Faculteit Economie en Bedrijfskunde te Universiteit van Amsterdam
De rol van landbouw in de Doha Ronde
Marisca Nathe 0300039
Bachelor Economie en Bedrijfskunde Specialisatie: International Economics & Finance
Bachelor thesis Datum: oktober 2008 Scriptiebegeleider: Oscar O. Catalan Aravena
Inhoudsopgave 1 Inleiding
-3-
2 Beschrijving van de Doha Ronde
-4-
3 De drie pijlers van landbouw
-6-
3.1 Markttoegang
-6-
3.2 Exportsubsidie
- 12 -
3.3 Binnenlandse steun
- 16 -
4 Conclusie
- 20 -
Bibliografie
- 22 -
Bijlage
- 23 -
-2-
1 Inleiding Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er aanzienlijke veranderingen in de wereldhandel en de handelsliberalisatie. De wereldhandel als percentage van de wereldproductie is toegenomen van 4% in 1950 naar 14% in het jaar 2000 (CPB, 2006, p. 152). Gedurende de periode van 1950 tot heden zijn er grote stappen genomen naar handelsliberalisatie. Deze liberalisatieproces is bevorderd door multilaterale onderhandelingen van de General Agreement on Trade and Tariffs (GATT) door de verlaging van tarieven. De kosten van vrachttransport, personenvervoer en communicatie zijn aanzienlijk gereduceerd en zijn het kapitaal- en valutaverkeer geliberaliseerd (CPB, 2006, p. 153). In 2001 besloot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een nieuwe liberalisatieronde te starten. De bijeenkomst vond mede plaats uit de gedachte dat de aanslagen van 11 september voortkwamen uit een diepe frustratie over het gebrek aan ontwikkeling in ontwikkelingslanden (CPB, 2006, p. 1). De leden waren het eens om de Doha Ronde de richtlijn van ontwikkelingronde te geven. Tot op heden is er geen overeenstemming bereikt op de Doha Agenda door de tegenstrijdige belangen tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. De ontwikkelingslanden willen verdere handelsliberalisatie in landbouwproducten, terwijl de ontwikkelde naties verdere handelsliberalisatie willen in niet- landbouwgoederen. Een succesvolle overeenkomst op landbouw is essentieel voor de overeenstemming op de Doha onderhandelingen. Daarom zullen we in deze paper de nadruk leggen op de landbouwsector. Het onderzoek zal zich richten op de drie pijlers 1 van landbouw: markttoegang, exportsubsidies en binnenlandse steun. De centrale vraag luidt daarom: zullen de drie pijlers van landbouw in de Doha Agenda leiden tot een verbetering van de positie van ontwikkelingslanden? Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen. Om te beginnen is er een onderzoek uitgevoerd dat erop gericht is de Doha Ronde nader toe te lichten. Daarna zijn de drie pijlers van landbouw nader geanalyseerd door te kijken naar de mogelijke veranderingen van de pijlers en de consequenties voor ontwikkelde landen, importerende ontwikkelingslanden en exporterende ontwikkelingslanden. Vervolgens is beoordeeld in hoeverre de drie pijlers de positie in ontwikkelingslanden kunnen verbeteren.
1
De terminologie van de drie pijlers is bepaald door WTO.
-3-
2 Beschrijving van de Doha Ronde De Doha ontwikkelingsronde, de huidige onderhandelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), is begonnen in november 2001. Het doel is om de handelsbarrières in de hele wereld te verlagen, waardoor landen hun handel kunnen verhogen. De onderhandelingen gaan sinds 2001 over belangrijke vraagstukken als landbouw, industriële tarieven en niet- tariefbarrières. De meeste discussies worden gevoerd tussen de ontwikkelde landen, voornamelijk de Europese Unie (EU), de Verenigde Staten (VS) en Japan en de ontwikkelingslanden, voornamelijk India, Brazilië, China en Zuid- Afrika. Daarnaast voeren de EU en de VS onderling discussies over het behoud van landbouwsubsidies. De VS willen landbouwsubsidies behouden, omdat dit de concurrentie positie van de VS als exporteur van landbouwgoederen bevordert. Terwijl de EU stuurt op een verlaging van de landbouwsubsidies, omdat dit de concurrentie positie van ontwikkelingslanden in gevaar kan brengen (Martin and Messerlin 2002). De Doha ronde is ingericht als onderhandelingsronde om meer aandacht te besteden aan de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Het belangrijkste aandachtspunt in ontwikkelingslanden is landbouw. Veel ontwikkelingslanden hebben comparatieve voordelen in landbouw. Hierdoor is landbouw een belangrijke inkomstenbron voor ontwikkelingslanden. Daarnaast maakt landbouw een grote deel uit van binnenlandse productie en exportinkomsten en werkt ongeveer 70% van de arme mensen in landbouw (World Bank, 2003, p. 14). Het eerste voorstel in Qatar, in 2001, is gericht op het verbeteren van de markttoegang, de reductie in alle vormen van exportsubsidies en substantiële reductie in handelverstorende productiesubsidies. De EU en de ontwikkelingslanden Brazilië en India vragen de VS om handelverstorende productiesubsidies op landbouwproducten substantieel te reduceren. De VS daarentegen willen graag dat de EU en ontwikkelingslanden meestemmen over een substantiële reductie in importtarieven en om het aantal importgevoelige en speciale producten te verminderen. De importgevoelige en speciale producten vormen een uitzondering op de tariefreductie. Ontwikkelingslanden maken zich zorgen over speciale en importgevoelige producten, omdat reductie hierop gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van een land, de voedselzekerheid en de leefomstandigheden (WTO, 2008).
-4-
Een van de belangrijkste reden van de mislukte onderhandelingen is de ongelijkheid in wereldhandel. Door de overheersing van ontwikkelde geïndustrialiseerde landen op de wereldhandel, vooral van de VS, gaat dit ten koste van de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Hierdoor willen ontwikkelingslanden hun markten niet openstellen voor de rijkere industriële landen. De meest recente onderhandelingen van de Doha, 2329 juli 2008, is mislukt, omdat er geen overeenkomst kon worden gesloten op landbouw importregels. De verwachting is dat de onderhandelingen op z’n minst zullen duren tot eind 2009 (CPB, 2006, p. 153).
-5-
3. De drie pijlers van landbouw Tariefverlaging, afbouw van de binnenlandse steun en een eind aan de exportsubsidies worden genoemd als de drie belangrijkste pijlers van de liberalisatie van de internationale handel in landbouwproducten. De importtarieven verklaren een groot deel van de handelsrestricties 54%. Binnenlandse steun verklaart 32% van de handelsrestricties en exportsubsidies verklaren 10% hiervan (Martin & Anderson, 2008, p.3).
3.l Markttoegang 3.1.1 Definitie van markttoegang Internationale handel van landbouwgoederen en industriegoederen kunnen gestimuleerd worden door de markttoegang tussen landen te vergroten. In de Doha Ronde wordt markttoegang op twee manieren gestimuleerd. De eerste manier is om de markttoegang van landbouwproducten te stimuleren is “ only tariffs”. Voor de Uruguay ronde werden importen van landbouwproducten beperkt door quota en andere niet- tariefbarrières. Sinds de Uruguay ronde zijn deze importbarrières geëlimineerd en vervangen door importtarieven, ook wel tarrificatie genoemd (WTO, 2008). Een tweede manier om de markttoegang te stimuleren is de verlaging van importtarieven. Importtarieven verlagingen in ontwikkelde landen stimuleren investeringen en handel in landbouw georiënteerde ontwikkelingslanden. Dit kan worden bereikt door de markttoegang van landbouwproducten meer transparant, voorspelbaar en concurrerend te maken. Ook door de nationale landbouwmarkt van ontwikkelingslanden te versterken met de landbouwmarkt van de wereldeconomie (Martin & Anderson, 2008, p. 4)
3.1.2 De hoogte van MFN- tarieven nu Het accent van de Doha ronde ligt op de vermindering van tariefbescherming voor landbouwproducten in rijke landen. Maar hoe hoog is deze bescherming? De gemiddelde Most Favoured Nation (MFN) tarieven 2 voor landbouwproducten zijn in midden-
2
Most Favoured Nation tarieven zijn tariefafspraken tussen WTO leden. De MFN bepaling verplicht de leden om elke tarief dat zij in het bilateraal verkeer voor een bepaald product hanteren, toe te passen in het handelsverkeer met alle leden. Hiermee wordt bereikt dat de invoertarieven niet discrimineren naar het land van oorsprong en dat de tarieven voor niet- leden niet lager kunnen zijn.
-6-
inkomen 3 ontwikkelingslanden het hoogst, namelijk 31.2%. De gemiddelde MFN tarieven voor landbouwproducten zijn in ontwikkelde landen 24.0%. Opmerkelijk is dat de gemiddelde MFN tarieven voor landbouwproducten in de armste 4 voedselimporterende ontwikkelingslanden het laagst zijn 15.5% (CPB, 2006, p. 154). De hoogste MFN tarieven voor industrieproducten zijn voor ontwikkelingslanden met 9.7%. De laagste MFN tarieven voor industrieproducten zijn voor ontwikkelde landen met 3.2%. In rijke landen zijn de maximale tarieven (de tariefplafonds 5 ) zijn op z’n laagst in de rijke landen en het hoogst in de armste voedselimporterende ontwikkelingslanden. De kloof tussen de MFN tarieven en de tariefplafonds zijn voor landbouwproducten gestegen. Dit geldt vooral naarmate een land armer is. Dit betekent dat de tarief tegemoetkomingen van ontwikkelde landen eerder zullen leiden tot daadwerkelijke tariefverlagingen evenals aanpassingen in handelsstromen dan de tegemoetkomingen van ontwikkelingslanden. China vormt hier een uitzondering op. China heeft hoge tarieven op zijn goederen die bijna gelijk zijn als de tariefplafonds. Tariefplafonds in ontwikkelingslanden zijn hoog omdat ze bij eerdere liberalisatierondes ongemoeid werden gelaten. Achter de gemiddelden van de tabel (zie bijlage) kan overigens een grote spreiding in de tarieven voor individuele producten schuil gaan. Tariefpieken (tarieven drie keer hoog als gemiddeld) op landbouwproducten, kleding en textiel en lederwaren komen komen vaak voor in rijke landen (CPB, 2006, p. 154).
3.1.3 De gevolgen van hoge tarieven voor verschillende landen Ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden heffen hoge importtarieven op landbouwproducten. De reden hiervoor is om hun boeren te beschermen tegen de buitenlandse concurrentie. Het grootste nadeel van importtarieven is de verhoging van binnenlandse prijzen van landbouwgoederen en verlaging van buitenlandse prijzen. 3
In deze paper wordt er een onderscheid gemaakt tussen midden- inkomens ontwikkelingslanden en de armste ontwikkelingslanden. Midden- inkomens ontwikkelingslanden als Korea, India, China, Turkije, Mexico etc. 4 De armste ontwikkelingslanden zijn landen als Bangladesh en Sub- Sahara Afrika. 5 De WTO leden gaan verplichtingen aan voor het tariefplafond dat zij voor een bepaald goed zullen hanteren. Dit plafond staat ook bekend onder de naam “ gebonden tarief” of “tariefbinding”. Toezeggingen van tariefplafonds (waar die nog niet bestonden) of van een verlaging van bestaande plafonds worden concessies beschouwd aan de andere landen.
-7-
Hierdoor worden zowel de binnenlandse consumenten die het goed kopen als de buitenlandse producenten van de exporterende landen benadeeld. Bijvoorbeeld een tarief op voedsel verhoogt armoede in de armste importerende landen, terwijl een tarief op staal producenten van auto’s minder concurrerend maakt (WTO, 2007).
3.1.4 Verlaging van tarieven en de consequenties voor verschillende landen Een tariefreductie in ontwikkelde landen verlaagt de prijzen van landbouwgoederen in ontwikkelde landen en verhoogt de prijzen voor exporterende en importerende ontwikkelingslanden (beide prijzen verschuiven dichter naar de wereldprijs). In de ontwikkelde landen daalt het aanbod van producenten, terwijl de vraag van consumenten stijgt, zodat er meer vraag is naar importen (World Bank 2003). In ontwikkelingslanden leidt de verhoging in prijs naar meer aanbod van producenten en minder vraag van consumenten, zodat er aanbod overschot ontstaat. Dus midden- inkomen 6 ontwikkelingslanden kunnen hun overschot aan productie exporteren naar ontwikkelde landen met een tekort aan landbouwproductie.In ontwikkelde landen dalen de overheidinkomsten. Allereerst worden de effecten van de verlaging van importtarieven in ontwikkelde landen onderzocht voor consumenten, producenten en de overheid. Als het gevolg van deze prijsveranderingen winnen consumenten in het ontwikkelde land (lagere prijzen) en verliezen in het ontwikkelingsland (hogere prijzen) (WTO, 2007). De verlaging van importtarieven in ontwikkelde landen leidt tot opening van grenzen en geeft consumenten toegang tot goedkopere producten uit ontwikkelingslanden. In het begin van dit hoofdstuk is beschreven dat de MFN tarieven van de armste ontwikkelingslanden voor landbouwproducten het laagst zijn. Dit zou kunnen betekenen dat consumenten uit deze armste ontwikkelingslanden tegen hogere prijzen moeten importen. Producenten verliezen in ontwikkelde landen (lagere prijzen) en winnen in ontwikkelingslanden (hogere prijzen). De producenten in ontwikkelde landen zullen minder produceren en de producenten in midden- inkomen ontwikkelingslanden zullen meer produceren. Het aanbod overschot dat ontstaat in deze midden- inkomen
6
De armste ontwikkelingslanden zijn importeurs en midden- inkomens ontwikkelingslanden zijn exporteurs.
-8-
ontwikkelingslanden kunnen consumenten in ontwikkelde landen importeren, maar wel tegen een hogere buitenlandse prijs. Een voorbeeld om dit te verduidelijken: Fabrieken in China en Vietnam kunnen goedkope schoenen produceren, omdat ze voordelige leningen krijgen en lage betalstingen betalen. De schoenen in Europa zijn duurder, omdat de producenten geen steun van de overheid krijgen. Als gevolg hiervan kan Europa moeilijker concurreren met Aziatische landen. De EU besloot daarom in oktober 2006 schoenen uit China en Vietnam duurder te maken door invoerheffingen in te voeren. Hierdoor kunnen Europese schoenfabrikanten beter concurreren met de Aziatische import (Wolf, 2004). De overheid in het ontwikkelde land verliest inkomsten door de verlaging van importtarieven. De Wereldbank (2003) onderzocht dat de verlaging van importtarieven in ontwikkelde landen leidt tot geringe toename in het nationale inkomen van exportgeoriënteerde armste ontwikkelingslanden. De reden hiervoor is dat de kleine landen vaak geen concurrerende prijzen hebben in noch landbouwproducten of industrieproducten, waardoor het effect van een tariefvermindering in de landen gering is (Went, 2004).
Nu worden de effecten van de verlaging van importtarieven in ontwikkelingslanden onderzocht voor consumenten, producenten en de overheid. Als het gevolg van deze prijsveranderingen winnen consumenten in ontwikkelingslanden (lagere prijzen) en verliezen in ontwikkelde (hogere prijzen) landen. Maar de effecten van tariefverlaging in kleine ontwikkelingslanden is gering, zodat de tarieven verlaging weinig effect heeft op de wereldprijs en op buitenlandse exporteurs (WTO, 2008). Producenten verliezen in de importerende ontwikkelingslanden (lagere prijzen) en winnen in de exporterende ontwikkelde landen (hogere prijzen). Producenten in ontwikkelingslanden importeren uit ontwikkelde landen, omdat in ontwikkelde landen een overschot is aan productie door hogere prijzen. Ontwikkelingslanden maken zich zorgen dat een importtarief verlaging en het verder openen van de markt zal leiden tot een verhoogde concurrentie voor de binnenlandse producenten. De kans dat importerende ontwikkelingslanden de concurrentiestrijd niet overleven is groot, want het toestaan van onbeperkte invoer kan leiden tot het weg concurreren van de lokale productie. Een
-9-
voorbeeld is de export van bevroren kippenvlees uit Europa naar Afrika (Went 2004). In het begin van de jaren negentig krijgen West Afrikaanse boeren kansen in de productie van kippen. In Europa wordt vooral kipfilet gegegeten, waardoor de andere delen van de kip goedkoop worden geexporteerd. De Afrikaanse regering kan hun boeren hiertegen met invoerheffingen beschermen, maar onder druk van de Wereldbank en de Internationale Monetaire Fonds heffen de meeste ontwikkelingslanden hele lage importtarieven. Deze lage importtarieven zijn te laag om de markt te kunnen beschermen. Daarnaast steeg de werkloosheid omdat tienduizenden banen verloren ging. (Went, 2004). De overheid in de ontwikkelingslanden verliezen inkomsten door de verlaging van importtarieven. De tariefopbrengsten dalen hierdoor als gevolg van handelsliberalisering. Uit onderzoek van de Wereldbank blijkt dat landen als Mexico en Centraal- Amerika slechter worden van de onderhandelingen van de WTO. De overheidinkomsten daalde in de volgende landen Algerije met 16%, India met 21%, Kenia met 15% en Vietnam met 25% (World Bank, 2003).
De verlaging van importtarieven moet geleidelijker gebeuren. Producenten van exporterende ontwikkelingslanden hebben voordelen door tariefverlaging, omdat de wereldprijs stijgt. De ontwikkelde landen, bijvoorbeeld de Europese Unie, moeten de tarieven niet te snel verlagen, zodat ontwikkelingslanden zich kunnen aanpassen aan de verhoging in de wereldprijs. Importerende ontwikkelingslanden ervaren nadelen bij verlaging van importtarieven door de toename in prijs. De voorgestelde reductie van 60% op de hoogste invoerheffingen zal in ieder geval druk zetten op de importerende landbouwsector en daardoor tot meer armoede leiden (Martin e.a. 2007). Tariefreductie kan leiden tot het geven van toegang tot elkaars markten. Hierdoor kan er meer handel worden gedreven en ontstaat er meer concurrentie. Als gevolg van liberalisatie kan migratie ontstaan van het platteland naar steden door betere werkgelegenheid in steden. Er wordt verondersteld dat de migratie van het platteland naar steden snel en pijnloos zal gaan, maar het kan leiden tot verlies van banen op het platteland als gevolg van verhoogde concurrentie op de wereldmarkt. In realiteit blijkt dat deze aanpassingen meerdere decennia kunnen duren en leidt tot hoge kosten. McMillan
- 10 -
e.a. (2002) berekenden de voordelen voor de liberalisering van de cashew- sector in het ontwikkelingsland Mozambique. De Wereld Bank voerde onder druk liberalisering van Mozambique door. Dit leverde 0.14 procent van het bruto nationaal product (6.6 miljoen) voor Mozambique op. Maar deze voordelen waren veel kleiner dan de kosten van werkloosheid in de stedelijke gebieden. De netto winst van de boeren was niet groter dan $ 5.30 per jaar voor het gemiddelde cashew groeiende huishouden (McMillan e.a. 2002). Vrije handel dat naast ontwikkelde landen ook ontwikkelingslanden hun grenzen moeten moeten openstellen. Ontwikkelingslanden importeren tegen hoge importtarieven industriegoederen en diensten uit ontwikkelde landen (Martin en Messerlin, 2007). Dit doen ontwikkelingslanden om hun industrie te beschermen, maar ook om de overheidsinkomsten aa te vullen door de tariefopbrengsten. Ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden zijn het niet eens geworden over de reductie van importtarieven in ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden. De EU heeft voorgesteld om eigen importtarieven te verlagen met maximaal 60% . De industriële tarieven in de EU zijn gemiddeld 4%. De ontwikkelingslanden hoeven hun tarieven voor 66% af te schaffen en de armste ontwikkelingslanden zouden hun tarieven niet hoeven te verlagen. Het openen van grenzen voor diensten en industriële goederen kan leiden tot belangrijke investeringen in ontwikkelingslanden daarom vindt de EU dat zij voldoende tegemoet zijn gekomen aan de ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden hadden akkoord moeten gaan met het voorstel van de EU en hun markten (gedeeltelijk) open moeten stellen (Martin en Messerlin, 2007).
- 11 -
3.2 Exportsubsidie 3.2.1 Definitie van exportsubsidie De meeste ontwikkelde landen als Europa en de VS beschermen hun landbouwproductie door middel van hoge exportsubsidies. Hierdoor stijgen de prijzen in het exporterende binnenland en dalen de prijzen in het importerende buitenland. Als gevolg van de prijsstijging in het binnenland ontstaat er een productie overschot en deze wordt geëxporteerd naar het buitenland waar een productie tekort is ontstaan door de prijsverlaging. Dit is voordelig voor de consumenten in het buitenland die landbouwproducten importeren. Een bekende uitspraak, om aan te geven hoe hoog de subsidies in ontwikkelde landen zijn vergeleken met de inkomsten van consumenten in ontwikkelingslanden, luidt: “de helft van de wereldbevolking leeft van minder dan twee dollar per dag, terwijl de gemiddelde gesubsidieerde koe in Europa 2 dollar 20 krijgt” (Went, 2004, p. 2). De reden voor de lage lonen in ontwikkelingslanden komt doordat de concurrentie positie van ontwikkelingslanden worden benadeeld door deze protectionistische maatregelen van de ontwikkelde landen. In de Doha Ronde wordt onderzocht naar manieren om de ontwikkeling van ontwikkelingslanden te bevorderen door exportsubsidies te verminderen en te elimineren.
3.2.2. De hoogte van exportsubsidie nu De afgelopen jaren heeft de EU 85% van de wereldwijde exportsubsidies op landbouwproducten geheven. Onder druk van concurrenten heeft de EU aangegeven exportsubsidies van landbouwproducten geleidelijk aan te verlagen, te beginnen in 2008. Na 2013 mogen geen eposrtsubsidies op agrarische exporten plaatsvinden (CPB, 2006) De verlaging van exportsubsidies is een grote verandering op het landbouwbeleid. Desondanks zullen de consquenties hiervan niet heel groot zijn. In 2004 ging het om een totaalbedrag van bijna 3,5 mld. Euro (1,2% van de bruto productiewaarde) van de landbouw. Uit tabel 2 (bijlage) blijkt dat exportsubsidies de afgelopen 15 jaar sterk zijn afgenomen. De sterke daling van de garantieprijzen en de beperkte productiegroei van gequoteerde producten hebben de vraag naar exportsubsidies de afgelopen jaren sterk verminderd. Desondanks zijn de exportsubsidies nog te hoog. (CPB, 2006).
- 12 -
3.2.3 De gevolgen van hoge exportsubsidies voor verschillende landen Een exportsubsidie verhoogt de binnenlandse prijs van het exportproduct in ontwikkelde landen en verlaagt de buitenlandse prijs van het exportproduct in ontwikkelingslanden, die het product importeren. In de exporterende ontwikkelingslanden (die subsidie heffen) is een exportsubsidie nadelig voor consumenten en de overheid, maar voordelig voor de producent. De overheid moet bijvoorbeeld meer overheidsinkomsten uitgeven aan exportsubsidies. In een importerende ontwikkelingslanden is een exportsubsidie in ontwikkelde landen voordelig voor de consumenten en nadelig voor producenten. Veel ontwikkelingslanden menen dat hun binnenlandse producenten niet veel ontwikkelingsmogelijkheden hebben als ze te maken hebben met importen, waarvan de prijzen zijn verlaagd door exportsubsidies of als ze te maken hebben met verhoogde concurrentie in de exportmarkten, door prijsverlaging. De consumenten in de armste voedsel importerende ontwikkelingslanden hebben voordeel door de prijsverlagingen op de wereldmarkt. (WTO, 2008) Ontwikkelde landen geven grote hoeveelheden exportsubsidies aan hun boeren. Afrikaanse boeren hebben door de exportsubsidies te maken met verhoogde concurrentie. Om toch zoveel mogelijk landbouwproducten te produceren gaat productie vaak gepaard met gebruik van chemicaliën. Went (2004) deed onderzoek in West- Afrikaanse landen en het resultaat was dat hoe meer boeren gericht waren op export georiënteerde productie, hoe meer chemicaliën er werden gebruikt en dat leidt tot steeds meer onvruchtbare grond. Desondanks zoeken deze landen naar manieren om hun landbouwproductie te bevorderen.
3.2.4 Reductie van exportsubsidies en de consequenties voor verschillende landen Vermindering van exportsubsidie in ontwikkelde landen leidt tot een prijsverlaging in deze landen. De prijsverlaging voor deze exporterende ontwikkelde landen leidt tot voordelen voor consumenten en overheid, maar tot nadelen voor de producent. In de importerende ontwikkelingslanden stijgen de prijzen door een exportsubsidie verlaging in ontwikkelde landen. Hierdoor hebben consumenten in ontwikkelde landen een nadeel en producenten een voordeel.
- 13 -
Sommige ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen stellen een vermindering van alle vormen van exportsubsidie. Deze landen willen dat de subsidies uiteindelijk in drie tot vijf jaar voor ontwikkelde landen worden verminderd en in negen jaar voor ontwikkelingslanden. Dit zal leiden tot een daling van subsidie tot een minimale niveau van 5% voor landbouwproductie in ontwikkelde landen en 10% in ontwikkelingslanden (WTO, 2008). Volgens deze landen zal de reductie van exportsubsidie tot minimale niveau leiden tot een eerlijke en geharmoniseerde resultaat. Andere landen vinden dat de totale eliminatie van exportsubsidies verder gaat dan het doel van de ontwikkelingsronde en te drastisch is voor het proces. Deze landen zijn bereid te onderhandelen over een geleidelijk reductie zonder complete eliminatie van subsidies. Het grootste nadeel voor de eliminatie van exportsubsidies is dat de kosten van importerende voedselproducten worden verhoogd voor de armste importerende ontwikkelingslanden (WTO, 2008). Importerende ontwikkelingslanden maken zich zorgen over het effect van exportsubsidie vermindering in ontwikkelde landen op levensonderhoud en voedselveiligheid (hogere prijzen). De prijzen in exporterende ontwikkelingslanden stijgen en dat leidt tot productie verhoging, maar tot nadelen voor consumenten. Maar als producerende ontwikkelde landen blijven exporteren dan voelen importerende ontwikkelingslanden zich zeker van voedsel, die ze ontvangen van de producerende landen. Het gaat hierbij vooral om landen die een beperkte productie in eigen land hebben en afhankelijk zijn van importen uit ontwikkelde landen (WTO, 2008). Het gebruik van een exportsubsidie verzekert dat er meer landbouwgoederen zijn op de wereldmarkt leidend tot een lagere wereldprijs dan zonder subsidie. Voor nietgesubsidieerde ontwikkelingslanden betekent dit een hoge concurrentie op de wereldmarkt. Als exportsubsidie wordt verminderd dan leidt dat tot een verhoging van de wereldmarktprijs. Producenten in de ontwikkelingslanden hebben een voordeel in productie door stijging in de wereldprijs. Dus de verlaging van exportsubsidie zal voor producenten in ontwikkelingslanden leiden tot een concurrentie verbetering ten opzichte van ontwikkelde landen (McMillian e.a., 2002). Ontwikkelingslanden willen bij de vermindering van exportsubsidies kunnen profiteren van “special and differential treatment,” oftewel voorkeursbehandeling. Exporterende ontwikkelingslanden hebben meer flexibiliteit nodig om de hoogte van
- 14 -
exportsubsidies te bepalen. Ontwikkelde landen die voor de binnenlandse markt produceren beschermen hun boeren tegen concurrentie door middel van deze exportsubsidies (WTO, 2008). Sommige landen als India willen meer flexibiliteit voor ontwikkelingslanden om toename in subsidie op bepaalde producten toe te staan wanneer subsidie op andere producten worden gereduceerd. Zodat boeren in ontwikkelingslanden meer kunnen produceren en dus meer kunnen exporteren. Veel ontwikkelingslanden vinden dat de regels ongelijkwaardig zijn verdeeld. Ze wijzen in het bijzonder naar het feit dat ontwikkelde landen continu grote hoeveelheden exportsubsidies mogen uitgeven, terwijl ontwikkelingslanden dat niet kunnen vanwege gebrek aan fondsen. En alleen landen die van origine exportsubsidies uitgeven mogen doorgaan met subsidiëren op gereduceerd niveau na de vermindering van exportsubsidies. Het gaat hierbij vaak om ontwikkelde landen als de VS en de EU (Went, 2004). Als Amerikaanse en Europese overheden de subsidies willen reduceren van hun boeren dan zullen de wereldprijzen stijgen. Afrikaanse boeren kunnen dan voordeel halen uit deze goederen, omdat zij tegen lagere productiekosten produceren. Zo kunnen de Afrikaanse boeren goederen op de markt aanbieden tegen lagere prijzen dan de gestegen wereldprijzen. Het probleem is dat dit proces een korte termijn effect heeft. De boeren op de wereld zullen reageren op de prijsstijgingen en zullen meer produceren, waardoor de wereldprijzen weer dalen (Went, 2004).
- 15 -
3.3 Binnenlandse Steun 3.3.1 Definitie van productiesubsidie Productiesubsidies zijn extra opbrengsten voor producenten bij elk geproduceerde product. Productiesubsidies worden gegeven om producenten te ondersteunen zonder dat er teveel verstoringen ontstaan in de prijs. Regeringen in ontwikkelde landen geven hun boeren productiesubsidies om de concurrentie positie in het buitenland te stimuleren, maar dit is nadelig voor de concurrentie van ontwikkelingslanden. De ontwikkelingronde richt zich op het verminderen en elimineren van productiesubsidies die handel verstoren. De WTO (2008) maakt een onderscheidt tussen twee categorieën productiesubsidies. De groene box is een vorm van productiesubsidies die geen of nauwelijks een verstorende effect hebben op handel. Een voorbeeld hiervan is dat de regering bijdrage levert aan landbouwonderzoek en trainingen, voedselveiligheid en ziektebeheersing. De productiesubsidies in de oranje box van productiesubsidies hebben een vertragende effect op handel.
3.3.2
De hoogte van productiesubsidies nu
De oranje box bevat productiesubsidies die de handel deels verstoren. Deze is gelijk aan de som van de waarde van de prijssteun en de handelsverstorende productgebonden directe subsidies. In 1994 is in de Uruguay-ronde besloten dat de totale marktverstorende steun aan de EU-landbouw mximaal 67,2 mld. euro mag bedragen. In 2002 was de marktverstorende steun 39,3 mld. euro. Dit bedrag is in de loop der jaren nog meer gedaald door hervormingen. De hervormingen zijn nog niet helemaal uitgevoerd en dus zal de totale marktverstorende steun in de komende jaren verder dalen (CPB, 2006). In groene box, waar handel nauwelijk wordt verstoord, is de binnenlandse steun verminderd met 24%. Alhoewel er sprake is van een reductie in deze groene box is de binnenlandse steun in de niet- handelsverstorende groene box juist toegenomen (WTO, 2008).
3.3.3
De gevolgen van hoge productiesubsidies voor verschillende landen
Het is voor de meeste ontwikkelingslanden belangrijk dat de binnenlandse steun in ontwikkelde landen wordt verminderd, omdat deze binnenlandse steun de handelsomgeving van landbouw verstoort. Productiesubsidies hebben geen invloed op de
- 16 -
consumenten, maar wel negatieve invloed op de overheid en een positieve effect op producenten. Hierdoor produceren producenten meer en wordt er minder geïmporteerd. Op termijn verschuift de aanbodcurve door toename in productie. Als gevolg van een vermindering in importen leidt het tot verlaging van de wereldprijs inclusief de verlaging van landbouwgoederen prijzen. Hierdoor ontstaat er winst voor consumenten en verlies voor producenten. De producenten die geen binnenlandse steun ontvangen zijn vaak ontwikkelingslanden die als gevolg van geen steun grote concurrentie nadeel ervaren op hun exportproducten ten opzichte van landen die wel productiesubsidie ontvangen. Daarom willen producenten in ontwikkelingslanden die geen binnenlandse steun ontvangen een reductie hiervan zien (WTO, 2008). De hedendaagse subsidie reductie is gebaseerd op subsidievermindering op alle landbouwproducten. De meeste liberaliserende landen willen beperkingen voor specifieke landbouwproducten en flexibiliteit voor sommige landbouwproducten. Andere landen willen flexibiliteit in de huidige manier van subsidie reductie. Flexibiliteit staat toepassingen toe, waardoor er wordt voorkomen dat alleen subsidie voor specifieke goederen wordt verminderd (WTO, 2008). De VS zijn een van de ontwikkelde landen die weerstand bieden tegen productiesubsidie reductie. De hulp die de VS aan zijn boeren geven hebben invloed op het productieniveau. Het heeft een positieve effect op het inkomen en de welvaart van boeren, omdat ze meer kunnen investeren in productie. Daarnaast wordt door de subsidie de risico perceptie voor toekomstige productie verminderd. Ook verwachten boeren constante hulp van de regering en dat leidt tot lagere prijzen (World Bank, 2003).
3.3.4 Vermindering van productiesubsidies en de consequenties voor verschillende landen Het is voor de meeste ontwikkelingslanden belangrijk dat de binnenlandse steun in ontwikkelde landen wordt verminderd, omdat deze binnenlandse steun de handelsomgeving van landbouw verstoort. Een verlaging van productiesubsidie heeft geen directe effect op consumenten, maar wel een positieve effect op de overheid en een negatieve invloed producenten. Hierdoor produceren producenten minder en wordt er meer geïmporteerd. Op termijn verschuift de aanbodcurve naar links door vermindering
- 17 -
in productie. Als gevolg van een stijging in importen leidt het tot verhoging van de wereldprijs inclusief de stijging van landbouwgoederen prijzen. Hierdoor ontstaat er verlies voor consumenten, maar winst voor producenten in ontwikkelde landen (WTO, 2008). Voor exporterende ontwikkelingslanden leidt een productiesubsidie verlaging in ontwikkelde landen op termijn tot een verbetering voor consumenten. Uit de vorige paragraaf is gebleken dat de hoogte van binnenlandse steun maximaal 67,2 mld. euro is. Omdat de hervormingen niet volledig zijn doorgevoerd heeft de EU hier rekening mee gehouden door ruimte te creeren om aanpassingen door te voeren, zonder dat dit gevolgen zal hebben voor de bestaande marktordeningen. Bij grote vermindering van de totale marktverstorende steun zullen landen als Japan en de Verenigde Staten veel eerder dan de EU in de problemen komen. Landen als Japan en de VS hebben geen ruimte gecreëerd als gevolg van verlaging in binnenlandse steun zullen deze landen meer moeite hebben om de concurrentie bij te houden (CPB, 2006). Productiesubsidies in de groene box worden wel toegestaan, maar mogen geen handel verstoren. Deze subsidies moeten door de overheid worden geheven en mogen geen prijsondersteuning aan boeren bieden. Daarom zijn in de groene box subsidies toegestaan die leiden tot ontwikkeling van een land zelf, zodat deze niet leiden tot beperkingen voor andere landen. De maatregelen die worden genomen om de handel niet te verstoren worden hieronder uitgewerkt (WTO, 2008). Producenten worden blootgesteld aan marktsignalen als de binnenlandse steun wordt verminderd. De landen, die door de vermindering in productiesubsidie in moeilijkheden verkeren, moeten hun boeren een veiligheidsnet en risicomanagement tools aanbieden om hun te helpen bij de nieuwe marktcondities (World Bank, 2003). Omgeving protectie wordt gezien als een niet- handel issue dat de leden van de WTO willen aangaan door een veranderingsproces. Door het gebruik van doelgerichte beleid kunnen leden hun boeren helpen met omgeving gerichte productie dat de natuurlijke bronnen conserveren en behouden. Zowel consumenten als producenten zullen voordelen hebben van deze belangrijke landbouwonderhoud en voedselveiligheid. Er zijn programma’s nodig om te investeren in infrastructuur, economische ontwikkeling, technische assistentie en informatie voorzieningen om de lokale gemeenschappen te helpen dat kan voordelig zijn in het bevorderen van de rurale
- 18 -
ontwikkeling. Ook kan er direct inkomen assistentie aan boeren worden gegeven om boeren te helpen met de herstructurering van landbouw en lokale ontwikkelingshulp (WTO, 2008). Belangrijk is dat de groene box wordt geclassificeerd als de box waarin geen handelsverstorende protectie is. Het probleem is dat de groene box criteria niet exact is gedefinieerd. Vraagstukken als wat wordt er bedoeld met nauwelijks handelsverstorende effecten. En betekent het dat subsidie de productieniveau niet mag verhogen en geen invloed mag hebben op de wereldprijs?
- 19 -
Conclusie Tegenstrijdige belangen van ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden bemoeilijken een overeenkomst in de Doha Ronde. De ontwikkelingsronde geeft aandacht aan de verbetering van de positie in ontwikkelingslanden door middel van drie landbouw pijlers. Een tariefverlaging, vermindering in binnenlandse steun en exportsubsidies in ontwikkelde landen zullen leiden tot positie verbetering voor exporterende ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen, maar een positie verslechtering voor de armste voedselimporterende landen. De armste voedselimporterende landen hebben namelijk te maken met verhoogde wereldmarktprijzen. Als gevolg van de hoge wereldprijzen gaan consumenten er op achteruit en wordt de armoede vergroot. De boeren (producenten) hebben wel een positie verbetering. Opmerkelijk zijn de lage landbouw MFN tarieven in de armste voedselimporterende landen 15.5%. Het gaat onder andere om kleine landen die geen invloed hebben op de wereldprijs, geïsoleerde landen, eilanden en landen die afhankelijk van voedsel van het buitenland. Deze landen worden benadeeld als gevolg van liberalisatie van de landbouw die tot hogere prijzen leidt. Importtarieven verlaging hebben weinig effect het leidt tot geringe toename in het nationaal inkomen. Daarnaast leidt importverlaging tot verminderde concurrentie mogelijkheden voor de armste ontwikkelingslanden. Exportsubsidie vermindering leidt ook tot nadelen voor de armste voedselimporterende ontwikkelingslanden, omdat de prijzen van importerende voedsel worden verhoogd. Productiesubsidie verlaging leidt voor importerende ontwikkelingslanden op termijn tot verslechtering voor consumenten. Kortom een verlaging in tarieven, exportsubsidies en productiesubsidies leidt tot meer armoede in importerende ontwikkelingslanden. De producenten van midden- inkomens exporterende landen hebben een positieverbetering, omdat zij door de prijsstijgingen meer kunnen produceren en hun overschot in aanbod kunnen exporteren. Om de positie van midden- inkomens ontwikkelingslanden te verbeteren moet meer flexibiliteit in voorkeursbehandelingen en productiesubsidie verlagingen worden toegestaan, omdat regeringen in ontwikkelingslanden vaak een gebrek hebben aan fondsen. Regeringen kunnen productiesubsidies uitgeven, mits het geen handelsverstorende effect heeft op productie
- 20 -
en geen prijsondersteuning biedt. Heel belangrijk om in acht te nemen is dat een reductie in subsidie voor de ene economie positieve effecten heeft, terwijl dit voor een andere economie verwoestende effecten kan hebben. Een succesvolle afronding van de Doha Agenda is positief voor exporterende ontwikkelingslanden. Belangrijk is om in de armste voedselimporterende ontwikkelingslanden veel aandacht te vestigen op basisvoorzieningen als basisonderwijs en infrastructuur, zodat we een stap dichter bij de positie verbetering van deze ontwikkelingslanden zijn.
- 21 -
Bibliografie Centraal Planbureau, 2006, De Doha Ronde: trage onderhandelingen over handelsliberalisatie, http://www.cpb.nl/nl/pub/cepmev/cep/2006/speciale_onderwerpen/doha.pdf Martin Will and Anderson Kim, 2008, Agriculture trade reform under the Doha Agenda: some key issues, The Australian Journal of Agricultural and Resource Economics, 52, pp. 1–16 Martin Will and Patrick Messerlin, 2007, Why is it so difficult? Trade liberalization under the Doha Agenda, Oxford Review of Economic Policy, Volume 23, Number 3, pp. 347- 366. McMillan, M., D. Rodrik en K. Horn Welch (2002), When Economic Reform Goes Wrong: Cashews in Mozambique, NBER Working Paper 9117. Went Robert, 2004, Vrijhandel versus duurzame ontwikkeling, Wenkende alternatieven: progressieve visies op een andere globalisering, Utrecht Wolf, Martin, 2004, Why Globalization Works, Yale University Press World Bank, 2003, Global Economic Prospects. Realizing the Development Promise of the Doha Round, Washington. World Trade Organization¹, 2007, Development Aspects of the Doha Round of negotiations, Committee on Trade and Development World Trade Organization², 2008 , Agriculture negotiations, Committee on Agriculture
- 22 -
Bijlage Tabel I
Tabel II- De daling in exportsubsidie
- 23 -