Etho News 107 (mei 2001)
De relatie Mens-Dier Van fundamenteel onderzoek tot praktische ervaringen, via persoonlijke belevenissen : een lange en leerrijke geschiedenis Het dier werd al heel lang geleden door de mens gedomesticeerd. Ongeveer 15.000 jaar blijkt het. Zowel de ene als de andere zijn zich geleidelijk aan deze relatie gaan aanpassen, tot ze heel nauw van elkaar zijn gaan afhangen. Dit is in het bijzonder het geval met de honden en de katten die vandaag deel uitmaken van het dagelijkse leven van bijna één westers gezin op twee. Spreken wij overigens niet van “ huisdieren?”. Oorspronkelijk werden de dieren gedomesticeerd voor praktische doeleinden : katten vingen muizen en ratten, honden konden op wild jagen en het opsporen, dienden in oorlogen, verzamelden en beschermden de kuddes, werkten als waakhond, trokken sleden of karren voort, enz…in ruil voor hun werk kregen ze eten en onderdak…Deze functies zijn zich in de loop der tijden gaan preciseren en diversifiëren zodat we nu spreken van beroepshonden, speurhonden, politiehonden, hulp- en geleidehonden, therapiehonden, enz… Maar daar waar het dier vandaag uitblinkt, is in zijn sociale rol als gezelschapsdier. Diegene die het dagelijkse leven deelt van het gezin en het huis waar hij als een volwaardig lid beschouwd wordt, waar hij geknuffeld en vertroeteld wordt, waar hij deelneemt aan de activiteiten, de wandelingen, de vakanties, waar hij de vertrouweling is, de speelkameraad, de link met de andere gezinsleden… Soms met wat overdaad, waar hij dan de plaats inneemt en de rol vervult van substituut-mens, wat onnatuurlijk is, zowel voor het dier als voor de mens die er de verantwoordelijkheid voor heeft. Die overmaat leidt dan tot problemen, tot moeilijk te beheren situaties en zelfs onaanvaardbare toestanden : ‘vermenselijkte’, slecht opgevoede, mishandelde, verwaarloosde dieren…. De actualiteit loopt over van anekdotetjes en incidenten van deze aard. Maar dit mag de positieve effecten van deze relatie niet verhullen. Deze positieve effecten verdienen waarschijnlijk meer aandacht, zodat eigenaars en kandidaat eigenaars zich beter bewust zouden zijn van wat ze “redelijkerwijze” van hun gezelschapsdier kunnen en mogen verwachten en wat hun verplichtingen ten opzichte van het dier zijn. De invloed van het dier op ons welzijn en de kwaliteit van ons leven De positieve invloed van de aanwezigheid van een dier op het fysische en mentale welzijn van de mens is al lang gekend. Het volstaat dikwijls om zich heen te kijken om dit te staven. Wat men meestal niet weet is dat ons land het eerste was dat deze relatie gebruikt heeft ter bevordering van de psychische en fysische gezondheid van de mens. Het was inderdaad in de 9e eeuw dat de stad Geel het initiatief nam om aan sommige zieken, tijdens hun herstelperiode, dieren toe te wijzen. Het zal wachten zijn tot in de 18e eeuw vooraleer men vergelijkbare toepassingen elders en over heel de wereld terugvindt. Er werden op dat ogenblik nog geen wetenschappelijke balansen opgemaakt van de geobserveerde resultaten.
Het is slechts aan het begin van de jaren zeventig dat specialisten (ethologen, psychologen, psychiaters, artsen,…) zich stilaan gingen interesseren voor de invloed die de aanwezigheid van gezelschapdieren heeft op de mens. En dit zowel op sociaal, affectief, emotioneel, psychologisch als fysiologisch vlak. Een dertigtal jaar is ongetwijfeld een vrij korte periode in vergelijking met de geschiedenis van de mens en van diens relatie tot de dierenwereld. Het dier en het kind Het dier is gevoelig voor de emotionele toestand van het kind, voor zijn blijdschap, zijn verdriet, hij is een geduldige vertrouweling. Door zijn aanwezigheid en zijn activiteit, spreekt hij de zintuigen van het kind aan en stimuleert hij zijn motoriek. Hij leert het kind de natuur kennen, maar opent ook zijn geest voor anderen en helpt hem “verantwoordelijk” op te treden. Tijdens een enquête die in Duitsland werd uitgevoerd, hebben ondervraagde kinderen verteld dat ze honden zagen als hechte vrienden, die altijd aanwezig waren als hun ouders er niet waren, waaraan je alles kon vertellen omdat ze steeds luisteren en de kinderen serieus nemen. De kinderen kunnen steeds op hun kameraad rekenen, wat ze geruststelt en ze minder angstig maakt. De hond is volgens hen ook een heel goed middel tegen de verveling omdat hij tot activiteit aanzet, zin geeft om te spelen, om hem op te voeden. Deze gezel is ook een zeer goed gespreksonderwerp. De kinderen zien in dat er altijd wel iets te vertellen valt dat hun vriendjes zal boeien. Om alle problemen op school, met de ouders of tussen de ouders en de school te kunnen verwerken, krijgt het kind van zijn hond bescherming, affectie, troost en afleiding. Studies hebben aangetoond dat kinderen die in het gezelschap van honden en katten opgroeien beter de non-verbale communicatiesignalen begrijpen : niet alleen die van de dieren, maar ook, en dit is belangrijker, die van hun medemensen. Andere studies hebben dan weer bewezen dat het houden van een huisdier de eigenwaarde van het kind verhoogt en het kind kan helpen om crisisperioden door te komen (ziekte, familiale problemen, fysieke of psychologische stress). Deze magische band tussen het kind en het dier wordt vandaag gebruikt door therapeuten bij autistische en psychotische kinderen, sociaal onstabiele kinderen, slachtoffers van misbruiken of gewoonweg kinderen die moeite hebben met het leven. Het dier en de familie Het dier leeft vele jaren met het gezin samen, zijn gemiddelde levensverwachting bedraagt immers een tiental jaren. Er ontstaat een aanhankelijkheid tussen mens en dier. Het huisdier vergemakkelijkt de communicatie tussen de gezinsleden over de generaties heen. Het oordeelt niet en fungeert soms als een surrogaat voor de afwezige partner. Het “bemiddelt” eveneens bij relatieproblemen. Bij wrijvingen kan het als “ bliksemafleider “ optreden door zelf de aandacht op te eisen. Tenslotte is een huisdier een uitstekende barometer voor de beklemmende en gespannen sfeer binnen een gezin. Op welke manier kan een dier hulp bieden die vergelijkbaar is met de hulpverlening van sommige gezinsleden? Door zijn onvoorwaardelijke genegenheid aan te bieden, door de communicatie te vergemakkelijken en door de stress te verminderen via spelletjes en ontspannende bezigheden. We moeten er echter op letten dat het huisdier zelf nooit de bron van huiselijke twisten wordt : de verantwoordelijkheden van de verschillende gezinsleden ten overstaan van het dier moeten
duidelijk afgesproken worden en iedereen moet zijn verplichtingen nakomen. Dat loopt niet altijd van een leien dakje als het gezin uit elkaar barst (scheiding). Steeds vaker wordt het huisdier in dergelijke gevallen het voorwerp van een akkoord tussen de beide partijen ( hoedeen/of bezoekrecht). Het dier en de persoon van de derde leeftijd De veroudering van de bevolking baart kwantitatieve zorgen, maar ook het kwalitatieve aspect mag niet verwaarloosd worden. Hoe de levenskwaliteit van personen van de derde leeftijd verbeteren? Debatten en diverse projecten over het onderwerp schieten als paddestoelen uit de grond. Nochtans, komt nooit de aanwezigheid van het gezelschapsdier aan bod, het dier dat dikwijls de laatste band is met het leven of met « het andere ». Erger nog, meestal is het precies dat ogenblik (afhankelijkheid, verhuis naar een sociale woning, naar een rusthuis of een verzorgingstehuis,…) dat gekozen wordt om op brutale wijze deze emotioneel en affectief zwaar geladen band te doorbreken. Tegenwoordig mogen dieren binnen in instellingen voor personen van de derde leeftijd, in zoverre ze geen deel uitmaken van hun dagelijks leven. In Frankrijk (Département van de Loire-Atlantique), herbergen 32 instellingen (waarvan 2 universitaire ziekenhuizen) 4 katten en 28 honden. De bewoners zorgen ervoor, sommige oefeningen kinesitherapie worden omgezet in activiteiten met een dier (borstelen, met de bal spelen…), het personeel wordt minder lastig gevallen voor kleinigheden…Leven en levenslust zijn in de instelling teruggekeerd, zowel bij de bewoners als bij het personeel. Er werden zelfs zeer positieve effecten vastgesteld bij seniele personen en Alzheimer patiënten. Het dier en de mindervalide Een visuele of motorische handicap bezorgt de mindervalide persoon heel wat problemen. Buiten het feit dat hij afhankelijk wordt van anderen voor heel wat taken die mensen zonder handicap als eenvoudig en alledaags ervaren, wordt zijn mobiliteit erg ingeperkt alsook zijn contacten met de buitenwereld. Een soort gêne installeert zich, ogen kijken weg… Speciaal voor hen worden vandaag specifieke honden opgeleid – geleidehonden en hulphonden – die hun autonomie verhogen en hen toelaten niet telkens een beroep te moeten doen op andere mensen om zich te oriënteren of om bij een object te komen… Daarenboven bieden deze uitzonderlijke honden (hun opleiding duurt lang en is heel specifiek) steun en troost, warmte, vriendschap van een permanente aanwezigheid, het zijn tussenpolen bij het (her)opnemen van het contact met de anderen. Een ware motor voor sociale herintegratie. Neem nu het kind in een rolstoel dat dankzij zijn hond weer een groepje vrienden heeft kunnen opbouwen waarmee het aan een hele boel activiteiten kan deelnemen. De gehandicapte persoon die zich zo “anders” voelde, krijgt weer zelfvertrouwen die de relatie met zijn omgeving alleen maar ten goede kan komen. Het dier en de gezondheid Zeer serieuze studies hebben aangetoond dat het strelen van een dier kalmerend werkt, het hartritme en de bloeddruk kan doen dalen. Dat de aanwezigheid van een dier een moeilijke behandeling, of een lang verblijf in het ziekenhuis draaglijker maakt. Dat slachtoffers van hartaanvallen die een dier bezitten meer kans maken op herstel. Dat het innemen van zg.
psychotrope medicatie voor het comfort veel lager ligt bij personen die een dier hebben. Dat kinderen en volwassenen in stresssituaties (verlies van echtgenoot(e), communicatiestoornissen, oorlog, geweld,…), hun toestand gemakkelijker beheren als er een dier in de buurt is. Dat eigenaars van dieren meer beweging krijgen (vooral de eigenaars van honden), veel minder naar de dokter lopen voor kleinere problemen… Een Australische studie, uitgevoerd bij huisartsen, heeft zelfs aangetoond dat de aanwezigheid van gezelschapsdieren een besparing van 800 miljoen Australische dollars voor de sector van de gezondheidszorg kan betekenen. Gezondheid is inderdaad meer dan de afwezigheid van ziekte of het goede evenwicht van verschillende fysiologische parameters. Het is ook een emotionele en mentale toestand. Het gezelschapsdier biedt zijn aanwezigheid, zijn vriendschap, zijn gehoor. Hij zet aan tot spreken, spelen, lachen, bewegen. Hij bevordert sociale relaties, ontwikkelt de zin voor verantwoordelijkheid en de eigendunk. Of het nu thuis is of in opvanginstellingen, het dier heeft een rol te spelen. Dit wordt reeds erkend in de Angelsaksische landen waar veelvuldige positieve ervaringen de dag zien; bij ons stoot het begrip spijtig genoeg nog veel te vaak op felle vooroordelen. Het wordt stilaan noodzakelijk en tijd om aan de betrokken milieus (dokters, therapeuten, politieagenten, opvoeders,…) duidelijk te maken welke belangrijke rol het gezelschapsdier kan spelen in de ontwikkeling van een persoon. De Belgen en hun gezelschapsdieren Belgen omringen zich graag met dieren. Volgens een onderzoek uitgevoerd in 2000(*) wordt het aantal honden op zo’n 1.560.000 individuen geschat en het aantal katten op 1.780.000. Wat erop neerkomt dat voor de 4.179.000 gezinnen die het land heeft, 29% minstens één hond en 25% minstens één kat bezitten. Daarbij mogen wij de ongeveer 3.000.000 vogels, 4.000.000 vissen en 1.000.000 knaagdieren en diversen niet vergeten. Die cijfers, waarmee ons land één van de Europese koplopers is, zijn vergelijkbaar met die in Ierland, Groot-Brittannië en Italië. Toch doen Frankrijk, Nederland en Denemarken het nog een stuk beter. Mensen die meer dan één dier in huis halen vormen geen uitzondering. Vooral als het om kleinere dieren gaat zoals aquarium- en volièredieren. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, leven de meeste gezelschapsdieren niet in de stad, bij bejaarden of alleenstaanden die behoefte aan affectie zouden hebben. Huisdieren leven vooral in gezinnen (ouders met kinderen) en buiten de grote steden. Dat is deels te verklaren door de plaats en de mogelijke rol van het dier binnen het gezin, waar het een volwaardig lid van de « roedel » wordt, met een eigen rangorde. Bovendien zijn steden vaak niet afgestemd op de aanwezigheid van dieren (gebrek aan ruimte en geschikte infrastructuur, jachtig levensritme,…). Honden leven ook vaker in een gezin dan katten, die eerder het leven delen van alleenstaanden van allerlei leeftijden. (*) Opiniepeiling uitgevoerd door Di Marso voor Masterfoods Een kwestie van verantwoordelijkheid Eigenaar zijn van een dier houdt ook in dat je verantwoordelijkheden hebt waarvan je niet altijd (of slecht) op de hoogte bent : doordachte aankoop, socialisatie, opvoeding voor
properheid en gehoorzaamheid, hygiëne en verzorging, controle op de reproductie, bewaking… Hierin zit het hele drama van mishandelde of achtergelaten honden, het misnoegen over vervuilde groene ruimten die zonder respect bezoedelt worden, agressief en storend gedrag. Het eerste wat men moet doen in deze zin is : aandachtig zijn voor het dier en het steeds onder controle hebben, vooral als het om een hond gaat. Dit geldt ook als we zelf niet voor ons dier kunnen zorgen. Het is dan bijzonder belangrijk het toe te vertrouwen aan iemand die we volledig vertrouwen, die het dier goed kent en die het in bedwang kan houden. Ten tweede, is een goede verzekering van groot belang. De verzekering “burgerlijke aansprakelijkheid” (die bovendien wettelijk verplicht is) dekt ook katten en honden. Maar er kan best met de verzekeraar over gesproken worden, want een uitbreiding van de dekking kan nuttig blijken voor sommige dieren gezien hun grootte, hun ras, hun”reputatie”, hun eventuele opleiding of hun functie (waakhond vb.) De aanwezigheid van het dier in het sociale leven belangt iedereen aan. Of men nu een dier bezit of niet, het gaat om een recht, een vrijheid die moet gebruikt worden met respect voor het dier en voor de anderen. Dit is bijzonder waar in een stadsmilieu waar men in plaats van zich blind te staren op dwingende en repressieve maatregelen, die moeilijk toe te passen zijn en gewoonlijk niet efficiënt zijn, beter zijn aandacht zou besteden aan aantrekkelijke en aangepaste structuren ( hondentoiletten en vrije loopruimten) die goed onderhouden zijn, en door de eigenaars via een goed georganiseerde sensibilisering ertoe aan te zetten zich met respect voor het milieu en de anderen te gedragen. En wat als het uit de hand loopt? Vaak staan gezelschapsdieren fysiek erg dicht bij de mens. Ze krijgen toegang tot alle kamers van het huis, vergezellen hun baasje altijd en overal, worden beschouwd als een volwaardig lid van het gezin (wiens verjaardag men viert…) en …worden soms zelfs als een mens behandeld. En daar beginnen dan de problemen. Het dier krijgt dan een antropomorfisch imago toebedeeld : men schrijft hem typisch menselijke gedachten, intenties, vaardigheden en redeneringen toe die niets te maken hebben met aangeboren dierlijk gedrag en die het dier alleen maar in verwarring brengen. Dat kan risico’s inhouden voor de hele entourage en soms zelfs voor het baasje. Sommige eigenaars – ze vormen gelukkig een minderheid – zien hun dier enkel als een statussymbool, een wezen dat makkelijk gedomineerd kan worden. In dat geval wordt het dier een “object” dat men zich zomaar kan toe-eigenen, net als een auto, een gadget of … een wapen. En zelfs baasjes die niet zo ver gaan, vertonen soms een schrijnend gebrek aan inzicht rond het wezenlijke van een dier: zijn specifieke morfologie en gedragingen, zijn aanleg, zijn eigen behoeften en zo meer. Daardoor gaan sommige mensen op een verkeerde manier om met hun dier. Anderen vertonen dan weer een bepaalde laksheid (die zich vaak ook op andere gebieden manifesteert) en gedragen zich soms ronduit onverantwoordelijk. De oplossing? Die is niet eenvoudig, maar veelvoudig. Initiatie van kinderen, vanaf de schoolgaande leeftijd, om van hen verantwoordelijke baasjes te maken. Boeken, dossiers, uitzendingen, raadgevers … om te “leren”. Leuke en vooral niet-agressieve sensibiliseringscampagnes om gedragsverandering “aan te moedigen”. Uiteindelijk zijn er sancties nodig voor diegenen die echt niet willen horen.