E.W.R. van Roon
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland 1880-1900
1
Inleiding
I n het b e g i n van de vorige eeuw maakte de Nederlandse bevolking kennis met de dienstplicht. M e t de i n l i j v i n g bij het Franse rijk, n a de afzetting van Lodewijk N a p o l e o n i n 1810, werd de conscriptie i n de Bataafse republiek ingevoerd. O n d e r conscriptie (van het Latijnse conscriptie), dat w i l zeggen registratie of lijst) wordt verstaan de inschrijving v a n jonge m a n n e n van een bepaalde leeftijd voor verplichte m i l i t a i r e dienst. U i t de ingeschrevenen wordt vervolgens door m i d d e l van l o t i n g het voor het leger benodigd contingent jonge m a n n e n onder de wapens geroepen. D e v e r p l i c h t i n g tot m i l i t a i r e dienst was tot d a n toe i n N e d e r l a n d onbekend. V ó ó r de Franse tijd h a d het leger v a n de R e p u b l i e k bestaan uit vreemdelingen, landlopers, avonturiers en verbannelingen die v r i j w i l l i g dienden of tegen h u n z i n waren geronseld. D e nieuwe wijze van l e g e r v o r m i n g was niet p o p u l a i r en stuitte op veel verzet. V o o r a l de ontberingen die de Nederlandse recruten i n dienst van N a p o l e o n i n R u s l a n d hadden ondergaan, hadden veel i n d r u k gemaakt. B e r u c h t was de overtocht over de rivier de B e r e z i n a . M e t h u l p van Nederlandse p o n t o n n i e r - c o m p a g n i e ë n waren ten koste van vele levens bij een doorwaadbare plaats twee bruggen over de ijskoude rivier geslagen. D e terugtocht van het ontredderde Franse leger was op deze wijze mogelijk gemaakt. D e harde h a n d waarmee de conscriptie i n 1810 was ingevoerd en de ellende die het h a d veroorzaakt, hadden bij de Nederlandse bevolking een diepe i n d r u k achter gelaten. D e v r a a g van N a p o l e o n n a a r steeds weer nieuwe lichtingen recruten zorgde voor onrust en i n c i denten waarbij het er heftig aan toe k o n gaan. N i e t op zichzelf staand was een incident dat eind februari 1813 i n O u d - B e i j e r l a n d plaatsvond bij de w e r v i n g van soldaten. O m d a t de dienstplichtigen weigerden te loten, besloot de prefect troepen te sturen. D e opstandige bev o l k i n g bedreigde de i n aller ijl opgeroepen soldaten met h o o i v o r k e n en dorsvlegels. H i e r o p gaf de prefect de soldaten het bevel geweld te gebruiken; een beslissing die tot gevolg had dat er felle gevechten u i t b r a k e n en enkele gewonden en zelfs zes doden te betreuren w a r e n . D e droevige uitkomst van de wervingen was dat v a n de ongeveer 15.000 Nederlandse dienstplichtigen die deel n a m e n aan de Russische veldtocht, slecht enkele honderden terugkeerden. 1
2
D e eerste k e n n i s m a k i n g met de conscriptie was dus bepaald ongelukkig geweest. Tot afschaffing; v a n het door een buitenlandse overheerser opgedrongen systeem dat grote persoonlijke offers met z i c h mee h a d gebracht, z o u het desondanks niet k o m e n . Vanwege een gebrek aan vrijwilligers en internationale ontwikkelingen op het gebied v a n oorlogvoering en legerorganisatie waren de Nederlandse machthebbers n a de val van N a p o l e o n gedurende de gehele 19e eeuw genoodzaakt de dienstplicht te handhaven. W e l was er van een verzacht i n g van de dienstplicht sprake. D e dienstplicht was l a n g niet algemeen: slechts een beperkt contingent van de lotelingen moest ook daadwerkelijk dienen. Daarnaast bestond de mogelijkheid van dienstvervanging: de loteling die een dienstplichtig n u m m e r h a d getrokken k o n i n zijn plaats een ander aanstellen. D i t k o n een plaatsvervanger zijn (iemand die niet aan de 1
2
G . D . H o r a a n , Nederland in de Napoleontische tijd 1795-1815 (Haarlem 1978) 148. Ibidem, 143. 151
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
loting deelnam, nam vrijwillig en tegen betaling de plaats in van een ingelotene) of een nummerverwisselaar (een uitgelotene ruilde zijn nummer met een ingelotene). De vraag hoe de Nederlandse bevolking in de 19e eeuw het conscriptiestelsel ervoer is moeilijk te beantwoorden. De 'gewone man' afkomstig uit de grote massa van bezitlozen, hanteerde niet of nauwelijks de pen. Door dit gebrek aan dagboeken, brieven, autobiografieën, en dergelijk, kan helaas niet uit de eerste hand worden vernomen hoe het niet tot de maatschappelijke bovenlaag behorende deel van de bevolking dacht over de in de 19e eeuw toegepaste wijze van recrutering. Desalniettemin is met behulp van het archief van het provinciaal bestuur van de provincie Zuid-Holland een tipje van de sluier op te lichten. In dit archief bevindt zich namelijk de correspondentie over het recruteringsproces die verschillende burgemeesters en de militiecommissarissen in de provincie voerden met de Commissaris van de Koning in Zuid-Holland. De militiecommissaris was een door de Koning benoemde militaire functionaris die verantwoordelijk was voor de gang van zaken binnen een militiedistrict. Zuid-Holland telde vier van deze militiedistricten. Daarnaast is ter aanvulling van de informatie op provinciaal niveau gebruik gemaakt van gegevens van de centrale overheid, die zich bevinden in het archief van de afdeling Militie en Schutterijen van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Alhoewel het hier gaat om brieven en verslagen op hoog ambtelijk niveau, is dankzij de bewaard gebleven stukken een idee te vormen over de wijze waarop de inwoners van Zuid-Holland in de vorige eeuw de werving voor het leger beleefden. Daarnaast kan het bronnenmateriaal wellicht duidelijk maken of een afkeer van de verplichting om in het leger te dienen een rol speelde tijdens het recruteringsproces, en zo ja of hier een ideologie achter zat, of dat de Zuidhollanders louter spontaan, zonder politieke bijbedoeling reageerden. O m een antwoord op deze vragen te krijgen zullen in dit artikel achtereenvolgens de drie stadia van het recruteringsproces de revue passeren: de inschrijving, de loting en de zittingen van de militieraad waarin de verzoeken om vrijstelling en het stellen van dienstvervangers werden behandeld. In de volgende bladzijden zal ik mij beperken tot de recrutering in de provincie ZuidHolland van 1880 tot 1900. Dat voor Zuid-Holland is gekozen vloeit voort uit de praktische omstandigheid dat in het archief van het provinciaal bestuur van deze provincie zoveel interessant bronnenmateriaal voorhanden is. De tweede beperking van dit onderzoek is d tijdsbepaling die de grenzen legt tussen 1880-1900. Voor dit tijdvak is allereerst gekozen omdat de hoeveelheid aan materiaal de concentratie op een bepaalde periode noodzakelijk maakte. Ten tweede kunnen de ontwikkelingen aan het einde van de eeuw wellicht duidelijk maken in hoeverre de houding van de burger ten opzichte van het in Nederland gehanteerde recruteringsmodel sinds de tijd van Napoleon was veranderd. Een dergelijk lange-termijn perspectief is mogelijk omdat zich gedurende de 19e eeuw geen principiële wijzigingen voordeden in verband met de recrutering. Wetten uit 1815, 1817 en 1861 brachten geen wezenlijke verandering in het door Napoleon geïntroduceerde recruteringsmodel.
2
De inschrijving
Op grond van artikel 15 van de militiewet van 1861 werden jaarlijks alle mannelijke ingezetenen ingeschreven die op 1 januari hun negentiende jaar waren ingegaan. In de maand januari was men verplicht zichzelf bij de burgemeester en wethouders van de woonplaats aan te geven. Het register van inschrijving werd op 31 januari voorlopig en op 31 december voor152
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
goed gesloten. De aan de hand van de inschrijving door B en W opgestelde alfabetische naamlijst werd vervolgens voor 7 januari van het volgend jaar aan de Commissaris van de Koning gezonden, waarna alle formaliteiten die aan de loting vooraf gingen, waren vervuld. De inschrijving bracht ieder jaar weer vele verrassingen en misverstanden met zich mee. Zo kon het gebeuren dat iemand zijn geboortejaar of zijn geboorteplaats niet meer wist, of zich daarin vergiste. De ambtelijke correspondentie over dergelijke voorvallen doet vermoeden dat er zelden of nooit sprake was van moedwillige tegenwerking: onwetendheid of administratieve slordigheid lijken eerder de oorzaak van de gemaakte fouten. Een voorbeeld van verwarring over een geboortejaar is terug te vinden in een brief die de burgemeester van Leiderdorp in 1881 aan de Commissaris van de Koning schreef. Dat jaar had zich bij de gemeentesecretarie ene Hofman voor de inschrijving gemeld. Deze Hofman, die in het Wees- en Armenhuis verbleef, zei uit Delft afkomstig te zijn, maar kon geen geboorteakte overleggen en wist zelfs zijn officiële voornamen niet. Na een uitgebreide correspondentie tussen de gemeentebesturen van Delft en Leiderdorp lukte het uiteindelijk de identiteit van de persoon te achterhalen. Zijn naam wasjan Hofman en hij was niet zoals hij zelf dacht in 1861, maar in 1860 geboren. Omdat Jan ten onrechte een jaar te laat was ingeschreven, verzocht de burgemeester van Leiderdorp de lichting van de militie voor zijn gemeente met één man te verminderen. 3
De nalatigheid hoefde niet het gevolg te zijn van iemands onwetendheid over zijn afkomst, maar kon ook simpelweg te wijten zijn aan onkunde. Twee beschrijvingen van gebeurtenissen buiten Zuid-Holland, aangetroffen in het archief van de afdeling Militie en Schutterijen van het ministerie van Binnenlandse Zaken, geven hiervan een goed voorbeeld. Het eerste voorval speelde zich af in Zeeland. Nog in 1902 moest de burgemeester van Middelburg verklaren dat Huybregt Meulbroek, geboren te Goes, niet moedwillig had verzuimd zich aan te melden voor de inschrijving. De nalatige kon namelijk lezen, noch schrijven en wist zelfs niet wanneer hij geboren was. Als tweede voorval, een voorbeeld van ambtelijke slordigheid, kan de trieste zaak van de Noordhollander Arend Slinger dienen. In 1892 dreigde de uit Ouder-Amstel afkomstige Slinger vanwege nalatigheid bij de inschrijving voor twee jaren onder de wapenen gehouden te worden. Volgens betrokkene kreeg hij deze straf ten onrechte. Hij had zich in januari 1890 wel degelijk ter secretarie van Ouder Amstel begeven om zich te laten inschrijven. Twee getuigen verklaarden inderdaad samen met Slinger aangifte te hebben gedaan. En een moeder van een loteling bevestigde dat zij, toen zij zich op 15 januari van dat jaar in het gemeentehuis bevond, had vernomen dat betrokkene zich ter inschrijving bij de secretarie had gemeld. Ook de plaatselijke politie twijfelde niet aan de geloofwaardigheid van Slinger. Waarschijnlijk was er meer reden om bij het optreden van de behandelend ambtenaar vraagtekens te zetten. Het was in ieder geval opvallend dat deze ambtenaar inmiddels was ontslagen. De burgemeester van Ouder Amstel vond dat Arend Slinger niet de dupe kon worden van een fout die waarschijnlijk door een ander was begaan. Vooral voor het gezin waar betrokkene deel van uitmaakte zou het verblijf in het leger een hard gelag betekenen. Het gezin bestond uit 8 personen: vader, moeder en zes minderjarige kinderen. Vader had een slechte gezondheid en verdiende ƒ 6 , - per week met de verkoop van brandhout langs de huizen. 4
3
4
Rijksarchief Z u i d - H o l l a n d ( R A Z H ) , archief Provinciaal bestuur 1850-1945, nr. 4331, Brief van de burgemeester van Leiderdorp aan de Commissaris van de K o n i n g , 8 april 1881. Algemeen Rijksarchief D e n H a a g ( A R A ) , Biza, afdeling M i l i t i e en Schutterijen, nr. 131, Brief burgemeester van M i d d e l b u r g aan de minister van Biza, 1 februari 1902.
153
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
Arend verdiende ƒ 9 - per week met de verkoop van groenten langs de huizen en droeg deze som geheel af aan zijn ouders. Eén van de broers van Arend verdiende daarnaast nog ƒ 3 per week. Nu Arend in dienst zat, was het totale weekinkomen voor het gezin van 7 personen dus teruggelopen van ƒ 18 - naar ƒ 9 - , waarvan ƒ1,35 per week moest worden afgedragen voor huur. Gezien de zorgelijke toestand van het gezin bepleitte de burgemeester een verblijf onder de wapenen dat niet langer duurde dan strikt noodzakelijk. Op grond van het twijfelachtige optreden van de inmiddels ontslagen gemeenteambtenaar en de situatie van het gezin waar hij uitkwam werd het verzoek van Arend Slinger om gelijk gesteld te worden met andere lotelingen van zijn lichting bij Koninklijk besluit ingewilligd. Ook het omgekeerde, dat te veel personen op de inschrijvingslijst vermeld stonden, kwam wel eens voor. In Leerdam werd in 1887 een ambtenaar door zijn burgemeester 'ernstig onderhouden over een grote onachtzaamheid'. Deze met militiezaken belastte ambtenaar ter secretarie had reeds voor de aangifte van de nationale militie in januari de inschrijvingsformulieren ingevuld. Hij woonde al 25 jaar in Leerdam en dacht voldoende met de gezinssituaties op de hoogte te zijn om zelf na te gaan welke jongelingen zich voor de nationale militie moesten melden. Dit gebeurde ook met de inschrijving 1886 voor de lichting 1887. Geheel vertrouwend op zijn geheugen schreef hij twee jongens, C. de Hartog en J.P. Krul, reeds voor de aangifte in. Na de sluitingsdag van de inschrijving ging de ambtenaar niet na waarom deze jongens de bewijzen van inschrijving, die (ten onrechte) ook van tevoren waren opgemaakt, niet hadden opgehaald. Omdat de twee gezinnen bestonden uit meerdere jongens van ongeveer dezelfde leeftijd, meende hij dat de twee nog in leven waren. Feit was echter dat de jongens inmiddels overleden waren. Door dit alles trad het verzuim van de ambtenaar pas aan het licht bij het uitreiken van de oproepingsbrieven voor de loting. Samengevat kan gesteld worden dat de inschrijving niet altijd even probleemloos verliep. Naast bovengenoemde voorbeelden waren veel voorkomende misverstanden: een dubbele inschrijving in zowel de woonplaats van de jongen als de woonplaats van één van zijn ouders, onbekendheid met de gezinssituatie waardoor vaak verwarring ontstond en het verzuimen van de inschrijving in verband met een verblijf in het buitenland. A l deze fouten lijken vooral het gevolg van onkunde en slordigheden van ambtenaren en degenen die zich moesten laten inschrijven. Voor moedwillige tegenwerking vanuit de bevolking zijn geen aanwijzingen. 5
6
3
De voorbereiding op de loting
Was de inschrijving eenmaal voltooid dan werd aan de hand van de registers bij Koninklijk besluit vastgesteld welk contingent iedere provincie moest leveren. Gedeputeerde Staten van de provincies verdeelden de in te lijven recruten vervolgens over de verschillende gemeenten in evenredigheid met het aantal ingeschrevenen voor die gemeenten. In de militiewet van 1861 was het jaarlijks contingent dat landelijk voor de eerste oefening werd opgeroepen bepaald op hoogstens 11.000 man (waarvan 600 voor de zeemilitie). In 1867 werd dit maximum bereikt, en deze sterkte bleef tot het einde van de eeuw gehandhaafd. Het gedeelte dat een provincie van deze 11.000 man moest leveren, werd omgeslagen 7
5 6 7
154
Ibidem, Stukken bij K o n i n k l i j k Besluit, 19 augustus 1892. R A Z H , Provinciaal bestuur, nr. 4477, Brief burgemeester L e e r d a m , 12 februari 1887. A . L . W . Seyffardt, ' D e verplichte krijgsdienst in Nederland i n den loop der tijden', De Tijdspiegel (1898) 389-421, aldaar 411.
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
naar het aantal ingeschreven lotelingen per provincie. Zuid-Holland droeg als provincie met de meeste inwoners het grootste aandeel in de jaarlijkse lichting. Onderstaande tabel geeft dit aan. In deze tabel staat in de linkerkolom vermeld het totaal aantal jonge mannen dat in de periode 1880-1889 in de verschillende provincies voor de dienst werd ingeschreven, in de middenkolom het aantal van deze ingeschrevenen dat uiteindelijk voor de dienst werd opgeroepen en in de rechterkolom hoe dat aantal zich per provincie verhield tot de in deze tien jaren in totaal in geheel Nederland opgeroepen 110.000 jonge mannen. Het door elke provincie te dragen aandeel in de lichtingen voor de nationale militie 1880-1889. 8
Provincie Noord Brabant Gelderland Zuid-Holland Noord-Holland Zeeland Utrecht Friesland Overijssel Groningen Drenthe Limburg Totaal Ned.
ingeschrevenen
opgeroepenen
41.057 43.947 69.842 61.375 17.696 16.909 31.215 25.597 23.623 11.446 22.140
12.377 13.262 21.050 18.488 5.341 5.102 9.396 7.729 7.117 3.456 6.682
364.847
110.000
in % 110.000 11,25 12,06 19,14 16,81 4,86 4,64 8,54 7,03 6,47 3,14 6,07
De provincie Zuid-Holland moest als belangrijkste leverancier van dienstplichtigen iets minder dan een vijfde deel van de totale lichting leveren. De Commissaris van de Koning was verantwoordelijk voor de jaarlijkse werving van de ruim 2000 recruten. In de jaren tachtig was Zuid-Holland verdeeld in vier militiedistricten, waarvan achtereenvolgens de hoofdplaatsen waren: Den Haag, Rotterdam, Leiden en Dordrecht. De vier districten waren weer onderverdeeld in 28 militiekantons. In de kantons vonden de lotingen plaats. De jaarlijkse loting voor de nationale militie vond in februari plaats. Voor elke gemeente werd afzonderlijk geloot en een ieder die daarbij betrokken was, mocht persoonlijk een nummer trekken of dit laten doen door de burgemeester of een raadslid dat de gemeente vertegenwoordigde. Op de lotingsdag was het een drukte van belang: niet alleen in het gemeentehuis of schoollokaal waar de jonge mannen ten overstaan van de autoriteiten hun nummer trokken, maar ook in de kroegen, op straat en in de gezinnen waar de lotelingen toe behoorden. Familieleden, vrienden, mededorpelingen of buurtgenoten, zij allen zagen reikhalzend uit naar het moment waarop het lot over 'prijzen' of 'nieten' zou beslissen. Als 'prijs' werd beschouwd een lot dat voor de vervulling van de militieplicht vrijstelde. Een 'niet' was een laag nummer dat een oproep voor de dienst betekende. In Zuid-Holland werd door de Commissaris van de Koning per militiekanton een lo9
8
9
Gegevens uit: Staatsbladen, 1880-1889. Afschaffing der dienstvervanging is niet onmisbaar zelfs niet noodzakelijk of wenschelijk voor Nederland. Een kalm woord aan anti-dienstvervangingsliefhebbers door een oud tirailleur (Den H a a g 1876) 11. 155
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
(3)
l
T i A T, aanwij.mJ, d, va«r
v
it Ulin,
da „ r
BOOT ie National. MUiti,
1889 meet qm-hitim.
Afb. 1. Staat, aanwijzende de plaatsen, dagen en uren, waarop de loting voor de Militaire M i l i tie voor het eerste militiedistrict van de provincie Zuid-Holland voor 1889 plaatsvond. R A Z H , Provinciaal bestuur 1850-1945, inv.nr 4556, Provinciaal blad Zuid-Holland 1889.
U
tingsplaats aangewezen. De vijf kantons van het eerste militiedistrict in Zuid-Holland kenden bijvoorbeeld de volgende lotingsplaatsen: Den Haag (voor Den Haag), Stompwijk (voor Wassenaar, Zegwaart, Zoetermeer, Voorschoten, Voorburg, Veur en Stompwijk), Delft (voor Pijnacker, Nootdorp, Rijswijk, Schipluiden, Vrijenban, Hof van Delft en Delft), Vlaardingen (voor Maassluis, Maasland, Vlaardinger Ambacht en Vlaardingen) en Naaldwijk (voor Loosduinen, Wateringen, Monster,'s-Gravenzande, De Lier en Naaldwijk). De militiecommisaris was verantwoordelijk voor een goed verloop van de lotingen. Hij riep de lotelingen afin de volgorde zoals ze op de alfabetische naamlijst van hun woonplaats voorkwamen. De opgeroepene trok vervolgens uit een bus een in een ringetje opgerold lotingsnummer, schoof het ringetje van het opgerolde briefje, en weldra was onthuld of een 'prijs' (een hoog nummer) of een 'niet' (een laag nummer) was getrokken. De loting werd gezien als een uiterst serieuze aangelegenheid, waarbij iedere schijn van partijdigheid moest worden vermeden. Het minste of geringste foutje van de militiecommissaris betekende al snel een naloting. Een voorbeeld van de vereiste oplettendheid bieden de gebeurtenissen tijdens de loting in Sliedrecht in 1886. Van de zijde van de lotelingen werd bezwaar gemaakt tegen de gevolgde procedure omdat twee neven Hendrik en Gerrit Romijn eikaars nummer hadden getrokken: toen Gerrit werd opgeroepen kwam Hendrik naar voren en trok nummer 20 en andersom trok Gerrit het nummer van Hendrik (nummer 70). De militiecommissaris kwam met de volgende verklaring over de naamswisseling: 10
10 Documentatie sectie M i l i t a i r e Geschiedenis van de Landmachtstaf, nr. 285, Brief 12 mei 1956. Nederlandse gedachten, 29 september 1962. 15b
D e recrutering voor de nationale militie i n Z u i d - H o l l a n d
Dat bij de l o t i n g voor de N a t i o n a l e M i l i t i e voor en te Sliedrecht gehouden, de ingeschrevenen zijn afgeroepen i n de volgorde zooals ze i n de alphabetische naamlijst voorkomen. Dat die o p r o e p i n g door mij altijd hoogst duidelijk geschiedt en op de identiteit byzonder acht wordt geslagen, vooral bij gelijkluidendheid v a n de geslachtsnamen waarvan i n de alphabetische lijst door mij reeds een merkteeken bij die n a m e n gesteld wordt, die byzonder aandacht verdienen, opdat d a n h e r i n n e r d worde bij h e r h a l i n g af te vragen of de voorgekomene de werkelijk opgeroepene is. D a t deze wijze van handelen ook bij G e r r i t en H e n drik R o m i j n heeft plaatsgevonden, lijdt geen twijfel. I n d i e n er dus verschil bestaat of de werkelijk opgeroepene persoon geloot heeft, moet door mij i n deze aan een opzettelijk bedrog of kwader t r o u w gedacht worden. A l s vertrouwelijke mededeling acht ik het niet onwaarschijnlijk dat of dronkenschap bij de l o t i n g of een opzettelijk socialistisch bedrog i n deze i n het spel i s . 11
E e n ander punt van zorg was de kwaliteit v a n de lotingsbiljetten. D e burgemeester van L e i den toonde zijn twijfel over de kwaliteit van de lotingsbiljetten i n een brief aan de C o m m i s s a ris van de K o n i n g uit 1886: D e lotingsnummers lieten dit j a a r i n meer d a n é é n opzicht te wenschen over. Persoonlijk is mij gebleken dat het soort papier te d u n en het m o d e l te k l e i n was o m behoorlijk te worden opgerold. H e t gevolg d a a r v a n was dat de no's voor of n a de trekking, bij het afnem e n van de ringetjes, scheurden, en dat i n een ander geval voor de t r e k k i n g duidelijk te zien was welk n u m m e r het rolletje inhield of althans uit hoeveel cijfers het bestond, welk een en ander de onpartijdigheid van de loting, i n het oog der belanghebbenden, tamelijk i n gevaar bracht en i n verschillende gemeenten tot niet geheel ongegronde klachten aanleiding gaf. 12
O o k k w a m het geregeld voor dat een n u m m e r ontbrak of er te veel n u m m e r s i n de bus zaten. E e n herloting was dan onvermijdelijk. D a t i n 1886 i n Rockanje een h e r l o t i n g moest worden georganiseerd omdat er een l o t i n g s n u m m e r meer i n de bus zat d a n het getal der ingeschrevenen uit die gemeente, was d a n ook niets b i j z o n d e r s . H e t jaar 1892 was wat dit betreft een rampjaar voor de militiecommissaris i n het district met L e i d e n als hoofdplaats. N i e t alleen moest vanaf n u m m e r 40 voor de gemeente Zoeterwoude een herloting plaatsvinden, erger was dat de l o t i n g voor L e i d e n nietig werd verklaard omdat er twee n u m m e r s 365 i n de lotingsbus hadden gezeten. D e m i l i t i e c o m m i s s a r i s k w a m met de verontschuldiging dat i n november 1891 een naloting h a d plaatsgevonden voor een persoon die door v e r z u i m van de gemeente niet was ingeschreven. D e l i c h t i n g waarvoor hij h a d moeten loten bestond uit 365 ingeschrevenen. N a afloop waren i n overleg met de burgemeester van L e i d e n voor het daaropvolgende jaar 364 loten opgerold i n de bus bewaard gebleven. D e bus werd gesloten, verzegeld en op een veilige plaats opgeborgen. V o o r de aanvang van de l o t i n g i n 1892 werd de bus gecontroleerd en i n orde bevonden. H e t d o o r de persoon bij de naloting getrokken getal n u m m e r 33 werd vervangen door hetzelfde n u m m e r , en de lotingsbiljetten werden vervolgens aangevuld tot 419: het aantal ingeschrevenen voor L e i d e n i n 1892. D e fatale onoplet13
11 R A Z H , Provinciaal bestuur, nr. 4453, Brief militiecommissaris vierde militiedistrict, 5 mei 1886. 12 Ibidem, Brief burgemeester Leiden, 8 april 1886. 13 Ibidem, Brief militiecommissaris tweede district, 21 maart 1886. 157
D e recrutering voor de nationale militie i n Z u i d - H o l l a n d
tendheid was n u geweest dat bij het tellen van de nieuwe biljetten begonnen was met n u m m e r 365 i n plaats van n u m m e r 3 6 6 .
14
D e militiecommissaris moest dus secuur te werk gaan; een kleine vergissing betekende dat de l o t i n g ongeldig werd verklaard. D e autoriteiten letten sterk op een strikte n a l e v i n g v a n de regels o m achterdocht bij het publiek te vermijden. K l a c h t e n over mogelijk gesjoemel, bedrog of procedurefouten leidden d a a r o m nogal eens tot een herloting. D e lotelingen moesten de i n d r u k hebben dat op eerlijke m a n i e r was bepaald wie wel en wie niet i n de nationale militie moest dienen. W a n t r o u w e n over de wijze van loten was iets dat de autoriteiten niet konden gebruiken bij alle onrust waarmee een loting toch al gepaard ging.
4
Rumoer en ongeregeldheden
D e regeling o m de gemeenten i n een k a n t o n op é é n en dezelfde dag te laten loten, bezorgde de militiecommissarissen ieder j a a r weer vele hoofdbrekens. D e onderlinge rivaliteit tussen de dorpen was vaak groot en de lotingsdag met zijn d r a n k en o p w i n d i n g werd nogal eens beschouwd als een mooie gelegenheid o m bestaande veten uit te vechten. Z o klaagde de m i l i tiecommissaris van het eerste district, H . v a n T u y l l , i n zijn verslagen geregeld over de oproerige s t e m m i n g die hij 'gewoonlijk bij de loting i n Stompwijk aan den L e i d s c h e n d a m ondervond'.
15
V o o r a l de lotelingen uit Wassenaar schenen het daarbij bont te m a k e n . I n 1884
meldde de militiecommissaris dat de lotingen i n zijn district, met u i t z o n d e r i n g van de bekende geschiedenis voor de gemeente Wassenaar, overal geregeld en zonder stoornis hadden 16
plaatsgehad. W a t die geschiedenis precies i n h i e l d staat niet vermeld. M a a r een verslag van vier j a a r later geeft een indicatie waar de lotelingen uit Wassenaar zoal toe i n staat waren. V a n T u y l l schreef over de l o t i n g van dat jaar: A a n de L e i d s c h e n d a m k w a m e n de lotelingen uit Wassenaar reeds i n opgewonden toestand aan, de marechaussee noodzaakte hen wel o m onmiddellijk die plaats te verlaten, doch zij achtervolgde die uit Voorschooten, en toen deze weder i n hunne gemeente terugk w a m e n , z o u er juist een vechtpartij met de Wassenaars plaats hebben; welk door tusschenkomst van een paar Marechaussees op tijd belet w e r d .
17
D e onderlinge rivaliteit tussen de inwoners v a n gemeenten k o n soms zelfs zover gaan dat een andere lotingsplaats werd aangewezen. Z o werd i n 1886 besloten de l o t i n g voor K a t w i j k , R h i j n s b u r g en V a l k e n b u r g voortaan niet meer i n N o o r d w i j k , m a a r i n K a t w i j k te laten plaatsvinden. A a n l e i d i n g v o r m d e een verzoek v a n de burgemeester van N o o r d w i j k o m de l o t i n g voor R h i j n s b u r g voortaan niet meer i n zijn gemeente te h o u d e n omdat de ingezetenen v a n N o o r d w i j k ieder j a a r ongeregeldheden veroorzaakten zonder dat de lotelingen van R h i j n s b u r g daartoe a a n l e i d i n g g a v e n . 18
D a t dergelijke gevallen v a n 'burenruzies' geen u i t z o n d e r i n g waren, blijkt wel uit andere correspondentie over gebeurtenissen tijdens de lotingen. Z o werd i n 1885 overwogen de l o t i n g voor H a r d i n x v e e n voortaan i n de plaats zelf en niet meer i n Sliedrecht te laten plaats14 15 16 17 18
Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem,
158
nr. nr. nr. nr. nr.
4620, 4477, 4400, 4501, 4452,
Brief militiecommissaris derde district, 10 maart 1892. Brief militiecommissaris eerste district, 2 maart 1887. Brief militiecommissaris eerste district, 27 februari 1884. Brief militiecommissaris eerste district, 29 februari 1888. Brief Commissaris van de K o n i n g aan de burgemeester van Katwijk, 12 maart 1886.
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
vinden. De reden hiervoor werd uiteengezet in een brief van Burgemeester en Wethouders van Hardinxveen: 'De loting van deze gemeente geeft altijd aanleiding tot vechten en andere wanordelijkheden onzer jongelingen met die van Sliedrecht, zoodat wij dit jaar, op verzoek van de burgemeester van Sliedrecht, een veldwachter bij de loting gezonden hebben, om de openbare orde te helpen handhaven'. Niet alleen in de plaats van loting, maar ook onderweg kon het behoorlijk onrustig zijn. Na een eerste onvermijdelijk bezoek aan de dichtsbijzijnde drankgelegenheid om de afloop van de loting te vieren, spelden de lotelingen hun nummers op de in vaderlandse kleuren getooide petten op en begaven zich in gezelschap van dorps- of buurtgenoten huiswaarts. De drank en hun uitbundigheid over het 'uitloten' of hun teleurstelling over het 'inloten' maakten de lotelingen soms baldadig. Dat het hierbij niet enkel hoefde te gaan om kwajongensstreken, maar ook om opstootjes, die serieus genomen dienden te worden, bewezen de gebeurtenissen na de loting in Naaldwijk in 1886. H . van Tuijl, de commissaris van het eerste militiedistrict, beschreef ze als volgt: 19
20
Zooals gewoonlijk hebben de lotelingen uit Loosduinen en 's-Gravensande bij het terugkeeren naar hunne gemeente langs de openbare weg weder erg huis gehouden. De stoomtram had veel moeite het dronken volk uit hunne wagens te houden. Conducteur en controleur werden erg mishandeld en bekwamen bloedende wonden. Het is jammer dat men op zulke dagen geen hulp van het korps marechausse kan verkrijgen voor de algemeene veiligheid langs de openbare wegen; wanneer er geen politie te zien is, heeft men zich soms te verdedigen tegen troepenvolk soms 30 a 50 man sterk. Het is te hopen dat de politie te Naaldwijk en Loosduinen gisteren er in geslaagd zal zijn om enige der schuldigen te kunnen vervolgen, den Burgemeester uit eerstgenoemde plaats had bij mijn vertrek uit zijne gemeente nog de handen vol om het volkje tot rust te brengen. 21
22
In 1887 werd in Sliedrecht bijna besloten de feestelijkheden vanwege de tachtigste verjaardag van koning Willem III geen doorgang te laten vinden vanwege ernstige ongeregeldheden bij de loting in dat jaar. Dat sinds 1885 een einde was gekomen aan de gevechten met lotelingen uit Hardinxveen, kon een aantal inwoners van Sliedrecht niet van baldadigheid afhouden. De burgemeester van Sliedrecht schreef over de gebeurtenissen in dat jaar: Ten 2 ure 's-middags trok een troep van ongeveer 150 man waaronder vele beschonken lotelingen en schoolkinderen zingend door de gemeente. De politie hieraan een einde willende maken, werd daarin door den lotelingen verhinderd, waarvan het gevolg was dat zij op een oogenblik door het volk was omsingeld zoodat handelend optreden haar onmogelijk werd gemaakt. De troep trok daarop naar het beneden einde der gemeente alwaar zij zich van steenen hebben voorzien. Terugkomende zijn zij begonnen zoowel bij gegoede als mingegoeden de ruiten in te werpen; vervolgens trokken zij naar de gemeente Gies' 9 Ibidem, nr. 4428, Brief B en W H a r d i n x v e l d , 2 april 1885. 20 Documentatie sectie M i l i t a i r e Geschiedenis van de Landmachtstaf, nr. 285, Brief 12 mei 1956. Nederlandse Gedachten, 29 september 1962. 21 D e Westlandsche Stroomtramweg Maatschappij had op 24 j u n i 1882 haar eerste lijn D e n Haag-Loosduinen in gebruik genomen. Het volgend jaar werd het net uitgebreid tot Naaldwijk (via Poeldijk en Honselersdijk) en 's-Gravensande (via Monster). 22 R A Z H , Provinciaal bestuur, nr. 4452, Brief militiecommissaris eerste district, 3 maart 1886.
159
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
Afb. 2.
Lotingstrommel. Legermuseum Delft, Armamentarium.
sendam alwaar zij ook baldadigheden schijnen gepleegd te hebben. Vandaar teruggekomen heeft de troep zich ontbonden, waarop niets meer is voorgevallen. 23
5
Maatregelen van overheidswege
Zoals in het geval van Sliedrecht al ter sprake kwam, werd bij te verwachten problemen de hulp van de plaatselijke veldwachter ingeroepen om de lotelingen uit zijn gemeente van en naar de lotingsplaats te begeleiden. Het optreden van de veldwachter was niet altijd naar ieders tevredenheid. Dit blijkt wel uit de volgende woorden van de militiecommissaris uit het vierde district: Het tegengaan der dronkenschap bij de lotelingen zoude m.i. veel kunnen bevorderd worden, indien de veldwachters met bedaardheid en overleg de lotelingen geleidden naar de lotingsplaats en terug, zonder zelve gebruik te maken van sterken drank, die hen bij deze gelegenheid ruimschoots wordt aangeboden. Ook zoude het aanbeveling verdienen dat de veldwachters van uwe (is de Commissaris van de Koning) zijde worden gelast, zich uitsluitend met het toezicht over de lotelingen te belasten, hen te doen zwijgen en rustig te houden en vooral geene aanteekening te houden van de uitslag der getrokken nummers, en den opgegeven wordende redenen van vrijstelling, waardoor zij eene vraagbaak zijn of worden voor anderen, maar hun toezicht op de lotelingen verwaarlozen en meermalen geheel nalaten. 24
In uiterste nood mocht de militiecommissaris de tussenkomst van de marechaussee vragen. Zoals al eerder gememoreerd, gebeurde dit met succes in het-eerste district in 1888 bij de loting in Stompwijk. De militiecommissaris van dit district mocht tot zijn spijt echter niet altijd gebruik maken van de diensten van deze militaire politiemacht. Als in 1890 onder25
23 Ibidem, nr. 4477, Brief burgemeester Sliedrecht, 18 februari 1887. 24 Ibidem, nr. 4587, Brief militiecommissaris vierde district, 7 maart 1891. 25 Ibidem, nr. 4477, Brief militiecommissaris eerste district, 2 maart 1887.
160
D e recrutering voor de nationale militie i n Z u i d - H o l l a n d
steuning van de marechaussee d o o r de C o m m i s s a r i s van de K o n i n g niet langer wenselijk wordt geacht, is de m i l i t i e c o m m i s s a r i s hier allerminst over te spreken: Ik betreur het zeer, bij dit werk, niet meer de h u l p van de K o n i n k l i j k e Marechaussee te k u n n e n inroepen. H e t is toch bepaald zeker, dat slechts é é n enkele van dezen bereden politie algemeene schrik inboezemd. V o o r a l i n het vijfde kanton (Naaldwijk), neemt de dronkenschap bij de l o t i n g langs de openbare wegen, weder zigtbaar toe, en met een enkele veldwachter of ook rijksveldwachter, is dit k w a a d niet te beteugelen. 26
Bestond over het inzetten v a n een politiemacht onenigheid, over é é n d i n g w a r e n alle betrokkenen het wel eens: de ongeregeldheden, die zich tijdens de lotingen voordeden, waren grotendeels te wijten aan openbare dronkenschap. N i e t verwonderlijk is het derhalve dat van overheidswege werd getracht m i s b r u i k van alcoholische d r a n k e n zoveel mogelijk te voorkom e n . D o o r de C o m m i s s a r i s van de K o n i n g werd aan de heren burgemeesters gevraagd: Tot het h o u d e n der l o o t i n g zoo mogelijk een lokaal aan te wijzen, zoo ver mogelijk verwijderd van herbergen en andere plaatsen waar sterke d r a n k te verkrijgen is, en wijders o m al de h u n ten dienst staande m i d d e l e n a a n te wenden, te v o o r k o m i n g van dronkenschap, bij gelegenheid der l o t i n g . 27
Soms besloot een burgemeester botweg de herbergen op de lotingsdag te sluiten. E e n maatregel die niet altijd het gewenste resultaat opleverde, aldus de militiecommissaris van het vierde district: Tenslotte geef ik de b e d e n k i n g des heer burgemeesters van de verschillende gemeenten den raad te geven o m het sluiten der herbergen op de lotingsdagen niet te verbieden, m a a r de herbergiers wel m o n d e l i n g te doen aanzeggen geene sterke d r a n k te verkoopen aan personen (lotelingen) die reeds blijken geven van daarvan r u i m gebruik gemaakt te hebben. H e t sluiten van herbergen heeft mij gedurende m i j n lange diensttijd doen zien, dat zulks niet baat, m a a r integendeel tot meerdere dronkenschap a a n l e i d i n g geeft, want, daar waar de sluiting bevolen werd, voorzien de lotelingen zich vooraf van sterken d r a n k en d r i n k e n d a n zonder de maat of de hoeveelheid te kennen uit de flesch, waardoor zij veel spoediger en erger d r o n k e n zijn als anders, met veel m i n d e r uitgaven te d o e n . 28
E e n mogelijk alternatief leek een maatregel die door de burgemeester van N a a l d w i j k was genomen. H i j h a d i n 1891 alle houders van herbergen verantwoordelijk gesteld voor m i s d r a gingen of baldadigheden die i n h u n lokalen werden gepleegd. H i e r d o o r kon het d r o n k e n volk uit andere gemeenten i n N a a l d w i j k geen o n d e r k o m e n v i n d e n . 2 9
A l l e overheidsmaatregelen ten spijt: 'een loteling is d r o n k e n ' was en bleef het beeld waarmee de Nederlandse burger i n de 19e eeuw opgroeide. L a l l e n d e lotingen i n gezelschap v a n dorps-, huis-, o f stadgenoten die niet veel goeds i n de z i n hadden, waren taferelen die m e n op lotingdagen gedurende de gehele 19e eeuw overal i n de provincie Z u i d - H o l l a n d k o n aan26 27 28 29
Ibidem, nr. 4557, Brief militiecommissaris eerste district, 7 maart 1890. Provincaal blad Zuid-Holland, 1889, Regeling van de loting voor de Nationale militie. R A Z H , Provinciaal bestuur, nr. 4587, Verslag militiecommissaris vierde district, 7 maart 1891. Ibidem, Verslag militiecommissaris eerste militiedistrict, 5 maart 1891.
161
D e recrutering voor de nationale m i l i t i e i n Z u i d - H o l l a n d
treffen. D e l o t i n g lijkt een kweekvijver te zijn geweest voor vandalisme; een evenement waar sommige jongeren naar uitkeken o m eens flink van zich te doen laten horen. E e n steeds terugkerend beeld tijdens de lotingen waren groepen rivaliserende jongeren, a l c o h o l m i s b r u i k , vernielingen en vechtpartijen. H e t opgewonden gedrag van de lotelingen droeg een spontaan en ongeorganiseerd karakter en was niet direct gericht tegen het staatsgezag.
6
Het optreden van de socialisten
I n de verslagen van de militiecommissarissen i n Z u i d - H o l l a n d wordt naast de gebruikelijke onlusten ook m e l d i n g gemaakt van het optreden van socialistische actievoerders, die tussen 1880 en 1900 i n steeds grotere getale en steeds l u i d r u c h t i g e r van zich lieten horen. B i j hen was wel degelijk sprake van een bewust politiek protest. D e socialistische afkeer van het leger ging overigens niet zo ver dat volledig werd afgezien van een leger en geweld. H e t ideaal v a n de socialistische beweging aan het e i n d van de 19e eeuw i n haar jeugdjaren was een zichzelf organiserend en bewapenend volk: een volksleger met een proletarische inslag. O m dit te bereiken moest de algemene weerplicht worden ingevoerd, niet met als doel nationale veroveringen of p l u n d e r i n g e n , m a a r o m de eigen onafhankelijkheid van het volk ten opzichte v a n binnenlandse of buitenlandse uitbuiters te b e s c h e r m e n .
30
S y m b o o l van het verzet tegen de i n N e d e r l a n d bestaande v o r m v a n legerorganisatie werd de loting, waarbij volgens de socialisten op volstrekt willekeurige wijze een beperkt aantal lotelingen werd aangewezen voor de dienst. U i t de opgeschreven herinneringen van de Friese landarbeider en socialist Imke K l a v e r komt het verzet tegen de l o t i n g duidelijk naar voren. O n danks dat hij nooit het voorrecht h a d gehad o m aan een l o t i n g mee te doen, weet hij te melden: E n het was geen wonder dat wij tegen de soldaterij waren en met een schuin oog naar de g l i m m e n d e k n o p e n zagen. D a t uitte zich ook ieder j a a r weer bij de l o t i n g op het gemeentehuis i n Heerenveen. M a a r het bleef aanvankelijk beperkt tot protesten op die dagen en tot dienstweigering k w a m het n o g niet. D i e lotingen i n de gemeentehuizen zijn later afgeschaft. H e t gaf te veel verzet en dat hadden de heren niet zo graag i n het bijzijn van al die toekomstige soldaten.
31
A l s we afgaan op de cijfers d a n blijkt inderdaad dat pas tijdens de Eerste W e r e l d o o r l o g het dienstweigeren een serieuze v o r m van protest tegen het m i l i t a r i s m e werd. V a n 1895, toen de Tolstojaan Johannes van der Veer als eerste N e d e r l a n d e r dienst weigerde, tot 1915 waren er ongeveer 20 dienstweigeraars, tussen september 1915 en september 1918 ongeveer 2 0 0 .
32
I n Z u i d - H o l l a n d had vooral de m i l i t i e c o m m i s s a r i s i n D e n H a a g veel te stellen met de socialisten. D e l o t i n g werd door hen als een goede gelegenheid beschouwd voor het verspreiden van propagandamateriaal. O v e r de l o t i n g i n 1886 stond i n de Haagsche Courant bij voorbeeld het volgende bericht: 30 Detlef H a r i t z , Zwischen Miliz undstehendem Heer; Der Milizgedanke in der Sozialdemokratischen militartheorie. 1848 bis 1917 (Berlijn 1983) 2, 34 en 61. 31 Imke Klaver, Herinneringen van een Friese landarbeider; enkele opgetekende zaken uit het jongste verleden tot 1925 (Nijmegen 1974) 169. 32 G u u s van Schöll, Dienstweigering in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog, S V A G studies 5 (Zwolle 1981) 34. 162
D e recrutering voor de nationale militie i n Z u i d - H o l l a n d
DE BLOEDBELASTING.
•
Afb. 3. Voorblad van pamflet 'De bloedbelasting' dat de socialisten eindjaren tachtig en begin jaren negentig tijdens de lotingen ronddeelden. R A Z H , Provinciaal bestuur 1850-1945, inv.nr 4557.
•••• K. • «o. i er» i . . m . mcr ten deel, is hij verplicht zijne krachten als belasting den lande te betalen, en ofschoon de moesten allee behalve op 't vervullen van ellen plicht verlekkerd zijn, zou 't toch eene groote geniststelling zijn, als zoon jongen zich in de noodzakelijkheid kon schikken, lu 1 , I . ' i Doch is dit t gev.,:: Zeker niet, tvant eb dc a.hei.le.v zonen dienen moeten, koopen de zonen uit de bezittende V., , eei! -,e:l , :i' ..! i .Hl .' belasting te laten betalen. En doordat nu, als gevolg der slechte tn lei', i • b ei e weer eirnooeb.aakt, al was t lol hen gunstig, ,ds pbatsbevrijd te zijn. Dientengevolge is 't leger, dat 't grondgebied van den staat zoonoodig tegen den indringenden vijand meet beschermen, hoofdzakelijk samengesteld door de zonen, ontsproten ent de klasse der inelsbe, .ttet's en moeten dezen dus, O bittere ironie I 't grondgebied en de eigendommen verdedigen van de klasse, die den ondergane der hunnen heeft besloten, en tegen wien hunne burgerlijke betrekkingen een strijd voeren om 't bestaan, op leven en dood. Zij moeten met hun bloed den bodem beschermen, waarvan geen duimbreed g.onds hun toekomt, terwijl de zonen der Nevlerl.mdsche grondeigenaren zeiven geen hiuvj , ^ e , e ; , , • e,; s ,,e s uitstrekken. • - , • d
h
h
d
D e l o t i n g voor de nationale militie geeft de politie nogal werk. H e d e n m o r g e n moest i n de Wagenstraat een loteling door de politie worden gearresteerd, die van de sabel gebruik moest m a k e n , o m de "burgers", die den arrestant w i l d e n te h u l p te k o m e n , op eerbiedigen afstand te h o u d e n . 33
U i t het verslag dat de militiecommissaris van de gebeurtenissen maakte, bleek dat de aanleid i n g voor de arrestatie gezocht moest worden bij wat hij noemde ' o p r u i i n g v a n socialistische zijde'. O v e r wat was voorgevallen meldde hij het volgende: Te 's-Gravenhage h a d de politie de h a n d e n v o l , en er zijn verscheidene arrestaties gedaan. D e n eersten d a g alhier, maakte zij proces verbaal op tegen een persoon die op straat bij het lotingslocaal een opruiend blaadje uitstrooide, dientengevolge heeft z i c h dit niet meer herhaald, en heeft m e n het niet gewaagd dit i n de lotingslocalen uit te voeren. Ik h a d overal de nodige maatregelen genomen o m het te beletten. * 3
Ook i n volgende j a r e n bleven de socialisten actief met het uitdelen van propagandamateriaal. Z o deelt de militiecommissaris i n het verslag over de l o t i n g i n 1890 mee dat de politie hem zeer b e h u l p z a a m was o m het uitdelen van 'opruijende strooibilletten' te beletten. Tot spijt van de m i l i t i e c o m m i s s a r i s v o n d de hoofdcommissaris van politie echter geen termen 35
ter v e r v o l g i n g . H e t j a a r daarop h a d de politie tot o p l u c h t i n g van de m i l i t i e c o m m i s s a r i s toch haar maatregelen genomen. 33 Haagsche Courant, 11 februari 1886. 34 R A Z H , Provincaal bestuur, nr. 4452, Brief militiecommissaris eerste district, 3 maart 1886. 35 Ibidem, nr. 4557, Brief militiecommissaris eerste district, 7 maart 1890.
163
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
Zij had van hooger hand het bevel gekregen, om nu ook het uitstrooijen en uitdelen van opruijende billetten op de openbare straat te beletten, de uitstrooijer te arresteren, en het strooibillet onmiddelijk op te zenden naar het parket der Arrondisements Regtbank, ten einde te verneemen of er al dan niet Proces Verbaal moest opgemaakt worden. Bij de lotingen alhier heeft de politie dagelijks eenige arrestaties gedaan, het waren meestal de oude, reeds bekende billetten. Ben ik wel onderrigt, dan zal toch één voornaam persoon vervolgd worden. Geen enkele heeft zich in het lotingslocaal durven begeven. 36
Het protest van de socialisten in Den Haag hoefde overigens niet tot het verspreiden van propagandablaadjes buiten het lotingslokaal beperkt te blijven. In 1894 had een aantal lotelingen door middel van hun houding en gesprekken met de andere lotelingen duidelijk doen uitkomen socialist of anarchist te zijn. Hetgeen, zo blijkt uit het verslag van de militiecommissaris, vooral bleek, door nadat zij hunne nummers moesten trekken, het bezigen van uitdrukkingen als "Leve de Anarchie". "Ik zal in dienst zijnde wel het socialisme verspreiden". "Leve de socialistische revolutie", en het gebruiken van scheldwoorden. 37
De verslagen van de militiecommissarissen bevestigen dat de socialisten in de laatste decennia van de 19e eeuw de loting voor de militie beschouwden als een belangrijke gebeurtenis om actie te voeren. In Zuid-Holland trachtten de socialisten tijdens de lotingen door middel van het ronddelen van pamfletten, het dwarsbomen van de lotingen en het inpraten op de jonge recruten, de aandacht te vestigen op hun afkeer van het Nederlandse kader-militieleger en hun ideaal van een volksleger. Vooral Den Haag was een belangrijk speerpunt van actie.
7
De eerste zitting van de militieraad
De kruitdampen van de loting waren nog maar nauwelijks opgetrokken of een nieuwe stap binnen het recruteringsproces werd gezet: degenen die een reden van vrijstelling hadden opgegeven, moesten voor de militieraad verschijnen. Ook de zittingen van de militieraad waren voor de lotelingen spannende en belangrijke gebeurtenissen, waarbij de emoties soms hoog konden oplaaien. De belangrijkste reden van vrijstelling was de broederdienst. Deze regeling hield in, dat van een even aantal broers de helft en van een oneven aantal de kleinere helft diende. Ook werd men vrijgesteld als men enige zoon was. Daarnaast kon iemand ongeschikt voor de dienst worden verklaard wegens het één of ander lichaamsgebrek of omdat hij kleiner was dan 1.55 meter. Lieden met een crimineel verleden werden totdat ze hun straf hadden uitgezeten van de dienst uitgesloten. Had een loteling een laag nummer getrokken, dan betekende dit nog niet automatisch dat hij werd opgeroepen. Velen konden een beroep doen op de wet om vrijstelling van de dienst bij de militie te verkrijgen. Werd door de militieraad een vrijstelling verleend, dan 36 Ibidem, nr. 4587, Verslag militiecommissaris eerste district, 5 maart 1891. 37 Ibidem, nr. 4766, Verslag militiecommissaris eerste district, 20 oktober 1894.
164
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
had dit niet alleen gevolgen voor de betrokkene, maar ook voor andere lotelingen uit de gemeente waar hij vandaan kwam. De kans op uitloten werd hierdoor namelijk kleiner. Immers, het aandeel van de gemeente in de jaarlichting voor de militie was van te voren aan de hand van de inschrijvingsregisters vastgesteld. Met vrijstellingen was daarbij geen rekening gehouden. Lang niet alle lotelingen die een hoog nummer hadden getrokken, waren daarom op voorhand al zeker van uitloting. In de middelgrote en grote gemeenten waren het de twijfelgevallen, jongeren die geen laag nummer, maar ook niet de hoogste nummers hadden getrokken, voor wie de zitting van de militieraad van het grootste belang was. In de kleinere gemeenten met slechts een paar lotelingen kwam het geregeld voor dat niet het getrokken nummer, maar de uitspraken van de militieraad bepaalden of men wel of niet in dienst moest. In het Westlandse plaatsje De Lier waren bijvoorbeeld in 1881 in totaal tien lotelingen, waarvan er uiteindelijk zeven voor de dienst werden vrijgesteld. Het aandeel dat de gemeente moest dragen in de lichting was drie recruten. Loting of niet, degenen die geen reden van vrijstelling hadden opgegeven moesten simpelweg in dienst. 38
Een aantal lotelingen had er dus baat bij dat de militieraad niet te gul was met zijn vrijstellingen. Een opvallende bijkomstigheid hiervan was dat iemand die naar een zitting van de raad ging om voor de dienst te worden afgekeurd wegens een lichaamsgebrek of een te kleine lengte, niet alleen rekening had te houden met wantrouwige autoriteiten, maar soms ook met de afgunst van zijn medelotelingen. Het kon zelfs zo ver komen dat door een loteling beroep werd aangetekend tegen een vrijstelling die door de militieraad aan een medeloteling was verleend. Vreemd in onze ogen, maar weinig opzienbarend in de 19e eeuw, was een adres van C. Benschop uit Koudenhoven. Hij tekende bezwaar aan tegen de afkeuring voor de dienst van Simon Klomp uit zijn gemeente. Volgens de adressant had Klomp geen reden van vrijstelling opgegeven bij de loting en was hij gemeten op 1.551 strepen, 'zoodat alle waarschijnlijkheid bestond dat hij voor de dienst zou worden aangewezen'. Het gevolg was dat de zoon van Benschop niet in dienst hoefde. Toen Simon Klomp tijdens de eerste zitting van de militieraad een hermeting aanvroeg, bleek hij echter 1.543 strepen te meten. Volgens de adressant had Simon Klomp zich voor de zitting aan drankmisbruik schuldig gemaakt en was zijn gedrag van invloed geweest op zijn lengte. J . Benschop verzocht daarom de vrijstelling ongedaan te maken, waardoor zijn zoon toch niet onder de wapens hoefde. 39
Niet alleen lengte, maar ook lichaamsgebreken konden een strijdpunt vormen. In 1881 was een onderwijzer van een openbare lagere school te Dubbeldam door de militieraad afgekeurd omdat de omvang van zijn borstkas zeven a acht centimeter te klein was. Tegen deze uitspraak kwam een medeloteling in beroep. Nader onderzoek wees de onderwijzer alsnog tot de dienst aan. Het jaar daarop stelde een zekere J. Teunissen uit Schoonhoven op het laatste moment nog een plaatsvervanger aan. De reden hiervoor was dat de betrokkene in eerste instantie door de militieraad wegens lichaamsgebreken was vrijgesteld, doch op verzoek van een medeloteling aan een herkeuring ten overstaan van Gedeputeerde Staten was onderworpen. De door Teunissen beweerde lichaamsgebreken zouden vervolgens in een militaire ziekenin40
38 R A Z H , Militieregisters Z u i d - H o l l a n d , nr. 5. 39 A R A , M i l i t i e en schutterijen, nr. 131, Adres Benschop, 13 mei 1864. 40 R A Z H , Provinciaal bestuur, nr. 4353, Brief militiecommissaris vierde district, 6 maart 1881.
16.5
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
richting nader moeten worden onderzocht. Onder de gegeven omstandigheden besloot Teunissen de voorkeur te geven aan een dienstvervanger. 41
8
De tweede zitting van de militieraad
Voor degenen die ondanks de lotingen en de vrijstellingen militieplichtig bleven, stond nog een laatste mogelijkheid open: gebruik maken van het remplacantenstelsel. Tijdens de tweede zitting van de militieraad, die een maand na de eerste zitting plaatsvond, werden de verzoeken tot nummerverwisselling en plaatsvervanging behandeld. Nadat de uitspraak over vrijstelling had plaatsgevonden, was duidelijk geworden wie de loten met de ongeluksnummers hadden getrokken. Voor degenen die op grond van het getrokken nummer moesten opkomen, maar hier onderuit wilden, was het nu zaak een remplacant aan te stellen. Ondanks de ongeveer ƒ 700 - die een plaatsvervanger kostte, werd door de inwoners van de provincie Zuid-Holland veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de dienst met een ander te ruilen. Althans, een onderzoek naar dienstvervanging in het westelijk deel van de provincie, het eerste militiedistrict, laat zien dat remplaceren in deze regio populair was. Zoals onderstaand overzicht toont, onttrok zich in het eerste militiedistrict van de provincie Zuid-Holland gemiddeld ongeveer een kwart van de jongeren door middel van plaatsvervanging en nummerverwisseling aan de dienst. Het aantal dienstvervangers ten opzichte van het contingent militieplichtigen van 1881-1890 in het eerste militiedistrict van de provincie Zuid-Holland. 42
jaar 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 totaal
militieplichtigen
dienstvervangers
percentage
460 499 511 500 516 528 521 518 511 505
118 131 126 118 139 129 123 106 102 123
25,7 28,3 24,7 23,6 26,9 24,4 23,6 20,5 20,0 24,4
5069
1215
24,0
Het landelijk percentage dienstvervangers was jaarlijks ongeveer twintig procent. De militieraden in deze westelijke regio van Zuid-Holland hadden het ieder jaar dus maar wat druk tijdens de tweede zittingen, waarin de plaatsvervangers en nummerverwisselaars werden voorgedragen. Aan de aanbodzijde waren er altijd wel voldoende remplacanten voorhan41 Ibidem, nr. 4354, Brief militiecommissaris derde district, 1 mei 1882. 42 Gegevens uit: Militieregisters van de provincie Z u i d - H o l l a n d , 1881-1890.
166
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
den. Ondanks het feit dat van de ongeveer ƒ700 - die door de geremplaceerde werd betaald veel geld in de zakken van tussenpersonen verdween, was voor geïnteresseerden een verblijf in het leger als remplacant financieel veel aantrekkelijker dan een verbintenis als vrijwilliger. Aan de vraagzijde profiteerden niet alleen rijkeluis-zoontjes. Onder degenen die van de mogelijkheid tot plaatsvervanging gebruik maakten, waren velen uit het bedrijfsleven of en de boerenstand afkomstig. Om na te gaan in welke mate plaatsvervanging bij de boeren in het eerste militiedistrict van Zuid-Holland populair was, is het wellicht interessant te kijken naar de verdeling van het aantal remplacanten over stad en platteland. O m de twee grote steden Den Haag en Delft van het platteland te onderscheiden, moest het derde kanton (Delft en omgeving) van het district in tweeën worden verdeeld, te weten: 3.a Delft en 3.b. de gemeenten rondom Delft. Het resultaat ziet er als volgt uit: Het aantal remplacanten in verhouding tot het totaal aan ingelijfden van 1881-1890 verdeeld naar kanton in het eerste militiedistrict van de provincie Zuid-Holland. Kanton
totaal ingelijfden
remplacanten
percentage
1. Den Haag 3.a.Delft
2731 626
542 133
19,8 21,3
Totaal steden
3357
675
20,1
379
113
29,8
284
120
42,3
556
162
29,1
2. Stompwijk, Veur, Voorburg, Voorschoten, Wassenaar, Zegwaard en Zoetermeer 3. b.Rijswijk, Schipluiden, Hof van Delft, Nootdorp, Pijnacker en Vrijenban 4. Naaldwijk, de Lier, Monster, 's-Gravensande, Loosduinen en Wateringen 5. Vlaardingen, Vlaardingerbroek, Maasland en Maassluis Totaal platteland
493
145
29,4
1712
540
31,5
Het blijkt dus dat niet zozeer in de twee grote steden, maar vooral in de plaatsen daaromheen van het remplacantenstelsel gebruik werd gemaakt. Dat is opmerkelijk, vooral als bedacht wordt dat Delft en Den Haag bekend stonden als redelijk welvarende steden. Zowel in de plaatsen ten noorden en ten oosten van Delft en Den Haag, waar de veeteelt overheerste, als het gebied ten zuiden van Den Haag en Delft waar de agrariërs voornamelijk hun bestaan vonden in de tuinbouw, was blijkbaar veel animo voor dienstvervanging en lag het percentage remplacanten ver boven het landelijk, en het daarmee gelijke tred houdende Haags en Delfts gemiddelde. Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat in het westen van Zuid-Holland, één der meest welvarende regio's van het land, veelvuldig gebruik werd gemaakt van de laatste mogelijkheid die openstond om aan de dienstplicht te ontsnappen. De hoge prijs van een remplacant 167
D e recrutering voor de nationale m i l i t i e i n Z u i d - H o l l a n d
Afb. 4.
Loting voor de nationale militie. Eigen haard V I (1889) 69. Stichting Atlas van Stolk, Rotter-
dam.
schrok blijkbaar niet af. V o o r a l b i n n e n de boerenstand lijkt het zwaar te hebben gewogen dat een p r o d u k t i e f bestaan i n de burgermaatschappij moest w o r d e n ingewisseld voor een i m p r o d u k t i e f j a a r onder de wapenen.
9
Conclusie
D e recrutering voor de nationale militie i n de provincie Z u i d - H o l l a n d bracht i n de 19e eeuw ieder j a a r voor zowel de inwoners als de autoriteiten veel drukte met zich mee. V o o r een goed verloop v a n de inschrijving, de loting en de zittingen v a n de m i l i t i e r a a d was een goede organisatie en de m e d e w e r k i n g van de bevolking noodzakelijk. W a t betreft de eerste fase van het recruteringsproces laat het zich makkelijk raden dat i n deze tijd van analfabetisme, gebrekkige i n f o r m a t i e v o o r z i e n i n g e n primitieve administratieve verwerking, de inschrijving ieder j a a r weer vele misverstanden met z i c h meebracht. H e t lijkt echter hoogst onwaarschijnlijk dat de autoriteiten door het Z u i d h o l l a n d s e p u b l i e k met opzet op een vals spoor werden gezet. M i s s c h i e n k w a m dit incidenteel wel eens voor, bewijzen voor tegenwerking op grote schaal zijn er echter niet. A n d e r s l a g dat met de tweede fase van het recruteringsproces. Tijdens de lotingen die i n Z u i d - H o l l a n d aan het einde van de 19e eeuw plaatsvonden, was gewelddadigheid en d r o n kenschap aan de orde v a n de dag. O n d a n k s de moeite die de autoriteiten zich getroosten o m fouten en misverstanden tegen te gaan, k o n niet v o o r k o m e n worden dat tijdens de l o t i n g de gemoederen nogal eens oververhit raakten. D e wanordelijkheden waren veelal het gevolg van d r a n k m i s b r u i k en b r a n i e a c h t i g gedrag, m a a r ook klaagden de militiecommissarissen en burgemeesters over opzettelijke tegenwerking van de deelnemers aan de loting. 168
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
Kon het er tijdens de loting soms hartstochtelijk aan toe gaan, dit was nog kinderspel vergeleken met de gebeurtenissen na de loting. Het was geen uitzondering dat lotelingen vergezeld van op sensatie beluste stads- en dorpsgenoten in de lotingsplaats of onderweg naar huis een spoor van vernieling achterlieten: plaatselijke veten werden uitgevochten, de politie getart, ruiten ingegooid en onschuldige burgers mishandeld. Hier was geen sprake van naïeve onschuld, maar van een moedwillige provocatie van plaatselijke autoriteiten. Dat lotingen voor de gemeenten veelal met heisa en emoties gepaard gingen, lijkt deels te verklaren uit de toentertijd gebruikelijke drankzucht en andersoortige uitspattingen tijdens bijzondere dagen, en deels uit het buitengewoon belang dat aan de lotingen werd toegekend. Net als kermissen en jaarmarkten was de loting een jaarlijks terugkerend evenement waar men naartoe leefde: de loting was een geschikte gelegenheid om bij elkaar te komen en de bloemetjes eens flink buiten te zetten. Daarnaast vormden de gemengde gevoelens over het in- en uitloten blijkbaar een goede voedingsbodem voor alle toestanden die zich rondom een loting afspeelden: enerzijds werd de vreugde over het uitloten en het daardoor ontlopen van de dienstplicht uitbundig gevierd; anderzijds zochten de ongelukkigen die een laag nummer hadden getrokken veelal troost in de drank of leefden hun frustraties uit in vechtpartijen. Dat de lotingsdag zoveel mensen op de been bracht en de gemoederen zo kon bezighouden, geeft een indicatie hoe in de 19e eeuw over de dienstplicht werd gedacht. Het heeft er alle schijn van dat velen vreesden voor de dienstplicht. Immers, hadden de lotelingen tamelijk onverschillig gestaan tegenover de onzekerheid of wel of niet de wapens moesten worden gedragen, dan zou aan de lotingen niet zo'n belang zijn gehecht en zou er weinig aanleiding zijn geweest voor alle uitspattingen waar de verslagen van de militiecommissarissen in Zuid-Holland van getuigen. De lotingsdag werd beschouwd als een goede gelegenheid om de ontevredenheid over de verplichte militaire dienst te uiten. Aan het einde van de 19e eeuw bestond nog een zelfde vorm van protest uit onvrede met de dienstplicht als in de tijd van Napoleon. Een politiebericht uit maart 1832 over de gang van zaken tijdens de loting voor de nationale militie in Utrecht, waarin melding werd gemaakt van drankmisbruik, wanorde als gevolg van door elkaar lopende jongemannen en de mishandeling van een dienstmeisje met een kind op haar arm, had ook in 1812 of in 1890 door een militiecommissaris in Zuid-Holland geschreven kunnen zijn. 43
A l de wanordelijkheden en incidenten tijdens de lotingen waren plaatselijk van oorsprong en kenden geen onderling verband. Het protest was niet ideologisch bepaald of politiek gericht, maar ontstond spontaan en verspreid. Pas tegen het einde van de eeuw begon een antimilitarisme in de vorm van een seculier pacifisme in Nederland enige voet aan de grond te krijgen. De ongeregeldheden tijdens de lotingen vallen eerder uit sociaal-economische factoren dan uit politieke te verklaren. Het 'gewone' volk lijkt vooral om praktische redenen de dienstplicht als een zware last te hebben beschouwd. De bezwaren richtten zich op zaken als de derving van inkomsten, het verlies van een baan, de vrijheidsberoving en het volgens velen verderfelijke en zinloze kazerneleven. Daarnaast zullen de traumatische ervaringen die waren opgedaan tijdens de introductie van de conscriptie in de Napoleontische tijd en de verbittering over de handhaving na de val van Napoleon zeker niet tot de populariteit van de dienstplicht hebben bijgedragen. 44
43 A . Doedes (ed.), Autoriteit en Strijd (Instituut voor Lerarenopleidingen V L - V U : Amsterdam 1981) 221. 44 P . H . K a m p h u i s , Het Algemeene Nederlandsche Vredebond 1871-1901. Een verkennend onderzoek over dertig jaar ijveren voor een vreedzame internationale samenleving, Bijdragen van de sectie M i l i t a i r e Geschiedenis van de Landmachtstaf (Den H a a g 1980) 155; V a n Schöll, Dienstweigering, 19 en 34.
169
De recrutering voor de nationale militie in Zuid-Holland
Een verschil tussen het begin en het einde van de eeuw was het optreden van de socialisten. Voor de socialisten, die de laatste twee decennia van de vorige eeuw steeds sterker op de voorgrond traden, was de loting wel een uitgesproken gelegenheid voor gerichte politieke actie tegen het door hen verafschuwde kader-militieleger. Met hun optreden probeerden zij in te spelen op de traditioneel al aanwezige oproerige stemming tijdens de lotingen. Dat het soldatenleven niet alleen bij de socialisten in laag aanzien stond, blijkt ook uit de verslagen van de zittingen van de militieraad. De Zuidhollanders spaarden kosten noch moeite om buiten de dienst te blijven, al betekende dat in sommige gevallen het verraden van een dorps-of buurtgenoot. Daarnaast was plaatsvervanging en nummerverwisseling populair in het in vergelijking met andere provincies welvarende Zuid-Holland. Gezien het aantal geremplaceerden en hun spreiding over stad en platteland heeft het er alle schijn van dat ook velen uit de mindere standen zich grote moeite getroosten hun dienst met een ander te ruilen. De last van de dienstplicht kwam uiteindelijk terecht op de schouders van degenen die wegens gebrek aan kennis, geld of geluk geen gebruik hadden kunnen of weten te maken van de mazen van het net die het toentertijd gehanteerde recruteringmodel bood. Geen wonder dat de Zuidhollanders liever niet geïdentificeerd wilden worden met deze groep van pechvogels en er van hun kant een grote belangstelling bestond om via de wetgeving op het gebied van de legervorming de dienstplicht te ontlopen. Deze negatieve houding ten opzichte van de dienstplicht staat overigens los van de vraag of men in een daadwerkelijke oorlog enthousiast ten velde zou zijn getrokken en gevochten zou hebben. Niets wijst er wat dit laatste betreft op dat Nederland van andere Europese landen, waar leger en dienstplicht ook niet altijd even populair waren, zou verschillen. 45
45 W . K l i n k e n , Het Vaderland Verdedigd. Plannen en opvattingen over de verdediging van Nederland 1874-1914 (Den H a a g 1992) 475. 170