TE/55
Commissie Toekomstige energievoorziening van de SER
5 december 2007
De rol van kernenergie in de energietransitie Gezamenlijke notitie van Stichting Natuur & Milieu en Milieudefensie Inleiding Uitgangspunt van de SER is het streven naar een duurzame energievoorziening die tegelijkertijd schoon, betrouwbaar, veilig en betaalbaar is. In het SER-advies ´Naar een kansrijk en duurzaam energiebeleid´ is dat nader uitgewerkt. Energiebesparing wordt in dat advies maar ook in de scenario´s van de IPCC en het IEA als verreweg het belangrijkste middel gezien om het energietransitiepad te verkorten. Toch ligt het energiebesparingstempo in Nederland thans slechts op 0,7% per jaar1. Het groene energieplan Green4Sure2 heeft aangetoond dat, mits de juiste instrumenten worden ingezet3, ruim 2% energiebesparing per jaar economisch verstandig is4. Er blijven dus grote kansen onbenut, zowel voor milieu als economie. Tegen deze achtergrond is het vanuit maatschappelijk oogpunt verstandiger om eerst de vraag naar energie aan te pakken met effectief beparingsbeleid in plaats van het bijbouwen van extra fossiel en nucleair productievermogen. Een ander uitgangspunt van de SER-commissie Toekomstige Energievoorziening is dat een maximale inspanning wordt geleverd in de sfeer van energie uit hernieuwbare bronnen. Ook aan dit uitgangspunt wordt nu niet voldaan. Thans bungelt Nederland met een aandeel van 2,6% hernieuwbare energie ergens onderaan in Europa. Ook uit het 7e kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (FP7) van de Europese Unie blijkt niet dat investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing grote prioriteit krijgen. Kernenergie krijgt bijvoorbeeld € 550 miljoen per jaar subsidie, terwijl hernieuwbare energie en energiebesparing samen slechts de helft daarvan krijgen, namelijk € 224 miljoen FP7-subsidie per jaar. Transitiefase Ook als de technologische en organisatorische mogelijkheden op het gebied van energiebesparing en hernieuwbare bronnen volledig worden benut, zullen we in de transitiefase, in de komende decennia, toch nog in ruime mate afhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. De vraag is dan welke inzet van fossiele bronnen verstandig is 1
MNP (2007), Milieubalans 2007. Green4Sure is een beleidspakket van instrumenten die het mogelijk maakt om de broeikasgassen in Nederland te halveren in 2030 ten opzichte van 1990. Dit is in lijn met de kabinetsdoelstelling van 30% reductie in 2020. Green4Sure is opgesteld door een onderzoeksconsortium o.l.v. CE Delft in opdracht van de milieuorganisaties Stichting Natuur & Milieu, Greenpeace, Milieudefensie en WNF, alsmede de FNV en AkvaKabo. Zie voor meer informatie www.green4sure.nl 3 De instrumentkeuze bepaalt mede de kosten die gemaakt moeten worden om 2% energiebesparing te realiseren. Als het beleid zich vooral richt op technologische efficiencyverbeteringen door onder meer normen, zullen de kosten hoger uitpakken. Het is daarom van belang dat het klimaatbeleid prikkels geeft aan alle mogelijke reductiemaatregelen, inclusief gedragsmaatregelen. Concreet betekent dat niet alleen het beleid bijvoorbeeld de inzet van zuinige auto’s stimuleert, maar ook verstandig autogebruik. Een dergelijke bredere prikkel maakt dat de kosten lager uitpakken om de klimaat- en energiedoelen te halen. 4 In Green4Sure is gerekend met een olieprijs van 25 euro per vat olie. Thans schommelt deze prijs rond de 80 euro, hetgeen betekent dat nog meer energiebesparingsmaatregelen rendabel worden. 2
1
voor het bereiken van een duurzame energievoorziening. Tegen deze achtergrond bespreekt de SER als vervolg op het eerdere advies de vraag of kernenergie eventueel een rol kan spelen in deze transitiefase. Voor het ontwikkelen van zorgvuldige standpunten over kernenergie heeft ECN op verzoek van de SER het rapport ‘Fact Finding Kernenergie’ opgesteld. Stichting Natuur en Milieu en Milieudefensie vinden dat dit rapport een evenwichtig en goed beeld geeft van de voor- en nadelen van kernenergie. Zoals afgesproken binnen de SER dient het ECN rapport wat betreft de feiten uitgangspunt te zijn voor de onderbouwing van meningen bij het vervolg-SER advies over kernenergie. Natuur & Milieu en Milieudefensie stellen de volgende uitgangspunten bij de beoordeling van de inpasbaarheid van fossiele energiebronnen in een transitiefase naar een duurzame energievoorziening: • De uitstoot van broeikasgassen moet in 2050 in Nederland en Europa met tenminste 80% zijn verminderd.5 Dit betekent een reductie van 30% in 2020 en 50% in 2030. • Eerst moet aantoonbaar het maximale zijn gedaan om de doelstellingen op het gebied van energiebesparing en hernieuwbare energie te realiseren. Beleidsnotities waarbij deze ambities worden uitgesproken zijn daarvoor overduidelijk niet voldoende. • Fossiele energiebronnen moeten in een transitiefase, net als hernieuwbare bronnen zoals biomassa, een duurzaamheidtoets kunnen doorstaan (zie verderop in deze notitie). • Fossiele energiebronnen mogen op geen enkele wijze de ontwikkeling en de inpassing van energiebesparing en hernieuwbare bronnen in de weg staan. • Het principe ‘de vervuiler betaalt’ dient te worden toegepast zodat maatschappelijke kosten worden verdisconteert in de prijs. • De markt bepaalt welke investeringen worden gedaan binnen de randvoorwaarden die de overheid stelt. Subsidies, anders dan voor de ontwikkeling van hernieuwbare bronnen of voor het wegnemen van belemmeringen voor energiebesparing, passen daar niet in. Rol van fossiele bronnen voor elektriciteitsopwekking in de transitiefase Aardgas Binnen de huidige marktcontext blijkt dat bedrijven nog steeds veel vertrouwen hebben in aardgas. Thans zijn er op korte termijn tenminste 5 nieuwe aardgasgestookte gascentrales6 in Nederland voorzien, waarbij er tenminste twee ook zullen worden voorzien van CO2-afvang. Ook het decentrale WKK-vermogen neemt nog steeds toe, vooral in de glastuinbouw. Een belangrijk voordeel van aardgasgestookte elektriciteitscentrales is dat het vermogen hiervan gemakkelijk regelbaar is en daarmee ideaal voor de inpassing van hernieuwbare bronnen zoals wind en zonne-energie. Basislastvermogen op basis van kolen en kernenergie is moeilijk regelbaar en maakt
5 6
IPCC AR4 Synthesisreport November 2007 ECN (2007)
2
daarom inpassing van warmtekracht-vermogen (WK) 7 en hernieuwbare bronnen op grote schaal lastiger en duurder, mede vanwege de benodigde opslagcapaciteit. Vooral door het extra gasgestookte productievermogen verwacht TenneT dat Nederland vanaf 2008 of iets later netto-exporteur wordt van elektriciteit8. Hieruit blijkt dat er slechts in beperkte mate noodzaak is voor nieuwe fossiele centrales in Nederland. Zodra het lukt om de energiebesparing in Nederland op het niveau van 2% te krijgen, is er geen behoefte meer aan extra vermogen voor de opwekking van elektriciteit omdat de energievraag jaarlijks afneemt. Aardgas is voor Nederland een zeer geschikte energiebron in de transitiefase omdat het relatief schoon is in vergelijking tot andere fossiele bronnen en vanwege de grote comparatieve voordelen voor ons land. Nederland beschikt tot na 2030 over relatief veel aardgas, heeft de mogelijkheid om de ´gasrotonde´ van Europa te worden en beschikt binnenkort over een aantal aanlandingsplaatsen voor de import van vloeibaar gas (LNG) dat per schip kan worden aangevoerd uit andere landen dan bijvoorbeeld Rusland. Door goede gasinfrastructuur is het in de toekomst ook relatief gemakkelijk om hernieuwbaar gas (‘groen gas’) in te zetten. Volgens het Transitieplatform Nieuw Gas kan het aandeel groen gas al 8-12% bedragen in 2020 en zelfs 50% in 20309. Al deze mogelijkheden zorgen voor diversificatie van leveranciers en betrouwbaarheid in de energievoorziening. Voor de beoordeling van energievoorzieningzekerheid en betaalbaarheid is het ook van belang te weten dat ‘slechts’ 11% van onze jaarlijkse aardgasproduktie wordt ingezet voor de centrale elektriciteitsvoorziening in Nederland10. Schattingen geven aan dat bij het huidige wereldwijde verbruikstempo er nog voor 360 jaar aardgas beschikbaar is11. Dit betekent dat er ruimte is voor strategische keuzes mocht de internationale gasprijs sterk stijgen. Immers tegenover de stijgende aardgasprijs voor afnemers staan dan aardgasopbrengsten voor de Nederlandse staat. Aanpassing van belastingtarieven en winvergunningen kunnen daarbij effectieve instrumenten betekenen voor de Nederlandse strategie rondom aardgas. Kolen In het SER-advies ´Naar een kansrijk en duurzaam energiebeleid´ is aangegeven dat ook de ontwikkeling van elektriciteitsopwekking met kolen en CO2-opslag van groot belang is. Natuur en Milieu en Milieudefensie vinden het van groot belang dat er wordt voldaan aan bovengenoemde uitgangspunt voor inzet van fossiele bronnen in de transitiefase. Dit betekent dat investeringen in CO2-opslag niet mogen leiden tot verdringing van investeringen in energiebesparing en hernieuwbare bronnen. Ook dienen de kosten van CO2-opslag te worden geïnternaliseerd in de prijs van 7
Naast inpassing van hernieuwbare bronnen is een belangrijk uitgangspunt in de transitiefase dat fossiele energie met een zo hoog mogelijk rendement wordt toegepast. Dit betekent warmtekracht (WK) toepassing met voldoende schaalgrootte waar mogelijk. Door WK bij industrie te plaatsen kan een goed regelbaar elektriciteit-park worden gecreëerd dat tegen een hoog rendement elektriciteit en warmte produceert. Door de goede regelbaarheid kan zo’n park de netto elektriciteitvraag als resultante van bruto vraag verminderd met hernieuwbare productie goed opvangen. Grote slecht regelbare kolen- of kerncentrales passen hier niet in. 8 TenneT (2007), monitoringsrapport 2006-2014. 9 Toepassing van duurzaamheidcriteria voor het gebruik van de toegepaste biomassa kan dit aandeel sterk verminderen. 10
Energiened (2007) Energie in NL 2007 p. 51: 8,3 miljard m3 en een jaarlijkse aardgasproductie in Nederland van circa 71 miljard m3. Inclusief het decentrale WKK-vermogen wordt 20% van de jaarlijkse Nederlandse aardgasproductie ingezet voor de elektriciteitsvoorziening. 11 MNP (2007), ), ‘Nederland en een duurzame wereld. Armoede, klimaat en biodiversiteit’, Tweede duurzaamheidsverkenning
3
kolenstroom. Dit kan door acceptatie van de techniek in het Europese Emissiehandelsysteem (EU ETS) of door een Europese verplichting als ‘Bestbeschikbare techniek’. Verder dienen exploitanten van kolenstroom met CO2-afvang tenminste 100 jaar verantwoordelijk te zijn voor de ondergronds opgeslagen CO2emissies en eventuele lekken naar de atmosfeer. Hierbij hoort ook de financiële aansprakelijkheid voor eventuele schade veroorzaakt door de opgeslagen CO2 (verzakking, etc). Aandeel fossiele energiebronnen in Green4Sure Uit Green4Sure12 blijkt dat kernenergie niet nodig is om de hoeveelheid broeikasgassen in 2030 in Nederland met 50% te verminderen. Het aandeel kolen daalt van 10 naar 9%, in absolute zin daalt het kolengebruik met ruim 20% in 2030 ten opzichte van 2005.Het aandeel aardgas daalt in Green4Sure van 45% naar 34%, terwijl het aandeel hernieuwbare energie stijgt naar 16% in 2030. Ook in absolute termen daalt de hoeveelheid aardgas in 2030 in G4S met 30% in vergelijking tot het verbruik in 200513. Dit in tegenstelling tot de mondiale trend. Volgens de IEA zal tussen 2005 en 2030 het aandeel aardgas mondiaal nog verder stijgen14. Kernenergie: Veiligheid en de perceptie daarvan Twee grote ongevallen met kerncentrales van de tweede generatie, in 1979 in Harrisburg en in 1986 in Tsjernobyl, bepalen voor veel mensen in belangrijke mate de beleving van veiligheid van kerncentrales. Het ECN rapport stelt dat mede door deze ervaringen de technische veiligheid van de huidige generatie reactoren is verbeterd. Deze reactoren, die worden aangeduid met generatie III, zijn echter nog niet inherent veilig. En het probleem is nu juist dat als er maar een keer iets mis gaat, een belangrijk deel van Nederland meteen honderden tot duizenden jaren radioactief besmet wordt en daarmee onbewoonbaar. Positief is dat er nieuwe typen reactoren in ontwikkeling zijn die uitgaan van inherente veiligheid waarbij het smelten van de reactorkern fysiek onmogelijk wordt, ook als de koeling uitvalt. Dat is echter nog toekomstmuziek. Soms wordt gesteld dat er sinds Tsjernobyl geen grote ongevallen zijn gebeurd. Maar recent waren er wederom incidenten die aantonen dat kernenergie tot op heden niet zonder gevaar is. Het is ook zorgwekkend dat aanvankelijk rondom incidenten bijna altijd een sfeer van ontkenning en geheimzinnigheid wordt gecreëerd door de betrokken exploitanten en/of autoriteiten. Pas in een later stadium wordt onder (publieke) druk meer openheid gegeven. Enkele recente incidenten betreffen: • Tokaimura, Japan, 1999: Bij een menselijke fout in een fabriek voor kernbrandstof komt veel straling vrij. Twee medewerkers overlijden daaraan; 117 anderen staan bloot aan hoge radio-actieve straling.
12
In Green4Sure is gewerkt met het Strong Europe (SE) als referentiescenario omdat dit consistent is met de uitgangspunten. SE gaat uit van een economische groei van 1,6% per jaar en een olieprijs van 25 euro per vat. De economische groei is in de afgelopen decennia voor een belangrijk deel gestimuleerd door de snelle groei van de beroepsbevolking, mede door immigratie. Gezien een huidige productiviteitsgroei in Nederland van circa 1% en een verwachte geringe toename van de bevolking in de komende decennia, lijkt 1,6% een realistisch uitgangspunt. Echter als de economische groei toch hoger blijkt te liggen is in G4S uitgegaan van een reservepakket bestaande uit import van (hernieuwbare) elektriciteit, kolencentrales met CCS en extra CDM. 13 Het aardgasverbruik in Green4Sure daalt in de periode 2005-2030 van 1460 PJ naar 1000 PJ 14 World Energy Outlook 2007, International Energy Agency, Paris.
4
• •
•
•
•
Forsmark, Zweden, 2006: In de centrale van Forsmark vindt kortsluiting plaats en de noodstroomvoorziening begeeft het. Volgens experts is dit een ernstig ongeluk: het had gemakkelijk tot ramp als in Tsjernobyl kunnen komen. Niigata, Japan, juli 2007: Door een zware aardbeving raakt de kerncentrale Kashiwazaki-Kariwa beschadigd. Ondanks dat de centrale ‘aardbevingsbestendig’ zou zijn, is bevestigd door de exploitant dat er 1200 liter radioactief water in de Japanse Zee gestroomd en radioactief materiaal in de lucht terecht gekomen. Aanvankelijk werd ontkend dat er sprake was van lekkage. Ook dichter bij huis vonden in 2007 incidenten plaats. Bij de Duitse kerncentrale Krümmel, in de noordelijke deelstaat Sleeswijk-Holstein, ontstond brand die volgens de autoriteiten het omhulsel van de reactor heeft bereikt. De brand volgde kort na de oververhitting van de nabijgelegen reactor van Brunsbüttel door kortsluiting. Die reactor moest worden uitgeschakeld. De Bulgaarse autoriteiten hebben 24 november 2007 een reactor van de kerncentrale in Kozloduy stilgelegd. Volgens een verklaring van de centrale komt uit een klein lek niet-radioactieve stoom. De reactor wordt dit weekeinde gerepareerd. Bulgarije heeft voor de toetreding tot de Europese Unie in januari 2007 vier van de zes reactoren gesloten wegens bezorgdheid over de veiligheid. De productie van vuile bommen werd eind november 2007 verhinderd door de arrestatie van een smokkelbende in Hongarije die in het bezit was van een gevaarlijke hoeveelheid radioactief materiaal. Dergelijke terroristische dreiging kan onze maatschappij ontwrichten.
Conclusies Mede op basis van het ECN-rapport Fact Finding kernenergie komen Milieudefensie en Natuur en Milieu tot de volgende conclusies met betrekking tot de criteria schoon, veilig, inpasbaarheid, voorzieningzekerheid en betaalbaarheid: Schoon en veilig: • Het ECN-rapport stelt vast dat kernenergie in de huidige technologische vorm niet duurzaam is. Kernenergie is niet schoon omdat het met de huidige stand der techniek leidt tot afval dat 10.000 tot 100.000 jaar gevaarlijk hoogradioactief blijft en daarmee extreem schadelijk kan zijn voor mens en natuur. Het ECN rapport toont aan dat er in Europa nog geen definitieve oplossingen voorhanden zijn voor de eindberging van hoogradioactief afval en het substantieel verkorten van de levensduur van hoogradioactief afval. • Natuur en Milieu en Milieudefensie vinden dat in een transitieperiode niet-duurzame energievormen die te grote nadelen hebben moeten worden buitengesloten zolang deze nadelen niet zijn opgelost. Dit geldt voor niet-duurzame biomassa, maar ook voor kernenergie in de huidige vorm met name vanwege het afval, proliferatie en veiligheidsprobleem. Technologische ontwikkelingen in de toekomst kunnen er wel voor zorgen dat deze opties alsnog goed kunnen passen in de ontwikkeling naar een duurzame energievoorziening. • Het ECN-rapport stelt vast dat de CO2-emissies van kernenergie gedurende de levenscyclus van een kerncentrale per kWh vergelijkbaar zijn met die van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zijn. In de toekomst zal de CO2-winst van kernenergie 5
afnemen indien uranium moet worden gewonnen uit laagwaardige uraniumerts en technieken worden toegepast voor het verkorten van de levensduur van hoogradioactief afval. Inpassing in toekomstige duurzame energievoorziening • Het ECN-rapport stelt vast dat door een relatief sterke groei van windvermogen er meer vraag zal ontstaan naar flexibel productievermogen en minder naar basislastvermogen, zoals door een kerncentrale wordt geleverd. Meer kernenergie kan dus nadelig zijn voor uitbreiding van wind- en zonne-energie en een optimale vormgeving van een toekomstige duurzame energievoorziening. • Gasgestookt vermogen, waaronder industriële warmtekracht-vermogen, is beter regelbaar en kan daarom beter zorgen voor inpassing van hernieuwbare bronnen zoals wind en zon. • Overheidsinvesteringen in R&D in kernenergie en in CCS gaan ten koste van subsidie voor hernieuwbare bronnen. Thans bedraagt het budget in het 7e kaderprogramma van de Europese unie voor energiebesparing en hernieuwbare bronnen tesamen slechts de helft van het bedrag dat beschikbaar is voor kernenergie. Dit is een onwenselijke situatie gezien het onduurzame karakter van kernenergie en het feit dat deze techniek al tientallen jaren langer overheidssteun heeft gehad zonder dat dit heeft geleid tot oplossing van het afvalprobleem en afname van productiekosten. Betrouwbaarheid; energievoorzieningzekerheid • Volgens het monitoringsrapport 2006-2014 van TenneT wordt Nederland vanaf 2008 een netto-exporteur van elektriciteit. Dit komt met name door de nieuw geplande en thans in aanbouw zijnde gascentrales. Zelfs als maar 25% van de voorgenomen nieuwbouwprojecten doorgaat blijft volgens TenneT het leveringszekerheidsniveau tot tenminste 2014 op het niveau van de afgelopen jaren. • Aardgas is nog tot zeker 2030 voldoende beschikbaar in Nederland. Wereldwijd is bij het huidige verbruik nog 360 jaar aardgas beschikbaar. ‘Slechts’ 11% van onze jaarlijkse aardgaswinning wordt ingezet voor de centrale elektriciteitsvoorziening in Nederland. Verschillende elektriciteitsproducenten hebben mede op basis van de goede vooruitzichten besloten (of hebben plannen) tot de bouw van vijf nieuwe gasgestookte centrales in Nederland, waarvan enkele met CO2-opslag. • In de komende jaren worden in Europa veel nieuwe aanlandingsplaatsen voor vloeibaar gas (LNG) aangelegd. Drie hiervan staan gepland voor Nederland en dragen bij aan de diversificatie van leveranciers en voorzieningzekerheid • Volgens het rapport Groen Gas van het transitie Platform Nieuw Gas kan in 2020 8 tot 12 % van de consumptie van aardgas in Nederland bestaan uit groen gas. In 2030 kan dit aandeel volgens dat rapport toenemen tot 50%. Dit platform bestaat voornamelijk uit vertegenwoordigers van de energiesector en het bedrijfsleven. • Het groene energieplan Green4Sure toont aan dat de afhankelijkheid van fossiele energiebronnen met 20% kan afnemen zonder uitbreiding van kernenergie in Nederland. Het aandeel aardgas is in Green4Sure in 2030 fors lager dan in 2005. Betaalbaarheid • Het ECN-rapport stelt vast dat uitbreiding van kernenergie nauwelijks effect heeft op de elektriciteitsprijs. Over de sociaal-economische effecten bestaat volgens ECN grote onzekerheid. Natuur en Milieu en Milieudefensie stellen op basis hiervan vast
6
•
•
dat er onvoldoende economische redenen zijn om uitbreiding van kernenergie te bepleiten. Over 10 jaar, als uitbreiding van kernenergie op z’n vroegst operationeel wordt, kan zonne-energie opgesteld door huishoudens (‘achter de meter’) concurreren qua prijs met elektriciteit van het net. Decentrale opwekking op grote schaal door micro-WKK en Zon-PV zullen dan de vraag naar basislast vermogen doen afnemen. Na een positieve investeringsbeslissing, kan een kerncentrale in Nederland pas tegen het jaar 2020 operationeel zijn. Dit betekent dat de kosten van alternatieve energiebronnen moeten worden vergeleken met investeringen in bronnen die ook in 2020 pas operationeel hoeven te zijn. In de bijlage zijn de kosten van hernieuwbare energie op een rij gezet, uitgaande van het jaar 2020. Uit tabel 1 in de bijlage blijkt dat de kosten van biomassa en wind op land en zee in 2020 vergelijkbaar zijn met de productiekosten van kernenergie. Opvallend is dat de kosten van hernieuwbare bronnen zullen dalen tussen nu en 2020 door leer-effecten, terwijl die van kernenergie gelijk blijven of stijgen door strengere eisen aan veiligheid en milieuprestatie. Eenzelfde trend is te zien bij kolencentrales waar ook voortdurend bijkomende maatregelen getroffen moeten worden om de milieuschade te reduceren (denk aan ontzwavelen, CCS). Verder is van belang dat een nieuwe kernenergiecentrale wordt neergezet voor tenminste 40 jaar, terwijl een windturbine in 15 jaar wordt afgeschreven en een nieuwe nog goedkopere windturbine kan worden geplaatst. Een vergelijking met wind op zee is op zijn plaats omdat beide voorzien in basislast-vermogen en direct met elkaar concurreren.
Duurzaamheidstoets Kernenergie Het ECN-rapport stelt vast dat kernenergie in de huidige vorm niet duurzaam is. Kernenergie is geen duurzame energiebron, want het is niet hernieuwbaar en problemen met afval en veiligheid zijn niet opgelost. Nieuwe technologische ontwikkelingen kunnen echter ertoe leiden dat kernenergie wel inpasbaar wordt in de transitie naar een duurzame energievoorziening. Om dit te kunnen beoordelen dient een duurzaamheidstoets te worden uitgevoerd vergelijkbaar met duurzaamheidcriteria voor biobrandstoffen. Kernenergie kan volgens Natuur en Milieu en Milieudefensie geen rol spelen in de overgang naar een duurzame energievoorziening zolang het niet aan de volgende voorwaarden voldoet: • Radioactief afval dat ontstaat in de gehele kernenergieketen mag maximaal 300 jaar gevaarlijk zijn. Er mag pas nieuw radioactief afval geproduceerd worden vanaf het moment dat er technieken beschikbaar zijn (en toepassing ervan bewezen is) die het gevaar van radioactief afval beperken tot maximaal 300 jaar. Een blik op onze geschiedenis leert ons dat onze samenleving niet langer stabiel blijkt te zijn geweest. Dit geeft dus geen garanties voor een veilige beheer van hoog-radioactief afval voor een lange tijd. Het is in onze ogen niet duurzaam en niet verantwoord om toekomstige generaties op te zadelen met afval dat meer dan 300 jaar hoogradioactief blijft. • Radioactieve afvalstoffen moeten te allen tijde in een stabiele vorm en onder voortdurende controle worden opgeslagen. • Kernenergie is uitgesloten zolang de kans bestaat dat radioactieve stoffen zich bij een ongeluk buiten het reactorgebouw verspreiden. De reactor moet dusdanig veilig 7
• •
• • • •
zijn dat het smelten van de reactorkern fysiek onmogelijk wordt, ook als de koeling uitvalt. Ongelukken in de rest van de kernenergiecyclus moet zoveel mogelijk worden uitgesloten. De gevolgen van een mogelijk ongeluk mogen zich niet over meerdere jaren uitstrekken. De winning van uranium mag niet leiden tot een verhoogd gezondheidsrisico voor omwonenden en arbeiders. Dit betekent dat de lozing van radioactieve stoffen moet worden geminimaliseerd en dat de opslag van uraniumafval niet mag leiden tot verhoogd stralingsrisico voor omwonenden. De verwerking van radioactief afval mag niet leiden tot een verhoogd gezondheidsrisico voor omwonenden en arbeiders. Dit betekent dat de lozing van radioactieve stoffen bij verwerkingsinstallaties moet worden geminimaliseerd. Een terroristische aanslag op een kerncentrale of opslagplaats van radioactief afval mag niet leiden tot een ongeluk waarbij radioactieve stoffen zich verspreiden buiten het reactorgebouw. Het risico dat radioactieve materialen uit de kernenergieketen worden gebruikt om terroristische aanslagen te plegen moet uitgesloten zijn. Het risico dat de nucleaire technologie, kennis en materialen wordt ingezet om kernwapens te produceren moet uitgesloten zijn. Producenten van kernenergie dienen 100% van de korte en lange termijn kosten te betalen en te verdisconteren in de kostprijs van de door hen geleverde kernstroom. Hierbij gaat het om de bedrijfseconomische productiekosten en de volgende kostenposten: beheer van opslagplaatsen, veiligheid, ontmanteling verzekeringspremies voor ongelukken15 en eindberging. Deze kosten dienen te worden verdisconteerd in de kostprijs zodat het principe ‘de vervuiler betaalt’ wordt toegepast.
Bijlage: Kostprijs kernenergie in vergelijking tot hernieuwbare bronnen Tabel 1: Productiekosten kernenergie in vergelijking tot hernieuwbare bronnen exclusief belastingen en externe kosten. Kosten in ct/kWh kernenergie Wind op land Wind op zee Biomassa in centrales Thermische zon (excl. transport) Zon-PV
2005 3-8 4-8 8 – 11 4 - 12 13-19 ~ 50
2020 3-8 3-6 6-8 4 - 12 5-9 ~ 20
Toelichting op tabel 1: 15
Een exploitant van kernenergie hoeft zich thans te verzekeren voor schadekosten van maximaal 700 miljoen, terwijl Tsjernobyl tot op heden zo’n 4 miljard heeft gekost. Hoewel de kans op een ramp thans kleiner worden ingeschat, worden de kosten van een kernramp in Nederland veel hoger ingeschat vanwege de dichte bevolking en hogere waarde van economische activiteiten. Als de exploitant deze risico’s ook moet dragen wordt kernenergie een stuk duurder. Bij duurzame ontwikkeling hoort het uitgangspunt te zijn dat de investeerder geen kosten afwentelt op de samenleving. Zie voor meer info over externe kosten van kernenergie: CE (2007), “Nieuwe electriciteitscentrale in Nederland, de ‘vergeten’ kosten in beeld.”
8
•
•
• •
•
•
16
De kosten van kernenergie zijn gebaseerd op het ECN rapport Fact Finding Kernenergie. Het rapport stelt dat de kosten van kernenergie in de afgelopen jaren zijn gestegen en naar verwachting verder zullen stijgen. Overigens zijn de aannames van de studie die een onderbouwing geeft voor de onderkant van de bandbreedte van 3 – 8 ct/kWh niet geheel duidelijk. Opvallend is dat een recent fact finding studie16 uit de Verenigde Staten komt tot een substantieel hogere bandbreedte van 5,5 tot 8 euro ct/kWh (8,3 tot 11,1 dollar cent). Wind op zee kost volgens Factfinding kernenergie nu 8,4 tot 11,2 cent per kWh. Volgens het Optiedocument ECN/MNP bedragen de investeringskosten in 2005: 2100 €/kW. Op basis van leercurven komen deze investeringkosten in 2020 op 1470 €/kW. Bediening en onderhoud kosten in 2005: 75 €/kW, en in 2020: 50 €/kW. De studie KBA windenergie van het CPB geeft als investeringskosten in 2005: 2000 €/kW, en in 2020: 1350 - 1700 €/kW. De elektriciteitskosten uit windenergie worden gevormd door de investeringskosten en die voor bediening en onderhoud.De kosten per kWh komen aldus op 6-8 ct/kWh. Wind op land kost volgens Factfinding kernenergie nu 4,1 tot 8,4 cent per kWh. De leercurve (de progress ratio voor wind op land is 0,9) komt grosso modo overeen met die van wind op zee. De kosten komen dan op 3-6 ct/kWh. Voor biomassa bedraagt is door ECN een onrendabele top berekend van 2-7 ct/kWh (variërend van meestook van houtpellets tot agroresidu). (bron http://www.ecn.nl/docs/library/report/2005/c05088.pdf en EnerQ) Gerekend bovenop de prijs van elektriciteit uit kolen van 2-5 ct/kWh komt dit op een range van 4-12 ct/kWh. ECN en CPB verwachten dat deze kosten niet meer zullen dalen, aangezien het hier niet gaat om innovatieve technologieën waarbij nog leereffecten zijn te verwachten. De kosten voor 2020 worden daarom gelijk gehouden aan die van 2005. Voor nieuwe generatie bio-energie (zogenaamde tweede generatie) worden nog wel grote leer-effecten verwacht. Verwacht wordt dat de kosten van tweede generatie bioenenergie uiteindelijk lager zullen uitvallen dan eerste generatie. Onzekerheden zijn echter nog groot. Thermische Zonne-energie (CSP) kan grootschalig geproduceerd worden in NoordAfrika, en de hiermee geproduceerde elektriciteit kan vervolgens worden getransporteerd naar Europa. Ecofys (2006) heeft een studie gedaan naar de huidige kosten en toekomstige kosten ontwikkeling van CSP. Zie hiervoor: Molenbroek en de Visser, Oktober 2006, PDCSNL062218, Ecofys 2006. In dat rapport wordt aangegeven dat transportkosten naar Europa worden geschat op 1-2 ct/kWh bovenop de productiekosten. Voor zon-PV bedragen volgens het Optiedocument de investeringskosten in 2005: 5 €/Wp, en in 2020: 2 €/Wp. Deze cijfers zijn in lijn met die van het CPB. De onrendabele top bedraagt volgens ECN 47 ct/kWh. Bron: http://www.ecn.nl/nl/ps/onderzoeksprogramma/hernieuwbare-energie/mep/2008
Keystone Center (2007), Nuclear Power Joint Fact-Finding, juni 2007.
9