Academiejaar 2014-2015 Eerstesemesterexamenperiode
De relatie tussen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen in partnerrelaties.
Masterproef I neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Lesley Verhofstadt Begeleidster: Gaëlle Vanhee
Door Desender Marieke 00904660
Ondergetekende, Marieke Desender, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Dankwoord Vooraleer van start te gaan met de uiteenzetting van deze scriptie, zou ik eerst graag een aantal mensen bedanken die hebben geholpen bij het tot stand komen van deze masterproef. In eerste instantie gaat mij dank uit naar Prof. Dr. Lesley Verhofstadt voor het beschikbaar stellen van dit boeiend onderwerp en mij de kans te geven mijn masterproef hierover te schrijven. Ook wil ik mijn begeleidster Gaëlle Vanhee uitvoerig bedanken voor de uitgebreide ondersteuning gedurende het hele proces. Dit onder meer voor haar uitgebreide en opbouwende feedback op elk deel binnen deze masterproef, alsook voor haar statistische hulp. Vervolgens wil ik ook graag mijn ouders, mijn zus Anke en schoonbroer Rien, mijn vriend(inn)en en alle andere participanten bedanken voor hun moeite en tijd die ze genomen hebben om deel te nemen aan het onderzoek. Zonder hen was deze masterproef immers niet mogelijk. Verder verdient mijn zus Leen een speciaal woord van dank. Dit voor het vele nalezen, het wegwerken van mijn chaotische zinsconstructies en dt-fouten, alsook voor het geven van kritische commentaar en het motiveren wanneer het wat moeilijk ging. Mijn vriend, Giovanni, wil ik ook graag bedanken voor de steun tijdens de stressvolle periodes die deze masterproef met zich meebracht, het begrip wanneer ik mijn thesis moest laten voorgaan en mij liet uitrazen wanneer het nodig was. Tot slot zou ik mijn extra dank willen betuigen aan mijn ouders om mij de mogelijkheid te bieden de studie klinische psychologie aan te vatten en voor de kansen die ik heb gekregen tijdens mijn studieloopbaan. Bedankt!
Abstract In deze scriptie werd de relatie tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen bestudeerd binnen een ruimer (theoretisch) hechtingskader. In eerste instantie behelsde dit onderzoek de studie naar het verband tussen onveilige hechting en communicatiepatronen. Vervolgens werd het verband tussen hechting en behoeftefrustratie onderzocht. Verder werd de associatie tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen getoetst. We bekeken hierbij telkens de invloed van de drie afzonderlijke psychologische behoeften (autonomie, competentie en verbondenheid). Tot slot werd nagegaan hoe hechting, algemene behoeftefrustratie en communicatiepatronen zich binnen één model tot elkaar verhouden. Geslachtsverschillen werden binnen deze verbanden telkens geëxploreerd. In een steekproef van 97 heteroseksuele koppels (N = 194), representatief voor de Vlaamse bevolking tussen 19 en 71 jaar in een relatie, werden gegevens (inzake communicatiepatronen, behoeftefrustratie en hechting) verzameld door middel van zelfrapportage-onderzoek. Vooreerst toonden de resultaten aan dat vermijdende hechting in een positieve relatie stond tot demand-withdraw en wederzijdse vermijding enerzijds en in negatieve relatie tot constructieve communicatie anderzijds. Daarnaast werd evidentie gevonden voor een positieve associatie tussen angstige hechting en demand-withdraw, alsook een negatief verband tussen angstige hechting en constructieve communicatie. Verder werd een positief verband weerhouden tussen onveilige hechting en behoeftefrustratie. In dit verband bleek voor zowel mannen als voor vrouwen vermijdende hechting een grotere rol te spelen dan angstige hechting bij de predictie van behoeftefrustratie. Vervolgens toonden de resultaten aan dat behoeftefrustratie een positieve relatie kent tot de communicatiepatronen demand-withdraw en wederzijdse vermijding en evenwel een negatieve relatie tot constructieve communicatie. Hierbij zien we verschillen naargelang gender en de behoeften aan verbondenheid, competentie en autonomie. Meer specifiek bleek de frustratie van autonomie bij vrouwen geen voorspeller te zijn tot het gebruik van communicatiepatronen. Tot slot gaven de resultaten aan dat bij mannen behoeftefrustratie als partiële mediator fungeerde binnen het verband tussen vermijdende hechting en constructieve communicatie. Bij vrouwen daarentegen werden geen verbanden weerhouden. Theoretische en praktische implicaties van deze bevindingen werden naderhand bediscussieerd. Evenwel werden de sterktes en zwaktes van dit onderzoek vermeld als indicatie voor toekomstig onderzoek.
Inhoudsopgave INLEIDING ........................................................................................................................................................... 1 HECHTING .......................................................................................................................................................................... 1 Hechtingstheorie. ............................................................................................................................................................. 1 Hechting en Relationeel Functioneren. .................................................................................................................. 4 ZELF-DETERMINATIE THEORIE ...................................................................................................................................... 7 Behoeftebevrediging en Partnerrelaties. .............................................................................................................. 9 COMMUNICATIEPATRONEN ........................................................................................................................................... 11 Demand- Withdraw.......................................................................................................................................................13 Constructieve Communicatie. ...................................................................................................................................14 Wederzijdse Vermijding. .............................................................................................................................................14 DE RELATIE TUSSEN BEHOEFTEBEVREDIGING, HECHTING EN COMMUNICATIEPATRONEN................................ 15 Hechting en Behoeftebevrediging. .........................................................................................................................15 Hechting en Communicatiepatronen. ...................................................................................................................16 Behoeftebevrediging en Communicatiepatronen. ..........................................................................................18 CONCLUSIE EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................................................................... 19 METHODE......................................................................................................................................................... 23 STEEKPROEF .................................................................................................................................................................... 23 PROCEDURE ..................................................................................................................................................................... 24 MEETINSTRUMENTEN .................................................................................................................................................... 25 Vragenlijsten. ...................................................................................................................................................................25 RESULTATEN................................................................................................................................................... 28 OVERZICHT VAN DE ANALYSES ................................................................................................................................... 28 BESCHRIJVENDE STATISTIEK ........................................................................................................................................ 28 Karakteristieken van de doelgroep. .......................................................................................................................28 Correlationele analyses. ..............................................................................................................................................30 Controlevariabelen. .......................................................................................................................................................31 VERKLARENDE STATISTIEK: TOETSING VAN DE HYPOTHESEN EN ONDERZOEKSVRAGEN ................................ 33 Het verband tussen hechting en communicatiepatronen. ..........................................................................33 Het verband tussen hechting en behoeftefrustratie. ......................................................................................35 Het verband tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen........................................................39 Behoeftefrustratie als mediator binnen de relatie tussen hechting en communicatiepatronen. .................................................................................................................................................................................................42 DISCUSSIE......................................................................................................................................................... 49
I
BESPREKING VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN .................................................................................................... 49 Het verband tussen hechting en communicatiepatronen. ..........................................................................51 Het verband tussen hechting en behoeftefrustratie. ......................................................................................52 Het verband tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen........................................................53 Behoeftefrustratie als mediator binnen de relatie tussen hechting en communicatiepatronen. .................................................................................................................................................................................................55 STERKTES, BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK ..................................................... 56 THEORETISCHE EN PRAKTISCHE IMPLICATIES .......................................................................................................... 58 ALGEMENE CONCLUSIE .................................................................................................................................................. 59 REFERENTIES.................................................................................................................................................. 61
II
Lijst met tabellen Tabel 1.
Gemiddelden, standaarddeviaties en F-statistieken voor mannen en vrouwen op de variabelen gemeten in dit onderzoek…………..…….…….............................29
Tabel 2.
Pearson correlaties tussen studievariabelen voor mannen (boven de diagonaal) en vrouwen (onder de diagonaal)……………………………………………….. ....32
Tabel 3.
Resultaten multivariate en univariate regressie-analyse: bijdrage van hechting tot de predictie van communicatiepatronen...…… ………………………………... 35
Tabel 4a.
Resultaten hiërarchische meervoudige regressie-analyse en semipartiële correlaties: bijdrage van hechting tot de predictie van behoeftefrustratie…........38
Tabel 4b.
Resultaten multivariate en univariate regressie-analyses: bijdrage van hechting tot de predictie van de frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid……………………………………………...................................39
Tabel 5a.
Resultaten multivariate en univariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftefrustratie en leeftijd tot de predictie van communicatiepatronen……....42
Tabel 5b.
Het belang van behoeftefrustratie van elke behoefte afzonderlijk in het verklaren van de verschillende communicatiepatronen…………………………………....43
Tabel 6a.
Behoeftefrustratie als significante mediator tussen hechting en communicatiepatronen bij mannen………………………………………..…….47
Tabel 6b.
Behoeftefrustratie als significante mediator tussen hechting en communicatiepatronen bij vrouwen…………………………………………..…48
Lijst met figuren Figuur 1. Onderzoeksvraag 1: Behoeftefrustratie als mediator tussen hechting en communicatiepatronen...........................................................................................22 Figuur 2. Behoeftefrustratie als mediator tussen hechting en communicatiepatronen.........43
III
Inleiding Intieme partnerrelaties hebben een enorme impact op onze psychische gezondheid en welzijn. De mens is een sociaal wezen dat op zoek gaat naar ‘de’ liefde en daarmee ook naar een stabiele, langdurige relatie die aan onze verwachtingen voldoet. Onderzoekers proberen reeds gedurende lange tijd de aspecten die een goed functionerende relatie definiëren in kaart te brengen. Wat maakt dat partners tevreden zijn binnen de relatie en zich goed voelen hierbinnen? Om een antwoord te kunnen formuleren op deze vraag, bestaan er reeds veel studies over de invloed van hechting binnen partnerrelaties. Hieruit blijkt dat koppels die meer veilig gehecht zijn een grotere tevredenheid ervaren binnen hun relatie (Hazan & Shaver, 1987). Een recentere reeks studies die deze vraag probeerden te beantwoorden, vertrekken vanuit de zelf-determinatie theorie. Naast het domein van de partnerrelaties heeft deze theorie zijn relevantie aangetoond op een variëteit aan domeinen. Bij de zelf-determinatie theorie ligt de focus op hoe relationele partners elkaars psychologische basisbehoeften ondersteunen of net ondermijnen en welke impact dit heeft op ervaringen binnen de relatie (Deci & Ryan, 2000). Desondanks deze nieuwe invalshoek op partnerrelaties ons een beter inzicht lijkt te bieden, bestaat hier slechts gering onderzoek over. Tot slot zien we in de literatuur dat ook communicatiepatronen een belangrijke invloed blijken te hebben op het functioneren
van
partnerrelaties
(Brown
&
Amatea,
2000).
Hechting,
behoeftebevrediging en communicatiepatronen blijken van groot belang te zijn binnen de studie van partnerrelaties. Bijgevolg zal de focus van deze masterproef op de link tussen deze drie concepten liggen.
Hechting Hechtingstheorie. Bowlby (1973, 1980) legt als grondlegger van de hechtingstheorie de nadruk op de continuïteit van vroege hechtingspatronen tot in het volwassen leven. Volgens deze theorie wordt er gedurende de eerste levensjaren een intern werkmodel gecreëerd door de relatie met primaire hechtingsfiguren. Dit intern werkmodel is een set van overtuigingen en verwachtingen over de beschikbaarheid en responsiviteit van de hechtingsfiguren (Bowlby, 1973, 1980). Bowlby maakte het onderscheid tussen veilige
1
en onveilige hechting. Wanneer de verzorger sensitief en responsief op de signalen van het jonge kind reageert, ontwikkelt het kind een gevoel van vertrouwen en veiligheid. Wanneer deze veilige mentale representatie ontbreekt, spreekt men van een onveilige hechtingsstijl. Mary Ainsworth bouwde verder op deze hechtingstheorie. Ze maakte op basis van de Vreemde Situatie Procedure een onderscheid tussen veilige hechting, onveilig- vermijdend en onveilig-ambivalente hechting (Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978). Veilig gehechte kinderen hebben warme, responsieve en beschikbare zorgfiguren. Deze zorgfiguren bieden een veilige basis waaruit exploratie mogelijk wordt, alsook het zoeken van troost bij de voogd wanneer het kind geconfronteerd wordt met dreiging (Ainsworth et al., 1978). Onveilig- vermijdende hechting daarentegen worden gekarakteriseerd door afstand van de verzorgingsfiguur en overdreven zelfredzaamheid (Ainsworth et al., 1978). Onveilig- ambivalent gehechte kinderen protesteren en huilen bij de afwezigheid van hun moeder. Bij hereniging met de verzorgingsfiguur zoeken ze nabijheid, maar gaat dit gepaard met hevige emotionele reacties (Ainsworth et al., 1978). Deze vroege hechting wordt verwacht een invloed te hebben op hoe mensen hun interpersoonlijk gedrag en emoties reguleren gedurende hun leven (Bowlby, 1973, 1980). Het intern werkmodel gedefinieerd door Bowlby omvat de verwachtingen over de responsiviteit van anderen, het basisvertrouwen en het beeld dat men heeft over zichzelf (Bowlby, 1973, 1980). Ook in latere relaties zijn deze interne werkmodellen verantwoordelijk voor de interpretatie van nieuwe situaties en gebeurtenissen (Mikulincer & Shaver, 2007). Bijvoorbeeld beïnvloeden deze interne werkmodellen het gedrag, gevoelens en verwachtingen binnen romantische partnerrelaties (Roisman, Collins, Stroufe, & Egeland, 2005). Volgens Bowlby zijn deze interne werkmodellen stabiel gedurende het leven (Bowlby, 1973, 1980). Er bestaat echter heel wat discussie in de literatuur hieromtrent. Enerzijds wordt aangenomen dat de algemene hechtingsrepresentaties die hun basis hebben in de kindertijd, zich generaliseren naar andere relaties (Bowlby, 1973, 1980). Anderzijds neemt men aan dat specifieke representaties gevormd kunnen worden over hechtingservaringen binnen de specifieke relatie (Crowell, Treboux & Waters, 2002).
2
Hechting in partnerrelaties. In de kindertijd zijn, zoals hierboven besproken, ouders de voornaamste hechtingsfiguren. Tijdens de adolescentie en jongvolwassenheid worden voornamelijk romantische partners de belangrijkste hechtingsfiguren (Mikulincer & Shaver, 2007). Hazan en Shaver (1987) waren de eersten die onderzoek verrichtten naar hechting binnen romantische partnerrelaties. Volgens hen verloopt het hechtingsproces in partnerrelaties gelijkaardig aan dit in de kindertijd. De partner wordt, onder bepaalde omstandigheden, gebruikt als ‘veilige basis’ van waaruit men kan exploreren. Bij stress, ziekte of bedreiging wordt de partner gebruikt als een bron van veiligheid, comfort en bescherming (Hazan & Shaver, 1990). Daarnaast bleek uit retrospectief onderzoek van Hazan en Shaver (1987) dat er een associatie is tussen vroege hechtingservaringen en volwassen hechtingsstijlen. Ze vonden dat volwassenen die veilig gehecht zijn in hun romantische relatie meer herinneringen hadden aan een kindertijd met affectieve, zorgzame en accepterende ouders. Tevens bleek de indeling in hechtingsstijlen in de volwassenheid gelijkaardig te zijn aan de hechtingsstijlen in de kindertijd. Personen met een veilige hechting hadden een goede vertrouwensrelatie met hun partner en ervoeren veel positieve emoties, intimiteit en acceptatie in hun relatie. Daarentegen werden personen met vermijdende hechting gekarakteriseerd door emotionele hoogtes en laagtes. Deze volwassenen vrezen intimiteit en er is een hoge mate van jaloezie aanwezig. Meer angstig gehechte volwassenen ervaren liefde als een obsessie. Deze individuen hebben een enorm verlangen naar reciprociteit en hebben als doel samen een eenheid te vormen. Er zijn extreme emotionele hoogtes en laagtes aanwezig in deze relaties, alsook daarnaast is er een hoge mate van seksuele aantrekking en jaloezie (Hazan & Shaver, 1987). De bevindingen van Hazan & Shaver (1987) komen overeen met het oorspronkelijk idee van Bowlby (1979) dat de hechtingspatronen actief zijn gedurende het ganse leven. Verscheidene
classificaties
en
verschillende
meetinstrumenten
werden
ontworpen om hechting binnen partnerrelaties te onderzoeken. De categoriale benadering van hechting volgens Bowlby en Ainsworth wordt nog steeds gebruikt. Echter wordt er gesteld dat hechting beter beschouwd wordt als een dimensioneel construct (Mikulincer & Shaver, 2007). Zo bleek uit onderzoek van Brennan, Clark & Shaver (1998) dat wanneer de categoriale indeling van hechtingsstijlen gebruikt werd, belangrijke informatie over de individuele verschillen binnen de categorieën verloren
3
ging. Onderzoek via factoranalyse bracht twee relatief orthogonale dimensies aan het licht, namelijk hechtingsangst en hechtingsvermijding. Deze bleken het best de individuele verschillen in volwassen hechting te verklaren (Bartholomew & Horowitz, 1991; Brennan et al., 1998; Simpson, 1990). De dimensie hechtingsangst reflecteert de mate waarin een persoon zich zorgen maakt over het eventueel niet beschikbaar zijn van de ander of het onvoldoende steun krijgen van de partner. Individuen die hoog scoren op deze dimensie zijn bang verlaten te worden, niet geliefd te zijn en niets waard te zijn voor hun partner. Deze volwassenen geloven er niet in onafhankelijk te kunnen functioneren tijdens stressvolle situaties, daarom streven ze voortdurend naar nabijheid en goedkeuring van hun partner waarbij ze snel overstuur raken wanneer hun partner niet beschikbaar is. Bijgevolg wordt hun zelfstandig exploratieproces belemmerd wat hun zelfontplooiing afremt (Mikulincer, Shaver, & Pereg, 2003). De dimensie hechtingsvermijding duidt de mate aan van het streven naar emotionele afstandelijkheid, onafhankelijkheid en zelfredzaamheid. Individuen die hoog scoren op deze dimensie vertrouwen anderen niet en vermijden intimiteit. Personen die hoog scoren op beide dimensies prefereren relationele afstand uit angst gekwetst te worden en vertonen hierdoor ambivalent gedrag (Brennan, Clark, & Shaver, 1998; Lopez & Brennan, 2000). Deze volwassenen worden verondersteld een onveilige hechtingsoriëntatie te hebben. Individuen met een lage score op zowel hechtingsangst als hechtingsvermijding daarentegen voelen zich goed bij zowel intimiteit als wederzijdse afhankelijkheid en vertrouwen erop dat hun partner beschikbaar zal zijn indien nodig (Mikulincer & Shaver,
2007).
Daarom
worden
ze
gezien
als
mensen
met
een
veilige
hechtingsoriëntatie (Brennan et al., 1998; Lopez & Brennan, 2000; Mallinckrodt, 2000). Hechting en Relationeel Functioneren. De bestaande literatuur over volwassen hechtingsoriëntaties benadrukken het belang van veilige hechting voor het psychologisch welzijn en interpersoonlijk functioneren (Bartholomew & Horowitz, 1991; Collins & Read, 1990; Hazan & Shaver, 1987; Simpson, 1990). Men vond zowel op intrapersoonlijk niveau als op interpersoonlijk niveau voordelen van veilige hechting in de partnerrelatie (Kane et al, 2007).
4
Op interpersoonlijk niveau zien we dat mensen met een veilige hechting betere relationele kwaliteit vertonen in vergelijking met onveilig gehechte personen (Belsky, 1999; Feeney, 1999; Mikulincer & Shaver, 2007). Partnerrelaties waarin beide individuen veilig gehecht zijn wordt getypeerd door meer relationele stabiliteit (Collins & Read 1990; Kirkpatrick & Hazan, 1994) en hebben bijgevolg langdurigere relaties dan relaties met onveilig gehechte partners (Duemmler & Kobak, 2001). Veilig gehechte personen gaan op een meer adaptieve manier omgaan met conflicten in de relatie in vergelijking met onveilig gehechte volwassenen (Pistole & Arricale, 2003). Daarnaast kunnen veilige gehechte individuen meer open communiceren over intieme en persoonlijke onderwerpen (Keelan, Dion & Dion, 1998) en zijn ze meer bereid steun te zoeken bij hun partner indien nodig (Butzer & Ryan, 1997; Florian, Mikulincer, & Buchholtz, 1995; Shaver & Hazan, 1993). Onveilige gehechte personen daarentegen krijgen meer te kampen met ongunstige relatie uitkomsten (Belsky, 1999; Feeney, 1999; Mikulincer & Shaver, 2007). Deze relaties worden gekenmerkt door meer conflict in de partnerrelatie en door minder adequate oplossingsvaardigheden (Pistole & Arricale, 2003). Verder is er in deze partnerrelaties minder relationele stabiliteit hetgeen aanleiding geeft tot kortdurende relaties en een grotere kans op scheiding (Hazan & Shaver, 1987). In dit verband is het belangrijk om het onderscheid te maken tussen de dimensie hechtingsangst en hechtingsvermijding. Angstig gehechte personen zijn geneigd in een instabiele relatie te blijven zelfs al zijn ze ongelukkig in hun relatie. Ze zijn enorm afhankelijk van hun partner en lijken afgeschrikt bij het idee alleen in het leven te staan. Ze blijven nog liever in een niet functionerende relatie dan geen partner te hebben. Deze personen vormen daarom de meest kwetsbare groep voor psychologisch misbruik en fysiek geweld in relaties (Mikulincer & Shaver, 1997). Vermijdend gehechte individuen daarentegen gaan de relatie sneller stopzetten bij de minste ontevredenheid als gevolg van hun negatieve houding tegenover liefde (Davila & Bradbury, 2001; Hazan & Shaver, 1987). Veilig gehechte volwassenen blijven in een relatie zolang problemen op een adequate manier kunnen opgelost worden, maar hebben het zelfvertrouwen en de aanwezigheid van een steunend sociaal netwerk die hen helpt succesvol uit een niet functionerende relatie te stappen (Mikulincer & Shaver, 1997). Verschillende studies toonden de associatie aan tussen hechting en relationele tevredenheid (Belsky, 1999;
5
Butzer & Campbell, 2008; Feeney, 2008; Kachadourian, Fincham & Davila, 2004). Veilig gehechte personen ervaren een grotere tevredenheid in hun relatie in vergelijking met onveilig gehechte individuen (Feeney, 1999). Algemeen hebben onveilig gehechte personen negatievere overtuigingen en attitudes over partnerrelaties waardoor negatieve emoties en ontevredenheid vaker de bovenhand nemen (Mikulincer & Shaver, 2007; Simpson, 1990). Er wordt aangenomen dat koppels waarin beiden veilig gehecht zijn meer adaptief functioneren en meer tevredenheid ervaren dan koppels waarin één of beiden onveilig gehecht zijn (Berman, Marcus, & Berman, 1994; Senchak & Leonard, 1992). Daarnaast werd aangetoond dat de hechting van de ene partner een impact heeft op de relationele tevredenheid van de andere partner. Zo toonden Mikulincer, Florian, Cowan, & Cowan (2002) aan dat getrouwde vrouwen met een onveilige hechtingoriëntatie een hogere relatietevredenheid ervoer indien de echtgenoot veilig gehecht was. Onafhankelijk van de eigen hechtingsoriëntatie gaan mensen minder tevreden zijn in hun relatie indien de partner hoog angstig gehecht is of hoog vermijdend gehecht is (Mikulincer, Florian, Cowan, & Cowan, 2002). We kunnen concluderen dat de hechtingsoriëntatie van personen in een partnerrelatie een invloed heeft op de relatietevredenheid van beide leden. Op
intrapsychisch
niveau
blijken
volwassenen
met
een
veilige
hechtingsoriëntatie in de romantische relatie minder emotionele distress te ervaren en worden getypeerd door meer positief affect (Simpson, 1990). Tevens hebben ze minder fysieke symptomen (Hazan & Shaver, 1990) en minder angst voor de dood (Mikulincer, Florian, & Tolmacz, 1990). Daarnaast hebben deze personen een positiever perspectief tegenover liefde dan onveilig gehechte individuen (Hazan & Shaver, 1987). Bijgevolg kunnen we stellen dat een veilige hechting in de partnerrelatie het psychologisch welzijn bevorderd en gerelateerd is met wenselijke persoonlijke eigenschappen (Leak & Cooney, 2001). Algemeen is er voldoende evidentie om te stellen dat onveilige hechting in partnerrelaties een risico vormt voor relationeel disfunctioneren. Op individueel niveau gaat onveilige hechting gepaard met ontevredenheid over de relatie. Op interpersoonlijk niveau is er steeds meer evidentie dat partners van onveilig gehechte personen ook minder tevreden zijn en meer distress ervaren in vergelijking met koppels waarvan beiden veilig gehecht zijn (Mikulincer & Shaver, 1997).
6
Zelf-determinatie theorie Reeds lange tijd wordt er onderzoek verricht naar de basisbehoeften van de mens. Deze behoeften liggen aan de basis van het menselijk gedrag (Hull, 1943). De theorie van Hull (1943) was de eerste theorie die behoeften omschreef. Volgens deze visie heeft iedereen een aantal aangeboren fysiologische behoeften zoals voedsel, water en seks. De bevrediging van deze noden is noodzakelijk voor een optimale fysiologische groei en ontwikkeling van het individu. Murray (1938) daarentegen legde de basis voor het psychologische perspectief op behoeften. Deze psychologische noden zijn, in tegenstelling tot de aangeboren fysiologische noden volgens Hull (1943), verworven. Vanuit deze theorieën kwam er een belangrijke hedendaagse en allesomvattende theorie voort, namelijk de Zelf-determinatietheorie (ZDT; Deci & Ryan, 1985, 2000). De ZDT ligt tussen deze twee oorspronkelijke tradities in. Net zoals de visie van Murray (1938) legt deze theorie de focus op psychologische behoeften, anderzijds zijn deze behoeften volgens de ZDT aangeboren, hetgeen consistent is met de theorie van Hull (1943). De ZDT beschouwt mensen als actieve, op groei georiënteerde organismen die een aangeboren tendens hebben om te zoeken naar uitdagingen in hun omgeving en hun capaciteiten proberen te verwezenlijken (Deci & Ryan, 2000). De ZDT identificeert drie essentiële en universele psychologische behoeften die van belang zijn voor een optimale psychologische groei, integriteit en welzijn van de mens. Deze behoeften omvatten de nood aan competentie, autonomie en verbondenheid (Deci & Ryan, 2000). Wanneer mensen zich bevinden in een omgeving die deze behoeften ondersteunen, kunnen we spreken van behoeftebevrediging. Controlerende, kritische of afwijzende omgevingen daarentegen gaan deze behoeftebevrediging actief tegenwerken, hierbij spreken we van behoeftefrustratie (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Het is belangrijk het onderscheid te maken tussen een lage behoeftebevrediging en het ervaren van behoeftefrustratie. Een lage bevrediging van de behoeften hindert de psychologische groei, terwijl het actief tegenwerken van de behoeften, aldus behoeftefrustratie, schadelijk kan zijn voor de psychologische groei (Bartholomew, Ntoumanis, Ryan, Bosch, & Thøgersen-Ntoumani, 2011). Zoals Vansteenkiste & Ryan (2013) dit in een metafoor gieten, wanneer een plant geen water en zonlicht krijg (lage behoeftebevrediging) zullen deze planten niet
7
groeien en langzaamaan sterven, echter wanneer gezouten water over de planten wordt gegoten (behoeftefrustratie) zullen ze sneller doodgaan. Vooraleer we kunnen spreken van behoeftebevrediging moet er tegemoet gekomen worden aan de behoefte aan competentie, autonomie en verbondenheid (Deci & Ryan, 2000). De behoefte aan competentie refereert naar het gevoel effectief te zijn in hetgeen men doet en naar het ervaren van mogelijkheden om capaciteiten te kunnen benutten en doelen te kunnen bereiken (Deci & Ryan, 2000). Mensen hebben een natuurlijke neiging om de omgeving te exploreren, manipuleren en beheersen waarbij men actief op zoek gaat naar uitdagingen (White, 1959). De bevrediging van competentie laat individuen toe zich aan te passen aan complexe en uitdagende omgevingen, waarbij frustratie van de behoefte aan competentie vaak resulteert in een gevoel van hulpeloosheid en een tekort aan motivatie (Deci & Ryan, 2000). De behoefte aan autonomie betreft het gevoel van vrijwillig te handelen en initiatieven te nemen vanuit eigen interesses en waarden (Deci & Ryan, 2000). De bevrediging van deze behoefte betekent dat een individu volledig achter de reden voor zijn gedrag staat. Hun gedachten, acties en emoties worden in overeenstemming gebracht met de eigen behoeften. Ze vinden het gedrag zelf betekenisvol (Vansteenkiste, 2005). Bij frustratie van deze behoefte, voelen mensen zich gecontroleerd door de omgeving of door interne druk (Deci & Ryan, 2000). De nood aan verbondenheid tot slot is het gevoel van connectie met de ander, het gevoel hebben geliefd en verzorgd te zijn door de ander. De behoefte aan verbondenheid wordt vervuld wanneer we hechte en intieme relaties met anderen ontwikkelen (Deci & Ryan, 2000). Intimiteit wordt gedefinieerd als het begrepen worden door de partner en het gevoel belangrijk te zijn voor de ander (Reis & Patrick, 1996). Louter oppervlakkig contact op zich is niet voldoende om behoeftebevrediging te bekomen. Vooral betekenisvolle interacties leveren hun bijdrage aan de satisfactie van verbondenheid (Reis, Sheldon, Gable, Roscoe, & Ryan, 2000). Zo vond Watson (1988) dat hoe meer gelegenheden de proefpersonen in een dag hadden om in interactie te gaan met een belangrijke ander, hoe meer de persoon positief affect ervaart. De behoefte aan verbondenheid zal gefrustreerd worden wanneer men conflicten heeft met geliefde personen of wanneer men zich eenzaam voelt (Deci & Vansteenkiste, 2004). De ZDT voorspelt psychologisch welzijn bij de bevrediging van deze drie behoeften. Zowel competentie, autonomie als verbondenheid zijn direct geassocieerd
8
met welzijn waar elke behoefte op een unieke wijze toe bijdraagt (Sheldon, Ryan & Reis, 1996). Studies van Sheldon et al. (1996) toonden aan dat dagelijks welzijn gelijkaardig fluctueert met de mate van behoeftebevrediging. Individuen die een hoge mate van behoeftebevrediging rapporteerden, voelden zich beter over zichzelf (Hodgin, Yacko, & Gottlieb, 2006) en over hun leven in het algemeen (Kasser & Ryan, 1999). Individuen waarbij hun behoeften volledig bevredigd waren, bleken meer positieve en minder negatieve gevoelens te ervaren. Mensen met een lagere mate van behoeftebevrediging rapporteren meer negatieve en minder positieve gevoelens (Tay & Diener, 2011). Bovendien neemt de ZDT aan dat de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid universeel is waaruit volgt dat de associatie tussen welzijn en behoeftebevrediging aanwezig is over verschillende culturen (Deci & Ryan, 2002; Tay & Diener, 2011). Deze associatie werd aangetoond over diverse settingen. Zo toonden studies over behoeftebevrediging op de werkplaats aan dat werknemers die een hoge mate van behoeftebevrediging rapporteerden een hoger zelfbeeld en een betere gezondheid bleken te hebben (Ilardi, Leone, Kasser, & Ryan, 1993). Ook in verzorgingstehuizen werd de associatie tussen de satisfactie van verbondenheid en autonomie met welzijn en waargenomen gezondheid geobserveerd (Kasser & Ryan, 1999). Eveneens werden in de schoolcontext gelijkaardige verbanden waargenomen (Standage, Duda, & Pensgaard, 2005). Tot slot lijkt behoeftebevrediging ook een belangrijke rol te spelen in de context van partnerrelaties (Deci & Ryan, 2000; La Guardia et al., 2000), hetgeen in volgende paragraaf uitgebreid wordt toegelicht. Behoeftebevrediging en Partnerrelaties. Niettegenstaande behoeften binnen de ZDT reeds in verscheidene relationele contexten werden onderzocht, wordt in de literatuur vooral gefocust op niet-reciprocale relaties zoals de relatie leerkracht – leerling of werkgever – werknemer. Weinig onderzoek beschouwt romantische relaties terwijl de ZDT nochtans een theorie is die enorm leunt op het begrijpen van de sociale context ter bevordering van de persoonlijke groei en ontwikkeling (Deci & Ryan, 2000). De reeds bestaande literatuur omtrent behoeftebevrediging in partnerrelaties handelt voornamelijk over de behoefte aan verbondenheid. Concreet betekent bevrediging van de behoefte aan verbondenheid in een romantische relatie dat de partner interesse toont, aangeeft dat de persoon belangrijk is en onvoorwaardelijke
9
liefde verzekert (Deci & Ryan, 2000). Reis & Patrick (1996) omschrijven het ervaren van verbondenheid als intimiteit, meer bepaald het gevoel hebben begrepen en gevalideerd te worden door de partner. Intimiteit is de mate waarin partners emotioneel relevante informatie blootleggen tegenover elkaar en de mate waarin de partners op elkaar reageren bij deze onthullingen (Laurenceau, Rivera, Schaffer, & Pietromonaco, 2004). De behoefte aan verbondenheid binnen romantische partnerrelaties zal gefrustreerd worden wanneer men het gevoel heeft buitengesloten te worden door de partner of wanneer men de relatie als afstandelijk en oppervlakkig ervaart (Deci & Vansteenkiste, 2004). Echter we mogen de behoeften aan autonomie en competentie, zoals voorgeschreven door de ZDT niet uit het oog verliezen. Wanneer een partner ondersteunend optreedt en actieve pogingen onderneemt om de persoon zijn interesses, voorkeuren en perspectieven te begrijpen, wordt ook de behoefte aan autonomie bij de persoon bevredigd. Deze behoefte aan autonomie wordt gefrustreerd wanneer men het gevoel heeft gedwongen te zijn in de relatie om dingen te doen die men niet wil (Deci & Ryan, 2000). Aan de behoefte aan competentie wordt voldaan wanneer de partner duidelijke, consistente en aannemelijke verwachtingen en structuren voorziet. Wanneer men zich in de relatie met de partner een mislukking voelt en vaak teleurgesteld is over de eigen prestaties, wordt de behoefte aan competentie gefrustreerd (Deci & Ryan, 2000). Er bestaat steeds meer evidentie voor de stelling dat de behoeftebevrediging van een individu in een romantische partnerrelatie meer relationeel welzijn voorspelt (La Guardia, Ryan, Couchman, & Deci, 2000; Patrick, Knee, Canevello, & Lonsbary, 2007). Hierbij blijken de behoeftebevrediging van verbondenheid en autonomie de sterkste predictoren te zijn (La Guardia et al., 2000). Een partner die helpt in het vervullen van deze behoeften zorgt voor meer relationele kwaliteit. Zo toonde de studie van Patrick et al. (2007) aan dat wanneer beide partners in een relatie een hogere mate van bevrediging van de behoefte aan verbondenheid ervaren, beide partners een beter relationeel functioneren rapporteerden. De behoefte aan competentie blijkt de zwakste predictor te zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat competentie minder belangrijk is omdat mensen hun behoefte aan competentie in een context buiten de hechte interpersoonlijke relatie vervullen, zoals op het werk (La Guardia et al., 2000; Patrick et al., 2007). Daarnaast toont de studie van Drigotas & Rusbult (1992) aan dat
10
de relationele verbintenis groter wordt wanneer de psychologische behoeften meer bevredigd worden in de specifieke relatie in vergelijking met andere relaties. Omgekeerd ervaren ze een dalende verbintenis wanneer de partner niet tegemoet komt aan hun behoeften (Drigotas & Rusbult, 1992; Patrick et al., 2007). Verbintenis refereert naar het lange termijn perspectief van een individu op de partnerrelatie, meer bepaald een gevoel van betrouwbaarheid en afhankelijkheid in een relatie te hebben (Aariaga & Agnew, 2001; Rusbult, 1983). Wat individueel welzijn betreft, toont het onderzoek van Patrick et al. (2007) aan dat hoe meer de behoeften bevredigd zijn in individuen hun romantische relatie, hoe hoger hun zelfvertrouwen en hoe meer vitaliteit en positief affect er aanwezig is. Daarnaast bleek dat personen met een grotere mate van behoeftebevrediging in hun partnerrelatie meer bereid te zijn hun partner te vertrouwen en op hun partner te leunen (Ryan, La Guardia, Butzel, Chirkov, & Kim, 2005). De hier besproken studies tonen aan dat de ZDT een belangrijk theoretisch kader biedt voor de verdere ontwikkeling van onderzoek naar partnerrelaties. Het concept behoeftebevrediging in partnerrelaties heeft een belangrijke rol in het begrijpen van hoe relationele ervaringen geassocieerd zijn met relationeel functioneren en welzijn.
Communicatiepatronen Het belang van communicatie in partnerrelaties werd meermaals aangetoond binnen onderzoek (Brown & Amatea, 2000). Communicatie in partnerrelaties bepalen namelijk grotendeels de mate waarin een relatie gezond (Kiecolt-Glaser, Glaser, Cacioppo, & Malarkey, 1999), bevredigend (Story, Rothman, & Bradbury, 2002) en langdurig is (Fincham & Beach, 1999). Dagelijkse interactie wordt beschreven als de essentie van een relatie (Duck, 1995) en is bijgevolg een van de meest voorkomende klachten waarvoor koppels hulp zoeken (Klinetob & Smith, 1996). De manier waarop de ene partner met de andere communiceert voorspelt bepaalde gedragspatronen in de relatie, zeker wanneer men poogt om alledaagse problemen en uitdagingen waar alle koppels mee geconfronteerd worden op te lossen. De manier waarop een persoon zijn noden, verlangens en wensen uitlegt en verduidelijkt zorgen voor een al dan niet succesvolle relatie. In romantische partnerrelaties spreken we van zowel verbale als non-verbale
11
uitwisseling van informatie (Christensen, 1988; Sadeghi et al., 2011). Deze uitwisselingen vereisen specifieke vaardigheden vooraleer deze communicatie op een constructieve manier verloopt. In een relatie kan er op verschillende manieren worden gecommuniceerd. Deze manieren van communiceren worden communicatiepatronen genoemd (Sadeghi et al., 2011). De associatie tussen communicatie en relationele tevredenheid werd meermaals aangetoond (Bradbury & Karney, 1993; Christensen & Shenk, 1991). Zo blijken koppels die op een reguliere basis positieve emoties communiceren met elkaar meer tevreden te zijn met hun relatie (Broderick & O’Leary, 1986; Davidson, Balwick, & Halverson, 1983; Kelly, Fincham, & Beach, 2003). Niet enkel de mate van communicatie over positieve emoties is belangrijk, maar ook de communicatie over negatieve emoties blijkt van groot belang. Koppels die op een constructieve manier communiceren over negatieve emoties blijken meer in staat te zijn om een tevreden relatie te behouden (Gottman, 1999a). Het hanteren van conflicten is een cruciaal element van communicatie, waarbij partners over de tijd heen een bepaalde stijl ontwikkelen dat kenmerkend is voor hun gedrag tijdens conflicten (Christensen, 1988). Conflicten komen voor in elke relatie, maar het is de manier waarop er wordt omgegaan met conflicten die bepalend is voor de relatietevredenheid en relatiekwaliteit (Gottman, 1994; Notarius & Markman; 1993). Zo toont onderzoek aan dat tevreden koppels meer wederzijds begrip konden opbrengen tijdens conflict terwijl ontevreden partners elkaar vaker gaan beschuldigen of verwerpen (Pasch & Bradbury, 1998). Gottman (1994) observeerde hoe koppels tijdens conflicten communiceerden. Hierbij toonde hij aan dat ontevreden koppels negatiever communiceren met elkaar tijdens conflict in vergelijking met tevreden koppels. Zo gaven de ontevreden koppels vaker kritiek op elkaar, klaagden meer over de persoonlijkheid van de ander, uitten meer vijandigheid enzovoort. Bovendien kwamen ze tijdens conflict niet tot een constructieve oplossing door naar elkaar te luisteren en positief affect uit te wisselen. Daarnaast gaan stabiele en gelukkige koppels de schade tijdens conflicten op een effectievere manier pogen te herstellen wanneer een discussie escaleert in vergelijking met ontevreden koppels. Bijvoorbeeld gaan ze lachen of hun appreciatie en verbintenis uitdrukken waardoor het escaleren van een conflict teniet wordt gedaan en hierdoor een positiever klimaat creëren (Gottman, 1999a).
Positieve communicatie wordt gekarakteriseerd door
12
aanvaarding, verzorgend, empathie, humor, aanraking en adequate probleem oplossingsvaardigheden (Epstein & Baucom, 2002; Weiss & Heyman, 1997). Verder blijken koppels die aangeven openlijk over problemen te kunnen discussiëren en tijdens deze discussies proberen te werken naar een mutueel aanvaardbare oplossing een hogere tevredenheid te ervaren (Christensen & Shenk, 1991). We kunnen stellen dat zowel de balans tussen positieve en negatieve communicatie van groot belang is voor de relationele tevredenheid in partnerrelaties (Gottman, 1994). Vooral communicatiepatronen bij het ontstaan van conflict bepalen vaak in sterke mate de relatietevredenheid (Heavey, Larson, Zumtobel & Christensen, 1996). Bij conflicten kunnen verschillende communicatiepatronen worden toegepast, zo gaan sommige koppels op een actieve en constructieve manier overleggen over het probleem terwijl anderen pogen het conflict te vermijden. Hierbij werden drie belangrijke patronen geïdentificeerd: demand-withdraw, constructieve communicatie en mutueel vermijdend (Sadeghi et al., 2011). Demand- Withdraw. Een van de meest besproken communicatiepatronen in de literatuur is het demand-withdraw patroon. Dit is een communicatiepatroon waarbij de ene partner een poging doet om een probleem aan te kaarten en erover wil discussiëren terwijl de ander het onderwerp van discussie vermijdt of beëindigt (Christensen, 1988). Meer bepaald gaat de ene partner de ander overladen met eisen en kritiek, waarop de ander zich defensief opstelt en zich terugtrekt door bijvoorbeeld weg te lopen of door van onderwerp te veranderen (Christensen & Shenk, 1991). Deze reacties versterken elkaar waardoor koppels in een wederkerige cyclus terecht komen van relationeel disfunctioneren en individuele distress (Papp, Kouros, & Cummings, 2009). In een heteroseksuele relatie kunnen we spreken van man demand/vrouw withdraw of omgekeerd vrouw demand/man withdraw (Christensen & Sullaway, 1984). Hierbij lijken vrouw demand/man withdraw patronen vaker voor te komen dan man demand/vrouw withdraw (Christensen, Eldridge, Catta-Preta, Lim, & Santagata, 2006; Christensen & Heavey, 1990). Echter toont onderzoek met getrouwde koppels aan dat de rol van demand wordt ingenomen door de persoon die het onderwerp van conflict aankaart waarbij de andere partner de rol van withdrawer inneemt. Dus wie verandering verlangt wordt de demander en degene die de dingen wil behouden zoals ze zijn worden
13
de withdrawer (Klinetob & Smith, 1996). Verder tonen Klinetob & Smith (1996) aan dat zowel de man als de vrouw de rol van demand kunnen opnemen wanneer er een onderwerp wordt bediscussieerd waarbij beiden verandering in verlangen. Dit patroon doet zich vooral voor tijdens onenigheden en probleemoplossende discussies tussen partners (Sevier, Simpson & Christensen, 2004) en gaat gepaard met toenemende gevoelens van woede en verdriet. Eveneens komen deze koppels minder vaak tot een oplossing voor het probleem (Papp, Kouros, & Cummings, 2009). Demand-withdraw
is
een
van
de
meest
destructieve
en
minst
adequate
interactiepatronen in het repertoire van koppels hun probleemoplossende communicatie (Haevey, Layne, & Christensen, 1993). Koppels die dit patroon rapporteren, ervaren dalingen in hun relatietevredenheid over tijd (Heavey, Christensen, & Malamuth, 1995) en scheiden vaker (Gottman & Levenson, 2000). Constructieve Communicatie. Wanneer partners tijdens een conflict het probleem wederzijds bespreken, hun gevoelens tegenover elkaar uitdrukken en wanneer mogelijke oplossingen of compromissen worden voorgesteld en besproken, kunnen we spreken van constructieve communicatie. Dit communicatiepatroon bevat een adequate, opbouwende manier van omgaan met conflicten (Hahlzeg, Kaiser, Christensen, FehmWolfsdorf, & Groth, 2000). Een constructieve respons is bijvoorbeeld wanneer een persoon sociale steun en positieve activiteit opzoekt bij de partner bij het ervaren van verdriet. Een destructieve respons daarentegen doet zich voor wanneer de persoon zich afhankelijk opstelt tegenover de partner of zich gaat isoleren (Guerrero & Reiter, 1998). Smith, Ciarrochi, & Heaven (2008) tonen de samenhang aan tussen constructieve communicatie en relationele tevredenheid. Constructieve communicatie promoot namelijk intimiteit tussen partners en resulteert vaker in het vinden van een oplossing voor het conflict en hierdoor ervaren koppels minder relationele stress (Noller, Feeney, Bonnel & Callan, 1994). Wederzijdse Vermijding. Een andere manier van conflicthantering is een mutuele vermijding van de communicatie over problemen, meer bepaald door de discussie uit de weg te gaan (Christensen & Shenk, 1991). Deze koppels gaan negatieve gevoelens van elkaar waarnemen, maar gaan het probleem niet opbrengen om zo een mogelijk conflict
14
te vermijden. Hierdoor worden problemen niet uitgepraat en bijgevolg niet opgelost. Dit communicatiepatroon is gerelateerd aan minder intimiteit en minder relatietevredenheid (Smith, Ciarrochi, & Heaven, 2008).
De relatie tussen behoeftebevrediging, hechting en communicatiepatronen Hechting en Behoeftebevrediging. Zoals eerder besproken verloopt hechting met een specifieke partner op een gelijkaardige manier als deze in de kindertijd (Hazan & Shaver, 1987). Meer bepaald gaan sensitieve partners op een adequate manier en responsief reageren op de signalen en behoeften van de persoon. Vanuit het kader van de ZDT kunnen de concepten sensitiviteit en responsiviteit begrepen worden als de mate waarin de partner de behoeftebevrediging aan verbondenheid, competentie en autonomie bevordert (La Guardia, Ryan, Couchman, & Deci, 2000). Sensitieve en responsieve partners zijn degenen die handelen op manieren die de bevrediging van de drie aangeboren basisbehoeften vervullen. De persoon ervaart welzijn in de mate dat de relatie mogelijkheden biedt tot de bevrediging van deze basisbehoeftes (Guardia et al., 2000). Uit deze enkele studies kunnen we alvast stellen dat hechting hand in hand lijkt te gaan met psychologische behoeftebevrediging. Mensen rapporteren veilige hechting in relaties waarbij ze in hoge mate behoeftebevrediging ervaren, maar mensen blijken ook een hoge mate van behoeftebevrediging te ervaren bij mensen die veilig gehecht zijn. Deze relatie lijkt dus bidirectioneel te zijn, al is hier nog niet voldoende evidentie voor (La Guardia et al, 2000). Verder toonde het onderzoek van La Guardia et al. (2000) aan dat elke behoefte apart hechting voorspelt waarbij de behoefte aan verbondenheid de sterkste predictor bleek te zijn. Volgens deze studie biedt veilige hechting ruimte aan waarin men kan voldoen aan de psychologische noden. Veelvuldig onderzoek toonde de associatie aan tussen hechting en welzijn (La Guardia et al., 2000; Leak & Cooney, 2001), eveneens de associatie tussen behoeftebevrediging en welzijn (Reis, Sheldon, Gable, Roscoe, & Ryan, 2000; Sheldon, Ryan, & Reis, 1996). Echter er zijn amper studies die een eventuele mediatie tussen behoeftebevrediging, hechting en welzijn bestudeerden. La Guardia et al. (2000) waren de eersten die vonden dat individuen met een veilige hechtingsstijl meer welzijn ervoeren dankzij sociale en persoonlijke relaties die de bevrediging van hun behoeften promootten. Verder vonden Leak & Cooney (2001) dat de associatie tussen veilige
15
hechting en welzijn gemedieerd was door de bevrediging van autonomie binnen de romantische relatie. Daarnaast geeft het onderzoek van Patrick et al. (2007) over romantische partnerrelaties evidentie voor een bestaand moderatie effect tussen behoeftebevrediging, hechting en verbintenis. Zo toont deze studie aan dat individuen die laag scoren op hechtingsangst en waarbij de partner faalt in het helpen van de persoon zijn bevrediging aan verbondenheid en autonomie, een verhoogd risico heeft voor verminderde verbintenis aan de romantische relatie en gaan deze koppels vaker uit elkaar (Patrick et al, 2007). Individuen die hoog scoren op hechtingsangst en waar de partner faalt in het helpen van behoeftebevrediging daarentegen, blijven een hoge verbintenis rapporteren en hebben niet meer risico op het uit elkaar gaan. Gering onderzoek blijkt aanwezig te zijn over de associatie tussen hechting en behoeftebevrediging, zeker als we specifiek de romantische partnerrelaties bekijken. Als we meer inzicht willen verkrijgen over de rol van hechting en behoeftebevrediging in partnerrelaties is verder onderzoek aldus noodzakelijk. Hechting en Communicatiepatronen. Vanuit het hechtingsperspectief wordt communicatie gezien als een van de belangrijkste determinanten voor intimiteit en steun in partnerrelaties (Pietromonaco, Greenwood, & Barrett, 2004). Pietromonaco et al. (2004) exploreerden hoe onderzoek naar conflict in volwassen
partnerrelaties
kan
bekeken
worden
binnen
het
kader
van
de
hechtingstheorie. Ze stellen dat de hechtingsoriëntatie voorspelt welke verwachtingen en overtuigingen mensen hebben over hun partner en over hun relatie, maar ook welke doelen ze in hun relatie nastreven. Deze hebben op hun beurt invloed op de gedachten, gevoelens en gedragingen tijdens conflicten. Zo zien veilig gehechte personen interpersoonlijke conflicten eerder als een uitdaging dan een bedreiging en geloven dat ze hiermee op een effectieve manier kunnen omgaan (Mikulincer & Shaver, 2007a). Tevens zien ze het als een manier om zich aan elkaar aan te passen en zo te kunnen voldoen aan elkaars noden (Pietromonaco et al., 2004). Om dit te bereiken doen ze aan zelfonthulling, communiceren ze op een directe manier en passen ze een variëteit aan probleem oplossende strategieën toe (Pietromonaco et al., 2004; Johnson, 2003). Veilig gehechte individuen hebben het zelfvertrouwen om assertief te zijn en hebben daarbij het vertrouwen dat hun partner op een steunende manier zal reageren (Johnson, 2003).
16
Daarnaast wordt er bij deze personen een grote hoeveelheid aan positieve emoties zoals plezier, warmte en responsiviteit geobserveerd tijdens pogingen om een conflict op te lossen (Alexandrov et al., 2005) die meer samenwerking en tevredenheid promoot (Feeney et al., 2000). Algemeen gaan veilige gehechte personen meer constructieve communicatie toepassen tijdens conflict in vergelijking met onveilig gehechte mensen (Pietromonaco et al., 2004; Domingue & Mollen, 2009). Onveilig gehechte personen zien interpersoonlijke conflicten als bedreigend en gaan minder adequate oplossingsstrategieën toepassen. Ze gaan vaker eisen stellen, aanklampend gedrag vertonen of zich net terugtrekken (e.g. demand-withdraw, wederzijdse vermijding) omdat ze denken dat hun partner hen zal afwijzen (Johnson, 2003). Daarnaast gaan onveilig gehechte personen minder uitingen van affectie en empathie tonen tijdens conflicten, passen vaker coërcieve of terugtrekkende strategieën toe, gedragen zich meer verbaal en fysiek agressief waardoor constructieve communicatie teniet gedaan wordt. Bijkomend rapporteren deze personen hogere niveaus van post-conflict distress (Feeney, 1994; Pietromonaco et al., 2004; Roberts & Noller, 1998; Shaver & Mikulincer, 2007). Personen die hoog scoren op vermijdingshechting gaan conflicten als iets aversief beschouwen doordat ze interfereren met onafhankelijkheid en vraagt naar uitingen van liefde en kwetsbaarheid. Dit stemt niet overeen met hun relationele doelen en het willen behouden van onafhankelijkheid in de relatie. Daarom gaan ze vaak het belang van de klachten van hun partner minimaliseren en zichzelf emotioneel distantiëren van het conflict of zich terugtrekken bij conflicten zoals gebeurd bij het withdraw-demand communicatiepatroon. Wanneer ze door omstandigheden niet kunnen wegvluchten van het conflict, gaan ze zichzelf defensief opstellen wat interfereert met overleggen en een compromis sluiten (Pietromonaco et al., 2004; Shaver & Mikulincer, 2007). Wanneer individuen hoog scoren op hechtingsangst voelen ze zich niet begrepen en afgewezen, alsook zijn deze mensen extreem gefocust op hun eigen onzekerheden waarbij ze proberen het gedrag van de ander te controleren. Personen die hoog scoren op de dimensie hechtingsangst gaan bang zijn dat hun partner hen zal verlaten of niet beschikbaar zal zijn indien nodig (Pietromonaco et al., 2004). Doordat conflicten snel als bedreigend ervaren worden, gaan deze conflicten vaak gepaard met intense emoties.
17
Hierdoor wordt het moeilijk om op een constructieve manier te communiceren. Daarbovenop gaan koppels waarin beide partners hoog scoren op hechtingsangst niet in staat elkaars noden te herkennen wat leidt tot wederzijdse frustratie en soms zelfs tot agressie (Bartholomew & Allison, 2006). Verder werd aangetoond dat koppels waarin beiden veilig gehecht zijn meer constructieve communicatie toepassen dan koppels waarin één of beiden onveilig gehecht zijn (Domingue & Mollen, 2009). Koppels waarin één of beide partners onveilig gehecht waren rapporteerden meer terugtrekkend en agressief gedrag tijdens conflicten dan koppels die beiden veilig gehecht waren (Senchak & Leonard, 1992; Domingue & Mollen, 2009). Echter vertonen partners waarin slechts één persoon onveilig gehecht is, nog steeds meer constructieve communicatie in vergelijking met koppels waarin beiden onveilig gehecht zijn (Domingue & Mollen, 2009). We kunnen dus spreken van een partieel bufferend effect wanneer één persoon in de relatie veilig gehecht is (Alexandrov et al., 2005; Pietromonaco et al., 2004). Verder gaan volwassenen die zowel op de dimensie hechtingsangst als hechtingsvermijding hoog scoren een mix van gedragingen gaan vertonen omdat ze constant twijfelen tussen de benadering of vermijding van intimiteit (Pietromonaco et al., 2004). Behoeftebevrediging en Communicatiepatronen. Patrick et al. (2007) onderzochten in hun studie de rol van behoeftebevrediging in relationeel functioneren en welzijn. Hieruit bleek dat behoeftebevrediging geassocieerd is met minder waargenomen conflict en meer adaptieve responsen bij conflict. Meer bepaald reageren mensen met een hoge mate van behoeftebevrediging op een meer begripvolle en minder defensieve manier tegenover hun partner tijdens conflicten. Daarnaast toonde deze studie aan dat hoe meer behoeftebevrediging een individu ervaart in de relatie, hoe meer tevreden en meer verbonden ze zich voelen met hun partner na conflicten. Hierbij bleek de nood aan verbondenheid de belangrijkste predictor te zijn (Patrick et al., 2007). Uitgezonderd vorig onderzoek zijn er weinig studies die bekijken hoe de bevrediging aan verbondenheid, competentie en autonomie zich vertalen in gedrag tijdens conflicten in partnerrelaties (Patrick et al., 2007).
18
Conclusie en onderzoeksvragen Hoewel onderzoek uitwijst dat de constructen hechting, communicatiepatronen en behoeftebevrediging aan elkaar te linken zijn, werd nog geen onderzoek gevoerd naar hun onderlinge relatie. Het is plausibel om te veronderstellen dat partners die een veilige hechting opgebouwd hebben, zich
meer zullen engageren om
de
behoeftebevrediging van de partner te ondersteunen (La Guardia et al., 2000) en hierdoor op een meer constructieve manier communiceren (Patrick et al., 2007). Daarnaast lijkt het ook aannemelijk dat de mate van behoeftebevrediging het communicatiepatroon
tijdens
conflict
tussen
partners
beïnvloedt.
Empirische
argumenten voor deze stelling zijn schaars, maar toch toont beschikbaar onderzoek een mogelijke associatie tussen behoeftebevrediging en communicatiepatronen (Patrick et al., 2007). Een klinisch argument ter ondersteuning van voorgaande redeneringen is dat zowel hechting als communicatiepatronen ook in de systeemtherapeutische praktijk worden gebruikt (Domingue & Mollen, 2009). Verder zien we in recente studies dat behoeftebevrediging in partnerrelaties een belangrijke rol speelt in het begrijpen van hoe relationele ervaringen geassocieerd zijn met relationeel functioneren en welzijn (Deci & Ryan, 2000; Patrick et al., 2007). Echter mist de bestaande literatuur een complete benadering waarin alle aspecten in één studie aanwezig zijn. Deze masterproef heeft dan ook als doel deze constructen te integreren en het verband hiertussen van naderbij te bekijken. Dit inleidende hoofdstuk zijn we gestart met een bespreking van de literatuur omtrent hechting in partnerrelaties. Er werd aandacht besteed aan de conceptualisatie van veilige en onveilige hechting met behulp van de twee onderliggende dimensies hechtingsvermijding
en
hechtingsangst.
We
vonden
enige
evidentie
dat
behoeftebevrediging en hechting hand in hand gaan, hetgeen wijst in de richting van een bidirectionele relatie (La Guardia et al., 2000). Vervolgens hebben we ons toegespitst op het domein van de zelf-determinatie theorie. Deze theorie heeft zijn relevantie reeds aangetoond in een variëteit aan domeinen en ook in romantische partnerrelaties blijkt behoeftebevrediging een belangrijke rol te spelen. Desondanks is onderzoek hierover momenteel nog vrij beperkt. Verder hebben we communicatiepatronen besproken die een belangrijke relatie kennen met hechting. Volwassenen met een veilige hechting blijken op een meer constructieve manier te communiceren tijdens conflicten met hun
19
partner, terwijl onveilig gehechte personen eerder inadequate communicatiepatronen toepassen, zoals demand-withdraw of wederzijdse vermijding (Domingue & Mollen, 2009; Pietromonaco et al, 2004). Daarnaast blijkt behoeftebevrediging binnen koppels een invloed te hebben op de communicatie tijdens conflicten, evidentie hierover is echter heel beperkt (Patrick et al., 2007). Nochtans zou onderzoek naar de associatie tussen
behoeftebevrediging
en
communicatiepatronen
als
demand-withdraw,
wederzijdse vermijding en constructieve communicatie een meerwaarde bieden voor het begrijpen van relationeel functioneren. Als eerste willen we nagaan in welke mate de hechtingsoriëntatie het communicatiepatroon constructieve communicatie, demand-withdraw en wederzijdse vermijding voorspelt. Onderzoek toont aan dat meer onveilig gehechte koppels meer demand-withdraw en/of wederzijdse vermijding vertonen in vergelijking met meer veilig gehechte koppels. Veilig gehechte koppels daarentegen passen vaker constructieve communicatie toe (Pietromonaco et al., 2004). Bijgevolg verwachten we deze bevindingen ook in onze studie te zien. Hypothese 1a: Meer onveilig gehechte koppels (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) vertonen tijdens conflict in de partnerrelatie meer demand/withdrawal in vergelijking met meer veilig gehechte koppels. Hypothese 1b: Meer onveilig gehechte koppels (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) vertonen tijdens conflict in de partnerrelatie meer wederzijdse vermijding als communicatiepatroon in vergelijking met meer veilig gehechte koppels. Hypothese 1c: Meer onveilig gehechte koppels (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) vertonen minder constructieve communicatie tijdens conflict in de partnerrelatie in vergelijking met meer veilig gehechte koppels. Vervolgens gaan we de relatie na tussen hechting en behoeftefrustratie. Er is evidentie voor een associatie tussen hechting en behoeftebevrediging, maar hoe deze relatie precies verloopt is nog niet bekend (La Guardia et al., 2000).
20
Hypothese 2:
Meer onveilig gehechte koppels (zowel de vermijdende als
angstige hechtingsdimensie) ervaren meer behoeftefrustratie in de romantische partnerrelatie. Onze derde hypothese vertrekt vanuit de studie van Patrick et al. (2007) welke aantoont dat mensen met een hoge mate van behoeftebevrediging op een meer adequate manier communiceren met elkaar tijdens conflict. Van hieruit zullen we bekijken als er al dan niet een associatie bestaat tussen behoeftefrustratie en de specifieke communicatiepatronen. Hypothese 3a: Behoeftefrustratie in partnerrelaties is positief geassocieerd met het communicatiepatroon demand-withdraw. Hypothese 3b: Behoeftefrustratie in partnerrelaties is positief geassocieerd met het communicatiepatroon wederzijdse vermijding. Hypothese 3c: Behoeftefrustratie in partnerrelaties is negatief geassocieerd met het gebruik van constructieve communicatie. In onze eerste onderzoeksvraag wensen we na te gaan wat de rol is van behoeftefrustratie in de relatie tussen hechting en communicatiepatronen. In de huidige literatuur vinden we geen studies terug die dit reeds onderzocht hebben, bijgevolg is deze onderzoeksvraag exploratief. Uit verscheiden onderzoek blijkt dat meer veilige gehechte personen op een meer constructieve manier communiceren tijdens conflict in vergelijking met onveilig gehechte individuen (Pietromonaco et al., 2004). Eveneens ervaren mensen met een meer veilige hechting in hun partnerrelatie een hogere mate van behoeftebevrediging in vergelijking met mensen die meer onveilig gehecht zijn in hun relatie (La Guardia et al., 2000). Daarnaast werd ook aangetoond dat behoeftebevrediging geassocieerd is met minder conflict en adaptieve responsen (Patrick et al., 2007). Op basis van deze bevindingen lijkt het interessant het verband tussen hechting, behoeftebevrediging en communicatiepatronen van naderbij te bekijken en werd de volgende onderzoeksvraag geformuleerd. Onderzoeksvraag 1: Speelt de algemene behoeftefrustratie een mediërende rol in de link tussen hechting en communicatiepatronen?
21
Behoeftefrustratie
Hechting
Communicatiepatronen
Figuur 1. Onderzoeksvraag 1: Behoeftefrustratie als mediator tussen hechting en communicatiepatronen.
22
Methode Steekproef De steekproef omvat 97 Vlaamse heteroseksuele koppels (97 vrouwen en 97 mannen) tussen de 19 en 71 jaar. Het inclusiecriterium betreft koppels met een relatieduur van minstens één jaar waarvan minimum zes maand samenwonend. Uitsluitend de deelnemers die valide werden bevonden voor de data-analyse, namelijk geen missing data op onderstaande meetinstrumenten, werden in dit onderzoek opgenomen. De gemiddelde leeftijd van de mannelijke deelnemers bedroeg 34,9 jaar (SD = 13,9; range 21-71) en van de vrouwelijke deelnemers 32,9 jaar (SD = 13,6; range 19-71). Mannen en vrouwen hadden gemiddeld reeds 10,3 jaar een relatie (SD = 11,3; range 0-47). Het merendeel van de koppels (85%) waren nog nooit uit elkaar geweest. Er zijn 7 (7,2%) mannen en 10 (10,3%) vrouwen in de steekproef die ooit al gescheiden zijn van een ex-partner. Het merendeel van de koppels waren gehuwd/samenwonend zonder kinderen (43,8%). 30,4% waren gehuwd/samenwonend met inwonende kinderen en bij 4,6% woonden de kinderen niet meer in huis. 14,4% van de koppels waren in een relatie, maar niet getrouwd/niet samenwonend en 6,7% had een nieuw samengesteld gezin. Voor wat betreft de beroepstoestand in het mannelijk gedeelte van onze steekproef, werkte het merendeel als bediende (41,2%), arbeider (15,5%) of was student (18,6%). Eveneens was er 6,2% gepensioneerd, 4% werkloos, 4% zelfstandig, 8% midden kaderlid, 1% hoger kaderlid en 1% arbeidsongeschikt. Van de vrouwelijke deelnemers werkte eveneens het merendeel als bediende (45,4%) of student (26,8%). Daarna volgde het beroep als arbeider (7,2%), zelfstandige (4,1%), midden kaderlid (2,1%) en hoger kaderlid (1%). 3,1% van de vrouwen stond in voor het huishouden, 4,1% rapporteerden werkloos te zijn, 2,1% waren arbeidsongeschikt en 4,1% gepensioneerd. Van de groep mannen hebben 35,1% een diploma hoger onderwijs van lange type en 18% onderwijs korte type behaald. Van 33% is het hoogst behaalde diploma het hoger secundair onderwijs en 10,3% het lager secundair onderwijs. Van de groep vrouwen hebben 22,7% een diploma hoger onderwijs van het lange type en 38,1% onderwijs korte type behaald. Van 25,8% is het hoogst behaalde diploma het hoger secundair onderwijs en 9,3% het lager secundair onderwijs.
23
Procedure Koppels werden voornamelijk gerekruteerd door het contacteren van ons eigen sociaal netwerk, maar ook via posters en het internet. De partners die bereid waren deel te nemen aan ons onderzoek kregen een brief met informatie over de studie, een praktisch formulier, twee codes en een hyperlink. Samen met de koppels werd het informationele gedeelte van de brief overlopen. Deze brief beschreef het algemene verloop van de studie. Het invullen van de vragenlijsten nam ongeveer 60 minuten in beslag. Via een hyperlink werden de vragenlijsten beschikbaar gesteld via het internet. De codes dienden om de partners aan elkaar te linken, maar om de anonimiteit te verzekeren zijn deze niet gelinkt aan hun naam. Elke proefpersoon werd gevraagd de vragenlijsten in te vullen onafhankelijk van zijn of haar partner. Bij aanvang van deze online vragenlijst werd hen gevraagd een informed consent te ondertekenen. Daarna werden ze telefonisch gecontacteerd om een afspraak vast te leggen voor het observationele luik van de studie. Dit deel vond plaats in het Skillslab van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Gent of bij hen thuis (afhankelijk van hun voorkeur). Bij aanvang van het observationele gedeelte werden de koppels geïnformeerd over het verloop van deze procedure. Hun toestemming werd gevraagd met betrekking tot het onderzoek in het algemeen en voor het filmen van de interacties. Vervolgens
werden
de
partners
elk
apart
genomen
ter
voorbereiding van
de
conflictoplossingstaak. Bij deze taak was het de bedoeling dat de koppels gedurende tien minuten een gesprek voerden over een gefrustreerde relationele behoefte waarover ze in hun relatie frequent discussies hebben. In deze tien minuten was het de bedoeling dat de koppels op een zo goed mogelijke manier tot een oplossing kwamen voor het probleem. Om te verzekeren dat de resultaten niet worden beïnvloed door het geslacht, worden de koppels in twee condities opgedeeld. In de eerste conditie wordt aan de vrouw gevraagd het onderwerp van conflict te selecteren terwijl dit in de tweede conditie aan de man wordt gevraagd. Vooraleer de interacties van start konden gaan, werden de partners apart genomen door de onderzoeksleider. Hierbij werd aan deze partner gevraagd om een belangrijk probleem dat hij/zij graag wenst te veranderen, te verduidelijken (vb. huishouden, financiën, temperament van de ander). Hiervoor werd even tijd aangeboden waarin de partner kon nadenken over een passend onderwerp. Daarna werd dit kort besproken zodat een adequaat onderwerp kon worden geselecteerd. Eveneens werd samen met de partner overlopen in welke mate het gekozen onderwerp bepaalde behoeften al dan niet frustreerde. Na de voltooiing van deze taak werd aan de participanten gevraagd een post-interactie meting in te vullen. Na een korte
24
pauze ging de video-review task van start waarbij de koppels hun eigen video bekeken en er telkens na 90 seconden gevraagd werd wat zij zelf dachten en voelden op dat moment, maar ook wat hun partner dacht en voelde. Vervolgens werden de koppels gevraagd de standard stimulus taak in te vullen om zo hun empathische accuraatheid te meten. Bij deze taak bekijken de koppels een video over een discussiërend koppel. Om de minuut wordt de video gepauzeerd waarbij beide partners rapporteren welke gevoelens en gedachten de persoon van het ander geslacht in de video volgens hen ervaart. Hierna wordt de deelnemers nogmaals gevraagd een post-test meting in te vullen over hun negatief affect, arousal en relationele afstand. Na het beëindigen van de observationele studie krijgen koppels een debriefing over het doel van de studie en de taken die ze hebben uitgevoerd. De koppels kregen een vergoeding voor hun deelname aan het onderzoek. Zo ontvingen ze na het invullen van de vragenlijsten 20 euro en na het beëindigen van het observationele gedeelte kregen ze nogmaals 20 euro. De studie werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Voor deze masterproef werd enkel gebruik gemaakt van de vragenlijsten.
Meetinstrumenten Vragenlijsten. Hechting. Hechting in de partnerrelatie wordt gemeten aan de hand van de Experiences in Close Relationship scale- Short form (ECR-S; Wei, Russell, Mallinckrodt & Vogel, 2007). De ECR-S is een verkorte versie van de Experiences in Close Relationship Scale (ECR; Brennan, Clark, & Shaver, 1998). Deze zelfrapportage vragenlijst bestaat uit 12 items, waarvan 6 items de mate van hechtingsangst meten en de overige 6 items de mate van hechtingsvermijding. Deze 12 items worden gescoord op een zeven-punt Likertschaal, gaande van ‘helemaal niet akkoord’ (1) tot ‘helemaal akkoord’ (7). De antwoorden op deze vragen resulteren in een score voor de dimensies hechtingsangst (vb. “Ik heb veel behoefte aan de geruststelling van mijn partner dat hij/zij van mij houdt”) en hechtingsvermijding (vb. “Ik wil een hechte band met mijn partner, maar ik trek me steeds terug”). De combinatie van deze twee dimensies bieden ons informatie over de aanwezige hechtingsstijl bij koppels, namelijk meer veilige of meer onveilige hechting. Individuen die hoog scores op de dimensie hechtingsangst zijn angstig verlaten te worden en niet geliefd te zijn door hun partner. Wanneer de volwassene hoog scoort op de dimensie hechtingsvermijding, betekent dit dat de persoon streeft naar
25
emotionele afstandelijkheid en onafhankelijkheid in de relatie. Wanneer de persoon op zowel beide dimensies hoog scoort, prefereert deze relationele afstand uit angst gekwetst te worden (Brennan, Clark, & Shaver, 1998; Lopez & Brennan, 2000). In deze studie bedroeg de chronbach’s alfa .69 voor de vermijdende dimensie en .63 voor de angstige dimensie. Een dergelijke Chronbach’s alfawaarde kan als net aanvaardbaar worden beschouwd. Behoeftebevrediging/behoeftefrustratie. Om de bevrediging en frustratie van de behoefte aan verbondenheid, autonomie en competentie te meten, gebruiken we de New Basic Psychological Needs in Relationships Scale. Dit is de aangepaste versie van de New Basic Psychological Needs Scale (Chen, Vansteenkiste, & Byers, in press). Op een vijf-punt Likertschaal geven koppels aan de hand van 24 items aan in welke mate ze het gevoel hebben dat hun partner hun behoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid ondersteunt, gaande van ‘helemaal niet’ (1) tot ‘helemaal wel’ (5). Deze items vormen samen drie satisfactie schalen (positief geformuleerde items) en drie frustratie schalen (negatief geformuleerde items). Meer bepaald meten ze drie behoeften, namelijk de behoefte aan verbondenheid (vb. “in de relatie met mijn partner voel ik me buitengesloten door mijn partner”), de behoefte aan autonomie (vb. “in de relatie met mijn partner heb ik een gevoel van keuze en vrijheid in de dingen die ik onderneem”) en tenslotte de behoefte aan competentie (vb. “in de relatie met mijn partner heb ik er vertrouwen in dat ik dingen goed kan doen”). Er wordt zowel op de mate van behoeftebevrediging als behoeftefrustratie een totaalscore berekend. Hoe hoger de totaalscore op behoeftebevrediging, hoe hoge de mate van behoeftebevrediging aanwezig is in de partnerrelatie. Hoe hoger de totaalscore op behoeftefrustratie, hoe hoger de mate van behoeftefrustratie aanwezig is in de partnerrelatie. In deze studie bedroeg de Cronbach’s alfa .84 voor behoeftebevrediging en .85 voor behoeftefrustratie, hetgeen wijst op een goede betrouwbaarheid. Communicatiepatronen. De
Communication Patterns Questionnaire (Christensen &
Sullaway, 1984) bevraagt aan de hand van 35 items in welke mate koppels gebruik maken van bepaalde communicatiepatronen tijdens conflict. Het gebruik van deze communicatiepatronen wordt bekeken tijdens drie verschillende fasen, namelijk wanneer het probleem ontstaat (vb. “Beide partners vermijden het probleem te bespreken”, “Beide partners proberen het probleem te bespreken”), tijdens de discussie (vb. “Beide partners geven elkaar de schuld, en hebben kritiek op elkaar”, “Beide partners drukken hun gevoelens uit ten opzichte van elkaar”) en na de discussie (vb. “Beide hebben het gevoel dat de ander zijn/haar standpunt
26
begrepen heeft”, “Beide trekken zich afzonderlijk terug na de bespreking”) (Christensen & Sullaway, 1984). Op een negen-punt Likertschaal gaande van ‘zeer onwaarschijnlijk’ (1) tot ‘heel waarschijnlijk’ (9) moet men aangeven in welke mate een bepaald patroon voorkomt tijdens pogingen om een probleem in de relatie op te lossen. Er wordt gebruik gemaakt van vier subschalen, namelijk constructieve communicatie (vb. “Wanneer een probleem in een relatie ontstaat, proberen beide partners het probleem te bespreken”), man demand/vrouw withdraw (vb. “Wanneer een probleem in een relatie ontstaat probeert de man het probleem aan te snijden terwijl de vrouw probeert de bespreking te vermijden”), vrouw demand/man withdraw (vb. “Tijdens een discussie over een relatieprobleem zaagt de vrouw en stelt ze eisen, terwijl de man zich terugtrekt, niets meer zegt, of weigert de zaak te bespreken”) en wederzijdse vermijding (vb. “Na een bespreking van een relationeel probleem trekken beiden zich afzonderlijk terug”). De subschaalscores worden berekend door de scores op de items, behorend tot een specifieke subschaal, op te tellen. Hoe hoger de score op de subschaal, hoe meer het bepaalde communicatiepatroon aanwezig is tijdens conflict in de partnerrelatie. De mogelijke scores voor constructieve communicatie lopen van -33 tot 23. Voor woman demand/man withdraw, man demand/woman withdraw en wederzijdse vermijding lopen de scores van 3 tot 27. De Chronbach’s alphas in deze studie bedragen .78 voor constructieve communicatie, .81 voor vrouw demand/man withdraw, .77 voor man demand/man withdraw en .71 voor wederzijdse vermijding hetgeen een gematigd tot goede interne consistentie weerspiegelt.
27
Resultaten Overzicht Van De Analyses Allereerst worden de descriptieve kenmerken van de studievariabelen besproken waarbij geslachtsverschillen worden nagegaan aan de hand van een one-way multivariate variantieanalayse (MANOVA). Vervolgens worden Pearson-correlaties tussen de variabelen berekend als eerste screening op de te onderzoeken associaties. Tot slot wordt een multivariate regressie uitgevoerd om te beslissen welke controlevariabelen we opnemen in onze verdere analyses. In de eerste hypothese onderzoeken we de associatie tussen hechting en communicatiepatronen. Dit toetsen we door een multivariate regressie uit te voeren waarbij gekeken wordt naar het effect van zowel angstige als vermijdende hechting op de verschillende communicatiepatronen (constructieve communicatie, vrouw demand/man withdraw, man demand/vrouw withdraw en wederzijdse vermijding). De tweede hypothese toetst de relatie tussen hechting en behoeftefrustratie. Dit doen we eveneens aan de hand van een multivariate regressie waarbij gekeken wordt naar het effect van hechting op behoeftefrustratie in het algemeen, alsook voor elke behoefte afzonderlijk. De derde hypothese gaat na of behoeftefrustratie een predictor is voor communicatiepatronen. Wederom wordt gebruik gemaakt van een multivariate regressie om behoeftefrustratie in het algemeen te bekijken en voor elke behoefte apart. Vervolgens toetsen we onze onderzoeksvraag waarbij nagegaan wordt of behoeftefrustratie een mediator is in het verband tussen hechting en communicatiepatronen. Dit werd onderzocht door de Baron-Kenny methode (Baron & Kenny, 1986). Hierbij wordt de algemene behoeftebevrediging gebruikt als mediator. De data wordt geanalyseerd door gebruik te maken van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS versie 22. Om te controleren voor geslachtsverschillen, gebeuren de analyses afzonderlijk voor mannen en vrouwen.
Beschrijvende Statistiek Karakteristieken van de doelgroep. In tabel 1 worden de gemiddelden en standaarddeviaties van mannen en vrouwen afzonderlijk gepresenteerd van de verscheidene constructen die in dit onderzoek werden gemeten. De geslachtsverschillen werden nagegaan door gebruik te maken van een one-way multivariate variantie-analyse (MANOVA). 28
Uit de analyses kunnen we een significant multivariaat effect van geslacht op de uitkomstvariabelen besluiten (Wilks’ Lambda=.90, F=(8,185)=2.65, p<.01). Aan de hand van univariate toetsen kunnen dit verder gaan interpreteren. Wetende dat de maximumscores voor zowel angstige als vermijdende hechting 42 bedraagt, zien we dat de deelnemers in dit onderzoek een lage score rapporteerden op beide dimensies. Wanneer we kijken naar de geslachtsverschillen zien we dat vrouwen hoger scoren op de dimensie angstige hechting dan mannen (F(1,192)=6.24, p <0.05). Bij vermijdende hechting vinden we slechts een marginale significantie (F(1,192)=3.61, p =.059) waarbij mannen vaker een vermijdende hechting rapporteren dan vrouwen. Verder is het opvallend dat de participanten in het onderzoek een hoge mate van behoeftebevrediging rapporteren en een lage mate van behoeftefrustratie wanneer dit vergeleken wordt met de maximumscore van vijf. Tot slot wijzen de gemiddelde scores op de subschalen voor communicatiepatronen uit dat voornamelijk het communicatiepatroon demand-withdraw wordt toegepast tijdens conflict waarbij de maximumscore op zowel vrouw demand/man withdraw en man demand/vrouw withdraw 27 bedraagt. Deze scores komen overeen met de gemiddelde scores die gevonden worden in andere studies (Christensen et al., 2006). Hierbij is het communicatiepatroon vrouw demand/man withdraw marginaal significant (F(1,192)=3.69, p =.06) waarbij vrouwen aangeven vaker dit communicatiepatroon toe te passen. Vervolgens zien we een frequent gebruik van constructieve communicatie gezien de maximumscore van 23, alsook het gebruik van wederzijdse vermijding met een maximumscore van 27. Tabel 1. Gemiddelden, standaarddeviaties en F-statistieken voor mannen en vrouwen op de variabelen gemeten in dit onderzoek Man (n=97) Variabelen
Vrouw (n=97)
M
SD
M
SD
F(1,192)
Angstige hechting
18,45
5,21
20,47
4,96
6,24 *
Vermijdende hechting
12,87
4,16
11,73
4,22
3,61
Behoeftebevrediging
4,23
0,47
4,27
0,46
0,25
Behoeftefrustratie
1,64
0,50
1,65
0,55
0,19
Constructieve communicatie
8,80
7,97
9,86
8,99
0,74
Vrouw demand/man
11,60
5,82
13,20
5,77
3,69
withdraw
29
Man demand/vrouw withdraw
10,11
5,32
10,18
4,91
0,00
Wederzijdse vermijding
8,38
4,00
8,13
4,20
0,17
Noot: M=gemiddelde; SD=standaarddeviatie; F=F-toetsstatistiek; * p < 0,05
Correlationele analyses. Als eerste screening voor de hypothesen worden de correlaties tussen de studievariabelen berekend. Deze worden in tabel 2 afzonderlijk voor mannen en vrouwen gepresenteerd. In lijn met de verwachtingen bestaat er een verband tussen vermijdende hechting en de communicatiepatronen. Meer bepaald zien we een positieve associatie met de communicatiepatronen vrouw demand/man withdraw (r = .30, p <.01 voor vrouwen en r =.29, p < .01 voor mannen), man demand/vrouw withdraw (r = .35, p <.01 voor vrouwen en r =.31 voor mannen) en wederzijdse vermijding (r = .32,p <.01 voor vrouwen en r =.46, p <.01 voor mannen) alsook een negatief verband met constructieve communicatie (r = -.37, p <.01 voor vrouwen en r = -.49, p <.01 voor mannen). Bij de dimensie angstige hechting daarentegen zien we bij vrouwen geen verband met de communicatiepatronen man demand/vrouw withdraw (r = .06, p = .555) en wederzijdse vermijding (r = .07, p =.477). Alsook bij mannen vinden we geen associatie tussen angstige hechting en de communicatiepatronen vrouw demand/man withdraw (r = .14, p =.169) en wederzijdse vermijding(r = .14, p =.162). Wel zien we een significant negatieve correlatie tussen angstige hechting en constructieve communicatie (r = -.40, p <.01 voor vrouwen en r =-.39, p < .01 voor mannen). Naarmate een persoon meer angstig gehecht is in de partnerrelatie, blijken zij minder vaak een conflict op een constructieve manier te bespreken. Vervolgens vinden we een positieve associatie tussen de twee hechtingsdimensies en behoeftefrustratie (resp. r = .36, p < .01 en r =.44, p < .01 voor vrouwen en resp. r =.35, p <.01 en r =.47, p <.01 voor mannen). Verder kan uit de correlatie-analyses een significante samenhang worden afgeleid tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Wanneer individuen een hoge mate van behoeftefrustratie ervaren in hun relatie gaan ze vaker disfunctionele communicatiepatronen toepassen terwijl personen met een lage mate van behoeftefrustratie eerder constructieve communicatie aanwenden (r =-.32, p <.01 voor vrouwen en r =-.47 voor mannen). Zo rapporteren mannen frequent de communicatiepatronen vrouw demand/man withdraw (r = .32, p <.01), man demand/vrouw withdraw (r = .26, p <.01) en wederzijdse vermijding (r =.34, p <.01) toe te passen bij een hoge behoeftefrustratie. Verder vinden we geen associatie tussen behoeftefrustratie en het communicatiepatroon vrouw demand/man withdraw bij vrouwen (r = .18, p = .073). Wel zien we een verband
30
tussen behoeftefrustratie en man demand/vrouw withdraw (r = .26, p <.01) enerzijds en behoeftefrustratie en wederzijdse vermijding (r = .30, p <.01) anderzijds. Tot slot vinden we bij mannen een positieve correlatie tussen beide hechtingsdimensies (r = .26, p < .05), maar niet bij vrouwen (r = .11,p = .268). Om deze overlapping statistisch te controleren, worden de scores op beide dimensies opgenomen in verdere analyses. Controlevariabelen. Om na te gaan in welke mate relatieduur en leeftijd een effect uitoefenen op de studievariabelen, voeren we een multivariate regressie uit. Indien blijkt dat deze variabelen een invloed hebben op de studievariabelen, zullen we deze statistisch controleren in verdere analyses. De multivariate toetsen geven een effect aan van leeftijd op de uitkomstvariabelen (Wilks’ Lambda = .90, F(8,184) = 2.58, p < 0.05). Dit effect blijkt voornamelijk samen te hangen met de variabelen woman demand/man withdraw (F(1, 191) = 5.65, p < 0.05), man demand/woman withdraw (F(1, 191) = 4.58, p < 0.05) en wederzijdse vermijding (F(1, 191) = 3,89, p < 0.05). Hoe hoger de leeftijd, hoe minder vaak men inadequate communicatiepatronen zoals woman demand/man withdraw (β = -.26), man demand/woman withdraw (β = -.23) en wederzijdse vermijding (β = -.22) gaan toepassen. De multivariate toetsen geven geen effect aan van relatieduur op de studievariabelen (Wilks’ Lambda = .93, F(8,184) = 1.65, p = 0.11). Bijgevolg worden de univariate effecten niet nader onderzocht. Uit deze resultaten kunnen we besluiten om leeftijd als controlevariabele op te nemen in verdere analyses. De analyses werden afzonderlijk uitgevoerd voor mannen en vrouwen.
31
Tabel 2. Pearson correlaties tussen studievariabelen voor mannen (boven de diagonaal) en vrouwen (onder de diagonaal)
Variabelen
1.
1. Angstige hechting
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
.26*
-.37**
.35**
-.39**
.14
.28**
.14
-.55**
.47**
-.49**
.29**
.31**
.46**
-.75**
.50**
-.35**
-.23*
-.29*
-.47**
.32**
.26*
.34**
-.51**
-.39**
-.56**
.31**
.44**
2. Vermijdende hechting
.11
3. Behoeftebevrediging
-.30**
-.47**
4. Behoeftefrustratie
.36**
.44**
-.79**
5. Constructieve communicatie
-.40**
-.37**
.49**
-.32**
6. Vrouw demand/man withdraw
.41**
.30**
-.25**
.18
-.62**
7. Man demand/vrouw withdraw
.06
.35**
-.23*
.26*
-.22*
.27**
8. Wederzijdse vermijding
.07
.32**
-.32**
.30**
-.45**
.29**
.34** .39**
* p < .05; **p < .01
32
Verklarende Statistiek: Toetsing van de Hypothesen en Onderzoeksvragen Het verband tussen hechting en communicatiepatronen. Om de eerste hypothese te toetsen wordt gebruik gemaakt van een meervoudige multivariate regressie-analyse met de verschillende communicatiepatronen als afhankelijke variabelen en de hechtingsdimensies, leeftijd (controlevariabele) en het interactie-effect als onafhankelijke variabelen. Vooraleer we de resultaten zullen interpreteren, wordt er gecontroleerd voor multicollineariteit tussen de predictoren aan de hand van Variantie Inflatie Factoren (VIF). Deze VIF coëfficiënten variëren tussen de 1.01 en 1.07, bijgevolg zijn er geen aanwijzingen voor multicollineariteit. De resultaten van de multivariate regressie-analyse worden in tabel 3 afgebeeld. De multivariate toets geeft aan of er een globaal effect is van de predictor hechting op de communicatiepatronen. Zoals reeds aangegeven in de correlatie-analyses, blijkt uit de resultaten dat onveilige hechting, zowel voor mannen als voor vrouwen, een significante voorspeller in van communicatiepatronen. Dit geldt voor zowel angstige als voor vermijdende hechting. Wanneer we de variabelen univariaat benaderen, valt op dat de dimensie vermijdende hechting voor alle communicatiepatronen, zowel voor mannen als vrouwen, een significante voorspeller is. Dit in tegenstelling tot angstige hechting waar we wisselende resultaten zien. In lijn met de correlatie-analyses zien we geen significant effect van angstige hechting op wederzijdse vermijding (β =.05, p =.60 voor mannen en β =.02, p =.85 voor vrouwen). Betreffende het communicatiepatroon demand-withdraw merken we een duidelijk geslachtsverschil
op.
Zo
rapporteren
meer
angstig
gehechte
vrouwen
het
communicatiepatroon woman demand/man withdrawtoe te passen, maar vinden we geen significant effect voor man demand/woman withdraw (β =-.01, p =.90). Evenals geven meer angstig gehechte mannen aan vaker het patroon man demand/vrouw withdraw (β =.25, p <.05) toe te passen en vinden we geen significant effect voor woman demand/man withdraw (β=.11, p =.27). Bij de vrouwelijke deelnemers kunnen we stellen dat wanneer ze meer onveilig gehecht zijn, er op een minder constructieve manier wordt gecommuniceerd over conflicten. Deze bevinding geldt zowel voor angstige (β =-.36, p < .001 voor vrouwen) als vermijdende hechting (β =-.32, p <.001 voor vrouwen). Bij de mannelijke deelnemers zien we een interactie-effect van angstige en vermijdende hechting voor de communicatiepatroon constructieve communicatie en wederzijdse vermijding, bijgevolg kunnen we deze hoofdeffecten niet zinvol interpreteren. Verder bestaat er een significant effect tussen de controlevariabele leeftijd en het patroon woman demand/man withdraw bij mannen, alsook bij man withdraw/woman demand bij zowel mannen als vrouwen. 33
Tabel 3. Resultaten multivariate en univariate regressie-analyses: bijdrage van hechting tot de predictie van communicatiepatronen Multivariate toetsen man
vrouw
Angstige hechting
F(4,89) = 3.60**
F(4,89) = 5.71***
Vermijdende hechting
F(4,89) = 8.44***
F(4,89) = 6.80 ***
Leeftijd
F(4,89) = 4.30**
F(4,89) = 2.43
Angstig x vermijdend
F(4,89) = 3.06*
F(4,89) = 0.51
Univariate toetsen man Variabelen
β
vrouw
t
β
t
Constructieve communicatie Angstige hechting
-.28
-3.21**
-.36
-4.00***
Vermijdende hechting
-.40
-4.60***
-.32
-3.58***
Leeftijd
-.02
-2.26
.04
.42
Angstig x vermijdend
.20
2.23*
-.06
-.62
Angstige hechting
.11
1.1
.36
3.93***
Vermijdende hechting
.29
2.9**
.26
2.90**
Leeftijd
-.25
-2.56*
-.16
-1.72
Angstig x vermijdend
-.14
-1.46
.09
.95
Angstige hechting
.25
2.60*
-.01
-.13
Vermijdende hechting
.28
2.90**
.37
3.88***
Leeftijd
-.28
-2.90**
-.25
-2.57*
Angstig x vermijdend
.01
.13
.02
.16
Angstige hechting
.05
.52
.02
.18
Vermijdende hechting
.45
5.00***
.35
3.51***
Leeftijd
-.11
-1.23
-.17
-1.77
Angstig x vermijdend
-.28
-3.22**
-.07
-.71
Vrouw demand/man withdraw
Man demand/vrouw withdraw
Wederzijdse vermijding
Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; F= F-toetssatistiek; * p< .05; ** p < .01; *** p < .001 34
Het verband tussen hechting en behoeftefrustratie. Met een hiërarchische meervoudige regressie-analyse wordt de tweede hypothese getoetst, dewelke beschrijft dat onveilige hechting een grotere mate van behoeftefrustratie voorspelt. In eerste instantie wordt leeftijd als controlevariabele ingevoerd. Vervolgens worden de angstige en vermijdende dimensie toegevoegd. Als laatste wordt de interactie tussen angstige en vermijdende hechting ingevoerd waardoor het mogelijk wordt om na te gaan als deze extra variantie voorspelt bovenop de hechtingsdimensies op zich. Om de afwezigheid van multicollineariteit tussen de predictoren te garanderen, bekijken we de VIF coëfficiënten dewelke variëren tussen de 1.03 en 1.10. Bijgevolg zijn er geen aanwijzingen voor multicollineariteit. In tabel 4a worden de resultaten van de hiërarchische multipele regressie-analyse en de semipartiële correlaties gepresenteerd. Hierbij merken we op dat de controlevariabele leeftijd geen significant effect heeft op behoeftefrustratie. Bij het toevoegen van angstige en vermijdende hechting zien we voor zowel mannen als vrouwen een significant betere predictie bovenop de controlevariabele leeftijd (Fchange (3,93) = 11.8, p < .001 voor mannen en Fchange(3,93) = 12.74, p < .001 voor vrouwen). De maat ΔR2 geeft ons aan hoeveel extra variantie verklaard kan worden door het toevoegen van de twee hechtingsdimensies, voor mannen is dit 25% en voor vrouwen 27%. Echter blijkt een meer vermijdende hechting meer behoeftefrustratie te voorspellen dan angstige hechting. Verder levert de interactie tussen vermijdende en angstige hechting, bovenop de controlevariabele en hechtingsdimensies, geen unieke variantie tot behoeftefrustratie. Bijgevolg hoeven we het interactie-effect niet meer op te nemen in verdere analyses. Gezien de unieke variantie dat hechting verklaart binnen behoeftefrustratie, lijkt het ons interessant het effect van de hechtingsdimensies op elke behoeften afzonderlijk te onderzoeken. Hiervoor wordt een multivariate regressie-analyse gehanteerd om de associaties tussen hechting en de verschillende behoeften te toetsen. De resultaten van de regressieanalyse worden afgebeeld in tabel 4b. In eerste instantie zien we dat angstige hechting een significante voorspeller is voor de behoeftefrustratie aan competentie, maar blijkt geen significante predictor te zijn voor de frustratie van de behoefte aan autonomie. Naarmate een individu meer angstig gehecht is binnen de partnerrelatie, hoe meer de nood aan verbondenheid en competentie gefrustreerd lijkt te zijn. Vervolgens zien we dat vermijdende hechting een significante voorspeller is voor de mate aan frustratie van de verscheidene behoeften. Personen die meer vermijdend gehecht zijn in de romantische relatie rapporteren vaker een frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid te ervaren. Verder vinden we bij vrouwen dat hechting de sterkste voorspeller is voor de 35
verbondenheidfrustratie bij vrouwen, dit zien we aan de hoge unieke variantie in de frustratie aan verbondenheid toegeschreven aan onveilige hechting (28%). Bij de mannelijke deelnemers daarentegen zijn de unieke varianties over de verscheidene behoeften evenredig.
36
Tabel 4a. Resultaten hiërarchische meervoudige regressie-analyse en semipartiële correlaties: bijdrage van hechting tot de predictie van behoeftefrustratie Mannen variabelen
β
sr
Stap 1 Leeftijd
-.05
Vrouwen 2
2 ∆R
.00
.00
R
-.06
Stap 2
β
-.04 .28
sr
.25***
.25**
.28
.30***
.33
Vermijdende hechting
.41***
.42
.40***
.43
Angstige hechting x
.28 .08
.09
.25 .09
2 ∆R
.00
.00
.29
.27***
.30
.27
-.04
Angstige hechting
Stap 3
2 R
.11
vermijdende hechting Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht sr = semipartiële correlatie; R2 = verklaarde variantie; ∆R2 = additionele verklaarde variantie ; ** p < .01; *** p < .001
37
Tabel 4b. Resultaten multivariate en univariate regressie-analyses: bijdrage van hechting tot de predictie van de frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid Multivariate toetsen Angstige hechting Vermijdende hechting
man
vrouw
F(3,90) = 4.351**
F(3,90) = 5.44**
F(3,90) = 8.416 ***
F(3,90) = 8.12 ***
Univariate toetsen Man
Angstige hechting
Vrouw
β
t
R2
β
t
R2
Autonomie frustratie
.07
.76
.20
.17
1.72
.14
Competentie frustratie
.35
3.63***
.21
.28
2.93**
.18
Verbondenheid
.20
2.17*
.21
.33
3.70**
.28
.43
4.45***
.20
.31
3.26**
.14
Competentie frustratie
.22
2.29*
.21
.30
3.10**
.18
Verbondenheid
.37
3.87***
.21
.39
4.40***
.28
frustratie Vermijdende hechting Autonomie frustratie
frustratie 2 Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t= t-toetsstatistiek; R = verklaarde variantie; * p < .05; ** p < .01; *** p < .001
38
Het verband tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Om de derde hypothese te toetsen, maken we gebruik van een meervoudige multivariate regressie-analyse. Hierbij worden de vier communicatiepatronen als afhankelijke variabelen opgenomen en behoeftefrustratie en de controlevariabele leeftijd als onafhankelijke variabelen. De resultaten worden afgebeeld in tabel 5a. We zien een significant effect van behoeftefrustratie op communicatiepatronen. De controlevariabele leeftijd blijkt eveneens een significant effect te hebben op de communicatiepatronen bij mannen, maar niet bij vrouwen. Vervolgens toetsen we de variabelen op univariaat niveau. Zoals de voorgaande correlationele analyse reeds indiceerde, zien we significante effecten van algemene behoeftefrustratie op de communicatiepatronen, met uitsluiting van het communicatiepatroon vrouw demand/man withdraw bij vrouwen (β = .18, p= .08). Bij mannen zien we, in tegenstelling tot de correlatieanalyse, wel significante effecten voor het communicatiepatroon vrouw demand/man withdraw. Eveneens is het communicatiepatroon wederzijdse vermijding hier wel significant voor zowel man als vrouw. Individuen die een hoge mate van behoeftefrustratie ervaren, gaan minder vaak op een constructieve manier problemen binnen de relatie oplossen. Verder zien we dat hoe hoger de leeftijd van een individu, hoe minder vaak de communicatiepatronen woman demand/man withdraw en man demand/woman withdraw worden aangewend. De hypothese wordt verder onderzocht door een meervoudige multivariate regressie uit te voeren waarbij de drie behoeften, dus niet de totaalscore, als onafhankelijke variabelen beschouwd werden en de communicatiepatronen als afhankelijke variabelen. Tevens nemen we de controlevariabele leeftijd op als onafhankelijke variabele in onze analyse. De resultaten worden gepresenteerd in tabel 5b. Uit de resultaten kunnen we aflezen dat enkel de frustratie van autonomie bij vrouwen geen predictor is voor de communicatiepatronen. Meer specifiek blijkt, gezien de hoge regressiecoëfficiënten, dat voornamelijk de frustratie aan verbondenheid een effect heeft op het minder toepassen van constructieve communicatie (β =.40, p< .001 voor mannen en β= -.41, p <.001 voor vrouwen). Dit zien we ook aan de unieke verklaarde variantie (resp. 16% voor mannen en 17% voor vrouwen). Verder blijkt de frustratie van de behoefte aan competentie bij vrouwen geen significant effect te hebben op het communicatiepatronen woman demand/man withdraw (β = .09, p= .36). De frustratie aan verbondenheid daarentegen is voor alle communicatiepatronen een significante predictor. Bij mannen blijken alle behoeften een significant effect te hebben op de verschillende communicatiepatronen. Voor de controlevariabele leeftijd zien we enkel significante effecten bij de frustratie van de behoeften aan competentie en verbondenheid met het communicatiepatroon man demand/vrouw withdraw. Zo gaan individuen bij het ouder 39
worden minder vaak het communicatiepatroon man demand/woman withdraw toepassen wanneer hun behoefte aan competentie en verbondenheid gefrustreerd wordt. Tabel 5a. Resultaten multivariate en univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftefrustratie en leeftijd tot de predictie van de communicatiepatronen Multivariate toetsen man
vrouw
Algemene behoeftefrustratie
F(4,91) = 7.12***
F(4,91) = 4.12**
Leeftijd
F(4,91) = 4.13**
F(4,91) = 1.77
Univariate toetsen man Variabelen
vrouw
β
t
β
t
Behoeftefrustratie
-.46
-5.08***
-.31
-3.21**
Leeftijd
-.07
-.77
0.04
.41
Constructieve communicatie
R2 = .22
R2 = .10
Vrouw demand/man withdraw Behoeftefrustratie
.33
3.45***
.18
1.77
Leeftijd
-.23
-2.40*
-.17
-1.67
R2 = .15
R2 = .06
Man demand/vrouw withdraw Behoeftefrustratie
.27
2.80**
.25
2.56*
Leeftijd
-.21
-2.2*
-.20
-2.06*
R2 = .11
R2 = .11
Wederzijdse vermijding Behoeftefrustratie
.35
3.62***
.30
3.05**
Leeftijd
-.10
-1.00
-.14
-1.40
R2 = .13
R2 = .11
40
2 Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R = verklaarde variantie * p< .05; ** p < .01; *** p < .001
Tabel 5b. Het belang van behoeftefrustratie van elke behoefte afzonderlijk in het verklaren van de verschillende communicatiepatronen
Multivariate toetsen man
vrouw
Frustratie autonomie
F(4,92) = 4.21**
F(4,92) = 1.31
Frustratie competentie
F(4,92) = 6.03***
F(4,92) = 2.96*
Frustratie verbondenheid
F(4,92) = 4.59**
F(4,92) = 5.30***
Univariate toetsen man Variabelen
vrouw
β
t
β
t
Autonomie
-.34
-3.47***
-.16
-1.6
Competentie
-.44
-4.75***
-.22
-2.21*
Verbondenheid
-.40
-4.11***
-.41
-4.37***
Autonomie
.28
2.88**
.11
1.04
Competentie
.33
3.48***
.09
.91
Verbondenheid
.20
1.97*
.27
2.71**
Constructieve communicatie
Woman demand/man withdraw
41
Man demand/woman withdraw Autonomie
.23
2.28*
.18
1.76
Competentie
.22
2.18**
.22
2.27*
Verbondenheid
.25
2.51*
.21
2.13*
Autonomie
.31
3.16**
.20
1.94
Competentie
.31
3.12**
.27
2.79**
Verbondenheid
.25
2.53*
.25
2.51*
Wederzijdse vermijding
Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; * p< .05; ** p < .01; *** p < .001
Behoeftefrustratie
als
mediator
binnen
de
relatie
tussen
hechting
en
communicatiepatronen. Om na te gaan of behoeftefrustratie een mediator is in het verband tussen hechting en communicatiepatronen, worden mediatie-analyses uitgevoerd door gebruik te maken van de methode van Baron en Kenny (1986). Deze methode verloopt in vier stappen en gaat na of een variabele kan beschouwd worden als een mediator in het verband tussen twee andere variabelen. 1. In de eerste stap moet er een significant verband aanwezig zijn tussen de onafhankelijke
variabele
hechting
en
de
afhankelijke
variabele
communicatiepatronen zonder de mediator in rekening te brengen (nulhypothese: c = 0). Indien significant wordt er overgegaan naar de volgende stap. 2. In de tweede stap gaan we na of er een significante relatie is tussen de onafhankelijke variabele hechting en de mediator behoeftefrustratie (nulhypothese: a = 0). 3. Vervolgens wordt in stap drie nagegaan of er een effect is van de mediator behoeftefrustratie op de afhankelijke variabele communicatiepatronen, nadat er gecontroleerd wordt voor de onafhankelijke variabele hechting (nulhypothese: b = 0).
42
4. Tot slot wordt er in de vierde stap getoetst wat het effect is van de onafhankelijke variabele hechting op de afhankelijke variabele communicatiepatronen na controle voor de mediërende variabele behoeftefrustratie. Hierbij wordt verwacht dat dit effect (c’) minder sterk is. Indien inderdaad blijkt dat het effect van hechting op communicatiepatronen, na controle voor behoeftefrustratie, afgenomen is maar significant blijft, kunnen we spreken van partiële mediatie (c’ < c). Indien het effect niet meer significant is, spreken we van volledige mediatie (c’ = 0).
Figuur 2. Behoeftefrustratie als mediator tussen hechting en communicatiepatronen. In Figuur 2 wordt de mediërende rol van behoeftefrustratie tussen hechting en communicatiepatronen visueel voorgesteld. De vier stappen worden getoetst door telkens een univariate regressie toe te passen. In een eerste stap wordt het hoofdeffect getoetst, meer bepaald het effect van hechting op elk van de vier communicatiepatronen. Voor elk communicatiepatroon wordt dit herhaald. Hierbij worden zowel angstige als vermijdende hechting getoetst en worden deze samen opgenomen in de regressie-analyses als onafhankelijke variabelen. Op deze manier kunnen we de overlapping tussen beiden statistisch controleren. De tweede stap wordt onderzocht door na te gaan wat het effect is van hechting op behoeftefrustratie waarbij angstige en vermijdende hechting wederom als onafhankelijke variabelen worden beschouwd en behoeftefrustratie als afhankelijke variabele. In een derde stap wordt het effect van behoeftefrustratie op de communicatiepatronen nagegaan, gecontroleerd voor de hechtingsdimensies. Voor elk communicatiepatroon werd een aparte analyse uitgevoerd. Stap vier wordt onderzocht door hechting en behoeftefrustratie als onafhankelijke variabelen te beschouwen en elk van de vier communicatiepatronen als afhankelijke variabelen. Tot slot toetsen we aan de hand van de Sobel-test (Sobel, 1982) of het indirecte effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele via de
43
mediator (a*b) significant is. Daarvoor gebruiken we de online rekenmodule van Preacher en Leonardelli (2001). De mediatie-analyses worden, net zoals in vorige analyses, afzonderlijk voor mannen en vrouwen uitgevoerd. Daarenboven wordt in elke analyse leeftijd als controlevariabele opgenomen. De resultaten voor de mannen worden afgebeeld in tabel 6a, deze voor de vrouwen in tabel 6b. De mediërende rol van behoeftefrustratie bij mannen. De vooropgestelde relaties werden in voorgaande analyses significant bevonden wat ons een indicatie geeft dat het nagaan van een mediatieverband nuttig is. Stap 1: Uit voorgaande regressie-analyses blijkt er tussen de onafhankelijk variabele vermijdende hechting en de afhankelijke variabelen communicatiepatronen een significant effect te zijn (Wilks’ Lambda = .73, F(4,89) = 8.44, p <.001). Angstige hechting wordt enkel significant bevonden voor de communicatiepatronen constructieve communicatie (β =.28, p <.01) en man demand/woman withdraw (β =.25, p <.05). Stap 2: De resultaten wijzen op een significant effect tussen onveilige hechting en behoeftefrustratie (β =.25, p <.01 voor angstige hechting en β =.41, p <.001 voor vermijdende hechting). De VIF-resultaten variëren tussen de 1.03 en 1.09. Bijgevolg wordt er aan de afwezigheid van multicollineariteit tussen de predictoren voldaan. Stap 3: De mediator behoeftefrustratie blijkt, na controle voor de onafhankelijke variabele hechting, een significante voorspeller van de communicatiepatronen constructieve communicatie (β =-.24, p <.01) en woman demand/man withdraw (β = -.23, p <.05). De VIFcoëfficiënten variëren tussen 1.07 en 1.56 en is hiermee aan de assumptie betreffende de afwezigheid van multicollineariteit tussen de predictoren voldaan. Stap 4: Ten slotte wordt in stap 4 het volledige mediatieverband getoetst via een regressie-analyse van hechting op communicatiepatronen, gecontroleerd voor de mediator (c’). Na controle voor behoeftefrustratie levert onveilige hechting nog steeds een significante bijdrage tot de voorspelling van constructieve communicatie (β =-.22, p <.05 voor angstige hechting en β =-.32, p <.05 voor vermijdende hechting). Evenals zien we nog steeds een significant effect tussen vermijdende hechting en man demand/woman withdraw (β =-.22, p <.05) en wederzijdse vermijding (β =-.39, p <.01). Daarnaast is de associatie tussen angstige hechting met het patroon man demand/woman withdraw (β =.19, p =.07). en het verband tussen vermijdende hechting en het patroon woman demand/man withdraw (β = 18, p =.10) niet meer significant na controle voor de mediator behoeftefrustratie. De Sobel-test (1982) 44
geeft enkel een mediatie-effect aan van vermijdende hechting met constructieve communicatie (z = 2.17, p <.05). Uit de resultaten kunnen we besluiten dat behoeftefrustratie geen mediërende variabele is in het verband tussen angstige hechting en communicatiepatronen. Bij vermijdende hechting daarentegen is de mediatie wel significant, maar dit slechts enkel bij constructieve communicatie. Meer specifiek kunnen we bij constructieve communicatie spreken over partiële mediatie. De mediërende rol van behoeftefrustratie bij vrouwen. De vooropgestelde relaties werden in voorgaande analyses significant bevonden wat ons een indicatie geeft dat het nagaan van een mediatieverband nuttig is. Stap 1: Uit voorgaande regressie-analyses blijkt er tussen de onafhankelijk variabele vermijdende hechting en de afhankelijke variabelen communicatiepatronen een significant effect te zijn (Wilks’ Lambda = .77, F(4,89) = 6.80, p < .001). Angstige hechting daarentegen wordt enkel significant bevonden voor de communicatiepatronen constructieve communicatie (β = -.36, p <.001) en woman demand/man withdraw (β = .36, p <.001). Stap 2: De resultaten wijzen op een significant effect tussen onveilige hechting en behoeftefrustratie (β = .30, p<.001 voor angstige hechting en β = .40, p <.001 voor vermijdende hechting). De VIF-resultaten variëren tussen de 1.02 en 1.03. Bijgevolg wordt er aan de afwezigheid van multicollineariteit tussen de predictoren voldaan. Stap 3: De mediator behoeftefrustratie blijkt, na controle voor de onafhankelijke variabele hechting, geen significante voorspeller te zijn voor de communicatiepatronen. Stap 4: Ten slotte wordt in stap 4 het volledige mediatieverband getoetst via een regressie-analyse van hechting op communicatiepatronen, gecontroleerd voor de mediator (c’). Na controle voor behoeftefrustratie levert angstige hechting nog steeds een significante bijdrage tot de voorspelling van constructieve communicatie (β = -.29, p <.01), en woman demand/man withdraw (β = .35, p <.001). Bij vermijdende hechting zien we nog steeds een significant effect bij alle communicatiepatronen, maar is de sterkte hiervan gedaald bij de patronen constructieve communicatie (β = -.30, p <.05), man demand /woman withdraw (β = .29, p <.05). wederzijdse vermijding (β = .24, p <.05). De Sobel-test (1982) geeft geen mediatie-effect aan van behoeftefrustratie op het verband tussen onveilige hechting en de communicatiepatronen. Uit de resultaten kunnen we behoeftefrustratie niet als mediërende variabele beschouwen. De verbanden tussen onveilige hechting en de verschillende communicatiepatronen blijven significant na de controle voor de variabele behoeftefrustratie. 45
We zien wel een daling in de sterkte van het effect tussen vermijdende hechting en de communicatiepatronen constructieve communicatie, man demand/woman withdraw en wederzijdse vermijding. De Sobel-test wijst echter niet op een significant effect van de mediërende variabele behoeftefrustratie. Samenvattend kunnen we stellen behoeftefrustratie enkel bij mannen kan worden beschouwd als partiële mediator en dit enkel voor het verband tussen vermijdende hechting met constructieve communicatie. Bij vrouwen wordt het verband tussen onveilige hechting en de communicatiepatronen niet gemedieerd door behoeftefrustratie.
46
Tabel 6a. Behoeftefrustratie als mediator tussen hechting en communicatiepatronen bij mannen Onafhankelijke variabele Angstige hechting Angstige hechting
Mediator
Angstige hechting
Behoeftefrustratie
Angstige hechting Vermijdende hechting Vermijdende hechting
Behoeftefrustratie
Vermijdende hechting
Behoeftefrustratie
Vermijdende hechting
Behoeftefrustratie
Behoeftefrustratie Behoeftefrustratie
Behoeftefrustratie Behoeftefrustratie
Afhankelijke variabele Constructieve communicatie Woman demand/man withdraw Man demand/woman withdraw Wederzijdse vermijding Constructieve communicatie Woman demand/man withdraw Man demand/woman withdraw Wederzijdse vermijding
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Sobel-t
R2 .
-28**
.25**
-.24*
-.22*
1.93
.30
.11
.25**
.23*
.02
.66
.19
.25*
.25**
.09
.19
.77
.17
.05
.25**
.17
.01
..27
.10
-.40***
.41***
-.24*
-.32***
2.17*
.32
.29**
.41***
.23*
.18
1.60
.21
.28**
.41***
.09
.22*
.34
.16
.45***
.41***
.17
.39***
1.50
.24
Noot: stap 1 = effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele; stap 2 = effect van onafhankelijke variabele op mediator; stap 3 = effect van mediator op afhankelijke variabele, na controle voor onafhankelijke variabele; stap 4 = stap 1 na controle voor mediator; * p < .05; ** p < .01; *** p <.001
47
Tabel 6b. Behoeftefrustratie als mediator tussen hechting en communicatiepatronen bij vrouwen Onafhankelijke variabele Angstige hechting
Mediator
Angstige hechting
Behoeftebevrediging
Angstige hechting
Behoeftebevrediging
Angstige hechting Vermijdende hechting Vermijdende hechting
Behoeftebevrediging
Vermijdende hechting
Behoeftebevrediging
Behoeftebevrediging
Behoeftebevrediging Behoeftebevrediging
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Sobel-t
R2
Afhankelijke variabele Constructieve communicatie
Stap 1 -36***
.30***
-.06
-.29**
.53
.31
Woman demand/man withdraw Man demand/woman withdraw Wederzijdse vermijding Constructieve communicatie Woman demand/man withdraw Man demand/woman withdraw
.36***
.30***
-.09
.35***
.85
.21
-.01
.30***
.14
-.02
.22
.11
.02
.30***
.21
-.03
.37
.13
-.32***
.40***
-.06
-.30*
.53
.27
.26**
.40***
-.09
.29**
.83
.15
.37***
.40***
.14
.29**
.92
.19
.
Noot: stap 1 = effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele; stap 2 = effect van onafhankelijke variabele op mediator; stap 3 = effect van mediator op afhankelijke variabele, na controle voor onafhankelijke variabele; stap 4 = stap 1 na controle voor mediator; * p < .05; ** p < .01; *** p <.001
48
Discussie Na een grondige studie van de huidige wetenschappelijk literatuur werden verscheidene leemtes ontdekt omtrent de onderlinge relaties tussen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Van hieruit had deze masterproef als doel om de verbanden tussen deze constructen van naderbij te bekijken. Het onderzoeken van deze vragen is van belang om een beter zicht te krijgen op de werking van partnerrelaties en betekent een meerwaarde voor het eerder beperkt theoretisch kader van de Zelfdeterminatietheorie op partnerrelaties. Indien blijkt
dat
behoeftefrustratie
een
belangrijke
schakel
is
tussen
hechting
en
communicatiepatronen, zou dit betekenen dat men in relatietherapie ook dient in te werken op deze behoeften. De eerste doelstelling van dit onderzoek was om de associatie tussen hechting en de verschillende communicatiepatronen na te gaan. Vervolgens bekeken we het verband tussen hechting en behoeftefrustratie. In de derde doelstelling werd de relatie tussen behoeftefrustratie en de verscheidene communicatiepatronen getoetst. Tot slot werd bekeken hoe deze drie studievariabelen zich binnen één model tot elkaar verhouden. Zo onderzochten we of behoeftefrustratie als een volledige of partiële mediator fungeert binnen de relatie tussen hechting en communicatiepatronen. In deze masterproef werd er telkens voor mannelijke en vrouwelijke participanten afzonderlijk bekeken welke invloeden significant waren. Bespreking Van De Onderzoeksresultaten Uit de beschrijvende gegevens kunnen we afleiden in welke mate mannen en vrouwen uit onze steekproef zich bevredigd dan wel gefrustreerd voelen in hun behoeften, (on)veilig gehecht zijn en welke communicatiepatronen worden toegepast binnen hun relatie. Meer bepaald zien we dat de deelnemers uit de steekproef een eerder hoge mate van behoeftebevrediging en een lage mate van behoeftefrustratie rapporteren. Bijgevolg is het mogelijk dat er een selectiebias is opgetreden waarbij het minder waarschijnlijk is dat ontevreden koppels opgenomen werden in de studie. Verder zien we dat de deelnemers in de steekproef meer angstig gehecht zijn dan vermijdend gehecht. Niettegenstaande de hechtingstheorie geen specifieke geslachtsverschillen veronderstelt (Bowlby, 1973, 1980; Mikulincer & Shaver, 2007), rapporteren vrouwen in deze steekproef meer angstig gehecht te zijn dan de mannelijke subjecten. Belangrijk om hierbij op te merken is dat de vermijdende en 49
angstige hechtingsdimensie positief correleren bij de vrouwen in onze steekproef, wat haaks staat op de veronderstelde onafhankelijkheid van beide dimensies (Bartholomew & Horowitz, 1991; Brennan et al., 1998). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat onze steekproef relatief veilig gehecht is, hetgeen lage scores impliceert op beide hechtingsdimensies. Vervolgens zien we dat constructieve communicatie en wederzijdse vermijding relatief vaak gehanteerd wordt.
Echter
rapporteren
deelnemers
dat
voornamelijk
demand-withdraw
communicatiepatronen aangewend worden tijdens conflict. Daarenboven zien we dat het patroon vrouw demand/man withdraw vaker wordt gerapporteerd dan het patroon man demand/vrouw withraw, zoals reeds in bestaande literatuur werd aangetoond (Christensen & Heavey, 1990; Christensen et al., 2006). De correlationele analyses die werden uitgevoerd, gaven ons reeds een indicatie van een positief verband tussen onveilige hechting en behoeftefrustratie. Daarnaast bleek, in lijn met bestaande literatuur, hechting samen te hangen met de communicatiepatronen. Tot slot zagen we een verband tussen behoeftefrustratie en de communicatiepatronen. Gezien de geringe literatuur die handelt over deze relatie, is dit reeds een interessant gegeven om te vinden in onze steekproef. Opmerkelijk in deze analyse zijn de hoge correlaties tussen de verschillende
communicatiepatronen.
Hieruit
blijkt
dat
individuen
die
het
communicatiepatroon demand-withdraw toepassen ook vaak het gebruik van wederzijdse vermijding rapporteren, alsook minder frequent op een constructieve manier communiceren. Hieruit
kunnen
we
stellen
dat
koppels
vaak
verschillende
disfunctionele
communicatiepatronen toepassen, maar dan ook minder constructief communiceren. Dit geldt ook voor de omgekeerde redenering. Vanuit de analyse van de controlevariabelen kunnen we eveneens een interessante bevinding bespreken. Zo is er een significant effect aanwezig van leeftijd op de studievariabelen. Meer bepaald zien we dat hoe ouder men is, hoe minder vaak men gebruik maakt van de inadequate communicatiepatronen zoals demand-withdraw en wederzijdse vermijding. Dit zouden we kunnen verklaren aan de hand van verschillende hypothesen. Zo is het mogelijk dat hoe langer men samen is met dezelfde partner, hoe meer men zich aan elkaar aanpast en hoe minder disfunctionele communicatie wordt toegepast. Echter zien we in deze studie geen significant effect van relatieduur op de studievariabele communicatiepatronen. Een andere hypothese die we kunnen stellen, is dat we dit effect van leeftijd kunnen verklaren door maturiteit. Hiermee wordt bedoeld dat mensen van hogere leeftijd mogelijks reeds meerdere partnerrelaties achter de rug hebben en op deze manier meer ervaring hebben
50
opgedaan waardoor ze minder op een destructieve manier communiceren tijdens conflict. Er is uiteraard verder onderzoek nodig om deze hypothesen te bevestigen. Het verband tussen hechting en communicatiepatronen. Voor onze eerste hypothese gingen we het verband na tussen hechting en communicatiepatronen. Deze hypothese werd deels bevestigd, echter zien we verschillende resultaten naargelang de hechtingsdimensie en het geslacht. Onze eerste deelhypothese verwacht dat meer onveilig gehechte koppels (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) meer demand-withdraw communicatie voorspelt tijdens conflict in vergelijking met veilig gehechte koppels. Deze deelhypothese werd bevestigd voor de dimensie vermijdende hechting voor zowel mannen als vrouwen welke in lijn ligt met de een ruim aantal studies (Pietromonaco et al., 2004; Domingue & Mollen, 2009; Shaver & Mikulincer, 2007). Bij angstige hechting daarentegen, zien we een duidelijk geslachtsverschil. Zo gaan meer angstig gehechte vrouwen vaker rapporteren dat het communicatiepatroon vrouw demand/man withdraw voorkomt in hun relatie, maar minder het patroon man demand/vrouw withdraw. Bij mannen zien we het omgekeerde, namelijk geven meer angstig gehechte mannen aan dat het communicatiepatroon man demand/vrouw withdraw vaker voorkomt in hun relatie en minder vrouw demand/man withdraw. Deze bevindingen kunnen we kaderen binnen de gedragspatronen van individuen die meer angstig gehecht zijn. Zo gaan personen die hoog scoren op de dimensie hechtingsangst conflicten snel als bedreigend ervaren uit angst dat de partner hen zal verlaten. Vanuit die angst hebben deze individuen vaak bevestiging nodig van hun partner en proberen ze het gedrag van de ander te controleren. Hierdoor kunnen ze eisend en autoritair overkomen om zich er zo van te verzekeren dat hun partner in de buurt blijft. Op deze manier profileren deze angstig gehechte partners zich eerder in de positie van ‘demander’ (Hazan & Shaver, 1987; Pietromonaco et al., 2004). De tweede deelhypothese stelt dat meer onveilig gehechte koppels (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) tijdens conflict meer wederzijdse vermijding vertonen in vergelijking met meer veilig gehechte koppels. Deze deelhypothese werd bevestigd voor de dimensie vermijdende hechting, maar niet voor de dimensie angstige hechting waar geen significante effecten werden waargenomen. Dit ligt niet in lijn met bestaand onderzoek die stelt dat onveilige hechting (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) leidt tot het gebruik van wederzijdse vermijding in de partnerrelatie (Domingue & Mollen, 2009; Pietromonaco et al, 2004). Dit kunnen we eveneens begrijpen 51
vanuit het gedrag die mensen met een onveilige hechting stellen. Zo gaan meer angstig gehechte personen hun partner niet kunnen negeren vanuit hun onzekerheid en de intense emoties die gepaard gaan met het conflict (Mikulincer & Shaver, 2007). Dit terwijl meer vermijdend gehechte personen net geneigd zijn om een discussie uit de weg te gaan, het probleem niet op te brengen en zo een conflict te vermijden (Christensen & Shenk, 1991). De derde deelhypothese voorspelt een negatief verband tussen onveilige hechting (zowel de vermijdende als angstige hechtingsdimensie) en constructieve communicatie welke volledig bevestigd werd in deze studie. Bijgevolg ligt deze in lijn met bestaande literatuur welke stelt dat hoe lager de mate van hechtingsangst en hechtingsvermijding, hoe meer het gebruik van constructieve communicatie tijdens conflict (Hazan & Shaver, 1987; Pietromonaco et al., 2004; Pistole & Arricale, 2003). Het verband tussen hechting en behoeftefrustratie. In deze hypothese werd een positieve associatie verwacht tussen onveilige hechting (dit zowel voor de angstige als vermijdende hechtingsdimensie) en behoeftefrustratie. De bevindingen met betrekking tot deze link werden in deze studie bevestigd dewelke in lijn ligt met de studie van La Guardia et al. (2000). Wanneer we de behoeften afzonderlijk bekeken, zien we verschillen naargelang de hechtingsdimensie en geslacht. Inconsistent met de literatuur van La Guardia et al. (2000), die stelt dat elke behoefte afzonderlijk geassocieerd is met hechting, blijkt angstige hechting geen voorspeller te zijn voor de frustratie van de behoefte aan autonomie in partnerrelaties bij zowel mannen als vrouwen. Wel blijkt angstige hechting de frustratie van de behoefte aan competentie en verbondenheid te voorspellen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meer angstig gehechte individuen veel ondersteuning en nabijheid van de ander verwachten waarbij ze zich vastklampen aan hun partner (Shaver & Mikulincer, 2007). Hun ideaalbeeld is één zijn met hun partner (hoge nood aan verbondenheid) waarbij ze zich enorm afhankelijk opstellen (lage nood aan autonomie). Eveneens hebben ze vaak bevestiging nodig van hun partner vanuit hun eigen onzekerheden (hoge nood aan competentie). Vanuit dit opzicht kunnen we stellen dat de nood aan de drie behoeften niet in balans is waarbij deze individuen meer behoefte hebben aan het gevoel van verbondenheid en competentie in vergelijking met autonomie. Het is mogelijk dat meer angstig gehechte personen, door de hoge lat die ze zichzelf opleggen, zich sneller gefrustreerd voelen in de behoefte aan verbondenheid en competentie in vergelijking met de nood aan autonomie. Uiteraard is verder onderzoek nodig ter bevestiging van deze hypothese. 52
Vermijdende hechting blijkt een voorspeller te zijn voor zowel de frustratie aan autonomie, competentie en verbondenheid en dit zowel voor mannen als voor vrouwen. Bijgevolg ligt deze bevinding in lijn met de studie van La Guardia et al. (2000). Zoals eerder onderzoek reeds aantoonde (Slotter & Finkel, 2009), zien we ook in deze studie dat vermijdende hechting gevoeliger is voor behoeftefrustratie in vergelijking met angstige hechting. In lijn met de vorige redenering zien we hier inderdaad wel een significant effect van de autonomiefrustratie. Echter is er ook een effect van verbondenheidfrustratie terwijl vermijdend gehechte individuen zich net meer op hun gemak voelen in emotioneel vrijblijvende relaties. Bijgevolg geldt de voorgaande redenering, gemaakt bij de angstige hechtingsdimensie, niet volledig bij de vermijdende hechtingsdimensie. Tot slot zijn er ook geslachtsverschillen op te merken. Meer specifiek zien we bij vrouwen dat onveilige hechting (zowel angstige als vermijdende hechting) voornamelijk een predictor is voor de frustratie aan verbondenheid welke in lijn ligt met het onderzoek van La Guardia et al. (2000). Dit staat echter in contrast met de mannelijke deelnemers waar onveilige hechting (zowel angstige als vermijdende hechting) evenredig de frustratie van de behoefte aan verbondenheid, competentie en autonomie voorspelt. Tot slot merken we op dat, ondanks hechting als predictor werd beschouwd in deze studie, er geen besluit kan worden genomen omtrent de causaliteit en richting van de relatie tussen hechting en behoeftefrustratie. Een omgekeerd verband is evenzeer mogelijk, alsook een bidirectioneel verband zoals La Guardia et al. (2000) reeds aangaf in haar studie. Het verband tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Wat betreft het verband tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen, werd als derde hypothese een negatieve associatie verwacht met constructieve communicatie en een positief verband met demandwithdraw en wederzijdse vermijding, dewelke in de huidige studie bevestigd werd voor de algemene behoeftefrustratie. Deze resultaten sluiten aan bij voorgaand onderzoek waarin een associatie werd gevonden tussen een hogere mate van behoeftebevrediging en meer begripvolle en minder defensieve reacties tijdens conflict (Patrick et al., 2007). Wanneer we de behoeften afzonderlijk bekijken, blijkt bij vrouwen de frustratie van de behoefte aan autonomie geen predictor te zijn voor de verscheidene communicatiepatronen. De frustratie van de behoefte aan competentie en verbondenheid bij vrouwen daarentegen zijn wel significante voorspellers. Bij de mannelijke deelnemers blijken alle afzonderlijke behoeften predictoren te zijn voor de communicatiepatronen. Conform met bestaande literatuur blijkt de frustratie van verbondenheid de belangrijkste predictor te zijn (Patrick et al., 2007). Dit effect 53
is echter enkel te bemerken bij vrouwen, terwijl de frustratie van de behoefte aan competentie bij mannen de sterkste predictor is. Bijgevolg zijn er duidelijke geslachtsverschillen op te merken waarbij het cliché, welke stelt dat vrouwen verbondenheid associëren met meer diepgaande gesprekken en harmonie als koppel hetgeen gerelateerd is aan een meer constructieve communicatie, wordt bevestigd (Tannen, 1990). Omwille van deze geslachtsverschillen zullen we de volgende bevindingen voor mannen en vrouwen afzonderlijk bespreken. Meer specifiek rapporteerden vrouwen die zich in een hogere mate gefrustreerd voelden in hun behoefte aan verbondenheid, dat het patroon demand-withdraw communicatiepatroon en wederzijdse vermijding vaak voorkomt in hun relatie, ook wordt het communicatiepatroon constructieve communicatie in mindere mate toegepast. Wanneer vrouwen een hogere mate van competentiefrustratie ervaren, rapporteren ze vaker het voorkomen van de communicatiepatronen wederzijdse vermijding en man demand/vrouw withdraw en in mindere mate constructieve communicatie. Zoals reeds vermeld heeft autonomiefrustratie geen effect op het gebruik van communicatiepatronen bij vrouwen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vrouwen meer waarde hechten aan de behoefte aan verbondenheid (Tannen, 1990) en competentie in de partnerrelatie en deze bijgevolg een grotere invloed hebben op de manier van communiceren tijdens conflict wanneer deze behoeften gefrustreerd zijn. De mannelijke deelnemers geven aan voornamelijk op een minder constructieve manier te communiceren wanneer ze behoeftefrustratie ervaren. Daarnaast rapporteren mannen dat het communicatiepatroon demand-withdraw voorkomt tijdens conflict, alsook wederzijdse vermijding. Dit geldt voor zowel de behoeftefrustratie aan verbondenheid, autonomie als competentie met deze laatste als sterkste voorspeller. Algemeen kunnen we uit deze resultaten concluderen dat bij vrouwen voornamelijk het gevoel van buitengesloten te worden door de partner aanleiding geeft tot het gebruik van disfunctionele communicatiepatronen en een minder gebruik van constructieve communicatie. Waarbij het voor mannen zowel het ervaren van een afstandelijke relatie, geen keuzevrijheid hebben en zich een mislukking voelen in de relatie zorgt voor het gebruik van disfunctionele communicatiepatronen en het minder gebruik van constructieve communicatie. Deze bevindingen liggen in lijn met de studie van Patrick et al. (2007) die vond dat behoeftebevrediging geassocieerd is met meer adaptieve responsen bij conflict. Onderzoek naar de relatie tussen behoeftefrustratie en de communicatiepatronen is gering. Bijgevolg is
54
het van groot belang voor toekomstig onderzoek om dit verband te repliceren en uitgebreider te toetsen.
Behoeftefrustratie
als
mediator
binnen
de
relatie
tussen
hechting
en
communicatiepatronen. In de onderzoeksvraag verwachtten we dat behoeftefrustratie fungeert als mediator in het verband tussen hechting en communicatiepatronen. De onderzoeksvraag ging na of dit mediatie-mechanisme geldig was voor zowel mannen als voor vrouwen. In deze studie vonden we slechts een gedeeltelijke bevestiging van deze onderzoeksvraag. Voor wat betreft de mannelijke deelnemers blijkt behoeftefrustratie een partiële mediator te zijn voor de associatie tussen vermijdende hechting en constructieve communicatie.
Concreet
betekent
dit
dat
het
verband
tussen
hechting
en
communicatiepatronen voor een deel verklaard wordt door behoeftefrustratie, maar er blijft ook nog een direct verband tussen hechting en communicatiepatronen bestaan als behoeftefrustratie als voorspeller van communicatiepatronen wordt meegenomen. Bij vrouwen daarentegen blijkt behoeftefrustratie geen significante rol te spelen in het verband tussen hechting en communicatiepatronen. Op basis van deze resultaten kunnen we besluiten dat zowel hechting als behoeftefrustratie afzonderlijk een groot deel variantie van communicatiepatronen verklaren, maar dat behoeftefrustratie slechts een geringe invloed uitoefent op de relatie tussen hechting en communicatiepatronen. Een interessante vraag die we kunnen stellen met betrekking tot de resultaten van de onderzoeksvraag, is of hechting als een mediator fungeert in de relatie tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Zo zien we in stap drie van de mediatie-analyse, waarbij we het effect nagaan van de algemene behoeftefrustratie op communicatiepatronen na controle voor hechting, weinig significante effecten. Meer specifiek werd een significant verband gevonden tussen behoeftefrustratie met constructieve communicatie en woman demand/man withdraw bij mannen enerzijds en geen significante effect bij vrouwen anderzijds. Niettegenstaande bleek algemene behoeftefrustratie in onze derde hypothese wel een significante voorspeller te zijn voor de verschillende communicatiepatronen. We kunnen stellen dat, na controle voor hechting, behoeftefrustratie bij mannen geen predictor meer is voor de communicatiepatronen man demand/woman withdraw en wederzijdse vermijding. Daarnaast zien we dat de regressiecoëfficiënten van constructieve communicatie en vrouw demand/woman withdraw bij de mannelijke deelnemers afgenomen zijn in sterkte. Bij vrouwen zijn de significante effecten van behoeftefrustratie op constructieve communicatie, man demand/woman withdraw en wederzijdse vermijding gevonden in de derde hypothese 55
volledig verdwenen na controle van hechting in deze mediatie-analyse (stap 3). Om deze hypothese te bevestigen, is verder onderzoek uiteraard noodzakelijk. Omwille van de correlationele en cross-sectionele aard van de data, kunnen we geen uitspraken doen over de causaliteit en de richting van de besproken verbanden. Evenzeer is het mogelijk dat de verbanden omgekeerd verlopen. Het is niet ondenkbaar dat de communicatiepatronen een effect hebben op de hechtingsrelatie met de partner, alsook kan de manier van communiceren in de relatie een effect hebben op de mate van behoeftefrustratie in de partnerrelatie (Pietromonaco et al., 2004). Aansluitend moet worden opgemerkt dat, hoewel een beduidend deel van de variantie binnen communicatiepatronen kon worden verklaard door hechting en behoeftefrustratie, er nog steeds een aanzienlijk deel variantie binnen communicatiepatronen onverklaard bleek te zijn. Dit suggereert dat er nog andere factoren een rol spelen in de predictie van communicatiepatronen, die al dan niet als mediator kunnen worden beschouwd. Sterktes, Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek Een belangrijke sterkte van deze studie is het gebruik van een theoretisch hechtingsperspectief als invalshoek voor de relatie tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Dit is de eerste studie die de constructen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen samen in kaart brengt, wat interessante implicaties biedt voor toekomstig onderzoek. Verder werd een model met behoeftefrustratie als mediator onderzocht, welke eveneens als meerwaarde kan worden beschouwd aangezien er momenteel weinig onderzoek is uitgevoerd naar mogelijke mediatoren tussen onveilige hechting en communicatiepatronen. Eveneens werden de meeste onderzoeken uitgevoerd vanuit het gezichtspunt behoeftebevrediging (La Guardia, 2007; Patrick et al., 2008), waarbij deze studie behoeftefrustratie als invalshoek gebruikte. Een bijkomende sterkte is de grootte van de steekproef in dit onderzoek. Naast de sterktes van de studie, erkennen we eveneens de punten waarop onze studie eerder beperkt is. Een eerste beperking is de cross-sectionele opzet van de studie. De koppels werden eenmalig bevraagd aan de hand van vragenlijsten. Aangezien dit slechts een momentopname betreft, zouden longitudinale onderzoeksmethoden een interessante invalshoek bieden op het verband tussen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Doordat het om een cross-sectionele studie gaat, is het onmogelijk om uitspraken te doen met betrekking tot de causaliteit en de richting van de gevonden associaties. Dit geldt voornamelijk voor het verband tussen hechting en behoeftefrustratie, waarbij deze volgens de studie van La Guardia 56
et al. (2000) mogelijks bidirectioneel loopt, maar ook voor de associatie tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen. We kunnen ons afvragen of behoeftefrustratie disfunctionele communicatie in de hand werkt, dan wel of een vaker gebruik van disfunctionele communicatie een hogere mate van behoeftefrustratie teweeg brengt. Voor de interpretatie van de resultaten hebben we ons in deze studie gebaseerd op een theoretische en empirische onderbouw (La Guardia et al. 2007; Patrick et al., 2008; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Daarenboven toonde eerder onderzoek reeds fluctuaties aan in behoeftebevrediging (Reis et al., 2000; Sheldon et al., 1996). Het is dus mogelijk dat, wanneer de vragenlijsten op een andere dag werden ingevuld, de behoeften meer of minder bevredigd/gefrustreerd zouden zijn en hierdoor op een andere wijze samenhangen met hechting en communicatiepatronen. Longitudinaal onderzoek is vereist om de huidige bevindingen te specifiëren en de causale verbanden bloot te leggen. Een tweede beperking is het gebruik van zelfrapportage in dit onderzoek welke het fenomeen van sociale wenselijkheid teweeg brengt. Er werd aan de koppels gevraagd verschillende vragenlijsten in te vullen, afzonderlijk van de partner. Op deze manier is het mogelijk dat mensen, ondanks de gegarandeerde anonimiteit, meer sociaal wenselijk gaan antwoorden of zich beter willen presenteren. De hoge mate van behoeftebevrediging en lage behoeftefrustratie gerapporteerd in dit onderzoek kan een mogelijk gevolg zijn hiervan. Daarnaast geeft het gebruik van zelfrapportage geen indicatie in hoe behoeftefrustratie zich vertaald in gedrag binnen conflict in de relatie. Bijgevolg zou observationeel onderzoek bevorderlijk zijn in het begrijpen van hoe behoeftefrustratie zich uit in gedrag binnen partnerrelaties. Een derde beperking heeft betrekking op de steekproef. Wanneer we de range in acht nemen, namelijk 19 tot 71 jaar, lijkt de steekproef representatief voor de populatie. Echter, wanneer we onze focus verschuiven naar de verdeling van de steekproef merken we dat een grote groep (59%) zich in de leeftijdscategorie van 19 tot 30 jaar bevindt. Een aannemelijke reden hiervoor is de methodiek van rekrutering. Deze werd deels uitgevoerd door studenten van de Universiteit Gent die hun directe omgeving hebben aangesproken. Vermoedelijk hebben zij meer jongere deelnemers kunnen bereiken. Dit werd in rekening gebracht door leeftijd als controlevariabele op te nemen. Daarenboven zien we dat slechts 7 tot 10% van onze deelnemers een echtscheiding hebben doorgemaakt in het verleden. Echter heeft België het hoogste scheidingscijfer in Europa (Eurostat, 2010; Mathijs, 2009). Dit laag percentage in onze steekproef kan het gevolg zijn van het aantal jongere individuen die onze steekproef bevat. Evenals zien we dat de gemiddelde relatieduur vrij kort is (10 jaar) onder onze 57
deelnemers. Bijgevolg kunnen we ons afvragen in welke mate deze studie al dan niet de volledige populatie kan representeren. Verder betrof de doelgroep binnen deze studie heterokoppels waarvan de partners minstens 18 jaar oud zijn uit de algemene populatie. Het zou interessant zijn om gelijkaardig onderzoek uit te voeren bij homoseksuele koppels alsook koppels met relatieproblemen. Wanneer in verder onderzoek rekening gehouden wordt met deze tekortkomingen, kunnen we resultaten vinden die representatief zijn voor de gehele bevolking. Tot slot worden in deze studie de resultaten voor mannen en vrouwen afzonderlijk bekeken. Interessant voor verder onderzoek zou zijn om de onderlinge beïnvloeding tussen partners te bekijken wanneer we het hebben over de verbanden tussen de constructen hechting, communicatiepatronen en behoeftefrustratie. Bijvoorbeeld lijkt het interessant na te gaan wat de invloed is van de hechting van de ene partner op de behoeftefrustratie van de andere partner en de invloed van de behoeftefrustratie van de ene partner op het gebruik van communicatiepatronen bij de andere partner. Deze beperkingen zouden in de toekomst geadresseerd kunnen worden in bijkomend onderzoek omtrent dit onderwerp. Daarnaast zou het ook interessant zijn om een aantal zaken te repliceren in toekomstig onderzoek. Ter afsluiting zou het interessant zijn voor toekomstige studies om na te gaan als hechting al dan niet als een volledige of gedeeltelijke mediator fungeert in de relatie tussen behoeftefrustratie en communicatiepatronen.
Theoretische en Praktische Implicaties Onze bevindingen bevestigen in het algemeen het belang van de Zelfdeterminatietheorie binnen de context van partnerrelaties en tonen aan dat de frustratie van de psychologische basisnoden niet louter geassocieerd is met hechting, maar ook een belangrijk verband kent met communicatiepatronen. Deze studie betekent een aanzet naar verder onderzoek met betrekking tot de invalshoek vanuit de Zelfdeterminatietheorie binnen partnerrelaties en de belangrijke relatie die behoeftefrustratie kent met hechting en communicatiepatronen. De theoretische fundering in de huidige studie kan dan ook als meerwaarde worden beschouwd. Daarenboven biedt deze studie theoretische inzichten in hoe hechting enerzijds behoeftefrustratie en anderzijds communicatiepatronen kan beïnvloeden, waardoor deze studie suggesties kan geven voor een verdere uitwerking van de hechtingstheorie. Daarnaast kan het in de toekomst van belang zijn om bij de constructen hechting en behoeftefrustratie meer aandacht te besteden aan geslachtsverschillen. 58
Naast de theoretische implicaties, kunnen we vervolgens een praktische implicatie van de studie benoemen. De inzichten, verkregen uit onze resultaten, kunnen zinvol zijn bij het diagnostisch onderzoek welke uitgevoerd wordt bij koppels met relatieproblemen. Niet enkel hechting, maar ook de onderliggende behoeftefrustraties en de wijze waarop deze de communicatiepatronen binnen de relatie beïnvloedt, kunnen op deze manier onthuld worden. Wanneer ontevreden koppels therapeutische hulp zoeken en diagnostisch onderzoek toont aan dat er een relatief veilige hechtingsrelatie met de partner aanwezig is, kan het aangewezen zijn dieper in te gaan op de behoeftefrustratie en communicatie met de partner. Eveneens kan het bij meer onveilig gehechte koppels mogelijks niet voldoende zijn om enkel het communicatieve aspect op te nemen in therapie, maar kan de focus op de behoeften een betere vooruitgang bewerkstelligen. Zo kan de Emotion Focused couple Therapy (EFT; Johnson, 2004) mogelijks een meer doeltreffende therapie vormen als deze, naast het bevorderen van een veilige hechtingsrelatie met de partner en het versterken van communicatieve vaardigheden, ook rekening houdt met de behoeften aan verbondenheid, competentie en autonomie in de partnerrelatie. Echter zou een replicatie van de huidige studie bij koppels met relatieproblemen
een
nauwere
aansluiting
bij
de
klinische
praktijk
betekenen.
Niettegenstaande zou het interessant zijn voor de relatietherapie om samen met het koppel de constructen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen samen in kaart te brengen en hen hierin eventueel inzicht te verschaffen.
Algemene Conclusie Deze masterproef had als doel om de constructen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen te integreren en het verband van naderbij te bekijken. Vooreerst vonden we evidentie voor een verband tussen onveilige hechting en communicatiepatronen waarbij vermijdende hechting de sterkste voorspeller blijkt. Vervolgens konden we een positieve relatie aantonen tussen onveilige hechting en behoeftefrustratie. Deze relatie ging echter niet op voor het verband tussen angstige hechting en de frustratie aan autonomie. Ook hier blijkt vermijdende hechting de sterkste voorspeller te zijn in vergelijking met de angstige hechtingsdimensie.
Daarna vonden we een
verband tussen behoeftefrustratie en
communicatiepatronen. Hieruit bleek echter dat de frustratie van autonomie bij vrouwen geen voorspeller is tot het gebruik van communicatiepatronen. We zien bij deze hypothese aldus een duidelijk geslachtsverschil. Tot slot gingen we de verhouding tussen hechting, 59
behoeftefrustratie en communicatiepatronen binnen één model na. Behoeftefrustratie bleek als partiële mediator te fungeren tussen vermijdende hechting en constructieve communicatie bij mannen, maar niet bij vrouwen. Bijgevolg werd onze onderzoeksvraag slechts gedeeltelijk bevestigd. Deze bevindingen kunnen een bijdrage leveren aan de theorie, de klinische praktijk alsook het onderzoeksveld. Deze studie biedt een aanzet voor uitgebreider onderzoek naar de interrelaties tussen hechting, behoeftefrustratie en communicatiepatronen. Deze studie toont het belang aan van de Zelfdeterminatietheorie binnen de context van partnerrelaties en de belangrijke relatie met hechting en communicatiepatronen, hierbij hopen we dat het toekomstig onderzoek kan inspireren om deze theorie als invalshoek te beschouwen.
60
Referenties Ainsworth, M. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A psychological study of the strange situation. Oxford, UK: Erlbaum. Alberts, J. K. (1988). An analysis of couples’ conversational complaints. Communication Monographs, 55, 184-197. doi: 10.1080/03637758809376165 Alexandrov, E. O., Cowan, P. A., Cowan, C. P. (2005). Couple attachment and the quality of marital relationships: method and concept in the validation of the new couple attachment interview and coding system. Attachment & Human Development, 7(2), 123-152. doi: 10.1080/14616730500155170 Andersen, P. A., Eloy, S. V., Guerrero, L. K., & Spitzberg, B. H. (1995). Romantic jealousy and relational satisfaction: A look at the impact of jealousy experience and expression. Communication Reports, 8, 77-85. doi: 10.1080/08934219509367613 Arriaga, X. B., & Agnew, C. R. (2001). Being committed: Affective, cognitive, and conative components of relationship commitment. Personality and Social Psychology Bulletin, 27, 1190-1203. Doi: 10.1177/0146167201279011 Bartholomew, K., & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A test of a four-category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226-244. doi: 10.1037//0022-3514.61.2.226 Bartholomew, K. J., Ntoumanis, N., Ryan, R. M., Bosch, J. A., & Thogersen-Ntoumani, C. (2011). Self-Determination Theory and diminished functioning: The role of interpersonal control and psychological need thwarting. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 1459-1473. doi: 10.1177/0146167211413125 Belsky, J. (1999). Modern evolutionary theory and patterns of attachment. In J. Cassidy & P.R. Shaver (Eds.), Handbook of attachment, (pp. 141-161). New York: Guilford.
61
Berman, W. H., Marcus, L., & Berman, E.R. (1994). Attachment in adults: Theory, assessment and treatment (pp. 204-231). New York: Guildford. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation: Anxiety and anger. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1980). Attachment and loss: Vol. 3: Loss. New York: Basic Books. Bradbury, T. N., & Karney, B. R. (1993). Longitudinal study of marital interaction and dysfunction. Clinical Psychology Review, 13, 15-27. http://dx.doi.org/10.1016/02727358(93)90005-7 Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult romantic attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W. S. Rholes (Eds.), Attachment theory and close relationships (pp. 46-76). New York: Guilford Press. Broderick, C., & O’ Leary, K. D. (1986). Contributions of affect, attitude and behavior to marital satisfaction. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 54, 514-517. Brown, N. M., & Amatea, E. S. (2000) Communication: Sharing ourselves. In N.M. Brown, & E.S. Amatea (Eds.), Love and intimate relationships: Journeys of the hart (pp. 403-434). Philadelphia, PA: Brunner/Mazel. Butzer, B., & Campbell, L. (2008). Adult attachment, sexual satisfaction, and relationship satisfaction: A study of married couples. Personal relationships, 15, 141-154. doi: 10.1111/j.1475-6811.2007.00189.x Canary, D. J., & Cupach, W. R. (1988). Relational and episodic characteristics associated with conflict tactics. Journal of Social and Personal Relationships, 5, 305-325. doi: 10.1177/0265407588053003 Collins, N.L., & Read, S.J. (1990). Adult attachment, working models, and relationship quality in dating couples. Journal of Personality and Social Psychology, 58, 644-633. doi: 10.1037//0022-3514.58.4.644 62
Christensen, A. (1988). Dysfunctional interaction patterns in couples. In P.Noller & M. A.Fitzpatrick (Eds.), Perspectives on marital interaction (pp. 31–52). Philadelphia: Multilingual Matters. Christensen, A., & Shenk, J. L. (1991). Communication, conflict, and psychological distance in nondistressed, clinic, and divorcing couples. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59(3), 458-463. doi: 10.1037/0022-006X.59.3.458 Christensen, A., Eldridge, K. A., Catta-Preta, A. B., Lim, V. R., & Santagata, R. (2006). Cross-cultural consistency of the demand-withdraw interaction pattern in couples. Journal of Marriage and Family, 68, 1029–1044. doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00311 Christensen, A., & Heavey, C. L. (1990). Gender and social structure in the demand-withdraw pattern of marital conflict. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 73–81. doi: 10.1037//0022-3514.59.1.73 Christensen, A., & Sullaway, M. (1984). Communications Patterns Questionnaire. Unpublished manuscript, University of California, Los Angeles. Crowell, J.A., Treboux, D. & Waters, E. (2002). Stability of attachment representations: The transition to marriage. Developmental Psychology, 38, 467-479. doi: 10.1037//00121649.38.4.467 Davidson, B. J., Balswick, J., & Halverson, C. (1983). Affective self-disclosure and marital adjustment: A test of equity theory. Journal of Marriage and the Family, 45, 93-102. doi: 10.2307/351298 Davila, J., & Bradbury, T. N. (2001). Attachment insecurity and the distinction between unhappy spouses who do and do not divorce. Journal of Family Psychology, 15, 371-393. doi: 10.1037/0893-3200.15.3.371 Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. New York: Plenum 63
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” and “why” of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11, 227–268. doi: 10.1207/S15327965PLI1104_01 Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2002). Handbook of self-determination research. Rochester, NY: University of Rochester Press. Deci, E. L., & Vansteenkiste, M. (2004). Self-determination theory and basic need satisfaction: Understanding human development in positive psychology. Ricerche di Psichologia, 27, 17-34. Duck, S. (1995). Repelling the study of attraction. The psychologist, 8(2), 60-63. Duemmler, S., & Kobak R. (2001). The development of attachment and commitment in dating relationships: Attachment security as a relationship construct. Journal of Adolescence, 24, 401–415. http://dx.doi.org/10.1006/jado.2001.0406 Dinero, R. E., Conger, R. D., Shaver, P. R., Widaman, K. F., Larsen-Rife, D. (2008). Influence of family of origin and adult romantic partners on romantic attachment security. Journal of family psychology, 22, 622-632. doi: 10.1037/2160-4096.1.S.16 Domingue, R. & Mollen, D. (2009). Attachment and conflict communication in adult romantic relationships. Journal of Social and Personal Relationships, 26, 678. Doi: 10.1177/0265407509347932 Drigotas, S. M., & Rusbult, C .E. (1992). Should I stay or should I go? A dependence model of breakups. Journal of Personality and Social Psychology, 62, 62-87. doi: 10.1037/00223514.62.1.62 Epstein, N., & Baucom, D.H. (2002). Enhanced cognitive-behavioral therapy for couples: A contextual approach. Washington, DC: American Psychological Association.
64
Eurostat.
(2010).
Eurostat.
Retrieved
form
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/population/introduction Feeney, J. A. (1999). Adult romantic attachment and couple relationships. In J. Cassidy & P.R. Shaver (Eds.), Handbook of attachment: Theory, research, and clinical applications (pp. 355-377). New York: Guilford Press. Feeney, J. (2008). Adult romantic attachment: Developments in the study of couple relationships. In J. Cassidy & P.R. Shaver (eds.). Handbook of attachment: Theory, research and clinical applications (pp. 456-481). New York: Guilford Press. Fincham, F. D., & Beach, S. R. H. (1999). Conflict in marriage: Implications for working with couples. Annual Review of Psychology, 50, 47–77. Florian, V., Mikulincer, M., & Bucholtz, I. (1995). Effects of adult attachment style on the perception and search for social support. Journal of Psychology: Interdisciplinary and Applied, 129(6), 665-676. doi:10.1080/00223980.1995.9914937 Fraley, R. C. (2002). Attachment stability from infancy to adulthood: meta-analysis and dynamic modeling of developmental mechanisms, Personality and Social Psychology Review, 6, 123-151.doi: 10.1207/S15327957PSPR0602_03 Gottman, J. M. (1994). What predicts divorce? Hills- dale, NJ: Erlbaum. Gottman, J.M. & Levenson, R.W. (2000). The timing of divorce: Predicting when a couple will divorce over a 14-year period. Journal of Marriage and the Family, 62, 737-745. doi: 10.1111/j.1741-3737.2000.00737.x
Hahlweg, K., Kaiser, A., Christensen, A., Fehm-Wolfsdorf, G., Groth, T. (2000). Self-report and observational assessment of couples' conflict: The concordance between the communication patterns questionnaire and the KPI observation system. J MARRIAGE, 62(1), pp. 61-67. doi: 10.1111/j.1741-3737.2000.00061.x
65
Hazan, C., & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511–524. Hazan, C., & Shaver, P. R. (1990). Love and work: An attachment theoretical perspective. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 270–280. doi: 10.1037//00223514.59.2.270 Heavey, C. L., Christensen, A., & Malamuth, N. M. (1995). The longitudinal impact of demand and withdrawal during marital conflict. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 63, 797–801. doi: 10.1037//0022-006X.63.5.797 Heavey, C. L., Larson, B. M., Zumtobel, D. C., Christensen, A. (1996). The communication patterns questionnaire: The reliability and validity of a constructive communication subscale. Journal of Marriage and the Family, 58(3), 796-800. doi: 10.2307/353737 Heavey, C. L., Layne, C., & Christensen, A. (1993). Gender and conflict structure in marital interaction: A replication and extension. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61, 16–27. doi: 10.1037//0022-006X.61.1.16 Hodgins, H., Yacko, H., & Gottlieb, E. (2006). Autonomy and nondefensiveness. Motivation and Emotion, 30, 283-293. doi: 10.1007/s11031-006-9036-7 Holland, A. S., Roisman, G. I. (2010). Adult attachment security and young adults’ dating relationships over time: self-reported, observational, and physiological evidence. Developmental Psychology, 46, 552-557. doi: 10.1037/a0018542 Hull, C. L. (1943). Principles of behavior: an introduction to behavior theory. New York: Aplleton-Century-Crofts. Gottman, J. M. (1994). What predicts divorce?: The relationship between marital processes and marital outcomes. (Hillsdale, NJ: Erlbaum).
66
Gottman, J. M. (1999a). Repair and the core triad of balance. In J. M. Gottman, The marriage clinic: A scientifically-based marital therapy (pp. 31–86). New York: W.W. Norton & Company. Guerrero, L. K. (1994). ‘‘I’m so mad I could scream:’’ The effects of anger expression on relational satisfaction and communication competence. Southern Communication Journal, 59, 125-141. Guerrero, L. K., & Reiter, R. L. (1998). Sex differences and similarities in communication: Critical essays and empirical investigations of sex and gender in interaction (pp. 321–350). Mahwah, NJ: Erlbaum. IIlardi, B. C., Leone, D., Kasser, T., & Ryan, R.M. (1993). Employee and supervisor ratings of motivation: Main effects and discrepancies associated with job satisfaction and adjustment in a factory setting. Journal of Applied Social Psychology, 23 1789-1805. doi: 10.1111/j.1559-1816.1993.tb01066.x Johnson, D. W. (2003). Social interdependence: The interrelationships among theory, research, and practice. American Psychologist, 58(11), 931-945. doi: 10.1037/0003066X.58.11.934 Kachadourian, L. K., Finchman, F., & Davila, J. (2004). The tendency to forgive in dating and married couples: The role of attachment and relationship satisfaction. Personal Relationships, 11, 373-393. doi: 10.1111/j.1475-6811.2004.00088.x Kane, H. S., Jaremka, L. M., Guichard, A. C., Ford, M. B., Collins, N. L., & Feeney, B. C. (2007). Feeling supported and feeling satisfied: How one partner’s attachment style predicts the other partner’s relationship experiences. Journal of Social and Personal Relationships, 24, 535-555. doi: 10.1177/0265407507079245 Kasser, V., & Ryan, R. M. (1999). The relation of psychological needs for autonomy and relatedness to vitality, well-being, and mortality in a nursing home. Journal of Applied Social Psychology, 29, 935-454. doi: 10.1111/j.1559-1816.1999.tb00133.x
67
Keelan, J. P. R., Dion, K. K., & Dion, K. L. (1998). Attachment style and relationship satisfaction: Test of a self-disclosure explanation. Canadian Journal of Behavioural Science, 30, 24–35. doi: 10.1037/h0087055 Kelly, A. B., Fincham, F. D., & Beach, S. R. H. (2003). Communication skills in couples: A review and discussion of emerging perspectives. In J. O. Greene & B. R. Burleson (Eds.), Handbook of communication and social skills (pp. 723-751). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc. Kiecolt-Glaser, J. C., Glaser, R., Cacioppo, J. T., & Malarkey, W. B. (1999). Marital stress: Immunologic, neuroendocrine, and autonomic correlates. Annals of the New York Academy of Sciences, 840, 653–663. doi: 10.1111/j.1749-6632.1998.tb09604.x Kirkpatrick, L. A., & Hazan, C. (1994). Attachment styles and close relationships: A fouryear prospective study. Personal Relationships, 1, 123–142. doi: 10.1111/j.14756811.1994.tb00058.x Klinetob, N. A., & Smith, D. A. (1996). Demand-withdraw communication in marital interaction: Tests of interspousal contingency and gender role hypotheses. Journal of Marriage and the Family, 58, 945–957. doi: 10.2307/353982 Koski, L. R., & Shaver, P. R. (1997). Attachment and relationship satisfaction across the lifespan. In R. J. Sternberg & M. Hojjat (Eds.). Satisfaction in close relationships (pp. 2655). New York: Guilford Press. La Guardia, J. G., Patrick. H. (2008). Self-determination theory as a fundamental theory of close relationships. Canadian Psychology, 49, 201-209. doi: 10.1037/a0012760 La Guardia, J. G., Ryan, R. M., Couchman, C. E., & Deci, E. L. (2000). Within-person variation in security of attachment: A self-determination theory perspective on attachment, need fulfillment, and well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 367384. doi: 10.1037//0022-3514.79.3.367
68
Laurenceau, J-P., Rivera, L. M., Schaffer, A., & Pietromonaco, P. R. (2004). Intimacy as an interpersonal process: Current status and future directions (p. 61-78). In D. Mashek & A. Aron (Eds.), Handbook of closeness and intimacy. Mahwah, NJ: Erlbaum. Leak, G. K., & Cooney, R. R. (2001). Self-determination, attachment styles, and well-being in adult romantic relationships. Respresentative research in Social Psychology, 25, 55-62. Retrieved from www.selfdeterminationtheory.org Lopez, F. G., & Brennan, K. A. (2000). Dynamic processes underlying adult attachment organization: Toward an attachment theoretical perspective on the healthy and effective self. Journal of Counseling Psychology, 47, 283– 301. Mallinckrodt, B. (2000). Attachment, social competencies, social support, and interpersonal process in psychotherapy. Psychotherapy Research, 10, 239–266. Mikulincer, M., & Shaver, P.R. (2007). Attachment in adulthood: Structure, dynamics, and change. New York: Guilford Press. Mikulincer, M., & Florian, V. (1999). The association between spouses’ self-reports of attachment styles and represenations of family dynamics. Family Process, 38, 69-83. Mikulincer, M., Florian, V., & Tolmacz, R. (1990). Attachment styles and fear of death: A case of affect regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 58, 273-280. doi: 10.1037/0022-3514.58.2.273 Mikulincer, M., Shaver, P. R., & Pereg, D. (2003). Attachment theory and affect regulation: The dynamic development, and cognitive consequences of attachment-related strategies. Motivation and Emotion, 27, 77–102. Matthijs, K. (2009). Bevolking: wie, wat, waar, wanneer? Leuven: Acco. Notarius, C., & Markman, H.J. (1993). We can work it out: Making sense of marital conflict. New York: Putnam.
69
Noller, P., & White, A. (1990). The Validity of communication Patterns Questionnaire. Psychological Assessment, 2, 478–482. Papp, L. M., Kouros, C. D., Cummings, E, M. (2009). Demand-withdraw patterns in marital conflict in the home. Pers Relatsh, 16(2), 285-300. doi: 10.1111/j.1475-6811.2009.01223.x Patrick, H., Knee, C. R., Canevello, A., & Lonsbary, C. (2007). The role of need fulfillment in relationship functioning and well-being: A self-determination theory perspective. Journal of Personality and Social Psychology, 92, 434-456. doi: 10.1037/00223514.92.3.434 Pasch, L.A., & Bradbury, T.N. (1998). Social support, conflict, and the development of marital dysfunction. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 219-230. doi: 10.1037/0022-3514.92.3.434 Pietromonaco, P. R., Greenwood, D., & Barrett, L. F. (2004). Conflict in adult close relationships: An attachment perspective. In W. S. Rholes & J. A. Simpson (Eds.), Adult attachment: New directions and emerging issues (pp. 267-299). New York: Guilford Press. Pistole, M. C., & Arricale, F. (2003). Understanding attachment: Beliefs about conflict. Journal of Counseling and Development, 81, 318-328. Preacher, K.J., & Leonardelli, G.J. (2001). Calculation for the Sobel test: An interactive calculation tool for mediation tests. Online beschikbaar op http://quantpsy.org/sobel/sobel.htm. Reis, H. T., & Patrick, B. P. (1996). Attachment and intimacy: component processes. In E.T. Higgins & A.W. Kruglanski (Eds). Social psychology: handbook of basic principles (pp. 523 – 563). New York: Guilford Reis, H.T., Sheldon, K.M., Gable, S.L., Roscoe, J., & Ryan, R.M. (2000). Daily well-being: The role of autonomy, competence, and relatedness. Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 419-435. doi: 10.1177/0146167200266002 Roisman, G.I., Collins, W.A., Sroufe, L.A., & Egeland, B. (2005). Predictors of young adults‘
70
representations of and behavior in their current romantic relationship: Prospective tests of the prototype hypothesis. Attachment and Human Development, 7, 105-121. doi: 10.1080/14616730500134928 Rusbult, C. E. (1983). A longitudinal test of the investment model: The development (and deterioration) of satisfaction and commit- ment in heterosexual involvements. Journal of Personality and Social Psychology, 45, 101-117. Ryan, R. M., La Guardia, J. G., Butzel, J. S., Chirkov, V., & Kim, Y. (2005). On the interpersonal regulation of emotions: Emotional reliance across gender, relationships and cultures. Personal Relationships, 12, 145-163. doi: 10.1111/j.1350-4126.2005.00106.x Sadeghi, M., Hezardastan, F., Ahmadi, A., Bahrami, F., Etemadi, O., & Fatehizadeh, M. (2011). The effect of training through transactional analysis approach on couples’ communication patterns. World Applied Sciences Journal, 12 (8), 1337-1341. Senchak, M., & Leonard, K.E. (1992). Attachment styles and marital adjustment among newlywed couples. Journal of Social and Personal Relationships, 9, 51-64. doi: 10.1177/0265407592091003 Sevier, M., Simpson, L. E., & Christensen, A. (2004). Observational coding of demandwithdraw interactions in couples. In P. K.Kerig & D. H.Baucom (Eds.), Couple observational coding systems (pp. 159–172). Mahwah, NJ: Erlbaum. Sevier, M., Eldridge, K., Jones, J., Doss, B. D., & Christensen, A. (2008). Observed Communication and Associations With Satisfaction During Traditional and Integrative Behavioral Couple Therapy. Behavior therapy, vol 39(2), 137 – 150. http://dx.doi.org/10.1016/j.beth.2007.06.001 Shaver, P. R., & Hazan, C. (1993). Adult romantic attachment: Theory and evidence. In D. Perlman & W. Jones (Eds.), Advances in personal relationships (Vol. 4, pp. 29-70). London: Jessica Kingsley.
71
Sheldon, K. M., Ryan, R. M., & Reis, H. T. (1996). What makes for a good day? Competence and autonomy in the day and in the person. Personality and social psychology Bulletin, 22, 1270-1279. Retrieved from http://www.selfdeterminationtheory.org Simpson, J. A. (1990). Influence of attachment styles on romantic relationships. Journal of Personality and Social Psychology. 59, 971-980. doi: 10.1037/0022-3514.59.5.971 Simpson, J. A., & Rholes, W. S. (1998). Attachment in adulthood. In J. A. Simpson & W. S, Rholes. Attachment theory and close relationships (pp. 3-24). New York: Guilford. Smith, L. M., Heaven, P. C. L., & Ciarrochi, J. (2008). Trait emotional intelligence, conflict communication patterns, and relationship satisfaction. Personality and Individual Differences, 44, 1314–1325. doi: 10.1016/j.paid.2007.11.024 Slotter, E. B., & Finkel, E. J. (2009). The strange case of sustained dedication to an unfulfilling relationship: Predicting commitment and breakup from attachment anxiety and need fulfillment within relationships. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 85100. doi: 10.1177/0146167208325244 Sobel, M. E. (1982). Asymptotic intervals for indirect effects in structural equations models. In S. Leinhart (Ed.), Sociological methodology (p.290-312). San Francisco: Jossey-Bass. Standage, M., Duda, J., & Pensgaard, A.M. (2005). The effect of competitive outcome and task-involving, ego-involving, and cooperative structures on the psychological well- being of individuals engaged in a co-ordination task: A self-determination approach. Motivation and Emotion, 29, 41-68. doi: 10.1007/s11031-005-4415-z Story, L. B., Rothman, A. D., & Bradbury, T. N. (2002). Risk factors, risk processes, and the longitudinal course of newlywed marriage. In P.Noller, & J. A.Feeney (Eds.), Understanding marriage: Developments in the study of couple interaction (pp. 468–492). Cambridge, UK: Cambridge University Press. Tannen, D. (1990). You just don’t understand. Ballantine Books.
72
Tay, L., & Diener. E. (2011). Needs and subjective well-being around the world. Journal of Personality and Social Psychology, 101, 354–365. doi: 10.1037/a0023779 Vansteenkiste, M. (2005). Intrinsic versus extrinsic goal promotion and autonomy support versus control. Facilitating performance, persistence, socially adaptive functioning and well-being. Upublished Doctoral Dissertation, Katholieke Universiteit Leuven. Vansteenkinste, M., & Ryan, R. M. (2013). Basic psychological need satisfaction and need frustration as a unifying principle. Journal of Psychotherapy Integration, Vol 23(3), Sep 2013, 263-280. doi: 10.1037/a0032359 Watson, D. (1988). Intraindividual and interindividual analyses of positive and negative affect: Their relation to health complaints, perceived stress and daily activities. Journal of Personality and Social Psychology. 54, 1020-1030. doi: 10.1037//0022-3514.54.6.1020 Wei, M., Russell, D. W., Mallinckrodt, B., & Vogel, D. L. (2007). The experiences in Close Relationship Scale (ECR)-Short Form: Reliability, validity, and factor structure. Journal of Personality Assessment, 88, 187-204. doi: 10.1080/00223890701268041 White, R. (1959). Motivation reconsidered: The concept of competence. Psychological Review, 66(5), 279-333. doi: 10.1037/h0040934
73