De rol van maatschappelijke organisaties bij vredesopbouw Georg Frerks
In dit artikel wordt eerst kort ingegaan op de aard en oorzaken van hedendaagse conflicten. Ik hoop daarmee aan te geven dat de noodzakelijke oplossingen slechts kunnen worden gevonden door een brede sociaal-economische en politieke aanpak waarbij alle belanghebbenden, de zogenoemde stakeholders, worden betrokken. Daarna komt de mogelijke rol van maatschappelijke organisaties bij deze conflicten aan de orde. De nadruk ligt daarbij vooral op vredesopbouw.1 Tenslotte zal ik proberen aan te geven wat de voordelen van een dergelijke brede benadering met behulp van het maatschappelijk middenveld zijn, maar ook welke problemen en valkuilen hierbij opdoemen. Ik eindig met een paar conclusies en aanbevelingen. Inleiding Er wordt wel eens beweerd dat vrede en oorlog te belangrijk zijn om aan militairen over te laten. Hoe dit ook zij, de aard en uitwerking van hedendaagse conflicten zijn zodanig dat zij de maatschappij als geheel raken, niet alleen in de landen die zelf geteisterd worden door conflicten, maar ook in de rest van de wereld. Immers, de wortels van de conflicten zijn vaak gelegen in maatschappelijke en politieke verschillen en geschillen; burgers en civiele infrastructuur zijn het mikpunt en voornaamste slachtoffer geworden van het geweld; de effecten van het geweld zijn bovendien vaak grensoverschrijdend via wapensmokkel en vluchtelingenstromen; en de media, tenslotte, brengen dit alles rechtstreeks en voortdurend onder de aandacht van het internationale publiek en de politiek. We realiseren ons gaandeweg dat militaire interventies alléén de geweldssymptomen hooguit kunnen bestrijden of in toom houden, maar niet de uiteindelijke structurele oplossing van de conflicten kunnen bewerkstelligen. Dit roept de vraag op wat de rol en betekenis kunnen zijn van maatschappelijke organisaties bij duurzame conflictpreventie en vredesopbouw. Het antwoord hierop is echter niet zo gemakkelijk te geven. Aan de ene kant wordt veel verwacht van niet-gouvernementele organisaties (NGOs) en andere maatschappelijke actoren bij vredesinitiatieven, aan de andere kant is er nog maar weinig bewijs dat ze dit echt kunnen waarmaken en zijn er reeds duidelijk bepaalde beperkingen zichtbaar. Oorzaken en kenmerken van hedendaagse conflicten2 Het denken over vrede en conflict en de daaraan verbonden beleidspraktijk zijn de laatste jaren sterk in beweging. Op het terrein van de veiligheid worden de risico’s thans volledig anders ingeschat dan een decennium geleden, in – wat naar verluidt een Russische generaal aanduidde met – ‘the good, old times of the Cold War’. De Koude Oorlog was in feite een strijd tussen twee politieke, economische en ontwikkelingsmodellen: het socialistische en het kapitalistische. De veiligheidsproblematiek was overzichtelijk en relatief voorspelbaar geordend in een bipolaire machtstegenstelling tussen de twee machtsblokken. Soms werd deze in de landen van de Derde Wereld uitgevochten via de zogenoemde proxy wars. Oorlogen werden in deze periode vooral gezien in het licht van deze dominante tegenstellingen. Het model van het interstatelijke conflict bepaalde daarmee in hoge mate de percepties van oorlog, hoewel ook in die tijd al allerlei andere conflicten voorkwamen. Op dit moment is de nadruk verschoven van externe dreigingen, massavernietiging en interstatelijke oorlogen naar spanningen en tegenstellingen binnen landen. Deze zogenoemde intrastatelijke conflicten hebben totaal verschillende karakteristieken van de
1
‘klassieke’ oorlog en vergen ook een geheel andere aanpak. Intrastatelijke conflicten worden wel betiteld als complexe politieke noodsituaties. Het woord complex impliceert dat deze conflicten meervoudige oorzaken hebben die elkaar onderling versterken. Zij zijn vaak tegelijkertijd politiek, economisch, etnisch, religieus, en ideologisch van karakter. Er ligt ook vaak een lange geschiedenis aan ten grondslag. In veel landen moet je teruggaan naar de koloniale periode of ver daarvoor om de wortels van het conflict te kunnen begrijpen. De conflicten zijn tenslotte meestal langdurig, waarbij episoden van intens geweld worden afgewisseld met perioden van relatieve rust. De oorlogsvoering zelf verschilt sterk van hetgeen gebruikelijk was in de ‘klassieke’ oorlog. In de eerste plaats is de civiele bevolking vaak expliciet doelwit van het geweld en vallen de meeste slachtoffers (circa 90%) onder de burgerbevolking. Grote groepen slaan op de vlucht; de bewust aangerichte verwoesting van huizen en andere civiele doelen is enorm. Internationale afspraken en regels zijn nauwelijks van toepassing en er is geen duidelijk begin en eind aan de vijandelijkheden. De oorlogsvoering gebeurt verspreid en is gefragmenteerd. Op het slagveld zijn lichte wapens en guerrilla-achtige technieken favoriet, inclusief methoden als verkrachting, etnische zuivering en uithongering. Het is moeilijk onderscheid te maken tussen strijders, paramilitaire eenheden, criminele bendes, huurlingen en de burgerbevolking. De auteur Holsti stelt terecht dat niet de relaties tussen staten, maar juist het karakter van de staten zelf als verklaringsgrond voor deze conflicten moet worden gezien.3 In veel landen is het probleem van geweld feitelijk terug te voeren tot een gebrek aan legitimiteit van de staat ten opzichte van de gemeenschap of, beter, de verschillende gemeenschappen die de staat wordt verondersteld te vertegenwoordigen en te besturen. Veel van deze samenlevingen zijn pluralistisch, dat wil zeggen er zijn groepen met verschillende talen, religies en etnische achtergronden. De staat mist vaak zowel de ideologische grondslag, de fysieke basis, de institutionele presentie als de legitimiteit om geloofwaardig te kunnen optreden met betrekking tot deze veelheid aan identiteiten en belangen. Conflicten kunnen ontstaan wanneer bepaalde groepen buitengesloten worden van politieke macht en medezeggenschap, en niet mogen meedelen in voorzieningen en diensten, terwijl andere groepen juist worden bevoordeeld. Een tweede belangrijk geschilpunt betreft de achterstelling van de betrokken culturele identiteit, bijvoorbeeld op basis van de taal. De strijd voor meer individuele-, en groepsrechten gaat, met name in de ontwikkelingslanden, in de meeste gevallen al gauw over in bewegingen voor meer autonomie en – zeker wanneer de overheid antwoordt met repressie – in gewapende strijd voor onafhankelijkheid of afscheiding. Bij intrastatelijke conflicten spelen behalve deze politieke aspecten ook economische factoren, zoals de strijd om schaarse hulpbronnen, of ideologische geschilpunten een rol. Wanneer economische achterstelling wordt gezien als een gevolg van discriminatie op grond van zogenoemde identity politics4, waarbij de politieke leiders de eigen identiteitsgroep bevoordelen en de rest achterstellen, kan hiervan een sterk mobiliserende werking uitgaan. In de meeste conflictlanden is er verder een parallelle, informele en grotendeels illegale economie ontstaan. Deze is gebaseerd op wapens, drugs en oorlogswinst, en wordt in het Engels adequaat aangeduid met de term economy of violence. De oorlog als business. Deze economy of violence neigt het geweld en de noodsituatie te bestendigen, omdat allerlei partijen hieraan grof geld verdienen. Deze zullen dan ook proberen vredesinitiatieven te dwarsbomen en worden toepasselijk spoilers genoemd. Al met al hebben we te maken met een type oorlog dat een nieuwe uitdaging vormt en waarop de internationale gemeenschap het passende antwoord nog niet heeft gevonden. Bij het zoeken naar oplossingen zal in het algemeen alleen een brede, geïntegreerde, structurele en langetermijnaanpak vruchten kunnen afwerpen. Er zal moeten worden geïnvesteerd in de analyse van deze conflicten en nieuwe aanpakken moeten worden
2
ontwikkeld ermee om te gaan. Het traditionele militaire, diplomatieke en politieke kader en optreden waren meer geschikt om interstatelijke oorlogen aan te pakken en waren sterk ‘state-centered’. Vandaag de dag moet echter ook gekeken wordt naar andere maatschappelijke domeinen en actoren en pogingen worden ondernomen om nietgouvernementele organisaties (NGOs) en community-based organisations (CBOs) te betrekken. Dit is nodig, omdat de oorzaken van de conflicten zo fundamenteel verankerd zijn in de samenleving zelf. Verder ontbreekt in sommige landen de overheid praktisch geheel (het betreft hier de zogenoemde failed states) of vormt deze eerder onderdeel van het probleem dan van de oplossing. De benodigde aanpak zou meer ‘people-centered’ moeten zijn. Wat is nodig voor duurzame vrede? De karakteristieken en oorzaken van intrastatelijke conflicten vereisen een alomvattende aanpak, zoals hierboven betoogd. De reden hiervan ligt ten principale in het onderscheid tussen wat wel is genoemd negatieve en positieve vrede.5 Negatieve vrede betekent eenvoudigweg de afwezigheid van geweld, maar houdt vaak een acceptatie in van het soort ongebalanceerde machtsrelaties, ongelijkheid, gebrek aan hulpbronnen, dat in de eerste plaats tot het conflict heeft geleid. Positieve vrede houdt daarentegen een benadering in waarbij men probeert de samenleving en de gemeenschap te veranderen in een rechtvaardiger en gelijkwaardiger richting. Daarnaast moeten we ons ervan bewust zijn dat in veel gebieden de grens tussen vrede en conflict maar moeilijk te trekken is. Heel vaak beweegt de situatie op de grond zich tussen beide in en spreken we van fragiele vrede of latent conflict. Het spreekt vanzelf dat in zo’n geval pogingen moeten worden ondernomen die fragiele vrede te versterken. Vredesopbouwactiviteiten kunnen tijdens de diverse onderling gerelateerde ‘fasen’ in het conflict- en vredesproces worden begonnen: als conflictpreventie, als stappen in de conflicthantering en -oplossing, en tijdens de wederopbouw na het conflict. Het idee heeft postgevat dat door ontwikkelingsactiviteiten gedurende het conflict te steunen de voorwaarden kunnen worden gecreëerd om een oplossing dichterbij te brengen. Zo kunnen immers de vredesbevorderende krachten in de samenleving worden gemobiliseerd en gevoelens en uitingen van haat worden tegengegaan. Deze zogeheten development-forpeace-aanpak is door de toenmalige Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking Pronk geïntroduceerd in zijn bekende Princeton-speech en heeft inmiddels internationaal veel navolging gekregen.6 Als al dit soort maatregelen echter uitblijven en er ‘slechts’ sprake is van negatieve vrede, is de kans groot dat de strijd weer zal worden hervat. Er is berekend dat één op de drie conflicten weer oplaait binnen tien jaar na het sluiten van een vredesakkoord. In Afrika beloopt dit bijna de helft.7 De Nederlandse leus bij het vieren van de bevrijding ‘Vrede vraagt onderhoud’ is in deze gevallen dus zonder meer toepasbaar. Zo gezien hebben vele wederopbouw- en ontwikkelingsactiviteiten in feite dus ook weer mogelijkerwijs een preventief aspect. De zaak wordt nog ingewikkelder als ook de onderliggende oorzaken van het conflict worden meegenomen. Positieve vrede behelst veranderingen in de samenleving die pas geleidelijk aan kunnen worden gerealiseerd en waarbij maatschappelijke betrokkenheid onontbeerlijk is. Het gaat hierbij slechts gedeeltelijk om de militaire aspecten zelf, hoewel hervormingen van de veiligheidssector en de demobilisatie, ontwapening en herintegratie van soldaten en strijders vanzelfsprekend een belangrijk punt van aandacht vormt. Maar dit is lang niet alles. Vrede moet uiteindelijk ook zijn basis vinden in de maatschappij zelf. De samenleving zal op zowel sociaal, politiek als economisch terrein moeten worden hervormd. Aan grieven en gerechtvaardigde verlangens die aan het conflict ten grondslag hebben gelegen zal op een bepaalde manier tegemoet moeten worden gekomen. De trefwoorden van het moderne
3
buitenlandse en ontwikkelingsbeleid dringen zich hierbij naar de voorgrond: democratisering, goed beleid en bestuur, respect voor de mensenrechten en structurele armoedeverlichting. Ook zal veel actieve aandacht moeten uitgaan naar verzoening tussen de strijdende partijen onderling en de bevolking via vredesopbouwactiviteiten. Er zal weer onderling vertrouwen moeten worden opgebouwd. Hierbij speelt ook de vraag wat met de aanstichters van het conflict of schenders van mensenrechten moet worden gedaan: bestraffing of amnestie? Ook zal het nodig zijn de staat, die vaak een partij in het conflict was, weer een legitieme basis te geven. Hiertoe worden vaak verkiezingen onder internationaal toezicht georganiseerd, hoewel het is gebleken dat dit een onvoldoende voorwaarde is tot een legitieme en behoorlijk functionerende regering te komen. Goed bestuur – of juist het ontbreken daarvan – is een kernpunt bij het ontstaan en escaleren van gewelddadige conflicten. Bij het aspect van goed bestuur gaat de aandacht uit naar het functioneren van de staat zelf, naar de vervulling van de elementaire staatstaken, met inbegrip van het afleggen van verantwoordelijkheid naar de samenleving en een democratische controle op het overheidshandelen. Op het terrein van goed bestuur wordt gestreefd naar een transparante, rechtmatige, effectieve en participatieve aanwending van gezag en middelen door de overheid. Het ontbreken van de uitgangspunten en voorwaarden van goed bestuur en beleid staan het bereiken van een vertrouwenwekkende conflictoplossing in de weg, met name ook voor wat betreft de aspecten van democratisering en machtsdeling. Voor het bereiken van duurzame resultaten op al deze terreinen is een proces van brede institutionele ontwikkeling nodig. Het doel van institutionele ontwikkeling is de capaciteit van samenlevingen te versterken ter bevordering van duurzame en vreedzame maatschappelijke en economische ontwikkeling. Institutionele ontwikkeling betreft niet alleen de overheid, maar ook de particuliere sector, maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen. Het betreft zowel formele als informele structuren. Het opzetten, hervormen en versterken van de capaciteit op de terreinen van goed bestuur en vredesopbouw zal bijgevolg moeten worden bereikt door de inzet van middelen gericht op zowel de publieke sector zelf als op het maatschappelijk middenveld. De rol van de burgermaatschappij is dus een belangrijk onderdeel van een institutionele benadering gericht op duurzame resultaten. Het wordt door velen in feite als onontbeerlijk beschouwd dat er weer een krachtige civil society komt. Het versterken van de burgermaatschappij is nodig om te kunnen functioneren als volwassen en mondige partner, ‘waakhond’ en tegenhanger van de overheid. Veel donoren steunen vandaag de dag initiatieven op het terrein van lokale vredescapaciteit en het versterken van de civil society. Het wordt eigenlijk voetstoots en wellicht enigszins naïef aangenomen dat de civil society en met name de daarbinnen opererende NGOs een positieve bijdrage kunnen leveren aan de vrede. In dit geval spreekt men daarom ook wel van zogenoemde local capacities for peace.8 Wat hebben maatschappelijke organisaties te bieden bij vredesopbouw? Het betrekken van lokale, maatschappelijke organisaties bij vredesopbouwactiviteiten biedt ontegenzeggelijk vele voordelen. In de eerste plaats biedt het betere garanties voor een soort van people-centered-benadering. Grieven onder de bevolking tegen de regering of onderlinge interne conflicten liggen aan de wortel van de problematiek en het is dus logisch dat de bevolking zelf deel uitmaakt van de oplossing. Het is van groot belang dat oplossingen kunnen rekenen op sociale acceptatie. NGOs kunnen goed verwoorden wat onder de bevolking leeft en hebben oog voor de geschiedenis en achtergronden van de problematiek. Het betrekken van burgers en civiele organisaties bij vredesinitiatieven is in de
4
jaren negentig opgekomen mede uit frustratie met het geringe succes van officiële, bilaterale en multinationale pogingen op regeringsniveau. Heel vaak wordt verwezen naar de belangen die worden gediend door de oorlog en de daaraan verbonden oorlogseconomie. Daartegenover kan worden gesteld dat er ook heel veel individuen en groepen van personen vrede willen en een ‘voice of peace’ vertegenwoordigen. Peace lords in plaats van war lords. Lokale organisaties kunnen deze geluiden een kans te geven en ze verder verspreiden. Daarnaast vergt vredesopbouw een context-specifieke benadering, iets waarvoor lokale organisaties beter kunnen zorgdragen dan internationale vredesstichters. De lokale bevolking zelf is vaak het ergste slachtoffer van het hedendaags conflict, maar het is niet altijd duidelijk voor buitenstaanders hoe ze het beste kan worden geholpen. Hiervoor is vaak lokale kennis en empathie nodig, iets dat wederom aanwezig kan zijn bij lokale organisaties. Ook weten lokale organisaties mogelijkerwijs beter om te gaan met de inherent politieke en sensitieve aspecten van het conflict en de voorgestelde oplossingen. Waar het uiteindelijk om gaat is dat bij de diverse groeperingen de macht komt te liggen om op een zelfstandige en vreedzame wijze inhoud aan hun bestaan te geven. Een van buiten opgelegde quick fixbenadering werkt niet in dit verband. Het uitsluiten van lokale organisaties zou bovendien weer gemakkelijk de spanningen kunnen opdrijven en het vredesproces laten ontsporen. Studies over de ‘livelihoods, lifeworlds and practices’ van vluchtelingen en rampenslachtoffers tonen aan op welke vaak creatieve en innovatieve wijze mensen omgaan met het leven in een vluchtelingenkamp of gedurende een hongersnood of andere ramp. In iedere samenleving zijn in principe ook allerlei capaciteiten aanwezig die kunnen bijdragen aan een bestendige vredesopbouw. Deze dienen dan wel betrokken te worden bij het zoeken naar een oplossing van het conflict en bij de uitvoering daarvan. Daarom staan thans dan ook de ‘local capacities for peace’ zo sterk in de belangstelling. Deze benadering werd al sterk benadrukt bij de The Hague Appeal for Peace in 1999, terwijl een aantal positieve ervaringen op dit terrein inmiddels is gedocumenteerd.9 Al met al bestaat er dus een aantal serieuze argumenten lokale maatschappelijke actoren en organisaties te betrekken bij vredesopbouw en zijn er de eerste tekenen van succes. Toch is er ook een andere kant van de medaille. Beperkingen van maatschappelijke organisaties bij vredesopbouw De rol van maatschappelijke organisaties bij vredesopbouw is aan een aantal beperkingen onderhevig. In de eerste plaats is het maar de vraag of de lokale NGOs niet impliciet of expliciet zijn gelieerd aan de strijdende partijen. In veel gevallen kunnen ook deze maatschappelijke groeperingen zich niet geheel onttrekken aan de oorlogsdynamiek in hun landen en maken ze daar deel van uit. Hun expliciete dan wel impliciete loyaliteiten maakt ze dan ongeschikt een rol op het terrein van vredesopbouw te spelen. Een tweede problematiek die hier vaak mee samenhangt is het feit dat maatschappelijke organisaties niet altijd slechts ‘de basis’ vertegenwoordigen, maar werktuigen zijn geworden in handen van en voor de belangen van elites dan wel daar door worden gedomineerd. Een derde bezwaar heeft te maken met het gebrek aan transparantie bij maatschappelijke organisaties. In veel ontwikkelingslanden zijn dit soort structuren niet gewend verantwoording af te leggen en is er van een proces van accountability geen sprake. Het is soms niet eens precies duidelijk wie nu precies door zo’n NGO worden vertegenwoordigd. Hierdoor bestaat er een gevaar van misbruik dan wel opportunisme. Het is bekend dat allerlei NGOs vanuit het niets opduiken wanneer er donorgeld valt te bemachtigen. Dit zijn dan meer een soort privé-ondernemingen dan organisaties die staan voor een algemeen maatschappelijk belang. Een ander probleem wordt gevormd door de grote diversiteit en het grote aantal van deze organisaties. De kans is niet denkbeeldig dat hierdoor initiatieven een gefragmenteerd, weinig gecoördineerd karakter of zelfs een tegenstrijdig beeld gaan vormen. Een vijfde problematisch punt van het
5
maatschappelijk middenveld in veel ontwikkelingslanden is hun beperkte uitvoeringsvermogen. Het zijn organisaties die via een proces van institutionele ontwikkeling vaak zelf moeten worden geholpen hun taak beter te verrichten. Vaak kan men geen wonderen van deze organisaties verwachten, zeker ook gelet op het feit dat ze door een moeilijk proces van conflict zijn gekomen. Vaak heeft dit een enorme aanslag gedaan op de al schaarse capaciteit en middelen. Een zesde probleem vormt het gegeven dat de invloed van deze organisaties op het nationale of regionale niveau maar erg beperkt is. Hierdoor blijft de uitwerking van genomen initiatieven slechts marginaal en kan de eventuele bijdrage aan de oplossing van het conflict vaak gemakkelijk worden gedwarsboomd door tegenwerking of onwil op hogere niveaus. Er is wel opgemerkt dat NGOs de onderliggende oorzaken van oorlog die te maken hebben met de politieke economie van geweld, de schaarste aan hulpbronnen of gebrek aan politieke zeggenschap en ontwikkeling maar moeilijk kunnen aanpakken. De benadering zou uitgaan van de al te simplistische aanname dat mensen op lokaal niveau eigenlijk inherent vrede wensen, maar zou nauwelijks in staat zijn de grotere vraagstukken op te lossen. Ook wordt te gemakkelijk voorbij gegaan aan het feit dat conflict een diep gewortelde en vaak cultureel gebaseerde problematiek vormt die niet zomaar door een aantal goedbedoelende actievoerders kan worden opgelost. In dit verband bestaan er soms ook hoge verwachtingen dat NGOs bestaande uit vrouwen een speciale bijdrage aan vredesopbouw zouden kunnen leveren. Ook hier kan men niet zo gemakkelijk generaliseren. De rol van vrouwen in conflicten is veel complexer dan alleen die van vredesstichter. Conclusie Lokale vredescapaciteiten zijn opgekomen als een belangrijk thema in debatten over conflict en vredesopbouw. Om allerlei aangegeven redenen kunnen maatschappelijke organisaties een relevante bijdrage leveren aan een proces van lokale verzoening en vredesopbouw dat geworteld is in de lokale wensen, prioriteiten en realiteiten. De diverse maatschappelijke partners dienen te participeren in conflictoplossing en vredesopbouw, wil er sprake zijn van blijvend succes. Allerlei vredesinitiatieven op lokaal niveau worden dan ook gesteund door de internationale donorgemeenschap. Tegelijkertijd hebben we geleerd dat het niet eenvoudig is in een samenleving de gewenste veranderingen aan te brengen. Veel van de vraagstukken lenen zich niet voor een eenvoudige oplossing en we spreken vaak over veranderingen van grote diepgang die het gehele maatschappelijke, politieke en economische gebeuren omvatten. Positieve vrede vereist een sociaal en politiek transformatieproces van lange adem. Vrede is geen gebeurtenis, maar een proces dat moet worden gevoed, volgehouden en verinnerlijkt. In verband hiermee is het belangrijk geen overdreven verwachtingen te koesteren ten aanzien van de rol van maatschappelijke organisaties met betrekking tot deze problematiek, maar een realistische inschatting te maken van hun mogelijke bijdrage. Hun inzet kan bepaalde positieve gevolgen hebben en kansen bieden voor het naderbij brengen van een oplossing, maar eveneens gevaren en risico’s inhouden. Het is essentieel een goede analyse van de situatie te maken en diverse instrumenten voor vredesopbouw in combinatie in te zetten. Ook zullen we beter moeten leren wat de sterke en zwakke punten van het maatschappelijk middenveld bij vredesopbouw nu echt zijn door een systematisch proces van monitoring en evaluatie te beginnen. Alleen op deze wijze kan een zinvol proces van vredesopbouw worden gerealiseerd en teleurstellingen worden voorkomen. Prof. dr. ir. G.E. Frerks is bijzonder hoogleraar Rampenstudies aan de Universiteit van Wageningen en Hoofd van de Conflict Research Unit van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’.
6
Noten 1.
2. 3. 4. 5.
6. 7.
8.
9.
De term vredesopbouw wordt op verschillende manieren gebruikt en is bepaald niet onproblematisch. In dit bestek kan niet op deze definitiekwestie worden ingegaan noch een overzicht worden gegeven van het debat in de literatuur. Ik volsta te verwijzen naar een omschrijving van Nick Lewer (zie voetnoot 5 voor referentie): “Peace building activities […] include non-violent processes (such as advocacy interventions, development programmes and peace projects) which attempt to prevent, mitigate and transform violent conflict and contribute to building societies in which people have fair access to resources, which are based on social justice, and which respect fundamental human rights recognised under international law. The rebuilding of benign functional relationships is a vital part of this activity. Such processes should be rooted within the communities affected by the conflict and be sustainable locally.” Deze paragraaf is gebaseerd op: G.E. Frerks, Omgaan met rampen. Inaugurele Rede. Wageningen: Landbouwuniversiteit 1998. K.J. Holsti, The State, War and the State of War. Cambridge: Cambridge University Press, 1996, p. 37. M. Kaldor, M., New and Old Wars. Organized violence in a Global Era. Cambridge: Polity Press, 1999. Zie: N. Lewer, International Non-Government Organisations and Peacebuilding – Perspectives from Peace Studies and Conflict Resolution. Working paper 3. Bradford: Centre for Conflict Resolution, University of Bradford, 1999. Zie: J.P. Pronk, Development in Conflict: Speech for the Conference ‘Healing the Wounds: Refugees, Reconstruction and Reconciliation’. Princeton University, 30 June 1996. B. Bigombe, P. Collier and N. Sambanis, Policies for Building Post-Conflict Peace. Ad Hoc Experts Group Meeting on the Economics of Civil Conflict in Africa, 7-8 April 2000, Addis Ababa, Ethiopia. Economic Commission for Africa/World Bank. Zie voor een overzicht: G. Frerks, and D. Hilhorst, Local Capacities for Peace: Concepts, Possibilities and Constraints’. Paper presented at the Seminar ‘Local Capacities for Peace’, organised by Pax Christi, Interchurch Peace Council (IKV) and Disaster Studies Wageningen, 1999. European Centre for Conflict Prevention. People Building Peace, 35 Inspiring Stories from around the World. Utrecht, 1999.
7