horen. Het betreft leerlingen die er anders uit zien of zich anders dan de rest gedragen. Zij hebben de indruk dat deze leerlingen zich wat eenzaam moeten voelen. Leerlingen horen in het algemeen graag bij één of meerdere groepen van hun eigen opleidingsniveau. Daarbij gaat het hun om gezelligheid, vrolijkheid, saamhorigheid. Gemeenschappelijke interesses dragen bij aan groepsvorming: eenzelfde sport, uitgaan, winkelen, eenzelfde hobby. Voor leerlingen is het belangrijk dat de school activiteiten ontplooit waar groepen leerlingen elkaar kunnen treffen of waar groepsvorming kan plaatsvinden: feesten, sportactiviteiten, culturele activiteiten, reizen, samenwerkingsvormen in het klaslokaal. 2.3.2
Positieve kenmerken
De omgang op school vinden de leerlingen ‘best goed’. Het betreft de omgang onderling en de omgang tussen de verschillende groepen. Als positief noemen zij de gezelligheid en vrolijkheid in de groep, samen leuke dingen doen en ‘normaal’ met elkaar praten, waarmee ze bedoelen: elkaar serieus nemen, luisteren naar elkaars ervaringen, belangstellend zijn. 2.3.3
Negatieve kenmerken
Minder positief vinden ze roddelen (kwaad spreken) over personen in de groep, ruzie maken in de groep, jaloezie, verwachtingen die niet waargemaakt (kunnen) worden. Er zijn ook groepen die elkaar niet uit kunnen staan en vervelende opmerkingen naar elkaar maken over hoe anderen eruit zien en over gedrag. De leerlingen zien soms dat oudere leerlingen in groepjes jongere leerlingen kleineren en belachelijk maken. Het betreft hier volgens hen vaak jongens die dat doen. Volgens de leerlingen zijn er ook groepen die gekenmerkt worden door asociaal gedrag. Daarmee bedoelen ze dat leerlingen in groepen dingen kapot maken, brutaal zijn tegen leraren (in de rede vallen, een grote mond geven), stelen, met veel alcohol naar een schoolfeest komen, dreigen, intimideren, stoer doen naar medeleerlingen en ook personeelsleden. De medeleerlingen durven dan niets te zeggen want zijn bang voor klappen of akelige opmerkingen. 2.3.4 -
-
Wat de school moet doen of laten
Op de vraag wat de school doet om ervoor te zorgen dat leerlingen leuk met elkaar omgaan, noemen de leerlingen het organiseren van sportactiviteiten, reizen, soosavonden, een musicalproductie en het bevorderen van samenwerken in de les. Dit laatste bevordert het leren goed met elkaar om te gaan en van elkaars talenten gebruik te maken. Dat zorgt volgens leerlingen voor een goede sfeer; Op de vraag wat de school meer zou kunnen doen, antwoorden de leerlingen dat er nog meer groepswerk gedaan zou kunnen worden tijdens de lessen en dat de lessen aantrekkelijker kunnen zijn wanneer er meer variatie in werkvormen is;
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
10
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
-
Verder vinden de leerlingen dat de school strenger moet optreden tegen leerlingengroepen die asociaal gedrag vertonen. Zij geven als advies: zet de betreffende leerlingen uit elkaar (niet in dezelfde klas), zet ze (soms) buiten het lokaal alleen aan het werk, praat met de leraren over een gezamenlijke aanpak en praat individueel met de leerlingen van de groep, stuur ze desnoods van school.
2.3.5 -
-
Verantwoordelijkheid
Leerlingen vinden ook dat ouders een verantwoordelijkheid hebben en dat het hun taak is de kinderen goed op te voeden; Een leerling merkt op dat het goed zou zijn als de school leerlingen liet sparen voor een reis die de school organiseert in verband met een ontwikkelingsproject (school) in Afrika. Op zo’n reis leer je elkaar beter kennen, ben je meer op elkaar aangewezen en leer je ook veel over het ontwikkelingsland en de bevolking. Deze reis heeft op twee van de bevraagde leerlingen die er geweest zijn, een grote indruk gemaakt; De school zou ook het groepswerk in de lessen moeten stimuleren en het onderwijs door variatie in werkvormen aantrekkelijker moeten maken; Leerlingen zijn van mening dat de leden van de groep zelf verantwoordelijk zijn voor hun daden, maar dat de school en ouders positief gedrag kunnen bevorderen. Ouders door de wijze waarop zij hun kinderen opvoeden, de school door de wijze waarop zij omgaan met niet te tolereren gedrag. Scholen moeten in de beleving van de leerlingen streng(er) optreden tegen groepen leerlingen met asociaal gedrag en ze eventueel verwijderen van school.
2.4
Verslag van een groepsinterview met vier leerlingen MBO
Verslag van een groepsinterview met vier eerstejaars leerlingen van de secretariële opleiding van een ROC in een middelgrote stad, meisjes met een allochtone achtergrond. 2.4.1 -
Over groepsvorming
Aan het begin van het jaar zijn er nog geen groepen in een klas. Groepsvorming is sterker onder meisjes dan onder jongens. Er zijn Gothics, Skaters, Minirokjes. ‘Wij zijn de normale.’ ‘Als de leider van een groep er niet is, is het anders. Dan hebben ze geen zelfvertrouwen meer. Degenen met de grootste mond lopen gewoon mee.’ ‘Als de leider er niet is, zijn ze normaal.’
2.4.2
Positieve kenmerken
De geïnterviewden noemen eigenlijk geen positieve kenmerken van groepsvorming. Ze zijn het erover eens dat groepsvorming bij voorkeur voorkomen moet worden: ‘aan het begin van het schooljaar moet je ervoor zorgen dat er geen groepen ontstaan.’ Gezamenlijkheid bevorderen van een klas als geheel, is het unanieme devies.
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
11
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
2.4.3 -
Het gedrag van een groep is ‘slecht.’ ‘Elke groep heeft een leider, die beïnvloedt de groep.’ Kenmerkend voor groepen is dat er ruzies zijn. Groepen herken je doordat ze bij elkaar staan, door hun stijl van kleden, door hun herkomst: ‘je ziet bijna geen Nederlander tussen de Marokkanen staan.’ Tussen groepen wordt veel geroddeld. Er is veel jaloezie. Er zijn veel vooroordelen. Er is weinig communicatie tussen groepen. ‘Daardoor ga je denken dat ze van alles over je zeggen, je weet niet meer van wie iets af komt, dan ga je het invullen en dan ga je iedereen schuin aankijken.’
2.4.4 -
-
Negatieve kenmerken
Wat de school moet doen of laten
‘Leraren doen niks.’ ‘We hebben het tegen de mentrix gezegd, maar die zegt dat we het zelf moeten uitzoeken.’ ‘Er is nu niemand die het rustiger maakt.’ ‘De mentrix neemt ons niet serieus.’ ‘De mentrix laat het aan ons over, ze zegt: ‘jullie zijn volwassen. Maar ze moeten zich meer met ons bemoeien.’ ‘Je zal dan eerst wel even boos zijn, maar je bent minder boos als je iets zelf tegen iemand zegt. Want je wordt boos als je niet weet van wie het komt. Je moet echt elkaar aankijken en het gewoon zeggen. Dat helpt.’ De hele groep is het hiermee eens. Unaniem verwachten de geïnterviewden dat dit ruzies voorkomt en oplost: ‘daar hebben we echt vertrouwen in.’ ‘Ik weet zeker dat het dan goed komt.’ Wel noemen ze enkele randvoorwaarden: § het heeft geen zin als de mentor alleen met de leiders praat. ‘Dan gaat het het ene oor in en het andere oor uit. § het gesprek zou moeten plaatsvinden tussen enkele leden van verschillende groepen, ‘anders wordt het weer de ene tegen de andere groep.’ § Het gesprek moet gehouden worden op een rustig moment, in een aparte, rustige kamer, uit het zicht en gehoor van andere leerlingen, aan een kleine tafel, waar je elkaar oog in oog kan zien, dat je elkaar echt goed ziet. ‘Desnoods neem je twee uur de tijd, daar heb je rest van het jaar alleen maar voordelen van.’ ‘De school moet niet mensen bij elkaar indelen die niet kunnen samenwerken.’ Leerlingen moeten hun eigen werk- projectgroepen kunnen kiezen. ‘Je moet niet hoeven samenwerken als je elkaar echt niet mag.’ ‘Als problemen meteen worden uitgepraat, dan kan je wel samenwerken.’ Gezamenlijkheid is een belangrijk ‘tegengif’ tegen groepsvorming. ‘Als we in het begin van het jaar met de hele klas iets samen doen, komen er geen groepen.’ Ook hier formuleren de geïnterviewden allerlei randvoorwaarden: § Het moet samen met de mentor; § Het moet iets zijn waarbij je elkaar leert kennen; § De activiteit moet de gezamenlijkheid bevorderen, ‘dus niet bijvoorbeeld een puzzeltocht.’ ‘Ook geen bowlen, dan ben je ook weer groepen aan het maken.’ § Het moet gezellig zijn; § Samen kletsen en drinken is leuk; § Bij de organisatie moet rekening gehouden worden met iedereen. ‘Er zijn hier
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
12
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
§ §
2.4.5
bijvoorbeeld veel buitenlanders op school en dan moet je er rekening mee houden dat Marokkaanse meisjes nu eenmaal minder mogen, dus dan moet je geen feest organiseren tot ’s avonds laat.’ Organiseer een dagje uit met de hele klas, ‘dat je bij elkaar moet zitten. Bijvoorbeeld naar het park gaan en in het gras zitten.’ Duur hoeft het niet te zijn, zo zijn de geïnterviewden het eens: ‘de school geeft geld uit aan belachelijke dingen. Bijvoorbeeld zo’n schoolfeest waar de helft niet naar toe gaat, dat wordt dan bepaald door de horecaleerlingen.’ ‘Desnoods kunnen we zelf de activiteit betalen, dat hebben we er echt wel voor over.’ ‘We kunnen ons eigen eten en drinken meenemen.’ Verantwoordelijkheid
De geïnterviewden vinden dat de school een grote verantwoordelijkheid heeft en die veel meer moet nemen. - De school moet er rekening mee houden als conflicten ook in de buurt spelen: ‘bij ons in de buurt is al vijf jaar ruzie tussen een paar families. Toen we bij elkaar in de projectgroep moesten het ik gezegd: doe dat nou niet. Maar dat werd niet serieus genomen. Waarom moet het nou eerst fout gaan vóór er geluisterd wordt?’ - De school moet zich meer met de leerlingen bemoeien; - Er moeten meer activiteiten georganiseerd worden: ‘dat moet ook van leerkrachten komen.’ - ‘Als de school maar toestemming geeft voor gezamenlijke activiteiten.’ - ‘De school moet meer vragen naar de mening van leerlingen.’ - De mentor-les zou meer benut moeten worden: ‘nu gaat het nergens over, mededelingen, informatie, roosters enzovoorts.’ ‘In het begin is gezegd dat deze les er ook is om problemen te bespreken, nou daar komt dus niets van’; - Het onderwijsprogramma laat onvoldoende ruimte voor gezamenlijkheid: ‘Het is hier: les-les-les, we doen helemaal niets samen. Bijvoorbeeld als we terug komen van de stage, dan kan je niet eens met elkaar praten, het is gelijk les en dit is het huiswerk.’ ‘Deze school is saai: het is één en al les en aan het eind: doei.’ ‘Je bent de hele dag met elkaar maar eigenlijk is het zonder elkaar.’ ‘School is vermoeiend, de hele dag naar leraren luisteren.’ ‘Als je even met elkaar praat, wordt de leraar boos.’ ‘Er is nog geen tijd om met elkaar gezellig een kopje thee te drinken.’ ‘De terugkomdag halverwege de stage was wel heel leuk: samen een kopje thee drinken en wat eten.’ ‘Het is fijn als je echt je mening kan uiten.’ - De school is groot en anoniem: ‘we weten nog niet eens hoe de directeur eruit ziet, die zie je ook eigenlijk nooit.’ ‘Net als met de mentor, je weet niet eens hoe die heet.’ ‘Van de helft van de leerkrachten weet je niet hoe ze heten, niemand stelt zich echt voor: ‘Ik ben die en die.’ ‘De leraren moeten meer contact met de leerlingen maken.’ ‘De vertrouwenspersoon ken je wel heel goed, die kan echt goed doorvragen.’ ‘Zij helpt je.’ ‘Zij komt achter je aan, daar moeten ze een voorbeeld aan nemen.’ ‘Je kan meer en beter met haar praten dan met de mentrix.’ ‘De vertrouwenspersoon houdt alles vertrouwelijk. Dat is belangrijk.’ ‘Zij laat je eerst uitpraten, dan gaat ze vragen stellen, en dan zegt ze wat zij denkt. Ze geeft onwijs goed advies.’
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
13
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
3
Samenvatting: de kwaliteitscriteria van de leerlingen
3.1
Samenvatting
-
Er bestaan groepen op school. Scholen met veel allochtone leerlingen melden een strikte scheiding tussen autochtone en allochtone groepen. Alle leerlingen hebben last van het doorwerken van buurtruzies op school. De school is in hoge mate verantwoordelijk om negatieve effecten van groepsvorming te minimaliseren en positieve effecten te bevorderen. Negatieve groepsvorming kan worden voorkómen door: § luisteren naar leerlingen § actief ingrijpen bij problemen § meer gezamenlijke activiteiten § een aantrekkelijk onderwijsprogramma.
3.2
Bevindingen
Alle leerlingen maken melding van het bestaan van groepen op hun school, die van belang zijn voor hun welbevinden en voor de sfeer op school. Ze ervaren zelf de positieve effecten om bij een groep te horen en noemen veel negatieve kenmerken van groepen die overlast veroorzaken. Wat opvalt is dat ze allen goed kunnen aangeven wat hun school zou kunnen doen en laten om positieve groepsvorming te stimuleren en negatieve effecten te minimaliseren. Actief ingrijpen, naar leerlingen luisteren, hen serieus nemen en in gesprek gaan met leerlingen, worden algemeen genoemd als goede maatregelen als het eenmaal uit de hand loopt. Maar het aantal aanbevelingen om negatieve groepsvorming te voorkómen is nog veel groter: gezamenlijkheid vergroten en het onderwijsprogramma aantrekkelijker maken zijn hèt tegengif. Hoewel er veel overeenkomsten zijn in de adviezen, is onze belangrijkste aanbeveling dat scholen zelf in gesprek gaan met hun leerlingen en open te vragen naar hun beleving, mening en behoeften ten aanzien van groepsvorming, om uit te vinden wat werkt en de leerlingen te betrekken bij oplossingen. In een groepsinterview dat een lesuur duurt komen zoveel goede, concrete en bruikbare ideeën naar voren, dat het de moeite loont. De leerlingen geven niet veel informatie over de wisselwerking van groepsvorming op en buiten school. Alleen allochtone leerlingen geven aan dat hun familie en de buurt een rol spelen bij conflicten tussen groepen op school, soms door internetgebruik. Geen van de autochtone leerlingen geeft dit aan. Uit de opmerkingen van allochtone leerlingen zijn de volgende kwaliteitscriteria te herleiden: P dat een familielid voor me opkomt P dat de school voorkomt dat een buurtruzie zich voortzet op school P dat er niet nog meer problemen ontstaan door de bemoeienis van mannelijke familieleden. 2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
14
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
Er zijn geen grote verschillen in de uitkomsten te herleiden naar de achtergrondkenmerken van de leerlingen of de scholen. De HAVO- en VWO-leerlingen noemen wel meer voordelen van groepsvorming en noemen etniciteit niet als onderscheidend groepskenmerk (er zijn weinig allochtonen op hun school) terwijl de twee scholen met meer dan de helft allochtone leerlingen wel noemen dat er een strikte scheiding is tussen autochtonen en allochtonen.
3.3
De kwaliteitscriteria
P Dat je bij een leuke groep hoort. Alle leerlingen noemen het bestaan van groepen op school, die zich onderscheiden in gedrag, uiterlijk en herkomst (autochtoon/allochtoon). Ze behoren allen meestal tot een leuke groep, die soms van samenstelling wisselt: - vrienden hebben - je niet alleen voelen - ergens bij horen - samenwerken - elkaar helpen - samen dingen doen - het gezellig hebben - samenspannen tegen leraren - lol hebben - ook buiten schooltijd dingen doen - elkaar serieus nemen - luisteren naar elkaar - belangstellend zijn - normaal met elkaar praten. Overigens noemen alle HAVO/VWO-leerlingen als enigen het bestaan van éénlingen in hun klas die niet bij een groep horen, die zich anders gedragen of er anders uitzien. Etniciteit is hier geen onderscheidend criterium. De MBO-leerlingen vinden het de meest optimale situatie dat er geen groepen zijn. P Dat groepen geen last hebben van elkaar. Alle leerlingen noemen negatieve effecten van groepsvorming: - buitengesloten voelen - roddelen - jaloezie - vooroordelen - wantrouwen - ruzie - vechtpartijen - elkaar irriteren - onveilig voelen - bedreigd voelen - intimidatie - verwachtingen niet waarmaken - negatieve opmerkingen over uiterlijk en gedrag maken - elkaar kleineren 2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
15
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
-
elkaar belachelijk maken asociaal gedrag: vernielen, vechten, ruzie maken, schelden, brutaal zijn tegen leraren, stelen, alcoholmisbruik leiders die een groep meeslepen in negatief gedrag.
In twee groepsinterviews worden ‘White Power’ groepen genoemd, in één van de interviews wordt uitvoerig verteld over de overlast en dreiging van deze groepen. Overigens noemen alle HAVO/VWO-leerlingen als enigen dat oudere leerlingen (jongens) de jongere leerlingen op school lastig vallen. P Dat de school naar leerlingen luistert. Alle leerlingen vinden communicatie tussen school en leerlingen belangrijk: - leerlingen serieus nemen - leerlingen geloven - luisteren naar leerlingen - leerlingen naar hun mening vragen. P Dat de school actief ingrijpt bij problemen tussen groepen. Op het groepje eerstejaars van de Praktijkschool na vinden alle leerlingen dat leraren, de ‘leiding’, de mentor of de vertrouwenspersoon actief moeten ingrijpen bij problemen: - straffen die helpen - niet zelf bang zijn - er iets aan doen - leerlingen niet het zelf uit laten zoeken - problemen niet negeren - strenger optreden - leerlingen uit elkaar halen - leerlingen met elkaar laten praten - niet alleen met de leiders of met individuele kinderen praten - leerlingen buiten het lokaal laten werken - als team problemen gezamenlijk aanpakken - met individuele leerlingen van een groep praten - desnoods leerlingen van school sturen - groepsvorming voorkómen - zorgen dat het rustig wordt - zorgen voor privacy tijdens gesprekken met leerlingen - geen leerlingen laten samenwerken die problemen hebben - problemen meteen laten uitpraten - mentor of vertrouwenspersoon met leerlingen laten praten. P Dat de school negatieve groepsvorming niet zelf in de hand werkt. Leraren spelen een rol bij negatieve groepsvorming als ze: - partij kiezen - leerlingen achterstelen om hun huidskleur (allochtonen) - niet neutraal zijn - alleen maar klassikaal les geven - preken - geen contact met leerlingen hebben - niet luisteren - onpersoonlijk met leerlingen omgaan 2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
16
©Stichting WESP
Onderzoeksrapport
-
het mentor-uur teveel besteden aan praktische zaken oplossingen aandragen zonder leerlingen advies te vragen oplossingen opleggen.
P Dat de school gezamenlijke activiteiten stimuleert. Alle leerlingen vinden het belangrijk dat de school activiteiten organiseert die gezamenlijkheid bevorderen: - activiteiten waar leerlingen elkaar treffen, zoals feesten, groepsavonden en sporten - gezamenlijke activiteiten zoals projecten, culturele activiteiten, reizen, kamp - communicatie tussen groepen bevorderen - ook minder formele activiteiten stimuleren, zoals picknicken in het park (allochtonen!), samen eten en drinken, een kopje thee tijdens de les - rekening houden met beperkingen van bijvoorbeeld islamitische meisjes - geen activiteiten organiseren waar niet om gevraagd wordt - de inrichting van de school afstemmen op gezamenlijkheid. P Dat het onderwijsprogramma aantrekkelijk is. Alle leerlingen verwijzen naar de kwaliteit van het onderwijs als bindend element èn om negatieve groepsvorming te voorkómen. Zo noemen ze: - elkaar meer kunnen helpen in de les - meer samenwerkingsvormen in het lokaal - meer groepswerk tijdens de les - van elkaars talenten gebruik maken - minder klassikale werkvormen - meer variatie in werkvormen - geen leraar voor de klas die vooral zelf aan het woord is - eigen werk- en projectgroepen kunnen kiezen - minder vakken die slechts een uurtje gegeven worden - meer vaste leraar die je vaker per week ziet - interessantere lessen - lessen alleen toegankelijke maken voor gemotiveerde leerlingen.
2100 – onderzoeksrapport - onderwijsraad
17
©Stichting WESP