MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
Marieke Voorpostel en Djamila Schans*
Samenvatting Deze studie onderzoekt de verschillen in broer-zusrelaties tussen autochtone en allochtone groepen in Nederland. Resultaten zijn gebaseerd op gegevens van het Netherlands Kinship Panel Study (NKPS), een grootschalig survey onderzoek naar familiebanden waarin migrantenfamilies overgerepresenteerd zijn. Wij vergelijken broer-zusrelaties in Marokkaanse, Turkse, Creools-Surinaamse, Antiliaanse en autochtone families en beschrijven interacties tussen etniciteit, gender en leeftijdsverschillen. Uit de resultaten blijkt dat gemiddeld genomen etnische minderheden in Nederland meer betrokken zijn in hun relaties met volwassen broers en zussen. Zij rapporteren meer onderling contact, meer emotionele en praktische steun (met uitzondering van Turken en Antillianen), een hogere kwaliteit van de relatie, maar ook meer conflicten (tussen de Turkse en Antilliaanse broers en zussen) in vergelijking met autochtone broers en zussen. Gender en de positie in het gezin zijn niet van gelijke invloed in alle groepen, hoewel er geen duidelijke scheidslijnen tussen allochtonen en autochtonen bestaan.
Inleiding Hoewel het sociaalwetenschappelijk onderzoek onder migrantengroepen de laatste decennia enorm is toegenomen, ligt de focus van dit onderzoek grotendeels op (economische) integratie. Onderzoek naar familiebanden in migrantengezinnen is schaars en richt zich bovendien vrijwel uitsluitend op de ouder-kindrelatie (Schans & Komter, 2010). Voor zover wij weten is er nog geen wetenschappelijk onderzoek verricht naar de relatie tussen volwassen broers en zussen in migrantenfamilies in Nederland. Onderzoek naar broerzusrelaties in autochtone families is eveneens schaars, maar wel van recente datum (Voorpostel, 2007). Dit onderzoek laat zien dat in autochtone gezinnen broers en zussen een belangrijke bron van praktische en emotionele steun zijn voor elkaar (Voorpostel et al., 2007). De mate van steun en contact wordt echter wel beı¨ nvloed door factoren als gender, leeftijd en leeftijdsverschillen. Het is de vraag in hoeverre dezelfde patronen ook in migrantengezinnen te
241
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
onderscheiden zijn. Ook al zijn er studies waaruit blijkt dat bij migrantengroepen de gevoelde familieverplichtingen in het algemeen sterker zijn en dat de familie een prominentere rol speelt in het dagelijks leven (Schans & Komter, 2006; Schans & Komter, 2010), de vraag blijft of dit vertaald kan worden naar meer betrokkenheid en hulpuitwisseling tussen volwassen broers en zussen. Bovendien kunnen naast culturele verschillen in familieopvattingen ook verschillen in de gezinsstructuur en de migratiegeschiedenis van invloed zijn op de broer-zusrelatie. De huidige studie beoogt inzicht te geven in het belang van broer-zusrelaties (waaronder we ook de relaties tussen broers en tussen zussen verstaan) in autochtone en allochtone gezinnen in Nederland en de achterliggende patronen in termen van contact, steun en relatiekwaliteit te ontrafelen. Dit is niet alleen theoretisch interessant, maar ook vanuit demografisch oogpunt. Hoewel het aantal gezinnen met e´e´n kind toeneemt in Nederland, zijn broers en zussen nog steeds een prominent onderdeel van het gezinsleven voor de meeste mensen. De overgrote meerderheid (ongeveer 92%) van de Nederlandse bevolking heeft ten minste een broer of zus (Voorpostel, 2007). Vanwege de hogere geboortecijfers en grotere families, groeien allochtone kinderen (met name Turkse en Marokkaanse kinderen) op met meer broers en zussen dan hun autochtone tegenhangers, wat eventueel een effect kan hebben op de rol die zij spelen in elkaars leven. Allochtone gezinnen worden echter ook kleiner, en het aantal broers en zussen neemt ook in deze groepen af. Niettegenstaande deze demografische trends, zijn er tot op heden geen studies naar de broer-zusrelaties in migrantengezinnen in Nederland. Allochtone gezinnen zijn ondervertegenwoordigd in het onderzoek naar familieprocessen in het algemeen en in het onderzoek naar relaties tussen broers en zussen in het bijzonder. Het is echter waarschijnlijk dat broer-zusrelaties verschillen in de diverse etnische groepen door zowel culturele als structurele redenen zoals die hieronder worden beschreven. De doelen van dit onderzoek zijn (1) te beschrijven of broer-zusrelaties in Nederlandse en allochtone gezinnen verschillen, met de nadruk op de frequentie van contact en steunuitwisseling, kwaliteit van de relatie en het voorkomen van conflicten en (2) om de relaties tussen contact, steunuitwisseling, de kwaliteit van de relatie en conflict in de broer-zusrelatie en structurele kenmerken die vaak gebruikt worden in onderzoek naar broer-zusrelaties, zoals gender en leeftijdsverschillen te beschrijven. Hierdoor zal deze studie niet alleen licht werpen op de mate waarin de inhoud van de volwassen broerzusrelatie verschilt per etnische groep, maar ook de mogelijke factoren in kaart brengen die verband houden met deze eventuele verschillen. Als zodanig verdiept deze studie onze kennis over broer-zusrelaties, en over familiedynamiek in de context van migratie. Ons onderzoek richt zich op Creools-Surinaamse en Antiliaanse migranten uit de voormalige Nederlandse kolonie¨n, en Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten en hun families. Deze groepen vormen de vier grootste migrantengroepen in Nederland en verschillen zowel in culturele achtergrond, familiestructuur en migratiegeschiedenis (Vermeulen & Penninx, 2000). Over broerzusrelaties in deze groepen is weinig bekend. In studies naar onderwijspresta-
242
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
ties van allochtone kinderen is wel gevonden dat kinderen vaak steun van oudere broers of zussen krijgen met huiswerk en andere schoolgerelateerde zaken, met name als de ouders de Nederlandse taal niet (goed) spreken (Crul, 2000). Ook in studies naar opvoedingsstijlen in migrantengezinnen komt de relatie tussen broers en zussen zijdelings ter sprake. Zo laten Pels en anderen (2009) zien dat terwijl autochtone Nederlandse ouders doorgaans sterk hechten aan onafhankelijkheid in denken en doen, ouders van niet-westerse afkomst autonomie meer associe¨ren met zelfredzaamheid (voor zichzelf kunnen zorgen) en verantwoordelijkheid (voor eigen taken en verplichtingen, en voor anderen, bijvoorbeeld jongere broertjes en zusjes).
Theoretische achtergrond
Familisme Theoriee¨n over verschillen in ‘familiesystemen’ suggereren dat familierelaties en de daaraan gerelateerde verwachtingen ten opzichte van iemands rol in de familie een afspiegeling zijn van de waarde die in een maatschappij aan familie wordt toegekend. Betoogd wordt dat in meer collectivistische samenlevingen (meestal omschreven als niet-geı¨ ndustrialiseerde of ontwikkelingslanden), verwantschapsbanden uitermate belangrijk zijn (Kagitcibasi, 1996, Inglehart & Baker, 2000, Nauck, 2007). Kagitcibasi (1996) verwijst daarom naar deze samenlevingen als culturen van verwantschap. Deze beschrijving is van toepassing op Turkije en Marokko, vooral in de meer afgelegen plattelandsgebieden (Vermeulen en Penninx, 2000). Ook in Suriname en de Antillen is familie van groot belang en zijn intergenerationele banden sterk, al geldt dit met name voor de moeder-dochterrelatie (Van Niekerk, 2007). Het is belangrijk op te merken dat de centrale rol van de familiebanden in minder geı¨ ndustrialiseerde landen ook kan worden toegeschreven aan meer structurele oorzaken zoals economische onzekerheid. In economisch minder ontwikkelde samenlevingen is er meestal geen welvaartsstaat om op terug te vallen wanneer ondersteuning nodig is. Dit houdt in dat mensen moeten kunnen rekenen op de hulp van familie en buren. Een minder ontwikkelde welvaartsstaat bevordert daardoor hechte familiebanden, waarin gezinsleden op elkaar vertrouwen voor hun basisbehoeften (Cicirelli, 1994). De Nederlandse samenleving, zoals ook andere westerse samenlevingen, wordt daarentegen gekenmerkt door een hogere mate van individualisme en autonomie van de familieleden (Kagitcibasi,1996). Hoewel er natuurlijk variatie is binnen deze verschillende culturen, kan in het algemeen gesteld worden dat in collectivistische samenlevingen de rollen en verwachtingspatronen van broers en zussen meer vastomlijnd zijn dan in individualistische culturen. In collectivistische culturen zijn broers en zussen in meer of mindere mate cultureel verplicht om bij elkaar betrokken te zijn, bijvoorbeeld door het geven van financie¨le en emotionele steun en leeft het besef dat het eigen gedrag invloed kan hebben op de positie van andere
243
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
familieleden (Sabogal et al., 1987). Zo is in veel islamitische samenlevingen de eer van broers onder meer gerelateerd aan het gedrag van hun zussen. In de Euro-Amerikaanse cultuur, aan de andere kant, is de broer-zusrelatie een persoonlijke keuze op volwassen leeftijd geworden (Weisner, 1989, Cicirelli, 1994). Bij afwezigheid van sterke onderlinge afhankelijkheden kan derhalve verwacht worden dat de relatie tussen autochtone broers en zussen minder actief is, waardoor ook conflict een minder grote rol zal spelen. Wij verwachten derhalve over het algemeen actievere banden tussen broers en zussen, weerspiegeld in een hogere frequentie van contact tussen allochtone broers en zussen in vergelijking met Nederlandse broers en zussen, alsmede ook een hoger niveau van ondersteuning en relatiekwaliteit (H1A). Desalniettemin voorspellen we ook een hogere mate van conflict (H1B) voor allochtone broer-zusrelaties, met name in de islamitische Turkse en Marokkaanse groepen, waar allochtone broers en zussen meer afhankelijk zijn van elkaars gedrag en minder mogelijkheden hebben om de relatie te verbreken of om afstand te nemen.
De structuur van de broer-zusrelatie De structuur van de broer-zusrelatie verwijst naar de hie¨rarchische positie van broers en zussen ten opzichte van andere broers en zussen in het gezin (Cicirelli, 1994). Deze posities worden gedefinieerd in termen van het aantal broers en zussen, de volgorde waarin ze geboren zijn, hun geslacht en leeftijd en de afstand in jaren tussen broers en zussen. In zijn overzichtsstudie naar broer-zusrelaties in geı¨ ndustrialiseerde en niet-geı¨ ndustrialiseerde samenlevingen laat Cicirelli (1994: 13) zien dat in beide typen samenlevingen deze structuur van broer-zus invloed heeft op het gedrag dat broers en zussen ten opzichte van elkaar vertonen. Dit verband is ook gevonden voor broer-zusrelaties in Nederland (Voorpostel & Blieszner, 2008). In de meer collectivistische samenlevingen waar immigranten in Nederland vandaan komen zijn de verbanden tussen de structuur van de broer-zusrelatie en daarmee samenhangend gedrag echter meer geı¨ nstitutionaliseerd. Van broers en zussen wordt expliciet verwacht dat zij bepaalde rolpatronen gerelateerd aan hun positie binnen het gezin aannemen (Cicirelli, 1994). Bijvoorbeeld, van oudere broers en zussen wordt vaak gee¨ist dat zij verantwoordelijkheid op zich nemen voor de opvang van jongere broers en zussen en huishoudelijke taken. Als het leeftijdsverschil tussen broers en zussen groot is, kan een oudere broer of zus ook meer een vervangende ouder voor jongere broers en zussen zijn (Cicirelli, 1994). Dit in tegenstelling tot westerse samenlevingen waar in de eerste plaats de ouder de rol van verzorger op zich neemt (Nuckolls, 1993), en het niet vaak voorkomt dat broers of zussen als oppas optreden (Goetting, 1986). Toch is er enig bewijs dat er een verband is tussen de geboortevolgorde in een gezin en de betrokkenheid bij de broer-zusrelatie (Rittenour et al., 2007), de houding ten opzichte van het gezin (Salmon, 2003) en opleidingsniveau (Black et al., 2005). Betoogd wordt dat na migratie het belang van broers en zussen als verzorger van jongere gezinsleden vermindert, maar dat de rol van oudere broers en zussen in de opvoeding van jongere
244
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
broertjes en zusjes steeds belangrijker wordt, vooral wanneer de ouders een beperkte kennis van de nieuwe taal hebben (Driessen & Smit, 2007). Cultureel voorgeschreven rollen van oudere zussen als mantelzorgers worden gekanaliseerd in die specifieke domeinen van steun (academisch en sociaal), waarin migrantenmoeders vaak minder bekwaam zijn. Bovendien schrijven in niet-geı¨ ndustrialiseerde landen culturele normen bepaalde rollen voor oudere broers en zussen voor. Jongere broertjes en zusjes wordt geleerd om oudere broers en zussen respect te tonen en de oudste broer heeft de meeste zeggenschap over de andere broers en zussen. Door autochtone Nederlanders worden broers en zussen vaak als gelijkwaardig gezien maar grote leeftijdsverschillen kunnen juist tot minder betrokkenheid tussen broers en zussen leiden. Bij migranten kunnen conflicten tussen broers en zussen zich voordoen wanneer jongere broers en zussen het gezag van oudere broers en zussen niet meer voor lief nemen na de migratie (Pyke, 2005). Op basis van deze bevindingen verwachten we dat grotere leeftijdsverschillen tussen broers en zussen het contact tussen Nederlandse broers en zussen negatief zal beı¨ nvloeden, maar dat dit niet het geval is voor allochtone broers en zussen (H2A), dat de jongere broers en zussen in allochtone groepen meer conflicten zullen hebben met hun oudere broers en zussen maar ook meer ondersteuning zullen krijgen (H2B), en dat jongere allochtone broers en zussen een lagere relatiekwaliteit met hun oudere broers en zussen zullen rapporteren (H2C). Wij verwachten dat deze effecten het sterkst zullen zijn in de Turkse en Marokkaanse groep, terwijl de Surinaamse en Antilliaanse groepen een middenpositie zullen innemen. Verscheidene studies naar broer-zusrelaties in Westerse samenlevingen hebben gewezen op het belang van gender in de relatie tussen broers en zussen (Voorpostel, 2007; Furman & Buhrmester, 1992; Weaver et al., 2003). Broerzusrelaties waarin oudere zussen of broers en zussen van hetzelfde geslacht voorkomen – vooral zus-zusrelaties – staan bekend om hogere niveaus van warmte en ondersteuning ten opzichte van andere gendersamenstellingen. Ook is er vaak gewezen op de speciale band tussen zussen onderling (Millman, 2004; Neale, 2004). Bevindingen over conflicten zijn gemengd, een aantal studies hebben gesuggereerd dat de broer-broerparen het meeste strijd ervaren (Cole & Kerns, 2001), anderen vinden juist dat er met name in zus-zusparen conflicten zijn (Voorpostel et al., 2007). Wij verwachten voor de Nederlandse groep een nadruk op de zuster-zusterdyade in alle domeinen, uitgedrukt in meer contact, meer ondersteuning en een hogere kwaliteit van de relatie, maar ook in het voorkomen van meer conflicten (H3A). De centraliteit van zussen in de westerse samenlevingen is echter niet noodzakelijkerwijs universeel. Cross-cultureel-antropologisch werk heeft het belang van de broer-broerrelatie aangetoond in sociale en economische activiteiten in ontwikkelingslanden (Weisner, 1993). Bovendien wordt er met name in islamitische culturen van broers verwacht om te waken over het welzijn van ongetrouwde zussen tot het moment van hun huwelijk. Dit kan resulteren in conflict, als zussen meer vrijheid claimen dan hun broers bereid zijn te geven (Van Eck, 2003). Deze studies suggereren dat de relatie tussen zussen in allochtone groepen met een patriarchale cultuur (de Turkse en Marokkaanse
245
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
groepen in onze studie) van minder belang is. Bovendien verwachten wij dat in de allochtone groepen in onze studie conflict meer geconcentreerd zal zijn in de broer-zusdyade, in het bijzonder voor de Turken en Marokkanen (H3B).
Data en methode
Data Om een breed overzicht van patronen in de relaties tussen broers en zussen te krijgen in de verschillende allochtone groepen kozen we een kwantitatieve aanpak voor deze studie. Het analyseren van grootschalige representatieve enqueˆtegegevens stelt ons in staat om algemene uitspraken over broer-zusrelaties in verschillende allochtone groepen te doen, in plaats van het verstrekken van gedetailleerde informatie over slechts enkele gevallen. De gegevens zijn afkomstig uit de eerste ronde van het Nederlands Kinship Panel Study (NKPS) (Dykstra et al., 2005),1 een grootschalige dataset over de aard en de mate van solidariteit binnen familierelaties in Nederland, verzameld in de periode 2002-2004. We hebben gebruikgemaakt van de hoofdsteekproef (voornamelijk Nederlandse respondenten) in combinatie met de migrantensteekproef (uitsluitend Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse respondenten). De hoofdsteekproef bestaat uit een landelijk representatieve steekproef uit het postcodebestand. In totaal werden 8161 Nederlandse respondenten thuis geı¨ nterviewd. De migrantensteekproef omvat 1400 migranten met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst. Door de voormalige koloniale banden hebben vrijwel alle Surinamers en Antillianen de Nederlandse nationaliteit (95,4% van de Surinamers en 100% van de Antillianen) terwijl ongeveer 60 tot 65% van de Turken en Marokkanen de Nederlandse nationaliteit bezit. Ook in de migrantensteekproef zijn de respondenten thuis geı¨ nterviewd, in de meeste gevallen door een interviewer met dezelfde etnische achtergrond. Alle interviews volgden een gestructureerde vragenlijst in het Nederlands, die ook beschikbaar was in het Turks of Arabisch.2 De respons onder de migranten was vergelijkbaar met de respons onder de Nederlandse groep (45%), van 41% voor de Surinamers tot 52% voor de Turkse groep, en is vergelijkbaar met die van andere enqueˆtes naar familiebanden (Dykstra et al., 2005). Eerstegeneratiemigranten zijn sterk oververtegenwoordigd in de steekproef – tussen de 81,3% (Surinamers) tot 94,2% (Marokkanen) van de respondenten behoort tot de eerste generatie. Alleen respondenten die ten minste e´e´n biologische broer of zus hadden waarmee zij beide ouders deelden, zijn meegenomen in de analyse. Aangezien half-, stief- en geadopteerde broers en zussen weinig voorkwamen in de dataset en deze relaties bovendien verschillen van biologische broers en zussen (White & Riedmann, 1992), zijn deze niet meegenomen in de analyse. Als een respondent meer dan e´e´n broer of zus had, werd via de computer een broer of zus
246
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
willekeurig geselecteerd en de respondenten werd gevraagd te rapporteren over deze broer of zus.3 De uiteindelijke steekproef bestaat uit 2573 respondenten ( = 2573) (autochtone n = 1232, Turkse n = 361, Marokkaanse n = 323, Surinaamse n = 324, en Antilliaanse n = 333). De genderverdeling van de respondenten is enigszins scheef: 53% en 57% van de Turkse en Marokkaanse respondenten was man, tegen 36% van de Surinamers, 46% van de Antillianen en 41% van de Nederlanders.
Afhankelijke variabelen Contact werd gemeten door te vragen naar de frequentie van face-to-face contact en andere vormen van contact met de willekeurig gekozen broer of zus in de afgelopen twaalf maanden. Antwoordcategoriee¨n varieerden van 0 = nooit tot 6 = iedere dag voor beide vragen. Scores werden opgeteld tot de variabele ‘totale contactfrequentie’, varie¨rend van 0 tot 12. Emotionele en praktische steun werd gemeten door vier vragen op een driepuntsschaal. Om emotionele steun te meten werd gevraagd hoe vaak de respondenten advies van een broer of zus kregen en hoe vaak een broer of zus interesse toonde in het persoonlijke leven van de respondent in de laatste drie maanden (0 = helemaal niet, 1 = een of twee keer, 2 = meerdere keren). Praktische ondersteuning werd gemeten door te vragen hoe vaak de respondent hulp kregen van een broer of zus in de laatste drie maanden bij huishoudelijk werk of klusjes rond het huis. Deze vragen hadden dezelfde antwoordcategoriee¨n als emotionele ondersteuning. Voor emotionele steun werden antwoorden opgeteld, wat resulteerde in een variabele met een bereik van 0 tot 4. Vanwege het relatief weinig voorkomen van praktische ondersteuning werd deze variabele gedichotomiseerd (0 = geen praktische hulp ontvangen, 1 = praktische hulp ontvangen). Relatiekwaliteit werd gemeten door te vragen naar de algemene beoordeling van de relatie met de geselecteerde broer of zus (1 = niet zo goed, 2 = redelijk, 3 = goed, 4 = zeer goed). Conflict, ten slotte, werd gemeten door te vragen naar het voorkomen van conflicten, spanningen of onenigheid met de broer of zus in kwestie tijdens de laatste drie maanden. Responscategoriee¨n waren 0 = helemaal niet, 1 = een of twee keer, en 2 = meerdere keren. Vanwege het lage percentage van gemelde conflicten werd ook deze variabele gedichotomiseerd, en geeft dus aan of een conflict zich heeft voorgedaan in de laatste drie maanden of niet.
Onafhankelijke variabelen De etnische achtergrond van de respondenten is bepaald aan de hand van het geboorteland van de ouders van de respondent en van de respondent zelf. Respondenten die in Marokko, Turkije, Suriname of de Nederlandse Antillen waren geboren of van wie ten minste e´e´n van beide ouders in e´e´n van deze landen was geboren werden toegewezen aan de desbetreffende groep. Voor elke groep werd vervolgens een dummyvariabele gemaakt. De autochtone
247
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
groep fungeerde in de analyses als referentiegroep. Hie¨rarchische positie is gemeten door onderscheid te maken tussen broers en zussen van ongeveer dezelfde leeftijd (met een leeftijdsverschil van minder dan twee jaar), respondenten met een broer of zus die ten minste twee jaar ouder was en respondenten die ten minste twee jaar ouder waren dan hun broer of zus.4 Seksesamenstelling van de relatie is opgenomen met dummyvariabelen voor de verschillende combinaties: zus-zus, broer-zus (een mannelijke respondent die rapporteerde over een zus), zus-broer (een vrouwelijke respondent die rapporteerde over een broer) en broer-broer (de referentiegroep in de analyses).
Controlevariabelen Leeftijd van de respondent is gemeten in jaren ten tijde van het interview. Het totaal aantal broers en zussen van de respondent is opgenomen als controlevariabele, omdat migrantenfamilies doorgaans groter zijn dan autochtone families. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat sociaal-demografische kenmerken en geografische nabijheid van invloed zijn op relaties tussen broers en zussen: partnerstatus en aanwezigheid van kinderen beı¨ nvloeden normen en opvattingen ten opzichte van de familie (Rossi & Rossi, 1990, Spitze & Logan, 1990), terwijl geografische nabijheid actieve broer-zusrelaties vergemakkelijkt. Bij de respondenten uit de allochtone groepen komt het meer voor dat de willekeurig gekozen broer of zus in het buitenland woont, doorgaans het land van herkomst. Deze kenmerken zijn derhalve ook opgenomen als controlevariabelen. Ten slotte hebben we gecontroleerd voor opleidingsniveau, omdat het opleidingsniveau onder etnische minderheden gemiddeld lager ligt dan in de autochtone groep (Tolsma et al., 2007). Opleidingsniveau werd gemeten op een tienpuntsschaal (1 = lagere school niet afgemaakt, 2 = alleen lagere school, 3 = lbo, huishoudschool, lhno, lts vmbo, 4 = mavo, ulo, mulo, 5 = havo, mms, 6 = vwo, hbs, athenaeum, gymnasium, 7 = mbo, kmbo, 8 = hbo, kandidaatsexamen, 9 = universiteit, en 10 = postacademisch).
Analyses Allereerst presenteren we bivariate resultaten voor de vier allochtone groepen en de autochtone groep en geven we aan welke gemiddelden significant verschilden van de autochtone groep. Vervolgens worden regressiemodellen gepresenteerd. Voor contactfrequentie zijn OLS-regressiemodellen geschat. Voor conflicten en praktische steun, beide binaire variabelen, is gebruikgemaakt van logistische regressie. Voor de ordinale variabelen emotionele steun en relatiekwaliteit zijn ordinale regressiemodellen geschat. In de vijf modellen voor de vijf afhankelijke variabelen zijn allereerst alleen hoofdeffecten opgenomen om te testen wat er met de verschillen tussen de allochtone groepen en de autochtone groep gebeurde nadat we de onafhankelijke variabelen (de seksesamenstelling van de relatie en de hie¨rarchische positie) en controlevariabelen toevoegden om H1A en H1B te testen. Vervolgens zijn in de modellen interactieeffecten toegevoegd tussen de afzonderlijke allochtone groepen en de autochtone groep met de seksesamenstelling van de relatie en met de hie¨rarchische
248
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
positie in de relatie, om te testen in hoeverre het belang van deze eigenschappen voor de broer-zusrelatie verschilde in de allochtone en autochtone groepen (H2A – H3B).
Resultaten Tabel 1 laat de beschrijvende analyses zien voor de vijf groepen afzonderlijk. Zonder te controleren voor structurele verschillen tussen de groepen bleek de frequentie van contact het laagst tussen broers en zussen uit de autochtone en de Antilliaanse groep (respectievelijk 4,82 en 5,04) en het hoogst onder Marokkaanse broers en zussen (5,79). Turkse, Marokkaanse en Surinaamse broers en zussen hadden significant vaker contact dan de autochtone broers en zussen. De meeste emotionele steun werd uitgewisseld met Surinaamse en Marokkaanse broers en zussen, significant meer dan tussen autochtone broers en zussen, terwijl instrumentele steun het meest gegeven werd door Marokkaanse en het minst door Antilliaanse en autochtone broers en zussen. De mate van conflict verschilde niet erg sterk tussen de groepen. Conflicten en onenigheden kwamen wat vaker voor tussen Turkse en Antilliaanse broers en zussen (17% van de Turkse en van de Antilliaanse respondenten gaf aan een conflict te hebben gehad in de afgelopen drie maanden) en het minst tussen Marokkaanse en autochtone broers en zussen (12%). Desondanks werd de kwaliteit van de relatie het hoogst gewaardeerd in de Turkse groep (3.44) en het laagst in de autochtone groep (2.79). In alle allochtone groepen werd de broer-zusrelatie significant positiever gee¨valueerd dan in de autochtone groep. Over het geheel genomen wezen de bivariate resultaten erop dat de broerzusrelaties een grotere rol speelden in termen van contact, steun, kwaliteit en conflict in de vier allochtone groepen dan in de autochtone groep, wat in overeenstemming was met H1A (met uitzondering van het niet-significante verschil in steun van de Turkse en Antilliaanse groep met de autochtone groep). De verwachte hogere mate van conflict in de allochtone groepen (H1B) werd alleen gevonden bij Turkse en Antilliaanse broers en zussen en niet in de Marokkaanse en Surinaamse groep. Het is opvallend hoe een relatief hoge mate van contact samengaat met een relatief lage mate van conflict onder Marokkanen en Surinamers, en hoe een enigszins hogere mate van conflict optreedt in combinatie met een zeer positief beoordeelde relatie onder Turkse broers en zussen. Hiernaast valt op dat de Antilliaanse groep vaak het minst verschilde van de autochtone groep.
249
250 0,30 0,20 0,23* 0,24 0,20*** 0,40*** 0,40*
38,81*** 3,11*** 4,37*** 0,79*** 0,86*** 0,03* 0,29* 0,11*** 0,54***
Broer-broer (0/1) Zus-zus (0/1) Broer-zus (0/1) Zus-broer (0/1) Broer of zus meer dan 2 jaar ouder (0/1) Broer of zus meer dan 2 jaar jonger (0/1) Broer of zus is ong. zelfde leeftijd (0/1)
Leeftijd (18-79) Opleiding Aantal broers en zussen (1-25) Partner (0/1) Kinderen (0/1) Broer of zus is huisgenoot (0/1) Broer of zus woont in zelfde plaats (0/1) Broer of zus woont in andere plaats (0/1) Broer of zus woont in buitenland (0/1)
11,23 1,72 2,28 0,41 0,35 0,18 0,45 0,31 0,50
0,46 0,40 0,42 0,43 0,39 0,48 0,48
S.D. 3,29 1,37 0,46 0,77 0,38
38,74*** 3,42*** 5,67*** 0,77*** 0,75*** 0,07*** 0,36*** 0,07*** 0,47***
0,37* 0,21 0,20** 0,19 0,29*** 0,38* 0,33
Gemiddelde 5,79*** 2,17*** 0,41*** 3,32*** 0,12
12,72 1,89 2,95 0,43 0,43 0,25 0,48 0,26 0,50
0,48 0,41 0,40 0,39 0,44 0,47 0,45
S.D. 2,99 1,24 0,49 0,80 0,33
Marokkanen (n = 323)
Bron: Netherlands Kinship Panel Study. Wave 1 a ) Alleen gevraagd aan broers en zussen die niet bij elkaar in huis wonen
Gemiddelde 5,74*** 1,74 0,31* 3,44*** 0,17*
Contactfrequentie (0-12) Ontvangen emotionele steun (0-4) Ontvangen instrumentele steun (0/1) Kwaliteit van de relatie (1-4)a Conflict (0/1)
Turken (n = 361)
43,26* 3,74*** 5,68*** 0,34* 0,76*** 0,04* 0,34*** 0,37*** 0,24***
0,18*** 0,30** 0,18*** 0,33*** 0,36*** 0,36* 0,28
Gemiddelde 5,62*** 2,31*** 0,33** 3,22*** 0,14
12,67 1,81 3,22 0,47 0,43 0,19 0,47 0,48 0,43
0,39 0,46 0,38 0,47 0,47 0,47 0,44
S.D. 3,03 1,47 0,47 0,93 0,35
Surinamers (n = 324)
37,93*** 3,96*** 4,60*** 0,22* 0,61*** 0,04** 0,21 0,38*** 0,35***
0,26 0,24 0,24* 0,26* 0,30*** 0,30** 0,41
Gemiddelde 5,04 1,85 0,23 3,06*** 0,17*
11,73 1,74 3,40 0,41 0,49 0,19 0,41 0,49 0,48
0,44 0,43 0,43 0,44 0,45 0,45 0,48
S.D. 3,09 1,45 0,42 0,96 0,38
Antillianen (n = 333)
45,15 5,53 3,11 0,27 0,49 0,01 0,22 0,61 0,13
0,31 0,20 0,29 0,20 0,45 0,26 0,29
Gemiddelde 4,82 1,69 0,24 2,79 0,12
14,99 2,02 2,42 0,45 0,50 0,10 0,42 0,49 0,33
0,46 0,40 0,46 0,40 0,50 0,44 0,46
S.D. 2,42 1,37 0,43 0,99 0,33
Autochtone Nederlanders (n = 1,232)
Tabel 1. Beschrijvende statistieken van de afhankelijke, onafhankelijke en controle variabelen voor de vijf groepen (significante verschillen met de autochtone Nederlandse groep) (N = 2573).
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
Wat betreft de seksesamenstelling van de relatie verschilde de groep Surinamers het meest van de Nederlanders. Met een groter dan gemiddeld aandeel vrouwelijke respondenten bestond deze groep uit relatief meer zus-zus- en zusbroerrelaties. De meest voorkomende seksesamenstelling onder Turken en Marokkanen was de broer-broerrelatie (30 en 29% van de respondenten). Onder de Surinaamse en autochtone respondenten kwamen zus-zusrelaties (30 en 29%) en zus-broerrelaties (33 en 30%) het meest voor. Dit geeft ook de scheve verdeling weer van mannen en vrouwen binnen de groepen. De autochtone respondenten waren over het algemeen het oudst (45 jaar). De gemiddelde leeftijd lag significant lager in de vier allochtone groepen, waarbij de groep Antillianen de jongste was (gemiddeld 38 jaar oud). Wat betreft de hierarchische positie in de relatie, rapporteerden de Turkse respondenten het meest over broers en zussen van ongeveer dezelfde leeftijd of van meer dan twee jaar jonger dan zijzelf (samen 80%). In de andere allochtone groepen was de verdeling min of meer gelijk, terwijl van de autochtone respondenten 45% over een oudere broer of zus rapporteerde. Allochtonen hadden een significant lager onderwijsniveau, met een gemiddelde score in de autochtone groep van 5,53 en in de allochtone groepen varie¨rend van 3,11 (in de Turkse groep) tot 3,96 (in de Antilliaanse groep). Wat betreft familiegrootte, hadden de Marokkaanse en Surinaamse respondenten gemiddeld de meeste broers en zussen (5,67 en 5,68) en, weinig verrassend, de autochtone respondenten de minste (3,11). Turkse en Marokkaanse respondenten waren vaker getrouwd, respectievelijk 79 en 76%. Onder Antillianen lag dit percentage op 22%. Het aandeel respondenten met kinderen lag het hoogst in de Turkse groep (86%) en het laagst onder de autochtone respondenten (49%). Deze resultaten komen overeen met wat bekend is uit voorgaand onderzoek en laten zien dat onze steekproef representatief is wat betreft deze achtergrondvariabelen. Het kwam niet vaak voor dat de respondenten bij de broer of zus in kwestie in huis woonden (varie¨rend van slechts 1% in de autochtone groep tot 7% in de Marokkaanse groep). Een aanzienlijke groep respondenten uit de allochtone groepen had nog een broer of zus in het land van herkomst wonen, met percentages tussen de 24% (Surinaamse groep) en de 54% (Turkse groep). Samenvattend bleken de verschillen tussen de groepen niet alleen te liggen op het gebied van eigenschappen van de broer-zusrelatie zoals contactfrequentie, steunuitwisseling, relatiekwaliteit en conflicten, maar bleek dat ook de structuur van de broer-zusrelaties en de sociaal-demografische kenmerken varieerden. Wanneer rekening wordt gehouden met deze structurele en sociaal-demografische verschillen tussen de vijf groepen kunnen de verschillen in broer-zusrelaties zowel versterkt als afgezwakt worden. Het is derhalve informatief om te onderzoeken wat er met de verschillen in contact, steun, relatiekwaliteit en conflict gebeurt wanneer deze structurele en sociaal-demografische verschillen in ogenschouw worden genomen, evenals om te onderzoeken of de structurele verschillen van even groot belang zijn voor de broer-zusrelatie in alle groepen. Hiervoor richten we ons nu op de resultaten van de multipele regressieanalyses.
251
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
In tabel 2 staan de resultaten van de regressiemodellen weergegeven. Hieruit kan allereerst worden opgemaakt dat, wanneer rekening werd gehouden met structurele verschillen en verschillen in sociaal-demografische kenmerken, het verschil tussen de autochtone groep enerzijds en de vier allochtone groepen anderzijds niet verminderd was, maar juist groter was geworden. De gemiddelden in contactfrequentie, bijvoorbeeld, lagen minder dan 1 punt hoger in de allochtone groepen dan in de autochtone groep (tabel 1), terwijl de coe¨fficie¨nten van de allochtone groepen alle groter dan 1 waren (tabel 2). Ook voor de andere afhankelijke variabelen bleken de verschillen groter geworden. Aanvullende analyses (hier niet weergegeven) lieten zien dat dit vooral lag aan het feit dat veel immigranten over een broer of zus rapporteerden die nog in het land van herkomst woonde, waarmee de contactfrequentie gemiddeld lager lag dan met in Nederland woonachtige broers en zussen. In vergelijking met de autochtone groep was de relatie met in het buitenland wonende broers en zussen veel actiever onder respondenten uit de allochtone groepen. Wanneer alleen relaties met broers en zussen die in Nederland woonachtig waren, werden geanalyseerd bleken allochtonen meer contact te onderhouden met hun broers en zussen dan de personen uit de autochtone groep. Na toevoeging van de onafhankelijke en controlevariabelen werden ook de verschillen in steunverlening tussen autochtonen en allochtonen niet gee¨limineerd. Dit gold voor zowel instrumentele als emotionele steun. Alleen Antillianen verschilden wederom niet significant van de Nederlanders op het gebied van instrumentele steunuitwisseling. Surinaamse broers en zussen wisselden het meest emotionele steun uit, terwijl onder Marokkaanse broers en zussen instrumentele steun meer voorkwam. De mate van conflict bleef hoger onder Turkse en Antilliaanse broers en zussen in vergelijking met de autochtone broers en zussen na opname van alle variabelen in het model. Deze resultaten bevestigen dat personen uit de allochtone groepen over het algemeen meer contact hadden met broers en zussen, meer steun van ze ontvingen (met name emotionele steun) en de relatie positiever beoordeelden dan personen met een Nederlandse achtergrond, constant houdend voor verschillen in structuur en sociaal-demografische kenmerken. Hier staat tegenover dat zij ook meer conflicten rapporteerden (H1A en H1B). Deze resultaten werden niet gevonden voor alle allochtone groepen en alle relatie-eigenschappen. Marokkanen en Surinamers rapporteerden bijvoorbeeld niet vaker conflicten dan de Nederlanders. Evenmin verschilden de Turken en de Antillianen van de autochtone Nederlanders op het gebied van ontvangen instrumentele steun. Echter, alle migrantengroepen verschilden van de autochtone groep wanneer het ging om contact, emotionele steun en de kwaliteit van de relatie met hun broers en zussen. Broers en zussen uit de allochtone groepen hadden vaker contact, ontvingen meer emotionele steun, en beoordeelden de relatie positiever dan de broers en zussen uit de autochtone groep, zelfs na controle voor verschillen in structuur en achtergrondkenmerken.
252
B 7,462*** 1,826*** 1,689*** 1,145*** 0,695*** 0,446** -0,173 -0,098 -0,167 0,070 -0,035*** 0,054* -0,089*** -0,027 -0,037 -0,988*** -3,382*** 0,305h
S.E. 0,288 0,191 0,193 0,174 0,171 0,143 0,133 0,142 0,119 0,124 0,004 0,027 0,019 0,128 0,128 0,124 0,133
B 0,472 0,222 0,546** 0,385* -0,225 0,218 -0,119 0,130 -0,285* -0,221 -0,019*** 0,012 -0,054** 0,009 -0,039 1,172*** -0,765*** -0,861*** 0,125
S.E. 0,282 0,185 0,203 0,164 0,169 0,138 0,133 0,138 0,115 0,121 0,004 0,027 0,020 0,126 0,123 0,293 0,116 0,134
Instrumentele steun
1,395*** 1,072*** 1,050*** 0,551*** 0,330** 0,243* 0,085 -0,267** 0,005 -0,009 0,053 -0,023 0,083 -0,242 -0,197 -0,085 0,040 0,103
0,150 0,167 0,133 0,126 0,111 0,101 0,109 0,090 0,096 0,003 0,021 0,015 0,097 0,095 0,235 0,093 0,107
0,373* 0,939*** 1,177*** 0,272* 0,669*** 0,226* 0,162 -0,087 -0,181 -0,020*** 0,075*** -0,067*** -0,093 -0,128 0,119 -0,066 -0,334** 0,118
B a
S.E. 0,163 0,177 0,138 0,131 0,115 0,105 0,113 0,094 0,100 0,003 0,021 0,015 0,101 0,099 0,247 0,097 0,112
S.E.
Kwaliteit relatie
a
B
Emotionele steun
Bron: Netherlands Kinship Panel Study. Wave 1 a ) Constanten weggelaten (vier constanten voor emotionele steun en drie constanten voor kwaliteit van de relatie) b ) Referentiegroep zijn de autochtone Nederlanders c ) Referentiegroep is broer-broer d ) Referentiegroep is een leeftijdsverschil van minder dan 2 jaar e ) 0 = niet getrouwd/niet samenwonend, 1 = getrouwd of samenwonend f ) 0 = geen kinderen, 1 = kinderen g ) Referentiegroep zijn broers en zussen die in dezelfde stad wonen h ) R2 *p 5 0,05, **p 4 0,01, ***p 5 0,001
Constante Turksb Marokkaansb Surinaamsb Antilliaansb Zus-zusc Broer-zusc Zus-broerc Broer of zus is ouder 4 2 jaard Broer of zus is jonger 4 2 jaard Leeftijd Opleiding Aantal broers en zussen Partnere Kinderenf Broer of zus in huishoudeng Broer of zus in andere stadg Broer of zus in buitenlandg Nagelkerke R2
Contact B -0,474 0,607* 0,239 0,314 0,421* 0,049 -0,182 0,036 -0,399** -0,051 -0,023*** 0,028 -0,043 -0,085 -0,253 0,255 -0,287 -0,749*** 0,075
S.E. 0,373 0,246 0,280 0,226 0,203 0,180 0,176 0,178 0,153 0,155 0,006 0,036 0,027 0,168 0,162 0,306 0,153 0,191
Conflict
Tabel 2. Resultaten regressieanalyses voor contactfrequentie (OLS), ontvangen instrumentele steun (logistische regressie), ontvangen emotionele steun, kwaliteit van de relatie (ordinale regressie) en conflict (logistische regressie) (N = 2573).
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
253
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
Om vast te stellen in hoeverre het belang van structurele kenmerken, zoals de hie¨rarchische positie wat betreft leeftijd- en seksesamenstelling van de relatie, verschilden voor de verschillende allochtone groepen, werden aan de modellen interactietermen toegevoegd. Een overzicht van de significante interacties staat weergegeven in tabel 3. Wat betreft de hie¨rarchische positie werden voor de verschillende groepen enkele contrasterende resultaten gevonden. In vergelijking met de andere groepen, rapporteerden Marokkanen met een jongere broer of zus meer contact en een betere kwaliteit van de relatie. Antillianen met oudere broers en zussen gaven aan minder contact met ze te hebben en Turkse respondenten rapporteerden minder instrumentele steun te ontvangen van oudere broers en zussen dan de andere groepen. De Surinaamse groep rapporteerde juist meer contact met oudere broers en zussen. In lijn met onze verwachting werden de autochtone broers en zussen het meest beı¨ nvloed door leeftijdsverschillen, maar alleen wanneer zij rapporteerden over jongere broers of zussen: met jongere broers en zussen was er minder contact, een minder goede relatie en werd er minder emotionele steun ontvangen dan in de andere groepen. Hiermee vinden we een gedeeltelijke ondersteuning voor H2A. Het verband tussen hie¨rarchische positie en conflict verschilde niet tussen de groepen, waardoor H2B verworpen wordt. Conflict kwam het meest voor bij broers en zussen die niet veel in leeftijd verschilden.5 De afwezigheid van significante interacties tussen allochtone groep en hie¨rarchische positie voor relatiekwaliteit (met uitzondering van de Marokkaanse groep waar een positief effect gevonden werd voor relatiekwaliteit met een jongere broer of zus) betekent dat er geen overtuigend bewijs gevonden is voor onze verwachting dat in allochtone groepen de kwaliteit van de relatie met oudere broers en zussen lager zou liggen (H2C). De regressieanalyses toonden aan dat zussen meer contact onderhielden, meer emotionele steun verleenden en hun relatie positiever beoordeelden. Deze intensievere zus-zusrelatie varieerde niet significant tussen de verschillende groepen. De hypothese dat de zus-zusrelatie belangrijker is in de autochtone groep dan in de andere groepen werd dus niet ondersteund (H3A). De eerder aangetoonde speciale band tussen zussen (Millman, 2004; Neale, 2004) werd gevonden in alle groepen. Evenmin vonden we steun voor onze hypothese dat met name in de Turkse en Marokkaanse groep conflicten meer voor zouden komen in de broer-zusrelatie dan in andere seksesamenstellingen (H3B). Turkse mannen die rapporteerden over hun zuster ontvingen zelfs meer emotionele steun dan in de andere vier groepen. Wel vonden we een grotere waarschijnlijkheid van het optreden van conflicten in de relatie van Surinaamse mannen met hun zus. Dit ging samen met minder contact, een lagere relatiekwaliteit, en minder emotionele steun, wat erop wijst dat de Surinaamse mannen minder betrokken en meer conflictueuze relaties met hun zussen hadden dan de mannen in de andere vier groepen.
254
Contact (+)
Zus-broer Broer-broer
Contact (-)
Contact (+) Kwaliteit relatie (+)
Marokkaans
Bron: Netherlands Kinship Panel Study. Wave 1 Alle gepresenteerde interacties zijn significant (p 5 0,05)
Broer of zus ong. even oud
Broer of zus 4 2 jr Instrumentele steun (-) ouder Broer of zus 4 jr jonger
Emotionele steun (+)
Zus-zus Broer-zus
Turks
Contact (+)
Contact (-) Kwaliteit relatie (-) Emotionele steun (-) Conflict (+)
Surinaams
Contact (-)
Instrumentele steun (+)
Instrumentele steun (-)
Antilliaans
Contact (-) Kwaliteit relatie (-) Emotionele steun (-)
Contact (-) Emotionele steun (-)
Autochtone Nederlanders
Tabel 3. Overzicht van significante interactie-effecten voor de verschillende allochtone groepen en de autochtone groep met seksesamenstelling van de relatie en hie¨rarchische positie (richting van interactie).
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
255
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
Dit resultaat werd niet bevestigd door een vergelijkbare perceptie door Surinaamse vrouwen van de relatie met hun broers. Turkse mannen ontvingen meer emotionele steun van zussen, maar hadden meer contact met broers. In de autochtone groep was de broer-broerrelatie het minst actief, wat bleek uit minder contact en minder emotionele steun.
Discussie Het eerste doel van deze studie was om een hiaat in onze kennis over broerzusrelaties op te vullen door broer-zusrelaties met een allochtone achtergrond onder de loep te nemen, met als focus het belang van verschillen in familiestructuur voor diverse dimensies van de broer-zusrelatie. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat familiebanden sterker zijn in etnische minderheidsgroeperingen, wat wordt toegeschreven aan zowel culturele als structurele verschillen tussen groepen. Echter, de relatie tussen broers en zussen onder migranten heeft slechts beperkt aandacht gekregen (Schans, 2007). Deze studie is een eerste exploratieve studie naar verschillen in broer-zusrelaties in verschillende niet-westerse migrantengroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) in vergelijking met autochtone Nederlanders. De studie richtte zich op verschillende kenmerken van broer-zusrelaties – contactfrequentie, emotionele en instrumentele steun, kwaliteit van de relatie en conflict – en keek naar het belang van met name sekse- en leeftijdsverschillen voor broer-zusrelaties in verschillende allochtone groepen. Onze bevindingen laten verschillen zien in zowel de structuur als de inhoud van relaties tussen broers en zussen onder autochtone Nederlanders en de allochtone groepen. Migranten hebben doorgaans meer broers en zussen dan autochtone Nederlanders, en hebben ook vaker een broer of zus in het buitenland (meestal het land van herkomst) wonen. Ook al hebben technologische ontwikkelingen internationale communicatie vergemakkelijkt en is deze technologie ook steeds goedkoper geworden (Vertovec, 2004), grotere afstanden en grotere aantallen broers en zussen maken het toch lastiger om intensief contact met alle broers en zussen te onderhouden. Desalniettemin hebben mensen met een allochtone achtergrond actievere en meer betrokken relaties met broers en zussen dan autochtone Nederlanders, en rapporteren ze meer contact (met uitzondering van de Antilliaanse groep), evalueren de relatie positiever, ontvangen meer emotionele steun (dit geldt alleen voor de Marokkaanse en Surinaamse groep) en instrumentele steun (alle groepen behalve de Antilliaanse groep, die gemiddeld jonger was dan de overige groepen). Dit wijst erop dat onder etnische minderheden broers en zussen een belangrijkere rol spelen in het sociale leven van mensen dan het geval is voor autochtone Nederlanders. Hieruit blijkt een sterker gevoel van familisme in de migrantengroepen, evenals meer individualisme en meer autonome familiebanden onder autochtone Nederlanders (Kagitcibasi, 1996). Wel moet worden opgemerkt dat er niet alleen verschillen tussen de groepen zijn, maar dat er eveneens veel variatie is binnen de allochtone groepen. Bovendien richt ons onderzoek zich met name op eerstegeneratiemigranten. Het is de vraag of tweedegeneratiemigranten de
256
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
culturele verwachtingen over broer-zusrelaties overneemt, of dat processen van acculturatie tot een andere invulling van de broer-zusrelatie leiden. Ook zal de tweede generatie waarschijnlijk niet alleen minder broers en zussen hebben, maar ook veel minder vaak broers of zussen in het land van herkomst. Voor Turken en Antillianen gaan de actievere relaties met broers en zussen samen met meer conflicten. Hoewel het vaker voorkomt dat sterke familiebanden samengaan met meer conflicten (Van Gaalen, 2007), is het niet duidelijk waarom dit het geval is voor Turkse en Antilliaanse, maar niet voor Marokkaanse en Surinaamse broer-zusrelaties. Mogelijk zijn deze groepen beter in staat om conflicten te vermijden, maar het kan ook zo zijn dat zij minder geneigd zijn om deze conflicten te rapporteren aan buitenstaanders, of dat zij conflicten anders ervaren vergeleken met de Turkse, Antilliaanse en autochtone groep. Vervolgonderzoek is nodig om hier meer inzicht in te verkrijgen. Ook verschillen in broer-zusrelaties wat betreft samenhang met de leeftijdshie¨rarchie zijn onderzocht, waarbij geen duidelijk patroon met betrekking tot leeftijdsverschillen naar voren kwam. Terwijl in de Marokkaanse groep meer contact en een positievere relatie gerapporteerd werd met jongere broers en zussen, gaven Surinaamse respondenten aan juist meer contact te hebben met oudere broers en zussen. De verwachte duidelijkere rolverdeling op basis van sekse en hie¨rarchische positie in de migrantengroepen in vergelijking met de autochtone Nederlanders werd niet gevonden, wat erop duidt dat de rol van broers en zussen niet zo duidelijk gedefinieerd is in de etnische minderheidsgroeperingen als soms wel in de literatuur verondersteld wordt (Cicirelli, 1994). Bij deze eerste poging om grip te krijgen op de verschillen in broer-zusrelaties alsmede de achterliggende mechanismes, in de migrantengroepen en de autochtone groep, werden we geconfronteerd met een grotere mate van complexiteit dan verwacht. Veronderstelde patronen werden niet altijd gevonden en er was een sterke mate van varie¨teit binnen de verschillende groepen. De uiteenlopende resultaten voor de verschillende migrantengroepen laten ook zien dat het van belang is om broer-zusrelaties in de groepen afzonderlijk te bestuderen. Aanvullend kwalitatief onderzoek is nodig om meer gedetailleerd inzicht te krijgen onder welke omstandigheden oudere of juist jongere broers en zussen bepaalde rollen in de familie vervullen in verschillende allochtone groepen. Onze resultaten laten verder zien dat de centrale rol van zus-zusrelaties aangetoond in onderzoek (Neale, 2004) ook lijkt op te gaan in de migrantengroepen. Cross-cultureel onderzoek (Cicirelli, 1994) wees eerder op het belang van de broer-broerrelatie in veel niet-westerse culturen en immigrantengroepen. Ons onderzoek toont aan dat Turkse mannen meer contact onderhouden met hun broers in vergelijking met de andere groepen. We vonden geen steun in de data voor onze voorspelling dat met name in patriarchale culturen de broer-zusrelatie gekenmerkt zou worden door meer conflicten. Dit houdt mogelijk verband met het feit dat de meerderheid van onze steekproef tot de eerstegeneratiemigranten behoorde. Deze groep is opgegroeid in het land van oorsprong en is pas op latere leeftijd naar Nederland gemigreerd. De tweede generatie zal vaker zijn opgegroeid samen met alle broers en zussen in Neder-
257
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
land. Een verschillende mate van acculturatie tussen broers en zussen kan met name voor deze groep een bron van conflict zijn zoals Pyke (2005) aantoonde voor Aziatische migranten in de Verenigde Staten. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de tweede generatie in Nederland om dit idee te testen. Dat resultaten verschillen afhankelijk van welke persoon in de relatie wordt ondervraagd duidt erop dat dezelfde broer-zusrelatie verschillend ervaren wordt, afhankelijk van sekse en geboortevolgorde. Een oudere broer of zus die rapporteert over een jongere broer of zus ervaart de relatie niet hetzelfde als een jongere broer of zus die over een oudere broer of zus rapporteert. Hetzelfde gaat op voor broers die rapporteren over zussen en zussen die rapporteren over broers. Dit suggereert dat wanneer relatiekenmerken onderzocht worden, deze sterk gekleurd zijn door individuele percepties van de relatie en onderstreept het belang van het onderzoeken van relaties vanuit het oogpunt van beide personen. Een andere richting voor toekomstig onderzoek is om alle broers en zussen in een familie in het onderzoek te betrekken in plaats van het selecteren van een enkele broer-zusrelatie per familie. Vooral gezien de grotere kindertallen in de etnische minderheidsgroepen zou meer aandacht voor hoe grootte en samenstelling van de groep relaties tussen broers en zussen binnen de familie beı¨ nvloeden meer aandacht verdienen. Samenvattend laat dit onderzoek zien dat migranten in Nederland over het algemeen actievere en meer betrokken relaties hebben met hun broers en zussen dan autochtone Nederlanders, en ook dat er een grote variatie bestaat binnen groepen. Ook toont dit onderzoek aan dat structurele kenmerken van de relatie van verschillend belang zijn voor broer-zusrelaties in de verschillende groepen. Als zodanig geeft dit onderzoek eerste inzichten in de vergelijkbaarheid van de relatie tussen broers en zussen over verschillende etnische groepen, en vormt daarmee een zinvolle uitbreiding op bestaand onderzoek naar broerzusrelaties in het algemeen alsook een uitbreiding van onderzoek naar familiebanden in etnische groepen.
Noten *
Marieke Voorpostel is als senior onderzoeker verbonden aan FORS (het Swiss Centre of Expertise in the Social Sciences), Lausanne, Zwitserland. Correspondentie:
[email protected] Djamila Schans is als onderzoeker verbonden aan de Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen van de Universiteit Maastricht. Correspondentie:
[email protected]
1.
De Netherlands Kinship Panel Study is gesubsidieerd door het programma ‘Investeringen Groot’ van NWO (onder nr. 480-10-009). Daarnaast werd financie¨le steun verkregen van het NIDI, FSW/UU, Fac. Gedragswetenschappen, UvA en FSW/UT. De vragenlijsten zijn vertaald in het Arabisch en het Turks, en vervolgens terugvertaald door een andere vertaler om betrouwbaarheid te waarborgen. Aangezien een interview met alle beschikbare broers en zussen vaak niet haalbaar is, wordt er in siblingonderzoek doorgaans gevraagd naar de broer of zus met wie de respondent het meeste contact heeft of zich het meest mee verbonden voelt. Dit zorgt echter voor een positieve
2. 3.
258
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
4.
5.
bias in broer-zusrelaties. Onze procedure om een willekeurige broer of zus te selecteren ondervangt dit probleem. Wanneer een alternatieve maat werd genomen, het absolute leeftijdsverschil, waren de resultaten vergelijkbaar. Omdat het van belang is om onderscheid te maken tussen rapportage over een jongere en een oudere broer of zus is ervoor gekozen om dummyvariabelen op te nemen in plaats van deze continue maat. Wanneer interacties werden opgenomen tussen dezelfde leeftijdsgroep en de verschillende allochtone groepen werd er geen significant hoofdeffect gevonden. Voor de Marokkaanse groep werd een negatieve interactie gevonden: Marokkaanse broers en zussen van ongeveer dezelfde leeftijd hadden minder contact dan broers en zussen van dezelfde leeftijd in andere allochtone groepen (inclusief de autochtoon Nederlandse groep). Als in plaats van de dummyvariabelen het absolute leeftijdsverschil werd genomen, bleek een groter leeftijdsverschil samen te hangen met minder contact en minder conflict. Dit effect was minder sterk voor de autochtone groep en juist sterker voor de Surinaamse groep.
Literatuur Bedford, V.H. (2009). Sibling relationships, adulthood. In D. Carr (Ed.), Encyclopedia of the life course and human development (Vol. 2, pp. 407-410). Detroit: McMillan Reference USA. Black, S.E., Devereux, P.J., & Salvanes, K.G. (2005). The more the merrier? The effect of family size and birth order on children’s education. Quarterly Journal of Economics, 120(2), 669-700. Burr, J.A., & Mutchler, J.E. (1999). Race and ethnic variation in norms of filial responsibility among older persons. Journal of Marriage and the Family, 61, 674-687. Cicirelli, V.G. (1994). Sibling relationships in cross-cultural perspective. Journal of Marriage and the Family, 56, 7-20. Cicirelli, V.G. (1995). Sibling relationships across the life span. New York: Plenum Press. Cole, A., & Kerns, K.A. (2001). Perceptions of sibling qualities and activities in early adolescents. Journal of Early Adolescence, 21(2), 204-226. Connidis, I.A., & Davies, L. (1990). Confidants and companions in later life: The place of family and friends. Journals of Gerontology, 45(4), 141-149. Crul, M. (2000). De sleutel tot succes. Over hulp, keuzes en kansen in de schoolloopbanen van Turkse en Marokkaanse jongeren van de tweede generatie. Amsterdam: Het Spinhuis. Driessen, G., & Smit, F. (2007). Effects of immigrant parents’ participation in society on their children’s school performance. Acta Sociologica, 50(1), 39-56. Dunn, J. (2007). Siblings and socialization. In J.E. Grusec & P.D. Hastings (Eds.), Handbook of Socialization: Theory and research (pp. 309-327). New York: The Guilford Press. Dykstra, P.A., Kalmijn, M., Knijn, G.C.M., Komter, A.E., Liefbroer, A.C., & Mulder, C.H. (2005). Codebook of the Netherlands Kinship Panel Study, a multi-actor, multi-method panel study on solidarity in family relationships, Wave 1. NKPS working Paper No. 4. The Hague, The Netherlands: Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute. Eck, C. van (2003). Purified by blood: Honour killings amongst Turks in the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. Eriksen, S., & Gerstel, N. (2002). A labor of love or labor itself: Care work among adult brothers and sisters. Journal of Family Issues, 23, 836-856. Foner, N. (1997). The immigrant family: Cultural legacies and cultural changes. International Migration Review, 31, 961-974. Furman, W., & Buhrmester, D. (1992). Age and sex differences in perceptions of networks of personal relationships. Child Development, 63(1), 103-115. Gaalen, R.I. van (2007). Solidarity and ambivalence in parent-child relationships. ICS Dissertation Series. Utrecht: Utrecht University. Goetting, A. (1986). The developmental tasks of siblingship over the life cycle. Journal of Marriage and the Family, 48, 703-714. Inglehart, R., & Baker, W.E. (2000). Modernization, cultural change, and the persistence of traditional values. American Sociological Review, 65(1), 19-51.
259
MIGRANTENSTUDIES, 2010, NR. 3
Johnson, C.L. (1982). Sibling solidarity: Its origin and functioning in Italian-American families. Journal of Marriage and the Family, 44(1), 155-167. Kagitcibasi, C. (1996). Family and human development across cultures. Killoren, S.E., Thayer, S.M., & Updegraff, K.A. (2008). Conflict resolution between Mexican origin adolescent siblings. Journal of Marriage and Family, 70(5), 1200-1212. Millman, M. (2004). The perfect sister: What draws us together, what drives us apart. Orlando: Hartcourt. Nauck, B. (2007). Familiensystem und Kultur [The family system and culture]. In G. Trommsdorff & H.-J. Kornadt (Eds.), Theorien und Methoden der kulturvergelichenden Psychologie [Theories and methods in cross-cultural psychology] (pp. 407-486). Go¨ttingen: Hogrefe Verlag. Neale, J. (2004). No friend like a sister. Exploring the relationship between sisters. Wellington: Victoria University Press. Niekerk, M. van (2007). Second-generation Caribbeans in the Netherlands: Different migration histories, diverging trajectories. Journal of Ethnic and Migration Studies, 33(7), 1063-1081. Nuckolls, C.W. (1993). An introduction to the cross-cultural study of sibling relations. In C.W. Nuckolls (Ed.), Siblings in South Asia: Brothers and sisters in cultural context (pp. 19-41). New York: Guilford Press. Pels, T., Distelbrink, M., & Postma, L. (2009). Opvoeding in de migratiecontext. Review van onderzoek naar de opvoeding in gezinnen van nieuwe Nederlanders. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut. Pyke, K. (2005). ‘‘Generational deserters’’ and ‘‘black sheep’’: Acculturative differences among siblings in Asian immigrant families. Journal of Family Issues, 26, 491-517. Rittenour, C.E., Myers, S.A., & Brann, M. (2007). Commitment and emotional closeness in the sibling relationship. Southern Communication Journal, 72(2), 169-183. Ross, H.G., & Milgram, J.I. (1982). Important variables in adult sibling relationships: A qualitative study. In M.E. Lamb & B. Sutton-Smith (Eds.), Sibling relationships: Their nature and significance across the lifespan. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Rossi, A.S., & Rossi, P.H. (1990). Of human bonding: Parent-child relations across the life-course. New York: Aldine de Gruyter. Sabogal, F., Marin, G., Otero-Sabogal, R., Marin, B., & Pe´rez-Stable, E.J. (1987). Hispanic familism and acculturation: What changes and what doesn’t? Hispanic Journal of Behavioral Sciences, 9(4), 397-412. Salmon, C. (2003). Birth order and relationships: Family, friends, and sexual partners. Human Nature, 14(1), 73-88. Schans, D. (2007). Ethnic differences in intergenerational solidarity: ICS dissertation series, Universiteit Utrecht. Schans, D., & Komter, A.E. (2010). Ethnic differences in intergenerational solidarity in the Netherlands. Journal of Aging Studies, 24, 194-203. Schans, D., & Komter, A.E. (2006). Intergenerationele solidariteit en etnische diversiteit. Migrantenstudies, 22 (1), 2-22. Spitze, G., & Logan, J. (1990). Sons, daughters and intergenerational social support. Journal of Marriage and the Family, 52(2), 420-430. Suggs, P.K. (1989). Predictors of association among older siblings: A black/white comparison. American Behavioral Scientist, 33(1), 70-80. Tolsma, J., Lubbers, M., & Koenders, M. (2007). Trends in ethnic educational inequalities in the Netherlands: A cohort design. European Sociological Review, 23(3), 325-339. Valk, H.A.G. de, Esveldt, I., Henkens, K., & Liefbroer, A.C. (2001). Oude en nieuwe allochtonen in Nederland: Een demografisch profiel [Old and new migrants in the Netherlands: A demographic profile]. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Vermeulen, H., & Penninx, R. (2000). Immigrant integration: The Dutch case. Amsterdam: Het Spinhuis. Vertovec, S. (2004). Cheap calls: The social glue of migrant transnationalism. Global Networks, 4(2), 219-224. Voorpostel, M. (2007). Sibling support: The exchange of help among brothers and sisters in the Netherlands: ICS dissertation series, Universiteit Utrecht. Voorpostel, M., & Blieszner, R. (2008). Intergenerational solidarity and support between siblings. Journal of Marriage and Family, 70, 157-167.
260
Marieke Voorpostel en Djamila Schans: De relatie tussen volwassen broers en zussen in autochtone en allochtone families
Voorpostel, M., Van der Lippe, T., Dykstra, P.A., & Flap, H. (2007). Similar or different? The importance of similarities and differences for support between siblings. Journal of Family Issues, 28, 1026-1053. Weaver, S.E., Coleman, M., & Ganong, L. (2003). The sibling relationship in young adulthood: Sibling functions and relationship perceptions as influenced by sibling pair composition. Journal of Family Issues, 24(2), 245-263. Weisner, T.S. (1989). Comparing sibling relationships across cultures. In P. Goldring Zukow (Ed.), Sibling interaction across cultures: Theoretical and methodological issues (pp. 11-25). New York: Springer. Weisner, T.S. (1993). Overview: Sibling similarity and difference in different cultures. In C.W. Nuckolls (Ed.), Siblings in South Asia: Brothers and sisters in cultural context (pp. 1-17). New York: Guilford Press. White, L.K., & Riedmann, A. (1992). When the Brady Bunch grows up: Step/half- and fullsibling relationships in adulthood. Journal of Marriage and the Family, 54, 197-208.
261