De rechtspositie van dementerenden onder het wetsvoorstel Zorg en Dwang.
Marianne van Dongen 10246592
Universiteit van Amsterdam Scriptie ter afronding van de master Gezondheidsrecht
Scriptiebegeleider: mr. dr. W.I. Koelewijn Tweede beoordelaar: prof. dr. J. Legemaate
Inhoudsopgave: Voorwoord
4
1. Inleiding 1.1
Aanleiding tot het schrijven van deze scriptie
5
1.2
Kenmerken van dementie
6
1.3
Probleemstelling & Deelvragen
8
1.4
Doelstelling
9
1.5
Onderzoeksontwerp
9
1.6
Methoden
10
2. Hoe zit het huidige juridisch kader van de Wet Bopz in elkaar met betrekking tot dementerenden? 2.1
Inleiding
2.2
De Wet Bopz: een schets van de huidige rechtspositie van
11 11
dementerenden
11
2.3
Wilsbekwaamheid
12
2.4
Opname
14
2.5
Rechterlijke machtiging
15
2.6
Inbewaringstelling
15
2.7
De artikel 60-procedure: ‘geen bereidheid, geen bezwaar’
16
2.8
Verzet
17
2.9
Vrijheidsbeperkende maatregelen
17
2.10
Klachtrecht
18
2.11
Conclusie
20
3. Wat zijn de geconstateerde knelpunten in de huidige situatie met betrekking tot dementerenden?
22
3.1
Inleiding
22
3.2
Kritiek in de literatuur
22
3.3
Uitkomsten en aanbevelingen uit de evaluaties van de Wet Bopz
23
3.4
Kritiek vanuit het veld
28
3.5
Conclusie
30
2
4. Welke veranderingen brengt het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee voor dementerenden?
32
4.1
Inleiding
32
4.2
Opname en verblijf
32
4.3
Vrijheidsbeperkende maatregelen
37
4.4
De klachtencommissie
39
4.5
De rechter
40
4.6
De cliëntenvertrouwenspersoon
40
4.7
Cliëntperspectief
41
4.8
Persoonsgebonden wet
41
4.9
Conclusie
42
5. Wat zijn de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel Zorg en Dwang in het licht van de bestaande knelpunten en discussie in de (rechts)praktijk over de rechtspositie van dementerenden? 5.1
Inleiding
5.2
In hoeverre is het wetsvoorstel Zorg en Dwang voldoende toegespitst op de zorg voor dementerenden?
5.3
44 44
45
Is de bescherming tegen vrijheidsbeperkende maatregelen voor dementerenden onder de wet Zorg en Dwang straks versterkt ten opzichte van de huidige situatie?
45
5.4
De cliëntenvertrouwenspersoon
46
5.5
Wat zijn de meest belangrijke juridische veranderingen ten opzichte van de Wet Bopz?
48
Conclusie
49
6. Conclusies en aanbevelingen
50
5.6
6.1
Inleiding
6.2
In hoeverre zal het wetsvoorstel Zorg en Dwang leiden tot een
6.3 Literatuur Bijlagen
50
verbetering van de rechtspositie van dementerenden?
50
Aanbevelingen
51 53 56
3
Voorwoord Voor u ligt de afstudeerscriptie over de veranderingen in de rechtspositie van dementerenden indien het huidige wetsvoorstel Zorg en Dwang de momenteel van toepassing zijnde wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zal gaan vervangen. Deze scriptie is het resultaat van het door mij verrichte onderzoek ter afronding van de master Gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam. De Wet Bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, verder de Wet Bopz genoemd, is momenteel van toepassing op mensen die worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, waaronder ook een instelling voor dementerenden of verstandelijk gehandicapten kan vallen. Indien een dementerende dus wordt opgenomen in een Bopz-instelling, is de Wet Bopz op hem of haar van toepassing. Er is echter steeds meer kritiek op deze wet gekomen. Met name voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking schoot de Wet Bopz vaak ernstig tekort. In deze scriptie heb ik getracht een antwoord te geven op de vraag of en in hoeverre het wetsvoorstel Zorg en Dwang een oplossing biedt voor de huidige knelpunten en tot een verbetering zal leiden voor de rechtspositie van dementerenden. Ik bedank alle respondenten voor hun medewerking aan dit onderzoek. Ook bedank ik dr. mr. W.I. Koelewijn voor zijn begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie. Daarnaast wil ik mijn familieleden en vrienden bedanken voor hun interesse in deze scriptie en hun geduld en steun tijdens het schrijven hiervan. Een speciaal woord wil ik graag nog richten tot mijn opa: ‘U kunt geen juf, maar ik wel meester worden…’
Marianne van Dongen
Hilversum, 31 juli 2012
4
1. Inleiding 1.1
Aanleiding tot het schrijven van deze scriptie
De rechtspositie van dementerenden die zijn opgenomen in een instelling, is momenteel geregeld in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Deze wet sluit echter al jaren niet goed aan op de situatie waarin dementerenden verkeren. Vooral in de tweede wetsevaluatie werd daarom ook gepleit voor een aanpassing van deze wet. Om die reden is er besloten een aparte wet te maken voor deze kwetsbare groep ouderen, en is de minister van VWS1 gekomen met het wetsvoorstel Zorg en Dwang. Deze wet zal moeten gaan gelden voor ouderen met een psychogeriatrische aandoening zoals dementie en ook voor verstandelijk gehandicapten. Dementerenden en verstandelijk gehandicapten zullen dan dus niet meer over een kam gescheerd worden met psychiatrisch patiënten. Hoewel dit wetsvoorstel, zoals gezegd, dus van toepassing is op zowel verstandelijk gehandicapten als dementerenden, heb ik ervoor gekozen om mijn onderzoek alleen te richten op deze laatste groep mensen. Allereerst vanwege het feit dat het hier toch twee verschillende groepen mensen betreft, en ik tijdens mijn onderzoek meer diepgaand in wil gaan op de problematiek en knelpunten in de praktijk. Daarbij is het vanwege het relatief korte tijdsbestek dat voor het maken van deze scriptie is gereserveerd niet goed mogelijk om diepgaand praktijkonderzoek te verrichten bij beide groepen. Ik heb er daarom voor gekozen mij te richten op de juridische knelpunten en veranderingen in de praktijk voor dementerenden. De keuze om mijn scriptieonderzoek te richten op dementerenden heb ik gemaakt vanwege mijn eigen ervaring en band met deze groep mensen. De afgelopen zes jaar heb ik namelijk met veel plezier op een gesloten psychogeriatrische afdeling met dementerenden gewerkt. Zo heb ik de afgelopen jaren dus meerdere dagen per week een kijkje kunnen nemen in het dagelijks leven van dementerenden, wat tot gevolg heeft gehad dat ik met veel interesse ben gaan kijken naar deze groep mensen en mij nu graag wil verdiepen in de juridische knelpunten in de praktijk en de veranderingen die het wetsvoorstel Zorg en Dwang voor deze mensen met zich mee zal gaan brengen. Ook op het wetsvoorstel Zorg en Dwang is vanuit het werkveld echter veel kritiek geuit. Het is namelijk maar de vraag of de rechtspositie van dementerenden wel zal verbeteren. Zo hebben de stichting Alzheimer Nederland, de Innovatiekring Dementie en het LOC 1
VWS: Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
5
Zeggenschap in Zorg naar aanleiding van de derde nota van wijziging een brief ingestuurd waarin zij eisten dat er een verbod op vastbinden moest komen, en dat ook het toedienen van anti-psychotica moet worden aangepakt.2 Inmiddels ligt er een vijfde nota van wijziging op tafel, en zal er moeten worden gekeken of het wetsvoorstel in deze vorm wel wenselijk is en voldoende bescherming en vrijheid aan de dementerenden biedt. 1.2
Kenmerken van dementie
Dementie is een psychogeriatrische ziekte, die zich vaak pas op latere leeftijd voordoet. Kenmerkend aan deze ziekte is dat de functies van de hersenen verminderen of uitvallen. De cognitieve symptomen dienen zo ernstig te zijn dat men beperkt wordt in de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Daarnaast mogen de symptomen niet het gevolg zijn van een delirium.3 Of iemand aan dementie lijdt, kan worden vastgesteld aan de hand van de DSM-IV-PZ criteria. Volgens deze criteria dient er sprake te zijn van een geheugenstoornis, wat ten gevolge heeft dat men geen nieuwe informatie meer kan leren of eerder geleerde informatie kan herinneren. Bij sommige vormen van dementie, de zogenaamde niet-corticale dementieën, treedt dit symptoom overigens niet of later op. Verder dient er sprake te zijn van een cognitieve stoornis zoals afasie, apraxie, agnosie, of een stoornis in de executieve functies. De cognitieve stoornis dient een belangrijke beperking te veroorzaken in het sociaal of beroepsmatig functioneren, en dient een significante achteruitgang te betekenen ten opzichte van het vroegere, hogere niveau van functioneren en komt niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium.4
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er vele vormen van dementie zijn. De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer. Dementerenden met deze vorm van dementie verliezen naarmate de ziekte vordert steeds meer hersenfuncties. 5 Volgens de criteria van DSM-IV-PZ is er sprake van Alzheimer als er is voldaan aan de criteria voor
2
Y.C.M. van Gilse, ´Brief aan Kamerleden betreffende Wetsvoorstel zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten´, Utrecht: LOC Zeggenschap in zorg, 9 september 2011. 3 M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 233. 4 M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 233. 5 P. Eikelenboom e.a., Handboek psychopathhologie. Delirium, dementie en andere cognitieve stoornissen, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008, p. 77-82.
6
dementie, en er daarnaast sprake is van een ziektebeloop dat wordt gekenmerkt door een geleidelijk begin en progressieve cognitieve achteruitgang en de cognitieve stoornissen niet worden veroorzaakt door andere aandoeningen van het centraal zenuwstelsel die progressieve stoornissen veroorzaken van het geheugen en andere cognitieve functies (bijvoorbeeld cerebrale infarcten), van systeemziekten waarvan bekend is dat deze dementie veroorzaken (bijvoorbeeld hypothyreoïdie) of door gebruik van geneesmiddelen of drugs. 6
Men verandert door de ziekte van Alzheimer eigenlijk van volwassen wilsbekwaam persoon, weer in een steeds jonger wordend kind. De ziekte van Alzheimer is een tot nog toe onomkeerbare progressieve ziekte. De hersenen van een Alzheimer patiënt krimpen, waardoor men steeds meer geheugenklachten krijgt. Opvallend is dat er bij deze patiënten veel amyloid plaques in de hersenen worden waargenomen, die ook wel Alzheimer-eiwit worden genoemd. Hoe men de ziekte kan wegnemen of voorkomen, is echter nog niet bekend. Ook de kenmerken van Alzheimer kunnen verschillen. Bij patiënten boven de 65 jaar begint de ziekte doorgaans met geheugenklachten, terwijl jongere patiënten vaak eerst moeite hebben met aankleden, geld tellen en bijvoorbeeld rekenen.7 Daarnaast is Alzheimer niet de enige vorm van dementie. Men kan ook dementerend worden wanneer er bijvoorbeeld herseninfarcten optreden in gebieden van de hersenen die de geheugenfunctie bepalen. Dan spreekt men van vasculaire dementie. 8 Ook kan men dement zijn
door
de
ziekte
van
Huntington,
de
ziekte
van
Creutzfeldt-Jakob,
Lewylichaampjesdementie, door het gebruik van middelen als alcohol of drugs of door frontotemporale dementie.9 De ziektebeelden bij de verschillende soorten dementie kunnen onderling erg verschillen. Geheugenstoornissen zullen bijvoorbeeld niet bij iedere vorm van dementie al in het beginstadium optreden. 10 Ook kan iemand met dementie af en toe een delirium hebben, waardoor men het ene moment goed bij bewustzijn is, en er op het moment dat een delirium optreedt tijdelijk sprake kan zijn van een verminderd bewustzijn.11 Kennis hierover kan dus belangrijk zijn wanneer men moet bepalen in hoeverre iemand wilsbekwaam is.
6
M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 235. ‘Onderzoek: Wat gebeurt er in de hersenen?’, Alz… Magazine van Alzheimer Nederland juni 2012, p. 16-17. 8 M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 236-237. 9 M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 237-240. 10 M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 234. 11 M. W. Hengeveld en A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010, p. 219-229. 7
7
Een van de kenmerken van dementie is dat patiënten vaak niet in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake, en in veel gevallen dus wilsonbekwaam zijn. In de beginfase van de ziekte zal een patiënt op veel fronten vaak nog wel voldoende wilsbekwaam zijn, wat zoals gezegd wel afhangt van de soort dementie waar iemand aan lijdt. Ook per beslissing kan de wilsbekwaamheid verschillen. Zo kan iemand nog goed in staat zijn om te beslissen of hij buiten wil gaan wandelen of niet, maar niet meer in staat zijn om te beslissen over het meedoen aan wetenschappelijk onderzoek. 12 Dementie betekent dus niet automatisch wilsonbekwaamheid. Om die reden moet de wilsbekwaamheid ook altijd per persoon door de hulpverlener worden getoetst.13 Het wegnemen van dementie is tot nog toe niet mogelijk. De zorg die aan dementerenden wordt verleend is dan ook in principe levensbreed en levenslang van aard. Hierdoor kan zelfs de meest lichte vorm van zorg en de minst ingrijpende vorm van onvrijwilligheid een behoorlijke impact hebben op het leven van de cliënt, gezien het langdurige karakter ervan. 14 Dit is ook een van de verschillen met psychiatrisch patiënten, die er overigens ook in vele soorten en maten zijn. Hoewel er ook veel onbehandelbare psychiatrische stoornissen zijn, is opneming en verblijf van psychiatrisch patiënten in een instelling namelijk doorgaans gericht op het wegnemen van de stoornis of behandeling. Dementerenden hebben dus op bepaalde punten een ander soort rechtsbescherming nodig dan psychiatrisch patiënten. 1.3
Probleemstelling & Deelvragen
Probleemstelling: 'In hoeverre zal het wetsvoorstel Zorg en Dwang leiden tot een verbetering van de rechtspositie van dementerenden?’ Deelvraag 1: Hoe zit het huidige juridisch kader van de Wet Bopz in elkaar met betrekking tot dementerenden?
12
A. Lelie, ‘Verminderd wilsbekwaam. Samen beslissen wat het beste is.’, Medisch Contact 2002-40, p.14571459. 13 Gezondheidsraad. Dementie. Den Haag: Gezondheidsraad 2002-04, p. 18. 14 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 6, p. 3 (NV II).
8
Deelvraag 2: Wat zijn de geconstateerde knelpunten in de huidige situatie met betrekking tot dementerenden? Deelvraag 3: Welke veranderingen brengt het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee voor
de
rechtspositie van dementerenden? Deelvraag 4: Wat zijn de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel Zorg en Dwang in het licht van de bestaande knelpunten en discussie in de (rechts)praktijk over de rechtspositie van dementerenden? 1.4
Doelstelling
Het doel van dit scriptieonderzoek is om allereerst uit te zoeken wat er voor dementerenden zal gaan veranderen indien het nieuwe wetsvoorstel Zorg en Dwang de huidige Wet Bopz zal vervangen. Daarnaast zal ik onderzoeken in hoeverre dit zal leiden tot een oplossing van in de praktijk geconstateerde knelpunten, en welke knelpunten er door eventuele aanpassingen van het huidige wetsvoorstel nog dienen te worden opgelost. 1.5
Onderzoeksontwerp
Allereerst zal ik in hoofdstuk 2 beschrijven hoe de rechtspositie van dementerenden onder het huidig juridisch kader is geregeld. Ik zal hierbij eerst de wilsbekwaamheid bespreken, vervolgens de externe rechtspositie, en daarna de interne rechtspositie. In hoofdstuk 3 zal ik de knelpunten die er zijn met betrekking tot de Wet Bopz onderzoeken en weergeven. Ik zal dit onderzoeken aan de hand van literatuur, wetgeving, de evaluaties van de Wet Bopz en de bevindingen die ik heb gedaan tijdens het (beperkt) door mij verrichte veldwerk. Daarna zal ik in hoofdstuk 4 de veranderingen weergeven die het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee zal brengen voor dementerenden. In dit hoofdstuk zal ik net als in hoofdstuk 2 eerst een weergave geven van de veranderingen die de externe rechtspositie betreffen, en vervolgens de interne rechtspositie bespreken.
9
In hoofdstuk 5 zal ik deze veranderingen bespreken in het licht van de eerder geconstateerde knelpunten en kritiek op de Wet Bopz. Ook zal ik de meest belangrijke juridische veranderingen in dit hoofdstuk weergeven.
Hoofdstuk 6 bevat de conclusie op de vraag in hoeverre het wetsvoorstel Zorg en Dwang zal leiden tot een verbetering van de rechtspositie van dementerenden. Daarnaast zal ik in dit hoofdstuk enkele aanbevelingen doen ter verbetering van de werking van het wetsvoorstel. 1.6
Methoden
Voor dit scriptieonderzoek zal ik gebruik maken van verschillende onderzoeksmethoden. In de
eerste
plaats
zal
ik
mijn
onderzoek
doen
op
basis
van
literatuur-
en
jurisprudentieonderzoek. Daarbij zal ik de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, de wetsevaluaties, het wetsvoorstel Zorg en Dwang en andere literatuur over dit onderwerp raadplegen. Daarnaast heb ik enkele interviews afgenomen bij mensen die te maken hebben met dementerenden in de praktijk en het dagelijkse leven, om mij langs die weg in het kader van mijn onderzoek een vollediger beeld te kunnen vormen van de praktijk. Voor het scriptieonderzoek heb ik 3 interviews afgenomen. Ik heb een interview afgenomen bij mevrouw Zweep, wiens echtgenoot aan de ziekte van Alzheimer lijdt. Mevrouw Zweep is vertegenwoordiger van haar echtgenoot en heeft haar man jarenlang thuis verzorgt. Sinds enkele maanden is hij echter opgenomen in een instelling. Verder heb ik de heer Lamsma geïnterviewd, die teammanager is van een gesloten afdeling voor psychogeriatrisch patiënten met dementie. De heer Lamsma is al een aantal jaren werkzaam in deze sector, maar heeft ook jarenlange ervaring in de psychiatrie. Ik was dan ook zeer benieuwd naar zijn ervaringen met de verschillen tussen deze twee sectoren, en zijn mening over de werking van de Wet Bopz in de praktijk en de noodzakelijkheid van een afzonderlijke wet voor de verschillende sectoren. Ook heb ik mevrouw Zegstroo geïnterviewd, dochter en vertegenwoordiger van haar dementerende moeder die is opgenomen in een instelling voor dementerenden. Door het afnemen van deze interviews heb ik getracht mij een zo volledig mogelijk beeld van de praktijk te vormen, en te achterhalen welke knelpunten zorgprofessionals en anderen die in de dagelijkse praktijk met dementerenden te maken hebben, zelf nog verwachten in het huidige wetsvoorstel Zorg en Dwang. De bevindingen uit deze interviews vormen zodoende een aanvulling op mijn bevindingen uit het literatuur- en evaluatieonderzoek. Op die manier
10
verwacht ik een zo volledig mogelijk antwoord te kunnen geven op de vraag in hoeverre het wetsvoorstel Zorg en Dwang zal leiden tot een oplossing van in de praktijk geconstateerde (juridische) knelpunten, waar het gaat om de rechtspositie van dementerenden. Ik wijs erop dat hierbij bedacht moet worden, dat de geïnterviewden slechts enkele mensen zijn die hun mening en opvatting geven over de praktijk. Het zijn met andere woorden subjectieve praktijkwaarnemingen die een aanvulling vormen op de resultaten van het literatuur- en evaluatieonderzoek en die in zoverre een aanvullend beeld geven van de praktijk.
De
resultaten
van
de
interviews
kunnen
echter
niet
vanuit
een
(rechts)wetenschappelijk perspectief als representatieve onderzoeksresultaten worden beschouwd. Het is immers goed mogelijk dat er binnen de groep van tienduizenden die dagelijks met dementerenden te maken heeft, ook andere opvattingen heersen dan bij de 3 door mij geïnterviewde personen.
2. Hoe zit het huidige juridisch kader van de Wet Bopz in elkaar met betrekking tot de rechtspositie van dementerenden? 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het juridisch kader van de Wet Bopz besproken, waarbij specifiek wordt ingegaan op de regels die de Wet Bopz geeft voor dementerenden. Op basis hiervan kan worden ingezien hoe de huidige rechtspositie van dementerenden is geregeld, en kunnen in de hierop volgende hoofdstukken de verschillen tussen de Wet Bopz en het wetsvoorstel Zorg en Dwang inzichtelijk worden gemaakt. In dit hoofdstuk zullen achtereenvolgens de huidige rechtspositie van dementerenden en wilsbekwaamheid, de externe rechtspositie en de interne rechtspositie worden besproken. 2.2
De Wet Bopz: een schets van de huidige rechtspositie van dementerenden
Momenteel is de rechtspositie van dementerenden die in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven, geregeld in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna Wet Bopz). De Wet Bopz is in 1994 integraal in werking getreden en verving de Krankzinnigenwet uit 1884. De wet is voor het laatst gewijzigd in 2009 (Wet Bopz, Stb. 2009, 317).
11
De Wet Bopz regelt de rechtspositie van psychiatrische, psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte patiënten in de intramurale geestelijke gezondheidszorg. Dit betreft de geestelijke gezondheidszorg die aan patiënten wordt verleend die dag en nacht binnen de muren van een zorginstelling verblijven en daar behandeld of verpleegd worden. 15 De wet regelt zowel de externe als de interne rechtspositie van deze patiënten. Zo stelt de Wet Bopz regels omtrent opneming, verlof en ontslag (externe rechtspositie) en bevat de wet ook de rechten van onvrijwillig opgenomen patiënten (interne rechtspositie). De Wet Bopz geldt, zoals de titel al doet vermoeden, in psychiatrische ziekenhuizen. Een psychiatrisch ziekenhuis is een zorginstelling of afdeling daarvan die door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna VWS) 16 is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis, verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting. 17 Indien een dementerende zich dus buiten een instelling bevindt, die is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz , is de regelgeving van de Wet Bopz niet van toepassing. Dat betekent onder meer dat een dementerende die bijvoorbeeld nog thuis woont en 24-uurs zorg ontvangt via kinderen of hulpverleners, niet de rechtsbescherming van de Wet Bopz geniet. De Wet Bopz is dus een locatiegebonden wet, omdat ze slechts op de in de wet bepaalde locaties werking heeft. 2.3
Wilsbekwaamheid
Om te kunnen starten met een medische handeling, en ook om een patiënt op te kunnen nemen in een psychiatrische instelling, dient de patiënt daartoe zijn toestemming te verlenen.18 Zonder toestemming van een patiënt een medische behandeling starten, zou immers indruisen tegen de lichamelijke integriteit van de patiënt. 19 Een patiënt heeft het recht van zelfbeschikking over de toe te passen medische behandelingen, wat tot uiting komt in het toestemmingsvereiste van de patiënt.
15
J.M. Boot en M.H.J.M. Knapen, De Nederlandse Gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2005, p. 143. 16 Artikel 1 lid 1 sub a Wet Bopz noemt hier weliswaar de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, maar de gebieden waar deze Minister zich mee bezig houdt, zijn in 1994 veranderd in Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ook wel als VWS aangeduid) 17 Artikel 1 lid 1 sub 3 onder h Wet Bopz 18 Artikel 7:450 BW 19 Artikel 11 Grondwet
12
Voor het verlenen van toestemming dient een patiënt echter wilsbekwaam te zijn, wat inhoudt dat hij in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.20 Het probleem bij dementerenden is dat ze door hun ziekteverschijnselen vaak niet geheel in staat zijn tot het maken van een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Dementie houdt immers in dat een deel van de hersenfuncties wegvalt, waardoor men niet meer in staat is bepaalde beslissingen te nemen, of gevolgen te overzien. Hoewel dit niet betekent dat alle dementerenden volledig wilsonbekwaam zijn, geldt dit voor velen van hen op de meeste gebieden toch. Een dementerende kan immers niet meer op ieder moment en in iedere situatie zijn belangen begrijpen, afwegen en een doordachte keuze maken. Hoewel dit in de beginfase van dementie vaak nog wel goed mogelijk is, wordt het maken van belangenafwegingen en keuzes naarmate het dementieproces vordert steeds lastiger. Dementerende mensen kunnen doorgaans niet worden geacht in staat te zijn tot een ‘redelijke waardering van hun belangen ter zake’ en zijn dus in veel gevallen wilsonbekwaam.21 Bij beginnend dementerenden ligt de situatie echter iets ingewikkelder. In de beginfase is een patiënt op veel fronten vaak nog wel voldoende wilsbekwaam. Ook per beslissing kan de wilsbekwaamheid verschillen. Zo kan iemand nog goed in staat zijn om te beslissen of hij buiten wil gaan wandelen of niet, maar niet meer in staat zijn om te beslissen over het meedoen aan wetenschappelijk onderzoek.22 De wilsbekwaamheid moet echter altijd per persoon door de hulpverlener worden getoetst.23 Hoewel dementie dus niet per definitie wilsonbekwaamheid betekent, is er bij veel dementerenden vaak geen sprake van wilsbekwaamheid en kunnen ze doorgaans zelf geen toestemming geven voor opname in een verpleeginrichting of medische behandelingen. 24 Als een dementerende wilsonbekwaam is, dan dient een ander namens hem bepaalde beslissingen te nemen. Voor het verlenen van toestemming voor bepaalde handelingen kan een dementerende, toen hij daartoe nog wilsbekwaam was, een door hem aangewezen persoon hebben gemachtigd. Die gemachtigde treedt dan namens de dementerende op. Ook kan de dementerende worden vertegenwoordigd door een curator of een mentor.25 Bij de 20
Artikel 7:450 lid 3 BW Artikel 7:465 lid 2 BW 22 A. Lelie, ‘Verminderd wilsbekwaam. Samen beslissen wat het beste is.’, Medisch Contact 2002-40, p.14571459. 23 Gezondheidsraad. Dementie. Den Haag: Gezondheidsraad 2002-04, p. 18. 24 H.J.J. Leenen / J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek Gezondheidsrecht I. Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011, p. 286. 25 Artikel 7:465 lid 3 BW 21
13
vertegenwoordiging van de dementerende dient de vertegenwoordiger altijd de zorg van een goed vertegenwoordiger te betrachten en de patiënt zoveel mogelijk bij de vervulling van deze taak te betrekken.26 Zo dient er altijd informatie aan de patiënt te worden verstrekt, zodat deze mogelijkerwijs zijn wil zo goed mogelijk tot uiting kan laten komen. Zou die informatieverstrekking niet plaatsvinden, dan zou de onbekwaamheid van de dementerende ten onrechte worden verergerd. Het wordt hem dan feitelijk onmogelijk gemaakt, om de wil die hij nog wel kan vormen, kenbaar te maken.27 Wil men een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer, de onaantastbaarheid van iemands lichaam, of iemand zijn vrijheid ontnemen dan dient de wet in die mogelijkheid te voorzien.28 Ook een vertegenwoordiger kan daartoe dus niet zomaar beslissen. De Wet Bopz maakt dergelijke inbreuken mogelijk bij dementerende patiënten. Op grond van deze wet kunnen deze patiënten worden opgenomen, en gedwongen worden tot verblijf, alsook worden onderworpen aan middelen en maatregelen. 2.4
Opname
De Wet Bopz kent een aantal verschillende manieren waarop iemand in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden opgenomen. Deze gelden echter niet allemaal voor dementerenden. Zo zal een dementerende die doorgaans wilsonbekwaam is, in de meeste gevallen niet in staat zijn om zichzelf te laten opnemen op eigen verzoek via een rechterlijke machtiging 29 of via de regeling van zelfbinding.30 Voor dementerenden bestaat de mogelijkheid tot opname in een verpleeginrichting, via een rechterlijke machtiging, inbewaringstelling of de artikel 60-procedure. Indien de betrokkene geen verzet toont, en wilsbekwaam is om te beslissen dat hij wil worden opgenomen, kan hij zichzelf vrijwillig laten opnemen. De Wet Bopz is dan niet van toepassing.31
26
Artikel 7:465 lid 5 BW H.J.J. Leenen / J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek Gezondheidsrecht I. Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011, p. 210. 28 Artikel 10 jo. 11 jo. 15 Grondwet jo. artikel 5 EVRM 29 Artikel 32-34 Wet Bopz 30 Artikel 34a-34p Wet Bopz 31 J. Coster, ´Bopz beschermt dementerende oudere onvoldoende´, Medisch Contact 24, 9 juni 2004. 27
14
2.5
Rechterlijke machtiging
De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging verstrekken voor opname en verblijf in een verpleeginrichting. 32 Dit is nodig indien de betrokkene verzet toont en dus niet vrijwillig tot opname en verblijf besluit. De officier van justitie dient een verzoek te hebben gekregen tot verlening van een rechterlijke machtiging van de echtgenoot, een meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of in de zijlijn tot en met de tweede graad, de voogd, de curator of de mentor van de betrokkene.33 De rechter kan vervolgens een machtiging verstrekken, indien er naar het oordeel van de rechter sprake is van een stoornis van de geestvermogens die de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.34 Bij dementerenden zal doorgaans sprake zijn van gevaar, wat niet meer door tussenkomst van personen of instellingen buiten een verpleeginrichting kan worden afgewend, als de patiënt bijvoorbeeld steeds de weg kwijt raakt, zijn huis niet meer terug kan vinden, of het gasfornuis vergeet uit te schakelen. Een dementerende kan in die gevallen niet meer zonder toezicht leven, aangezien dat voor de betrokkene en omstanders gevaar op zou leveren. Als een dementerende immers zijn gasfornuis of sigaret vergeet uit te doen, zou er brand kunnen ontstaan, wat voor zowel de dementerende zelf, als ook voor de medebewoners of buren ernstig gevaar kan opleveren. Ook indien de dementerende alleen zichzelf in gevaar brengt, kan dit een reden zijn tot opneming in een instelling. 2.6
Inbewaringstelling
Ook bestaat de mogelijkheid om een dementerende op te nemen in noodsituaties waarin het gevaar dat de betrokkene veroorzaakt35 zo onmiddellijk dreigend is dat de aanvraag van een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. 36 Ook moet er sprake zijn van gevaar dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.37 Er dient in dat geval overigens niet vast te staan dat iemand aan een stoornis van de geestvermogens lijdt, maar er moet wel een ernstig vermoeden bestaan dat
32
Artikel 2 lid 1 Wet Bopz Artikel 4 Wet Bopz 34 Artikel 2 lid 2 Wet Bopz 35 Artikel 20 lid 2 onder a Wet Bopz 36 Artikel 20 lid 2 onder c Wet Bopz 37 Artikel 20 lid 2 onder d Wet Bopz 33
15
daar sprake van is.38 Dit is de zogenaamde inbewaringstelling. De burgemeester kan iemand, indien aan de voorwaarden voor inbewaringstelling is voldaan, laten opnemen in een verpleeginstelling.39 2.7
De artikel 60-procedure: ‘geen bereidheid, geen bezwaar’
De Wet Bopz kent voor die gevallen waarin de betrokkene geen verzet toont, maar ook niet wilsbekwaam is om zichzelf vrijwillig te laten opnemen, een regeling die specifiek voor opname van dementerenden en verstandelijk gehandicapten is bedoeld. Dit is de zogenaamde artikel 60-procedure. De artikel 60-procedure verschaft de mogelijkheid om personen van twaalf jaar of ouder op te nemen en te laten verblijven in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting. Via deze weg kunnen dementerende ouderen worden opgenomen in een verpleeginrichting. Als een dementerende namelijk geen blijk geeft van de nodige bereidheid om zich te laten opnemen, maar ook geen bezwaar hiertegen toont, biedt artikel 60 Wet Bopz de mogelijkheid om hen ondanks wilsonbekwaamheid op dit punt toch te laten opnemen in een verpleeginstelling. Er dient echter wel aan bepaalde voorwaarden te zijn voldaan om tot opname in een verpleeginrichting te mogen overgaan. Zo dient een speciale indicatie commissie te oordelen over de noodzaak van de opname. Voor opname in de psychogeriatrische zorg wordt dit gedaan door een van de regionale indicatie organen (RIO’s). 40 Om te voldoen aan de voorwaarden moet er verder geen machtiging vereist zijn op grond artikel 2 lid 3 onder b en c Wet Bopz of artikel 3 Wet Bopz. Zo mag degene die het gezag over de dementerende uitoefent, de voogd, de curator dan wel de mentor, niet van oordeel zijn dat opneming en verblijf niet plaats zou moeten vinden en dienen de ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen over de betrokkene niet van mening te verschillen. Van dat laatste zal bij dementerenden echter vrijwel nooit sprake zijn, aangezien de meeste dementerenden door hun hoge leeftijd geen ouders meer hebben. Bij jongdementerenden zou hiervan mogelijk nog sprake kunnen zijn, maar ook de kans dat deze
38
Artikel 20 lid 2 onder b Wet Bopz Artikel 20-31 Wet Bopz 40 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p. 28-29. 39
16
ouders dan nog gezamenlijk het ouderlijk gezag zouden voeren is zeer klein, aangezien de meeste mensen geen verschijnselen van dementie vertonen voor hun 18 e levensjaar.41 Daarnaast is ook een rechterlijke machtiging vereist indien de betrokkene blijk geeft van verzet tegen de opneming of verblijf.42 Indien er echter geen sprake is van bovenstaande situaties die een machtiging vereisen, kan de betrokkene op grond van artikel 60 Wet Bopz worden opgenomen. Er is dan sprake van geen bereidheid, geen bezwaar. 2.8
Verzet
Dementerenden kunnen echter ook verzet tonen tegen opneming en verblijf in een verpleeginstelling. In dat geval is de hierboven beschreven rechterlijke machtiging of inbewaringstelling vereist om tot gedwongen opname en verblijf over te gaan. Er is sprake van verzet als de dementerende bezwaar maakt tegen opneming of verblijf. Het is soms lastig om vast te stellen wanneer er werkelijk sprake is van verzet bij dementerenden. Men dient echter elke, ook non-verbale uiting, als bezwaar op te vatten.43 Is er inderdaad sprake van verzet, dan is een machtiging tot opname van de rechter vereist. Indien de dementerende in dat geval ondanks zijn verzet wordt opgenomen, is er sprake van onvrijwillige opneming en verblijf. De mogelijkheid tot het doen van verzet, dient op grond van artikel 60 lid 5 Wet Bopz overigens altijd te worden medegedeeld aan de betrokkene. 2.9
Vrijheidsbeperkende maatregelen
De Wet Bopz regelt de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn maatregelen die een patiënt in zijn of haar vrijheid beperken. Te denken valt aan het omhoog zetten van een bedhek of het plaatsen van een tafelblad aan een stoel, waardoor iemand niet in staat is zijn bed of stoel te verlaten. Deze maatregelen zijn een vorm van fixatie, zoals beschreven in artikel 2 onder c Besluit middelen en maatregelen Bopz. Maar
41
Het ouderlijk gezag loopt tot het tijdstip dat een kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, waarop het juridische gezien meerderjarig wordt. 42 Artikel 3 Wet Bopz 43 H.J.J. Leenen / J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek Gezondheidsrecht I. Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011, p. 308.
17
ook het toedienen van medicatie waar de patiënt bijvoorbeeld versuft door raakt, is een vrijheidsbeperkend middel.44 Hoewel maatregelen in beginsel uitsluitend mogen worden genomen indien deze in het behandelplan van de betreffende patiënt zijn opgesteld, kan er onder omstandigheden ook worden besloten tot toepassing als een patiënt bepaalde maatregelen niet in het behandelplan wil laten opnemen, ofwel als de patiënt zich tegen de afgesproken maatregelen verzet. 45 Ook indien er geen sprake is van uitvoering van een behandelingsplan, kunnen er echter middelen of maatregelen worden genomen ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties, indien deze als gevolg van de geestelijke stoornis van de patiënt worden veroorzaakt.46 Dit geldt voor zowel dementerenden die gedwongen zijn opgenomen via een rechterlijke machtiging als voor dementerenden die via de artikel 60-procedure zijn opgenomen.47, 48 Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat bij dementerenden die via de artikel 60-procedure zijn opgenomen, enkele vrijheidsbeperkende maatregelen die genoemd worden in artikel 40 niet mogen worden toegepast. Zo mag er bij hen geen controle plaatsvinden van de post op meegezonden voorwerpen en mag het gebruik van telefoon en de ontvangst van bezoek niet beperkt worden.49 Een groot verschil tussen de groep dementerenden en de groep verstandelijk gehandicapten en psychiatrisch patiënten, is dat separatie bij dementerenden die in een verpleeginrichting verblijven niet is toegestaan.50 2.10
Klachtrecht
Dementerenden die zijn opgenomen in een instelling hebben klachtrecht op grond van de Wet Bopz. Dit klachtrecht is geregeld in de artikelen 41 tot en met 44 Wet Bopz. Artikel 41 Wet Bopz bepaalt dat niet alleen de patiënt, maar ook diegenen die bevoegd zijn tot het indienen van een voorlopige machtiging, genoemd in artikel 4 lid 1 Wet Bopz, bevoegd zijn om een klacht in te dienen.51 Tegen beslissingen, waarnaar verwezen wordt in artikel 41 lid 1, kan een klacht worden ingediend bij een door de instelling ingestelde klachtencommissie. De 44
Artikel 2 onder d Besluit middelen en maatregelen Bopz Artikel 38 lid 5 Wet Bopz 46 Artikel 39 lid 1 Wet Bopz jo. artikel 2 Besluit middelen en maatregelen Bopz 47 Artikel 39 lid 1 jo. artikel 2 jo. 3 Wet Bopz 48 Artikel 60 jo. 61 Wet Bopz 49 Artikel 61lid 1 jo. 40 Wet Bopz 50 Artikel 2 onder b Besluit middelen en maatregelen Bopz 51 Artikel 41 lid 1 Wet Bopz 45
18
klachtencommissie kan vervolgens de beslissing waartegen de klacht is ingediend, schorsen. 52 Binnen twee weken na ontvangst van een klacht dient de klachtencommissie vervolgens een beslissing te nemen. Die beslissing strekt tot: onbevoegdverklaring van de commissie, nietontvankelijkverklaring
van
de
klacht,
ongegrondverklaring
van
de
klacht
of
53
gegrondverklaring van de klacht. De commissie kan bij gegrondverklaring van de klacht de voor de behandeling verantwoordelijke persoon opdragen een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten, zo nodig binnen een door de klachtencommissie bepaalde termijn.54 Indien de commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen of indien de beslissing niet inhoudt dat de klacht gegrond is, kan de klager de inspecteur schriftelijk vragen om een verzoekschrift in te dienen bij de rechter ter verkrijging van de beslissing over de klacht. 55 Tegen een beslissing van de rechter staat overigens geen hoger beroep open. 56 Wel kan men uiteraard in cassatie gaan bij de Hoge Raad of een beroep doen op het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). 57 Dit laatste kan bijvoorbeeld indien er volgens de klager sprake is van een schending van het recht op vrijheid en veiligheid uit artikel 5 EVRM, zoals het geval was in de Winterwerp-zaak.58 In die zaak was de klager opgenomen in een psychiatrische inrichting, op grond van de oude Krankzinnigenwet, en werden er beslissingen genomen over voortgezette plaatsing waar hetzij de rechter niet aan te pas kwam, hetzij de klager of vertegenwoordiger niet gehoord werd. De klager besloot daarom een klacht in te dienen hierover bij het EHRM. Dit arrest heeft geleid tot meer en verdergaande bemoeienis van de rechter met deze zaken.59 Er is echter nauwelijks rechtspraak over klachten van mensen uit de psychogeriatrische zorg. Wel zijn er zaken waarbij dementerenden niet willen worden opgenomen in een instelling, of bezwaar maken tegen hun opname.
60
Van het klachtrecht tegen middelen en maatregelen
binnen de instellingen wordt echter erg weinig gebruik gemaakt. Er wordt al zeer zelden een klacht ingediend bij een klachtencommissie, en de stap naar de rechter is nog groter. De 52
Artikel 41 lid 4 Wet Bopz Artikel 41 lid 7 Wet Bopz 54 Artikel 41 lid 9 jo. lid 10 Wet Bopz 55 Artikel 41a Wet Bopz 56 Artikel 41a lid 9 Wet Bopz 57 B.C.M. Raes & F.A.M. Bakker, De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer: Kluwer 2007, p. 80. 58 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. E.A. Alkema. (Winterwerp/Nederland) 59 Van der Pot, D.J. Elzinga & R. de Lange, Handboek van het Nederlandse staatrecht, Deventer: Kluwer 2006, p. 418-419. 60 Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 27 september 2010, RZA 2010, 138; en ook Rb. Assen 19 augustus 2010, LJN BP3515. 53
19
redenen daartoe zullen nog nader worden besproken in het hoofdstuk over de knelpunten in de praktijk.
Ook biedt de Wet Bopz de mogelijkheid om bij het indienen van een verzoekschrift bij de rechter een verzoek in te dienen tot het toekennen van een schadevergoeding aan de patiënt ten laste van de rechtspersoon die het betrokken psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, op de grond dat de beslissing waartegen de klacht gericht is, onrechtmatig is. 61 Een belangrijk verschil tussen psychiatrisch patiënten of dementerenden die via een rechterlijke machtiging zijn opgenomen, en dementerenden die via de artikel 60-procedure zijn
opgenomen,
is
dat
deze
laatste
groep
geen
recht
heeft
op
een
patiëntenvertrouwenspersoon. Als men namelijk via artikel 60 wordt opgenomen, heeft men wel recht op het klachtrecht van artikel 41 tot en met artikel 44 Wet Bopz, maar niet op de patiëntenvertrouwenspersoon uit artikel 41a Wet Bopz. Dat de patiëntenvertrouwenspersoon niet
verplicht
is
gesteld
in
instellingen
voor
verstandelijk
gehandicapten
en
verpleeginrichtingen, heeft te maken met het type patiënt wat in deze instellingen verblijft. Els Borst, voormalig minister van VWS, geeft in de toelichting bij een wijziging van het Besluit patiëntenvertouwenspersoon Bopz aan dat een wijziging voor de verpleeginrichtingen niet nodig zou zijn, vanwege het feit dat bewoners van een verpleeginrichting doorgaans maar zeer beperkt in staat zijn om zelf hun rechten uit te oefenen. Die taak wordt dan ook doorgaans overgenomen door vertegenwoordigers, wat voor de taakvervulling van een eventuele patiëntenvertrouwenspersoon gevolgen zou hebben. 62 In de toelichting wordt echter niets gezegd over wat deze gevolgen zouden zijn, en of deze überhaupt nadelig of onwenselijk zouden zijn. Ook is onduidelijk waarom patiënten in een verpleeginrichting of verstandelijk gehandicapteninrichting die nog wel in staat zijn om voor hun rechten op te komen, geen recht zouden hebben op een patiëntenvertrouwenspersoon. 2.11
Conclusie
De Wet Bopz regelt zowel de interne als de externe rechtspositie van patiënten die in een Bopz-instelling worden opgenomen en daar verblijven. De wet geldt echter alleen binnen een instelling, wat tot gevolg heeft dat dementerenden die buiten een Bopz-instelling verblijven,
61
Artikel 41b Wet Bopz Besluit van 3 september 1999 tot wijziging van het Besluit patiëntenvertrouwenspersoon Bopz, toelichting, Stb. 1999, 399. 62
20
en bijvoorbeeld thuis wonen, niet de rechtsbescherming van de Wet Bopz genieten. De Wet Bopz is dus een locatiegebonden wet. Om iemand op te nemen en te laten verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz, dient de betrokkene daartoe toestemming te verlenen. Veel dementerenden zijn echter door hun ziekteverschijnselen niet in staat tot het maken van een redelijke waardering van hun belangen ter zake, wat betekent dat ze niet wilsbekwaam zijn om hun toestemming tot opneming en verblijf te verlenen. Dementie betekent echter niet automatisch wilsonbekwaamheid. Per persoon, en per situatie kan de wilsbekwaamheid namelijk verschillen. Indien een dementerende echter wilsonbekwaam is, kan zijn of haar vertegenwoordiger in veel situaties namens de patiënt toestemming verlenen. Voor een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de onaantastbaarheid van iemand lichaam, of het ontnemen van iemands vrijheid dient de wet echter in die mogelijkheid te voorzien. Een vertegenwoordiger kan daartoe niet zomaar beslissen. De Wet Bopz maakt dergelijke inbreuken mogelijk bij dementerenden, en geeft de wettelijke grondslag voor gedwongen opname en verblijf, alsook voor de toepassing van middelen en maatregelen. Op grond van de Wet Bopz kunnen dementerende patiënten worden opgenomen met een rechterlijke machtiging of door inbewaringstelling als de patiënt zich verzet en via de artikel 60-procedure als er geen bereidheid en geen bezwaar wordt getoond. Middelen en maatregelen mogen in beginsel slechts worden toegepast als deze zijn opgenomen in het behandelplan van de patiënt. Ook is het van belang via welke weg iemand is opgenomen. Als men vrijwillig of via artikel 60 is opgenomen, mogen niet alle middelen en maatregelen waarin de Wet Bopz voorziet worden toegepast. Ook wordt er verschil gemaakt tussen de groep psychiatrisch patiënten en verstandelijk gehandicapten en de groep dementerenden. Bij deze eerste twee groepen mag men de maatregel van separatie toepassen, terwijl dit bij dementerenden niet is toegestaan. Dementerenden die in een Bopz-instelling zijn opgenomen, kunnen ook gebruik maken van het klachtrecht. Er kan een klacht worden ingediend bij een klachtencommissie en in sommige gevallen bij de rechter. Hier wordt echter zeer weinig gebruik van gemaakt, waardoor er ook nauwelijks rechtspraak over te vinden is. Opvallend hierbij is dat dementerenden en hun vertegenwoordigers geen recht hebben op de patiëntenvertrouwenspersoon die men in de psychiatrie kent. Dit vanwege het feit dat ze zelf vaak niet in staat zijn om hun rechten uit te oefenen. Onduidelijk is echter waarom
21
dementerenden
die
daartoe
nog
wel
in
staat
zijn,
ook
het
recht
op
de
patiëntenvertrouwenspersoon wordt ontnomen. 3. Wat zijn de geconstateerde knelpunten in de huidige situatie met
betrekking tot dementerenden? 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de geconstateerde knelpunten in de huidige situatie besproken, die betrekking hebben op dementerenden. In paragraaf 3.2 komt de kritiek uit de literatuur aan bod en in paragraaf 3.3 zal ter illustratie worden besproken welke knelpunten naar voren zijn gekomen uit het door mij (beperkt) verrichte veldwerk. In paragraaf 3.4 zullen vervolgens de uitkomsten en aanbevelingen uit de evaluaties van de Wet Bopz worden besproken, die betrekking hebben op dementerenden. In de laatste paragraaf (3.5) zal vervolgens een conclusie volgen waarin een kort overzicht wordt gegeven van de geconstateerde knelpunten in de huidige situatie met betrekking tot dementerenden. 3.2
Kritiek in de literatuur
In de literatuur is de afgelopen jaren veel kritiek geuit op de werking van de Wet Bopz in de sfeer van de psychogeriatrische zorg voor dementerenden. Al vanaf de inwerkingtreding van de Wet Bopz zijn er signalen gegeven vanuit de psychogeriatrie die aangeven dat de wet niet aansluit op de praktijk en de doelgroep.63 Kritiekpunten zijn volgens Koens en Vonken onder meer dat er bij instellingen onvoldoende bekend is wat er onder verzet en vrijheidsbeperking valt, wat ten gevolge heeft dat bijvoorbeeld niet elk verzet tegen vrijheidsbeperkingen als verzet wordt herkend en aangemerkt.64 Ook wordt er ongeoorloofd onvrijwillige zorg toegepast op bewoners die vrijwillig zijn opgenomen, terwijl deze bewoners de rechtsbescherming van de Wet Bopz niet genieten. Daarnaast wordt er volgens Coster steeds meer zorg buiten instellingen gegeven, terwijl de Wet Bopz alleen binnen de muren van de instelling geldt. 65 Dementerenden die bijvoorbeeld langer thuis blijven wonen, of in andere instellingen dan Bopz-instellingen verblijven, krijgen dus niet de rechtsbescherming van de Wet Bopz, terwijl zij met dezelfde 63
J. Coster, ´Bopz beschermt dementerende oudere onvoldoende´, Medisch Contact 2004-24. M.J.C. Koens en A.P.M.J. Vonken, Personen en Familierecht. Tekst en commentaar., Deventer: Kluwer 2006, p. 1128-1129. 65 J. Coster, ´Bopz beschermt dementerende oudere onvoldoende´, Medisch Contact 2004-24. 64
22
problematiek te kampen hebben als dementerenden die wel in een Bopz-instelling verblijven, en er ook op hen soms middelen en maatregelen worden toegepast.66 De rechten van dementerenden, een kwetsbare groep mensen, worden volgens critici onvoldoende beschermd. In de praktijk blijken zorgverleners overigens ook heel anders om te gaan met bewoners die gevaar lopen of gevaar veroorzaken dan de Wet Bopz voorschrijft, wat voor veel onduidelijkheid zorgt bij alle betrokkenen.67 Verder is een punt van kritiek het feit dat de Wet Bopz gericht is op het behandelen van een stoornis, en om deze weg te nemen of te verminderen, terwijl daar bij dementerenden en verstandelijk gehandicapten geen sprake van is. 68
Veel dementerenden hebben immers
voornamelijk behoefte aan verzorging en verpleging. Behandeling van dementie is namelijk doorgaans niet erg zinvol, aangezien dementie een progressief karakter heeft en dit tot nog toe niet omgekeerd kan worden. De Wet Bopz sluit dus niet goed aan op de praktijk en geeft niet de juiste rechtsbescherming aan dementerenden. 3.3
Uitkomsten en aanbevelingen uit de evaluaties van de Wet Bopz
De Wet Bopz is inmiddels voor de derde keer geëvalueerd. In deze drie evaluaties is ook de rechtspositie van dementerenden meerdere malen geëvalueerd en bekritiseerd. Hieronder zal een overzicht volgen van de uitkomsten en aanbevelingen uit de evaluaties van de Wet Bopz die de groep dementerenden betreffen. De meest belangrijke uitkomst uit de evaluaties van de Wet Bopz is dat deze wet niet toereikend is voor de rechtsbescherming van cliënten in de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptenzorg.69
66
M. van der Burgt, E. van Mechelen-Gevers & M. te Lintel Hekkert, Introductie in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008, p. 146. 67 M. van der Burgt, E. van Mechelen-Gevers & M. te Lintel Hekkert, Introductie in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008, p. 146. 68 M. van der Burgt, E. van Mechelen-Gevers & M. te Lintel Hekkert, Introductie in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008, p. 146. 69 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002.
23
Eerste evaluatie van de Wet Bopz In de eerste evaluatie concludeerde de evaluatiecommissie dat de Wet Bopz had bijgedragen aan een daadwerkelijke versterking van de rechtspositie van de patiënten in psychiatrische ziekenhuizen, waarbij de evaluatiecommissie overigens ook stelde dat er in deze evaluatie eigenlijk nog geen vergaande conclusies getrokken konden worden over de werking van de wet in de praktijk, omdat de wet ten tijde van de eerste evaluatie nog niet lang genoeg in werking was.70 De versterking van de rechtspositie van de patiënten moet uiteraard wel worden gezien in het licht van de praktijk zoals die onder de Krankzinnigenwet gold. Ook had de Wet Bopz een aantal voordelen ten opzichte van de gewone regelgeving uit de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Ten opzichte van hoe het voor de invoering van de Wet Bopz was, mocht de Wet Bopz dus als een verbetering worden gezien. Uit de eerste evaluatie bleek echter ook dat men er algemeen van overtuigd was dat de Wet Bopz niet goed aansloot bij het eigen karakter van de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapten sector. Vooral de in de wet gehanteerde begrippen ondervonden kritiek, omdat deze in de praktijk niet herkend werden.71 Tweede evaluatie van de Wet Bopz Uit de tweede evaluatie bleek dat de Wet Bopz nog verre van perfect was. Er was veel kritiek op de wet, en de evaluatiecommissie oordeelde dat deze wet absoluut niet toereikend was voor de rechtsbescherming van cliënten in de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptenzorg. In de tweede evaluatie van de Wet Bopz is onder andere onderzocht in hoeverre hulpverleners en patiënten goed op de hoogte zijn van de regelgeving uit de Wet Bopz. Het bleek dat veel hulpverleners wel redelijk tot goed op de hoogte zijn van de algemene regels uit de Wet Bopz. Op specifieke deelgebieden schoot de kennis echter vaak te kort, en gaven de respondenten aan veel behoefte te hebben aan meer informatie en kennis. Ook de voorlichting naar patiënten toe bleek te kort te schieten, wat tot gevolg heeft dat de patiënten vaak niet voldoende op de hoogte zijn van hun rechtspositie.
70
Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p. 8-10. 71 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.34.
24
Verder is een punt van kritiek dat de in de Wet Bopz gehanteerde begrippen niet worden gebruikt in de praktijk van de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptenzorg. Hoewel er naar aanleiding van de eerste evaluatie meer is gedaan aan voorlichting over de Wet Bopz vanuit de overheid, heeft het veld nog steeds veel moeite met het ‘vertalen’ van procedures en begrippen uit de wet naar de praktijk. Met name het begrip verzet, de criteria voor wils(on)bekwaamheid, de criteria voor dwangtoepassing en het onderscheid tussen vrijheidsbeperkingen en huisregels zijn begrippen en procedures waar het veld niet goed mee uit de voeten kan.72 Uit onderzoek dat is gedaan tijdens de tweede evaluatie blijkt ook dat men op de werkvloer vaak geen onderscheid maakt tussen vrijwillig en onvrijwillig opgenomen cliënten. Vaak weet hooguit de verpleeghuisarts wat de juridische status van een cliënt is, en wordt daar verder geen rekening mee gehouden. Zorgverleners gaan vaak puur op hun gevoel af, wanneer ze voor de keuze staan om cliënten al dan niet mee te laten beslissen over bepaalde zaken. De juridische status van een dementerende speelt dus op de werkvloer vaak geen grote rol. 73 Dit heeft tot gevolg dat vrijheidsbeperkende maatregelen zowel bij onvrijwillig als vrijwillig opgenomen dementerenden worden toegepast.74 Opname via de artikel 60-procedure heeft in de praktijk dus eigenlijk geen meerwaarde. 75 Ook als een dementerende vrijwillig in de instelling verblijft en na enige tijd zich alsnog gaat verzetten tegen de opname en het verblijf, zou normaliter alsnog een rechterlijke machtiging moeten worden aangevraagd. Nu er in de praktijk echter niet wordt gekeken naar de juridische status van opname en hulpverleners het ook lastig vinden om het begrip verzet goed te hanteren, zal er doorgaans niet alsnog een rechterlijke machtiging worden aangevraagd in situaties waar dat eigenlijk vereist is. De begeleidingscommissie van de tweede evaluatie van de Wet Bopz beveelt instellingen dan ook aan om alerter te zijn op het onderscheid tussen vrijwillig en onvrijwillig opgenomen patiënten, om te voorkomen dat de rechtspositie van vrijwillig opgenomen patiënten ten onrechte beperkt wordt.76
72
Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.34. 73 L.A.P. Arends, K. Blankman en B.J.M. Frederiks, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-3: Interne rechtspositie in de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptensector, Den Haag: ZonMw 2002, p. 45-46. 74 L.A.P. Arends, K. Blankman en B.J.M. Frederiks, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-3: Interne rechtspositie in de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptensector, Den Haag: ZonMw 2002, p. 63-64. 75 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.34. 76 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.46.
25
Daarnaast blijkt dat men in de praktijk toch het gevoel heeft dat de Wet Bopz vooral bedoeld is voor en toepasbaar is op situaties waarbij men gericht is op herstel van de patiënt. 77 In de psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg is men echter meer gericht op verzorging, begeleiding en bescherming en preventie van complicaties bij patiënten, dan op herstel. Zeker in de psychogeriatrische zorg, waar vaak sprake is van chronisch-progressieve problematiek zoals de ziekte van Alzheimer.78 Hierdoor bestaat er in deze sectoren dan ook een andere kijk op dwang, beperkingen en de manier waarop vertegenwoordigers of familieleden bij de zorgverlening betrokken horen te worden.79 De Wet Bopz sluit dan ook niet voldoende aan op de praktijk. Zeker voor wat betreft de patiënten die via de artikel 60-procedure worden opgenomen, pleitte de begeleidingscommissie in de tweede evaluatie van de Wet Bopz voor een nieuwe regeling van de interne rechtspositie van deze groep. Verder
wordt
er
in
de
evaluaties
aanbevolen
om
de
instelling
van
de
patiëntenvertrouwenspersoon ook voor patiënten in de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptensector mogelijk te maken.80 Al uit de eerste evaluatie blijkt namelijk dat het klachtrecht uit de artikel 41-procedure het meest effectief werkt in combinatie met de patiëntenvertrouwenspersoon.81 Onder de huidige omstandigheden wordt er weinig tot geen gebruik gemaakt van het klachtrecht door patiënten in de psychogeriatrische zorg. Dit komt deels doordat deze mensen vaak zelf niet meer in staat zijn om te klagen en dus afhankelijk zijn van hun vertegenwoordigers, die op klachtwaardige momenten niet altijd aanwezig zijn, en deels door angst voor represailles.82 Ook is de overheersende cultuur in deze sector om klachten onderling op te lossen, waardoor potentiële klagers een bepaalde druk kunnen voelen om geen officiële klacht in te dienen.83 Daarnaast is het klachtrecht bij veel familieleden onbekend.84 Een patiëntenvertrouwenspersoon zou deze oorzaken kunnen wegnemen door 77
Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.34. 78 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.35. 79 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.35. 80 J. Legemaate, L.A.P. Arends en A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002, p. 75-78. 81 J. Legemaate, L.A.P. Arends en A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002, p. 75. 82 J. Legemaate, L.A.P. Arends en A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002, p. 76-78. 83 J. Legemaate, L.A.P. Arends en A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002, p. 110. 84 J. Legemaate, L.A.P. Arends en A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002, p. 76.
26
klaar te staan en bereikbaar te zijn voor patiënten en vanwege zijn onafhankelijke functie de angst voor represailles weg kunnen nemen. Ook is er een speciaal project geweest, waarbij twee cliëntenvertrouwenspersonen bij wijze van proef zijn gaan werken als vertrouwenspersoon in zowel een instelling voor psychogeriatrische patiënten als een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Op grond van de ervaringen uit dit project werd geconcludeerd dat de rechtspositie van de cliënten verbeterde door de instelling van een vertrouwenspersoon. 85 De begeleidingscommissie van de tweede evaluatie van de Wet Bopz deed dan ook een aanbeveling om de patiëntenvertrouwenspersoon ook in de psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg te introduceren.86 Verder deed de begeleidingscommissie van de tweede evaluatie van de Wet Bopz de aanbeveling dat de instellingen voor psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg de toepassing van dwangbehandeling en middelen en maatregelen beter moeten gaan melden.87 Ook werd er in de tweede evaluatie op gewezen dat de Wet Bopz instellingsgericht is, in plaats van persoonsgericht. Dit terwijl er steeds meer vormen van zorg buiten instellingen, of op een andere basis dan de intramurale basis, plaatsvinden. Ook bij de zorgverlening buiten de Bopz-instellingen doet de Bopz-problematiek, zoals vrijheidsbeperking en dwang, zich echter voor. Het is dus gewenst om te overwegen om de Wet Bopz meer persoonsgericht te maken. De overheid was dit ten tijde van de tweede evaluatie echter al gaan overwegen, waardoor een aanbeveling van de begeleidingscommissie hierover achterwege is gebleven. 88 Derde evaluatie van de Wet Bopz In de derde evaluatie van de Wet Bopz zijn de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapten sector buiten beschouwing gelaten, aangezien er op het moment van deze evaluatie al werd gewerkt aan het wetsvoorstel Zorg en Dwang. De evaluatiecommissie van de derde evaluatie van de Wet Bopz achtte het dan ook overbodig om deze sectoren weer bij
85
J. Legemaate, L.A.P. Arends en A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002, p. 77-78. 86 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.37. 87 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.39. 88 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002, p.47-48.
27
de evaluatie van de Wet Bopz te betrekken, terwijl er voor deze sectoren al een nieuwe wet in de maak was.89 Wel is in de derde evaluatie het gevaarcriterium vanuit internationaal perspectief onderzocht, wat ook voor de psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg van belang is. Uit de derde evaluatie blijkt dat het momenteel gehanteerde gevaarcriterium volgens rechtspraak van het EHRM niet vereist is voor opname. Volgens het EHRM is vrijheidsontneming zoals bedoeld in artikel 5 EVRM geoorloofd indien er voldaan is aan de volgende voorwaarden: als er op betrouwbare wijze een geestesstoornis is vastgesteld, de stoornis zo ernstig is dat dwangopneming noodzakelijk is en er periodiek wordt beoordeeld of de stoornis nog steeds aanwezig is.90 De evaluatiecommissie heeft onderzocht of een verruiming van het gevaarcriterium wenselijk zou zijn, maar komt tot de conclusie dat dit criterium goed hanteerbaar is. Wel zou er kunnen worden overwogen om in een nieuwe wet niet het gevaarcriterium, maar het ‘ernstig nadeel’-criterium te gaan hanteren, zoals ook in artikel 7:465, zesde lid, BW het geval is.91 Concluderend kan gesteld worden dat uit de evaluaties van de Wet Bopz, en met name uit de tweede evaluatie, blijkt dat de Wet Bopz niet aansluit op de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptensector. Een nieuwe wet die specifiek is toegesneden op deze sectoren is dan ook gewenst. 3.4
Kritiek vanuit het veld
Om een beter beeld te krijgen van wat er in de praktijk nu werkelijk voor kritiek is op de Wet Bopz, zijn voor dit scriptieonderzoek een beperkt aantal interviews afgenomen bij mensen die dagelijks met de zorg voor dementerenden te maken hebben. Dit kan echter, zoals al eerder uitgelegd, niet als representatief worden beschouwd, aangezien het slechts de mening en opvattingen van enkele mensen betreft. Allereerst blijkt dat de kennis en de voorlichting over de Wet Bopz bij deze mensen te kort schiet. Hoewel, zoals ook al uit onderzoek bleek dat tijdens de evaluaties van de wet is gedaan, de kennis bij personeel op de werkvloer doorgaans globaal wel goed is, weten vaak 89
Derde evaluatiecommissie van de Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten…, Ministerie van VWS 2007, p. 27. 90 Derde evaluatiecommissie van de Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten…, Ministerie van VWS 2007, p. 56-57. 91 Derde evaluatiecommissie van de Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten…, Ministerie van VWS 2007, p. 57-58.
28
hoogstens de verpleeghuisarts en de teammanager van een Bopz-afdeling op welke basis cliënten zijn opgenomen. Dit bleek inderdaad bij de teammanager die ik heb geïnterviewd, het geval te zijn. Bij vertegenwoordigers en familieleden schiet de kennis echter meer te kort. Dit is kwalijk, aangezien zij toch vaak de aangewezen personen zijn om voor de rechten van de cliënten op te komen. De twee familieleden/vertegenwoordigers die ik heb gesproken, geven aan dat dit deels aan henzelf te wijten is, maar zouden graag bij aanvang van de zorg voorlichting krijgen over de rechten van de cliënt. Ook zijn de personen die ik heb geïnterviewd het allen eens met de stelling dat de Wet Bopz meer past bij de psychiatrie, en dat begrippen uit de wet in de psychogeriatrische sector vaag zijn voor personeel en vertegenwoordigers en niet passen bij de problematiek van de cliënten. De wilsonbekwaamheid is vaak typerend voor dementerenden, en ook het feit dat veel van deze cliënten nooit verzet tonen of tegensputteren toont volgens hen aan dat deze groep beter beschermd moet worden, hetgeen hogere eisen stelt aan de rechtsbescherming. Ook is er nog veel onduidelijkheid op de werkvloer over wat er precies onder onvrijwillige zorg valt, en wat middelen en maatregelen in de zin van de Wet Bopz zijn en wanneer ze mogen worden toegepast. Meer duidelijkheid hierover en een strenger stappenplan voordat onvrijwillige zorg mag worden toegepast, is naar de mening van de door mij geïnterviewde personen dan ook zeer wenselijk. Een ander punt van kritiek is het feit dat er nu vaak veel aankomt op de goede wil van hulpverleners. Hoewel dit volgens de personen die ik gesproken heb, bij hen doorgaans goed gaat, zijn ze wel bang voor situaties waarin er misbruik gemaakt wordt van het feit dat zaken niet wettelijk geregeld zijn. Ook merk ik dat de ene vertegenwoordiger die ik geïnterviewd heb, meer vertrouwen heeft in de hulpverleners dan de andere vertegenwoordiger. Het vertrouwen en de tevredenheid over de gang van zaken zal kunnen verschillen per situatie, persoon en instelling, waardoor het goed is ook met de slechte situaties rekening te houden. Een van de vertegenwoordigers geeft aan dat ze best bang is voor situaties waarin dingen verkeerd gaan en er niet genoeg toezicht of controle is. Zeker indien er geen familieleden of vertegenwoordigers zijn van een cliënt, kan dit leiden tot cliënten om wie niemand zich bekommert als er niet voldoende toezicht van buitenaf is. Het lijkt haar dan ook goed om het mogelijk te maken dat men ook voor bewoners waarvan men weet dat niemand anders zich erom bekommerd, als buitenstaander bij een vertrouwenspersoon een klacht in kan dienen.
29
Vanuit mijn eigen ervaring in de zorg voor dementerenden, heb ik opgemerkt dat veel familieleden zich vaak ernstige zorgen maken als ze zien dat dingen fout gaan bij een andere bewoner en de familie of vertegenwoordiger zich daar niet over bekommert. Problematisch daarbij is dat men vaak niet weet of men hierover klachten in kan dienen en wat de redenen achter de problematiek soms zijn. Familie kan immers niet in het zorgdossier van een andere bewoner kijken. Zo kan het voorkomen dat een andere bewoner last heeft van blaasontsteking, en continue naar het toilet wil, terwijl dit niet nodig is. Indien ze hierover een klacht kunnen neerleggen bij een familievertrouwenspersoon, kan dat leiden tot een stuk rust. Als een klacht namelijk bij een familievertrouwenspersoon is neergelegd, kan men de zorgen over het probleem
verder
loslaten
en
het
oplossen
daarvan
overlaten
aan
de
familievertrouwenspersoon. De twee vertegenwoordigers weten overigens ook niets over de wettelijke mogelijkheden die het klachtrecht biedt. Zij gaan met problemen altijd rechtstreeks naar hulpverleners op de werkvloer, maar merken dat dit niet altijd tot de gewenste resultaten leidt en voor henzelf soms zeer vermoeiend kan zijn. Ook houdt een van deze vertegenwoordigers wel eens klachten achterwege, omdat ze denkt dat er toch niets zinnigs mee gedaan zal worden en zij zelf alleen maar een naam krijgt als zeurpiet. Op basis van de conclusies uit de evaluaties van de Wet Bopz en mijn praktijkbevindingen kom ik tot de conclusie dat de invoering van de cliëntenvertrouwenspersoon dan ook een waardevolle versterking van de rechtspositie van dementerenden kan opleveren. Zeker als deze echt onafhankelijk is van de zorginstelling. Indien men klachten bij een cliëntenvertrouwenspersoon neer kan leggen, zal dat mijns inziens leiden tot meer duidelijkheid over het klachtrecht, meer rust bij vertegenwoordigers die hun problemen wat beter los kunnen laten, en tot een versterking van de rechtspositie van dementerenden doordat vertegenwoordigers eerder en meer voor hen op zullen durven komen en er naar verwachting meer gedaan zal worden met klachten. 3.5 Conclusie Uit zowel de literatuur, de evaluaties van de Wet Bopz en de drie interviews die ik heb afgenomen, komen dezelfde knelpunten naar voren. Er zijn geen knelpunten geconstateerd die elkaar tegenspreken. De rode lijn in de kritiek is dat de Wet Bopz niet goed aansluit op de praktijk en de problematiek van dementerenden. De wet is gericht op het behandelen en
30
wegnemen van stoornissen, terwijl veel dementerenden voornamelijk behoefte hebben aan verzorging en verpleging. Een groot knelpunt is het tekortschieten van kennis over de Wet Bopz. Zowel uit de literatuur, de evaluaties als in de drie interviews blijkt dat men over het algemeen weinig kennis heeft over de wet. Als er al kennis is, blijkt dat men in de praktijk moeite heeft met de begrippen uit de wet, wat leidt tot verwarring en waardoor er niet altijd volgens de wet wordt gehandeld. Zo blijkt uit de tweede evaluatie van de Wet Bopz dat er op de werkvloer vaak geen onderscheid wordt gemaakt tussen vrijwillig en onvrijwillig opgenomen personen, en dat hulpverleners vaak puur op hun gevoel afgaan als ze voor de keuze staan om patiënten al dan niet mee te laten beslissen over bepaalde zaken. Er is dan ook behoefte aan meer kennis en voorlichting over de wet. Wat ook naar voren komt uit zowel de literatuur als de wetsevaluaties is dat de Wet Bopz alleen binnen de muren van een instelling geldt, terwijl steeds meer zorg aan dementerenden ook extramuraal
plaatsvindt waarbij dezelfde problemen zich voordoen als binnen de
instelling. Ook buiten de instelling worden bijvoorbeeld soms middelen en maatregelen toegepast, waardoor het wenselijk is de rechtsbescherming die de Wet Bopz geeft ook in die situaties van toepassing te laten zijn. De wet veranderen van de instellingsgerichte wet die het nu is, naar een persoonsgebonden wet, is dan ook wenselijk. Ook blijkt uit de evaluaties dat het klachtrecht het meest effectief werkt in combinatie met de patiëntenvertrouwenspersoon. Nu er in de psychogeriatrische zorg weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van het klachtrecht en uit een proef bleek dat de instelling van een cliëntenvertrouwenspersoon leidt tot een verbetering van de rechtspositie van cliënten in deze sector, verdient het aanbeveling om de patiëntenvertrouwenspersoon uit de psychiatrie ook in de psychogeriatrie verplicht te stellen. Verder blijkt uit de derde evaluatie van de Wet Bopz dat men zou kunnen overwegen om in een nieuwe wet niet het gevaarcriterium, maar net als in artikel 7:465 lid 6 BW het ‘ernstig nadeel’-criterium te gaan hanteren.
31
4. Welke veranderingen brengt het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee voor dementerenden?
4.1
Inleiding
Het wetsvoorstel Zorg en Dwang zal ten opzichte van de Wet Bopz verscheidene veranderingen met zich meebrengen voor de rechtspositie van dementerenden. In dit hoofdstuk zullen deze veranderingen worden besproken. Achtereenvolgens zullen de regels over opname en verblijf, vrijheidsbeperkende maatregelen en het klachtrecht worden besproken. Daarna wordt in paragraaf 4.4 het werken vanuit cliëntperspectief besproken, waarna in paragraaf 4.5 het persoonsgebonden karakter van de wet wordt toegelicht. Tenslotte zal een conclusie volgen waarin een samenvatting wordt gegeven van de meest opvallende veranderingen die het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee zal brengen. Op die manier zal een antwoord worden gegeven op de vraag welke veranderingen het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee brengt. Op basis daarvan zal vervolgens kunnen worden geconcludeerd wat er voor dementerenden verandert ten opzichte van de huidige regelgeving van de Wet Bopz. 4.2
Opname en verblijf
Opname en verblijf in een accommodatie is geregeld in hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel Zorg en Dwang en beslaat de artikelen 15 tot en met 43. In de derde nota van wijziging is hier nog een hoofdstuk 3a aan toegevoegd, dat betrekking heeft op cliënten voor wie de Minister van Veiligheid en Justitie medeverantwoordelijkheid draagt. Aan deze laatste groep cliënten zal ik slechts kort aandacht schenken, omdat de interne rechtspositie die voor hen geldt dezelfde is als die voor cliënten die met een rechterlijke machtiging zijn opgenomen. 92 Wat de externe rechtspositie van deze cliënten betreft, zijn er wel aparte regels gesteld. Kort samengevat hebben deze regels tot gevolg dat de minister van Veiligheid en Justitie met sommige zaken in moet stemmen en dat incidenten en ongeoorloofde afwezigheid aan hem gemeld dienen te worden door de zorgaanbieder.93, 94 Een van de in het oog springende veranderingen die het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich meebrengt ten opzichte van de Wet Bopz, is het gebruik van de woorden opname en verblijf. 92
Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 9, p. 8-9. Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 9, p. 8-9. 94 Artikel 43a lid 4 wetsvoorstel Zorg en Dwang 93
32
In de Wet Bopz werd namelijk gesproken van opneming en verblijf. Hier is dus sprake van een aanpassing van het woordgebruik in de wet aan het woordgebruik in de praktijk. Ook spreekt men niet meer van een instelling of psychiatrisch ziekenhuis, maar van een accommodatie waarin men opgenomen kan worden.95 Opname en verblijf zonder rechterlijke machtiging Opvallend is dat er in het wetsvoorstel Zorg en Dwang wordt begonnen met de regeling van opname en verblijf zonder rechterlijke machtiging. Het gaat hier om de opname of het verblijf van die dementerenden die geen blijk geven van de nodige bereidheid, maar zich er ook niet tegen verzetten. Vergelijkbaar met de oude artikel 60-procedure uit de Wet Bopz dus. Net als in de artikel 60-procedure uit de Wet Bopz zal een indicatieorgaan besluiten of opname en verblijf noodzakelijk is. Het indicatieorgaan bekijkt of de cliënt inderdaad geen bereidheid, en geen bezwaar toont.96 Daarnaast beoordeelt het indicatieorgaan of het gedrag van een cliënt als gevolg van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie van deze stoornissen leidt tot ernstig nadeel.97 Ook beoordeelt het indicatieorgaan of opname en verblijf noodzakelijk en geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en kijkt ze of er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om hiervoor te zorgen. 98 Onvrijwillige opname en verblijf Als een dementerende zich echter wel verzet, is een rechterlijke machtiging nodig voor onvrijwillige opname en verblijf. De procedure hiervoor is geregeld in de artikelen 19 tot en met 23 van het wetsvoorstel. In afwijking van de Wet Bopz dient er geen sprake te zijn van gevaar, maar van ernstig nadeel.99 De mogelijkheid om het ‘ernstig nadeel’-criterium te hanteren in plaats van het gevaarcriterium werd in de derde evaluatie van de Wet Bopz al geopperd. De rechter kan op verzoek van het indicatieorgaan een rechterlijke machtiging verstrekken als het gedrag van de cliënt naar zijn oordeel als gevolg van een psychogeriatrische aandoening, een verstandelijke handicap, een daarmee gepaard gaande psychiatrische stoornis, of als gevolg van een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. 100 95
Artikel 1 lid 1 onder b wetsvoorstel Zorg en Dwang Artikel 16 lid 2 onder a wetsvoorstel Zorg en Dwang 97 Artikel 16 lid 2 onder b wetsvoorstel Zorg en Dwang 98 Artikel 16 lid 2 onder c, d en e wetsvoorstel Zorg en Dwang 99 Artikel 19 lid 3 onder a wetsvoorstel Zorg en Dwang 100 Artikel 19 lid 3 onder a wetsvoorstel Zorg en Dwang 96
33
Ook de zinsnede dat er sprake zou moeten zijn van ernstig nadeel dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis zou kunnen worden afgewend, is in het wetsvoorstel vervallen. Onder het wetsvoorstel Zorg en Dwang wordt de eis gesteld dat de opname en het verblijf, of de voortzetting van het verblijf noodzakelijk en geschikt is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.101 Ook is de eis gesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.102 Een groot verschil met de Wet Bopz is dat een verzoek niet meer wordt ingediend bij de officier van justitie, maar bij het indicatieorgaan van de regio waarin de woonplaats van de cliënt is gelegen.103, 104 Ook kan dit verzoek bij het indicatieorgaan nu gedaan worden door de echtgenoot, geregistreerde partner, andere levensgezel, de vertegenwoordiger, elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad of door de zorgaanbieder die de cliënt feitelijk zorg verleent.105 Onder de Wet Bopz ontbraken hierbij onder andere de geregistreerde partner en andere levensgezel, de vertegenwoordiger en de zorgaanbieder, hoewel deze eerste drie niet expliciet werden genoemd en doorgaans onder een andere noemer vielen, is het verzoek door de zorgaanbieder echt een nieuwe toevoeging. In het geval dat familie zich niet meer om een cliënt bekommerd, kan dit de rechtspositie van de cliënt ten goede komen. Zij het dat de cliënt op dit punt wel afhankelijk is van de goede wil van de zorgaanbieder. Bij het door het indicatieorgaan in te dienen verzoek dient onder andere een verklaring van een ter zake kundige arts te worden overlegd, die de cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. 106 Uit deze verklaring moet blijken dat er sprake is van onvrijwilligheid, waaruit deze onvrijwilligheid bestaat en dat er is voldaan aan de eisen uit artikel 20 lid 3 van het wetsvoorstel.107 Verschil met de Wet Bopz is dat het wetsvoorstel Zorg en Dwang niet de eis stelt dat de arts een psychiater moet zijn, maar een ter zake deskundige arts.108 De verklaring dient, net als in de Wet Bopz werd vereist, inzicht te geven in de actuele situatie van de cliënt en met redenen te worden omkleed en ondertekend. Daarnaast dient de arts van tevoren overleg te plegen met de zorgaanbieder
101
Artikel 19 lid 3 onder b en c wetsvoorstel Zorg en Dwang Artikel 19 lid 3 onder d wetsvoorstel Zorg en Dwang 103 Artikel 4 lid 2 Wet Bopz 104 Artikel 20 lid 2 wetsvoorstel Zorg en Dwang 105 Artikel 20 lid 1 wetsvoorstel Zorg en Dwang 106 Artikel 21 lid 5 onder d wetsvoorstel Zorg en Dwang 107 Artikel 22 lid 1 wetsvoorstel Zorg en Dwang 108 Artikel 21 lid 5 onder d wetsvoorstel Zorg en Dwang 102
34
die de cliënt zorg verleend, of indien deze ontbreekt, met de huisarts van de cliënt.109 Alvorens de rechter overigens beslist op een verzoek tot het verlenen van een machtiging, hoort hij de cliënt, tenzij hij vaststelt dat de cliënt niet in staat of niet bereid is zich te doen horen. Ook laat de rechter zich zo mogelijk voorlichten door degene die de aanvraag heeft ingediend
bij
het
indicatieorgaan,
de
vertegenwoordiger,
zorgverantwoordelijke en de arts die de verklaring heeft afgegeven.
de
verzorger,
de
110
Opname en verblijf in crisissituaties Net als onder de Wet Bopz blijft ook de mogelijkheid van inbewaringstelling aanwezig, voor dementerenden die in een crisissituatie zitten waarbij het aanvragen van een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht.111 De burgemeester heeft net als in de Wet Bopz de bevoegdheid om de betrokkene op te laten nemen, ondanks het ontbreken van de bereidheid daartoe. De procedure hiervoor is geregeld in de artikelen 24 tot en met 32 van het wetsvoorstel.112 In afwijking van de Wet Bopz dient er geen sprake te zijn van gevaar, maar van ernstig nadeel.113 Ook de zinsnede dat er sprake zou moeten zijn van ernstig nadeel dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis zou kunnen worden afgewend, is in het wetsvoorstel vervallen. Onder het wetsvoorstel Zorg en Dwang wordt de eis gesteld dat de inbewaringstelling noodzakelijk en geschikt is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.114 Ook is vereist dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden meer zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden. 115 Wat wel gelijk blijft aan de eisen die de Wet Bopz stelde, is het feit dat de aanwezigheid van een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, niet hoeft vast te staan. Er dient enkel een ernstig vermoeden te bestaan dat het ernstige nadeel wordt veroorzaakt door het gedrag van de persoon als gevolg van een dergelijke stoornis.116 Er dient overigens net als onder de Wet Bopz een verklaring van een ter zake kundig arts te worden verstrekt, waaruit blijkt dat er onvrijwilligheid bestaat en dat er aan de voorwaarden
109
Artikel 22 lid 2 en 3 wetsvoorstel Zorg en Dwang Artikel 33 lid 1 en lid 4 wetsvoorstel Zorg en Dwang 111 Artikel 24 lid 2 onder b wetsvoorstel Zorg en Dwang 112 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 67-69 (MvT). 113 Artikel 24 lid 2 onder a wetsvoorstel Zorg en Dwang 114 Artikel 24 lid 2 onder d en e wetsvoorstel Zorg en Dwang 115 Artikel 24 lid 2 onder f wetsvoorstel Zorg en Dwang 116 Artikel 24 lid 2 onder c wetsvoorstel Zorg en Dwang 110
35
uit artikel 24, tweede lid, voldaan is.117 Verschil met de Wet Bopz is dat deze arts niet meer bij voorkeur een niet-behandelend psychiater of, indien dat niet mogelijk is, een andere nietbehandelend arts hoeft te zijn.118 Wel wordt de eis gesteld dat de arts, indien de cliënt al in een accommodatie verblijft, niet aan deze accommodatie verbonden mag zijn.119 De belangrijkste eis die artikel 25 van het wetsvoorstel verder stelt is, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting, dat de arts zo mogelijk de betrokkene onderzoekt voorafgaand aan de afgifte van een verklaring.120 Die eis werd in de Wet Bopz echter ook al gesteld.121 Degene ten aanzien van wie een last is gegeven tot inbewaringstelling kan overigens de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te kennen, op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig was.122 Alvorens de rechter overigens beslist op een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling, hoort hij de cliënt, tenzij hij vaststelt dat de cliënt niet in staat of niet bereid is zich te doen horen. Ook laat de rechter zich zo mogelijk voorlichten door degene die de aanvraag heeft ingediend bij het indicatieorgaan, de vertegenwoordiger, de verzorger, de zorgverantwoordelijke en de arts die de verklaring heeft afgegeven. 123 Informatieverstrekking bij opname De zorgaanbieder heeft de plicht om zo spoedig mogelijk na de opname een schriftelijk overzicht van en een mondelinge toelichting op de geldende huisregels aan de cliënt en diens vertegenwoordiger te verstrekken. Deze huisregels bevatten overigens geen regels dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in de accommodatie.124 Ook stelt de zorgaanbieder zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen twee weken na aanvang van de zorg, een schriftelijk overzicht van de op grond van het wetsvoorstel Zorg en Dwang aan de cliënt toekomende rechten ter hand.125
117
Artikel 25 lid 1 wetsvoorstel Zorg en Dwang Artikel 21 lid 1 Wet Bopz 119 Artikel 25 lid 2 wetsvoorstel Zorg en Dwang 120 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 69 (MvT). 121 Artikel 21 lid 3 Wet Bopz 122 Artikel 39 wetsvoorstel Zorg en Dwang 123 Artikel 33 lid 1 en lid 4 wetsvoorstel Zorg en Dwang 124 Artikel 40 wetsvoorstel Zorg en Dwang 125 Artikel 44 wetsvoorstel Zorg en Dwang 118
36
Verlof en ontslag De zorgaanbieder kan een cliënt ambtshalve, op verzoek van de cliënt of van de vertegenwoordiger verlof verlenen voor een bepaalde periode indien dat in het belang van de cliënt is en voor zover en voor zolang dat verantwoord is.126 Ook kan de zorgaanbieder de cliënt onder bepaalde omstandigheden ontslaan uit de accommodatie.127 4.3
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Een van de uitgangspunten van het wetsvoorstel Zorg en Dwang is dat vrijheidsbeperking niet mag. Voor dementerenden zal net als voor alle andere mensen die zorg nodig hebben, de regel gelden dat er slechts zorg wordt verleend indien de patiënt daarvoor toestemming heeft verleend. Zo zal er bijvoorbeeld een zorgplan dienen te worden gemaakt waarmee de patiënt instemt. Het maken van een dergelijk zorgplan voor een dementerende patiënt kan echter wel problemen opleveren, omdat niet iedere dementerende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Zorgverleners zullen in een dergelijk geval echter op goed gevoel moeten invullen wat de wens van de dementerende is, en hun wil proberen te achterhalen. Zij hebben hierbij een grote mate van verantwoordelijkheid voor de cliënt en dienen hen ook bescherming te bieden. Naasten van een cliënt kunnen bij het achterhalen van de wil van de betrokkene ook een grote rol spelen.128 Indien de dementerende ter zake wilsonbekwaam is, zal een wettelijke vertegenwoordiger de beslissingen moeten nemen. Belangrijk daarbij is echter dat er altijd dient te worden gekeken naar de beslissingsbekwaamheid per situatie.129 Wilsonbekwaamheid in de ene situatie, betekent immers niet per definitie dat de betrokkene ook in een andere situatie wilsonbekwaam dient te worden geacht. Het uitgangspunt is dus dat vrijheidsbeperking niet mag. In het wetsvoorstel is echter gekozen voor een ‘nee, tenzij’-beginsel. De wetgever heeft hiervoor gekozen, omdat een algeheel verbod op onvrijwillige zorg een onwenselijke rechtsonzekerheid zou betekenen voor de cliënten. Indien uitzonderingen of noodgevallen immers aan het toeval zouden worden
126
Artikel 42 wetsvoorstel Zorg en Dwang Artikel 43 wetsvoorstel Zorg en Dwang 128 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 11. 129 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 11. 127
37
overgelaten, zouden cliënten in die gevallen geen enkele duidelijkheid of bescherming hebben.130 Om die reden is er in de vierde nota van wijziging dan ook voor gekozen om artikel 8 van het wetsvoorstel zodanig aan te passen, dat er een concreet stappenplan is geformuleerd waaraan voldaan moet zijn om tot de toepassing van onvrijwillige zorg over te gaan. Artikel 8 geeft aan dat onvrijwillige zorg zoveel mogelijk dient te worden voorkomen 131 en slechts mag worden toegepast indien er sprake is van ‘ernstig nadeel’.132 Van ernstig nadeel is sprake indien de cliënt inbreuk maakt op zijn eigen menselijke waardigheid of die van een ander. Hier is sprake van als een cliënt zich bijvoorbeeld maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten, zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen, ernstig lichamelijk letsel oploopt of toebrengt of dit dreigt, met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept, een ander ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dit dreigt te doen, de psychische gezondheid van een ander bedreigt, de algemene veiligheid van personen of goederen bedreigt of als hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad, zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt.133 Als dit ernstig nadeel op geen enkele andere manier meer voorkomen of gestopt kan worden, mag onvrijwillige zorg onder strikte voorwaarden als laatste redmiddel worden ingezet. 134 Bij valgevaar is er overigens geen sprake van ernstig nadeel. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het fixeren van mensen om vallen tegen te gaan, vaak averechts werkt. In de Memorie van Toelichting is valgevaar om die reden dan ook uitgesloten van ernstig nadeel.135 Artikel 14 van het wetsvoorstel Zorg en Dwang verplicht de zorgaanbieder overigens om een register bij te houden van de toegepaste onvrijwillige zorg. Daarnaast dient de zorgaanbieder ten minste eens per zes maanden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg een overzicht te verstrekken waarin alle onvrijwillige zorg die is verleend, onder vermelding van de aard en de frequentie daarvan en een door het bestuur van de zorgaanbieder ondertekende analyse, wordt genoteerd. Ook dient iedere zorgaanbieder die onvrijwillige zorg verleent, ervoor zorg te dragen dat er een beleidsplan is waarin in ieder geval is vastgelegd door middel van welke alternatieven hij tracht om onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te voorkomen, hoe hij omgaat
130
Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 12. Artikel 8 lid 1 wetsvoorstel Zorg en Dwang 132 Artikel 8 lid 3 jo. artikel 8a lid 2 wetsvoorstel Zorg en Dwang 133 Artikel 1 lid 2 wetsvoorstel Zorg en Dwang 134 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichtin, p. 12. 135 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 21 (MvT). 131
38
met het toepassen en de afbouw van onvrijwillige zorg en hoe er intern toezicht gehouden wordt bij de uitvoering.136 Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger het overigens niet eens is met het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan, is de zorgaanbieder verplicht om een externe deskundige partij te vragen om een second opinion. Deze plicht heeft tot doel dat er in de toekomst op tijd een onafhankelijk advies en een frisse blik zal komen in situaties waarin dat wenselijk is. 137 Het onderscheid wat in de Wet Bopz werd gemaakt tussen dementerenden en mensen met een verstandelijke handicap blijft overigens gehandhaafd. Het wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen deze twee groepen. Zo is het gebruik van een separatieruimte nog steeds wel mogelijk bij verstandelijk gehandicapten, maar niet bij mensen met een psychogeriatrische aandoening.138, 139 4.4
De klachtencommissie
Het wetsvoorstel Zorg en Dwang kent, net als de Wet Bopz, een klachtencommissie waar cliënten met hun klachten naartoe kunnen gaan. Op grond van artikel 45 van het wetsvoorstel Zorg en Dwang zijn zorgaanbieders verplicht zich aan te sluiten bij één of meer representaties te achten cliëntenorganisaties en klachtencommissies die namens de zorgaanbieder klachten van cliënten afhandelt. Dit is een verandering ten opzichte van de Wet Bopz, aangezien onder de Wet Bopz vrijwel iedere zorgaanbieder zijn eigen klachtencommissie heeft, wat tot gevolg heeft dat cliënten weinig vertrouwen hebben in de onafhankelijkheid van de commissie en dat de klachtencommissies door het kleine aantal klachten onvoldoende deskundigheid opbouwen.140 De klachtencommissie in het wetsvoorstel Zorg en Dwang is dus een meer onafhankelijke klachtencommissie ten opzichte van die uit de Wet Bopz. Het wetsvoorstel laat cliënten verder vrij om een klacht in te dienen bij een klachtencommissie die op grond van het wetsvoorstel is ingesteld, of bij een klachtencommissie die op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.
136
Artikel 14a jo. 14b wetsvoorstel Zorg en Dwang Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 13. 138 Artikel 1 lid 7 wetsvoorstel Zorg en Dwang 139 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 46-47 (MvT). 140 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 25 (MvT). 137
39
In de klachtencommissie uit het wetsvoorstel Zorg en Dwang dient de afhandeling van klachten te worden gedaan door ten minste drie leden, waar in elk geval een jurist en een ter zake kundige arts van uitmaken.141 Aan de klachtencommissie in het wetsvoorstel Zorg en Dwang worden, zoals ook blijkt uit de memorie van toelichting, zwaardere eisen gesteld dan onder de Wet Bopz het geval is. 142 4.5
De rechter
Als de klachtencommissie niet tijdig beslist over een klacht, of indien de beslissing luidt dat de klacht niet gegrond is, kan de klager een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van een beslissing op de klacht.143 Voordat de rechter op het verzoekschrift beslist, dient hij in elk geval de klager, de zorgaanbieder, de vertegenwoordiger en zo mogelijk de cliënt te horen. 144 De rechter kan vervolgens een beslissing nemen, waarbij de rechter ook de mogelijkheid heeft om de zorgverantwoordelijke op te dragen tijdig een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook kan de rechter zijn eigen beslissing voor die van de zorgverantwoordelijke of zorgaanbieder in de plaats stellen. Dit is wenselijk aangezien een vrijheidsbeperkende maatregel vrijheidsbeneming met zich mee kan brengen en er dan op grond van artikel 5, vierde lid van het EVRM vereist is dat de rechter zelf over die vrijheidsbeneming kan beslissen.145 4.6
De cliëntenvertrouwenspersoon
In de vierde nota van wijziging van het wetsvoorstel Zorg en Dwang is de cliëntenvertrouwenspersoon
deel
van
het
wetsvoorstel
gemaakt.
Een
cliëntenvertrouwenspersoon is een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is ten opzichte van de instelling. Het is iemand die klaarstaat voor de cliënt en de vertegenwoordiger om naar hen te luisteren en indien mogelijk ook te adviseren. Het is een vertrouwenspersoon waar je makkelijk bij aan zal kunnen kloppen. Vanwege de vertrouwelijke en onafhankelijke positie van de cliëntenvertrouwenspersoon is het bovendien gemakkelijker praten over zaken 141
De arts dient kundig te zijn op het gebied van de psychogeriatrie. Indien de klager echter uit de verstandelijk gehandicaptensector komt, moet er een arts zijn die op dat gebied kundig is, of een orthopedagoog. (zie artikel 46 lid 5 wetsvoorstel Zorg en Dwang) 142 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 25 (MvT). 143 Artikel 47 wetsvoorstel Zorg en Dwang 144 Artikel 48 lid 1 wetsvoorstel Zorg en Dwang 145 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 74 (MvT).
40
waarvan je als cliënt of vertegenwoordiger niet wilt dat het invloed heeft op de onderlinge relatie met de hulpverleners. De figuur van de cliëntenvertrouwenspersoon lijkt dus op de patiëntenvertrouwenspersoon die de Wet Bopz al kende. Onder de Wet Bopz hadden dementerenden die via de artikel 60procedure werden opgenomen, echter geen recht op de patiëntenvertrouwenspersoon. Dat een vergelijkbare figuur nu wel is opgenomen in het wetsvoorstel Zorg en Dwang geeft dementerenden dus extra rechtsbescherming, die zij voorheen onder de Wet Bopz niet kenden. 4.7
Cliëntperspectief
Onder het nieuwe wetsvoorstel is het van belang dat er zal worden gehandeld vanuit het perspectief van de cliënt. Zowel cliënt als vertegenwoordiger horen dus zoveel mogelijk te worden betrokken bij de invulling van de zorg. Het dient te zijn zoals het geformuleerd is in de toelichting bij de vierde nota van wijziging: ‘er hoort mét je te worden gepraat, en niet over je’.146 Om die reden geeft het wetsvoorstel de cliënt het recht om zelf, of vertegenwoordigd door zijn vertegenwoordiger, standaard aanwezig te zijn bij ieder multidisciplinair overleg over hem. Dementerenden of hun vertegenwoordigers dienen in de toekomst dus altijd te horen dat er een multidisciplinair overleg plaatsvindt en hebben het recht om de kans te krijgen daarbij aanwezig te zijn.147 Ook de hierboven genoemde cliëntenvertrouwenspersoon zal een belangrijke rol moeten vervullen om het cliëntperspectief centraal te stellen en moet er aan bijdragen dat de stem van de cliënten gehoord zal worden.148 4.8
Persoonsgebonden wet
Een groot verschil met de Wet Bopz, is dat het wetsvoorstel Zorg en Dwang een persoonsgebonden wet is. Dit betekent dat de rechtsbescherming die dementerenden krijgen niet langer verbonden is aan het verblijven in een door de wet voorgeschreven instelling. Als men zorg ontvangt voor een psychogeriatrische aandoening, valt men onder de
146
Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 13. Artikel 8 lid 4 wetsvoorstel Zorg en Dwang 148 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 27. 147
41
rechtsbescherming van het wetsvoorstel Zorg en Dwang. 149 Onder de Wet Bopz was het zo dat men alleen de rechtsbescherming van de wet genoot, als men in een Bopz-instelling was opgenomen. Het wetsvoorstel Zorg en Dwang zorgt ervoor dat een dementerende die thuis blijft wonen of zich in welke instelling dan ook bevindt, de rechtsbescherming uit het wetsvoorstel Zorg en Dwang geniet. Vanwege deze verandering wijzigt het wetsvoorstel Zorg en Dwang ook artikel 1:451 BW. In dat artikel staat de bevoegdheid van een zorginstelling om een mentorschap aan te vragen voor een cliënt. Het wetsvoorstel wijzigt deze bepaling, omdat deze bevoegdheid door het persoonsgebonden karakter van de wet niet langer alleen moet worden toegekend aan zorgaanbieders die intramurale zorg aanbieden, maar dient te worden uitgebreid naar alle zorgaanbieders.150 4.9
Conclusie
In het wetsvoorstel Zorg en Dwang wordt allereerst de regeling van opname en verblijf zonder rechterlijke machtiging beschreven, waarbij dementerenden geen bereidheid en geen verzet tonen. Daarna volgt de regeling van onvrijwillige opname en verblijf. Daarbij dient er in afwijking van de Wet Bopz geen sprake te zijn van gevaar, maar van ernstig nadeel. De mogelijkheid om in een nieuwe wet voor het ‘ernstig nadeel’-criterium te kiezen, was in de derde evaluatie van de Wet Bopz al geopperd. In het wetsvoorstel wordt verder de eis gesteld dat opname en verblijf noodzakelijk en geschikt is. Ook mogen er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Het verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging, wordt niet meer ingediend bij de officier van justitie, zoals in de Wet Bopz het geval was, maar bij het indicatieorgaan. Ook de personen die een verzoek bij het indicatieorgaan kunnen indienen, zijn in het wetsvoorstel iets veranderd. Zo kan ook de zorgaanbieder nu een verzoek indienen. Dit kan de rechtspositie van dementerenden ten goede komen, zeker indien familieleden zich bijvoorbeeld niet of nauwelijks meer om de cliënt bekommeren. Opname en verblijf in crisissituaties is, net als onder de Wet Bopz, ook in het wetsvoorstel Zorg en Dwang mogelijk gemaakt door inbewaringstelling.
Na opname dient een zorgaanbieder zo spoedig mogelijk een schriftelijk overzicht van en een mondelinge toelichting op de geldende huisregels aan de cliënt en diens vertegenwoordiger te 149 150
Artikel 1 lid 1 onder c wetsvoorstel Zorg en Dwang Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 75 (MvT).
42
verstrekken. Ook dient een schriftelijk overzicht van de op grond van het wetsvoorstel Zorg en Dwang aan de cliënt toekomende rechten zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen twee weken na aanvang van de zorg, te worden verstrekt.
Een van de uitgangspunten van het wetsvoorstel is dat vrijheidsbeperking niet mag. Zo zal een cliënt in moeten stemmen met een zorgplan. Dit kan bij dementerenden problemen opleveren, als de patiënt wilsonbekwaam is. In die gevallen dienen zorgverleners echter op goed gevoel moeten invullen wat de wens van de dementerende is en hun wil proberen te achterhalen. Naasten van de cliënt kunnen bij het achterhalen van die wil een grote rol spelen. Ook dient er per situatie en per patiënt te worden gekeken in hoeverre iemand wilsbekwaam is. De ene situatie is de andere immers niet. Er is in het wetsvoorstel Zorg en Dwang gekozen voor een ‘nee, tenzij’-beginsel, omdat een algeheel verbod op onvrijwillige zorg zou leiden tot een onwenselijke rechtsonzekerheid voor cliënten. Om die reden is er een concreet en uitgebreid stappenplan in het wetsvoorstel opgenomen, wat moet worden doorlopen alvorens onvrijwillige zorg kan worden toegepast. Onvrijwillige zorg mag slechts worden verleend als er sprake is van ernstig nadeel, en is een laatste redmiddel.
Als een cliënt of vertegenwoordiger het niet eens is met het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan, moet de zorgaanbieder een externe deskundige om een second opinion vragen. Dit om op tijd een onafhankelijk advies en een frisse blik in te schakelen in situaties waarin dat wenselijk is.
Het wetsvoorstel maakt ook verschil mogelijk tussen dementerenden en verstandelijk gehandicapten. Zo mag er bij verstandelijk gehandicapten gebruik worden gemaakt van een separeerruimte, terwijl dit bij dementerenden verboden is.
De klachtencommissie in het wetsvoorstel Zorg en Dwang is in tegenstelling tot die onder de Wet Bopz een onafhankelijke commissie. Ook stelt het wetsvoorstel zwaardere eisen aan de commissie dan de Wet Bopz.
43
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een verzoekschrift in te dienen bij de rechter, die een beslissing kan nemen over de klacht. De rechter kan zijn eigen beslissing ook in de plaats stellen van die van de zorgverantwoordelijke of de zorgaanbieder.
In het wetsvoorstel Zorg en Dwang is ook de cliëntenvertrouwenspersoon verplicht gesteld. Deze vertrouwenspersoon is onafhankelijk van de zorginstelling en dient klaar te staan voor de cliënt en de vertegenwoordiger om naar hen te luisteren en indien mogelijk te adviseren. In de Wet Bopz was een dergelijk figuur alleen werkzaam in de psychiatrie. Dat deze figuur nu ook zijn intrede doet in de psychogeriatrie en verstandelijk gehandicapten sector geeft dementerenden extra rechtsbescherming die ze onder de Wet Bopz niet kenden.
In het wetsvoorstel staat
het werken vanuit cliëntperspectief centraal. Zowel cliënt als
vertegenwoordiger horen zoveel mogelijk bij de invulling van de zorg te worden betrokken. Zo hebben ze het recht om aanwezig te zijn bij ieder multidisciplinair overleg. Ook de cliëntenvertrouwenspersoon zal een belangrijke rol moeten vervullen bij het centraal stellen van het cliëntperspectief en moet eraan bijdragen dat de stem van de cliënt gehoord wordt.
Verder is het wetsvoorstel Zorg en Dwang een persoonsgebonden wet. Dementerenden genieten dus zowel binnen als buiten een instelling de rechtsbescherming uit het wetsvoorstel Zorg en Dwang. Ook kan een mentorschap voor een cliënt straks door iedere zorgaanbieder worden aangevraagd.
5. Wat zijn de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel Zorg en Dwang in het licht van de bestaande knelpunten en discussie in de (rechts)praktijk over de rechtspositie van dementerenden?
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zullen de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel Zorg en Dwang in het licht van de bestaande knelpunten en discussie in de (rechts)praktijk over de rechtspositie van dementerenden worden besproken. Allereerst zal worden besproken in hoeverre het wetsvoorstel Zorg en Dwang is toegespitst op de zorg voor dementerenden. Daarna zal in paragraaf 5.3 worden besproken of de bescherming tegen vrijheidsbeperkende maatregelen onder het wetsvoorstel verbetert. In paragraaf 5.4 wordt besproken in hoeverre de
44
cliëntenvertrouwenspersoon de rechtspositie van dementerenden versterkt. In paragraaf 5.5 volgt een overzicht van de meest belangrijke juridische veranderingen die het wetsvoorstel met zich meebrengt en in paragraaf 5.6 volgt een conclusie. 5.2
In hoeverre is het wetsvoorstel Zorg en Dwang voldoende toegespitst op de zorg voor dementerenden?
Een groot punt van kritiek op de Wet Bopz is het feit dat deze wet meer aansluit op de psychiatrie, en niet zozeer toegespitst is op de zorg en problematiek rond dementerenden. Het wetsvoorstel Zorg en Dwang is echter specifiek in het leven geroepen voor dementerenden en verstandelijk gehandicapten. In dit wetsvoorstel wordt dan ook getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de behoeften in de praktijk van deze sectoren. Begrippen in de wet zijn aangepast op de in de praktijk gehanteerde begrippen. Zo wordt niet meer gesproken van opneming, maar van opname en hanteert het wetsvoorstel een ’ernstig nadeel’-criterium in plaats van het gevaarcriterium. Ook is het wetsvoorstel Zorg en Dwang een persoonsgebonden wet, in plaats van een instellingsgebonden wet zoals de Wet Bopz. Dit doet recht aan de rechtsbescherming voor dementerenden die buiten de muren van een instelling verblijven, maar wel met dezelfde problematiek te kampen hebben als dementerenden in een instelling. Ook extramuraal genieten dementerenden straks onder het wetsvoorstel de benodigde rechtsbescherming tegen onvrijwillige zorg. 5.3
Is de bescherming tegen vrijheidsbeperkende maatregelen voor dementerenden onder de wet Zorg en Dwang straks versterkt ten opzichte van de huidige situatie?
Met de invoering van het wetsvoorstel Zorg en Dwang geeft het ‘nee, tenzij’-beleid de norm dat onvrijwillige zorg en de vrijheidsbeperkende maatregelen die daaronder vallen niet mogen worden toegepast, tenzij het echt niet anders kan. Onvrijwillige zorg wordt dus echt een ultimum remedium. Het verplicht te doorlopen uitgebreide stappenplan vergroot dit besef en zorgt voor meer bescherming van de cliënt tegen vrijheidsbeperkende middelen. De toepassing daarvan zal hierdoor ook hopelijk verminderen. Ook de verplichting om elke toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg geeft een extra waarborg en maakt controle van buitenaf gemakkelijker. Ook het feit dat het nieuwe wetsvoorstel het handelen vanuit cliëntperspectief voorop stelt, zal kunnen leiden tot een betere bewustwording van hulpverleners van de rechten van cliënten en
45
zal cliënten zo mogelijk de kans geven hun eigen wil met betrekking tot de zorg naar voren te brengen. Wel dient bij dit alles rekening te worden gehouden met de bestaande gang van zaken en de mentaliteit van hulpverleners op de werkvloer. Een nieuwe wet op zichzelf zal waarschijnlijk niet leiden tot een betere bescherming van de rechten van cliënten. Er zal naast de invoering van het wetsvoorstel Zorg en Dwang geïnvesteerd moeten worden in het geven van meer voorlichting en het stimuleren van een verandering in de mentaliteit van hulpverleners. Het feit dat zorgaanbieders onder het wetsvoorstel Zorg en Dwang verplicht zijn zo spoedig mogelijk na opname een overzicht van de huisregels en de regels van het wetsvoorstel Zorg en Dwang aan de cliënt te verstrekken, is al een stap in de goede richting. Dit zal het niveau van kennis bij de cliënt en diens vertegenwoordiger ten goede komen, waardoor zij beter in staat zullen zijn om voor de rechtspositie van de cliënt op te komen. Belangrijk is echter dat niet alleen het kennis niveau van de cliënt en diens vertegenwoordiger verhoogd wordt, maar dat er ook geïnvesteerd wordt in de kennis van hulpverleners. 5.4
De cliëntenvertrouwenspersoon
Na de derde nota van wijziging van het wetsvoorstel Zorg en Dwang, was een van de grootste discussiepunten het ontbreken van de cliëntvertrouwenspersoon. Hoewel deze in het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg wel was opgenomen, was deze om voor velen onbegrijpelijke redenen niet in het wetsvoorstel Zorg en Dwang opgenomen. In de vierde nota van wijziging heeft de minister aan deze kritiek echter gehoor gegeven, wat tot gevolg heeft gehad dat de cliëntvertrouwenspersoon nu ook in het wetsvoorstel Zorg en Dwang is opgenomen. Hiermee is echter niet alle kritiek van de baan. De Raad van State heeft namelijk een advies uitgebracht naar aanleiding van de vierde nota van wijziging, waarin zij adviseert om ook de instelling van de cliëntvertrouwenspersoon op een aantal punten nog eens te heroverwegen. Hoewel de regeling van de cliëntvertrouwenspersoon namelijk grotendeels overeenkomt met de patiëntenvertrouwenspersoon die het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg kent, zijn er ook onverklaarbare en wellicht onwenselijke verschillen. In het wetsvoorstel Zorg en Dwang geeft in tegenstelling tot het wetsvoorstel Verplichte geestelijke 151
gezondheidszorg
geen
aparte
familievertrouwenspersoon.151
Hoewel
de
Hoofdstuk 11 en 12, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 2.
46
staatssecretaris van VWS in de toelichting bij de vierde nota van wijziging stelde dat met de invoering van de cliëntenvertrouwenspersoon in de wet Zorg en Dwang, cliënten en hun familie eenzelfde soort voorziening werd geboden als in de wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg, lijkt het erop dat de rechten van de familie op dit punt zijn teruggedraaid. In de vierde nota van wijziging kregen de cliënt, zijn vertegenwoordiger en de familie van de cliënt het recht om een beroep te doen op de cliëntenvertrouwenspersoon. Hoewel de vertegenwoordiger hier geen verzoek om bijstand kon doen, is dat na het advies van de Raad van State, aangepast.152 De figuur van de cliëntenvertrouwenspersoon leek, zoals de Raad van State
stelde,
een
samentrekking
van
de
patiëntenvertrouwenspersoon
en
familievertrouwenspersoon, terwijl deze in het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg als twee afzonderlijke personen zijn geregeld. Nadat de Raad van State om die reden had geadviseerd om te motiveren waarom de familie, in het voorgestelde artikel 48 d lid 2,153 niet de mogelijkheid kreeg om bezwaar in te dienen tegen het geven van inlichtingen, heeft de figuur van de cliëntenvertrouwenspersoon echter een aanzienlijke verandering ondergaan. De staatssecretaris van VWS stelde in een nader rapport dat er in het wetsvoorstel Zorg en Dwang wordt volstaan met de cliëntenvertrouwenspersoon, omdat men in de ggz de ervaring heeft dat de zorgen en belangen van familie regelmatig tegenover die van de patiënt kunnen staan, waar in de zorg voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking minder sprake van is. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid was om die reden in de vierde nota van wijziging geen aparte familievertrouwenspersoon ingesteld. 154 De staatssecretaris gaat hier echter voorbij aan haar eerdere mededeling bij de vierde nota van wijziging waarin zij stelde dat zowel aan cliënten als aan familie eenzelfde voorziening zou worden geboden als in de wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg. 155 Vervolgens wordt het wetsvoorstel met de vijfde nota van wijziging op dit punt aangepast, waardoor de familie van de cliënt nu geen beroep meer kan doen op de cliëntenvertrouwenspersoon. Dit vanwege het feit dat de cliëntenvertrouwenspersoon de belangen van de cliënt dient te behartigen en het verwarrend zou zijn dat ook de familie in artikel 48c, eerste lid, werd genoemd.156 De naam cliëntenvertrouwenspersoon wekt inderdaad de indruk dat deze persoon de belangen van de cliënt vertegenwoordigt, waardoor logischerwijze alleen de cliënt zelf en diens 152
Advies van de Raad van State, Kamerstukken II 2012, 31 996, nr. 32, p. 6-7. Advies van de Raad van State, Kamerstukken II 2012, 31 996, nr. 32, p. 6-7. 154 Nader rapport inzake de vierde nota van wijziging bij het voorstel van wet , houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap, p. 5. 155 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 29, toelichting, p. 24. 156 Kamerstukken II 2011/12, 31 996, nr. 33, toelichting, p. 5. 153
47
vertegenwoordiger een beroep op hem zouden kunnen doen. Het is echter de vraag of er geen aparte familievertrouwenspersoon nodig is in de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptensector. Dat eerst wordt gesteld dat de cliënt en diens familie door de cliëntenvertrouwenspersoon eenzelfde voorziening geboden zal worden als in de wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg, en dit vervolgens voor de familie niet meer het geval blijkt te zijn, verdient dan ook een nadere motivering. De enkele motivering dat de ervaring in de ggz heeft geleerd dat de zorgen en belangen van de familie regelmatig tegenover die van de patiënt staan, en de ervaring verder leert dat dit in de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptenzorg minder is, is mijns inziens niet voldoende. ‘Minder’ betekent immers niet ‘geen’. Nader onderzoek naar de wenselijkheid van een aparte familievertrouwenspersoon in het wetsvoorstel Zorg en Dwang is naar mijn mening dan ook wenselijk en nodig om recht te doen aan de wijziging van het recht van familie op de cliëntenvertrouwenspersoon. In de bevindingen van mijn eigen beperkte veldwerk, wordt het beeld bevestigd dat er ook binnen de psychogeriatrische sector een meerwaarde wordt gezien in een aparte familievertrouwenspersoon. Ook is niet in te zien waarom er op dit punt verschil gemaakt zou moeten worden tussen deze sectoren. Ook in de psychogeriatrische zorg kan een familievertrouwenspersoon een goede aanvulling zijn en de rechtspositie van dementerenden ten
goede
komen.157
Het
feit
dat
er
misschien
minder
behoefte
aan
een
patiëntenvertrouwenspersoon is dan in de psychiatrie, neemt nog niet weg dat er in sommige gevallen wel degelijk behoefte aan is. 5.5
Wat zijn de meest belangrijke juridische veranderingen ten opzichte van de Wet Bopz?
De meest belangrijke en grote juridische veranderingen die het wetsvoorstel Zorg en Dwang met zich mee zal brengen, ten opzichte van de Wet Bopz, zijn: de aanpassing van de in de wet gehanteerde begrippen aan de praktijk, het vastleggen van het ‘nee, tenzij’-beginsel ten opzichte van onvrijwillige zorg, het persoonsgebonden karakter van de wet, het werken vanuit cliëntperspectief en de instelling van de cliëntenvertrouwenspersoon.
157
Bijlage 2: Interview Henk Lamsma,
48
5.6
Conclusie
Het wetsvoorstel Zorg en Dwang richt zich specifiek op dementerenden en verstandelijk gehandicapten. Begrippen in de wet zijn aangepast op de praktijk en het wetsvoorstel heeft een persoonsgebonden karakter, waardoor men als dementerende straks ook extramuraal de rechtsbescherming van het wetsvoorstel Zorg en Dwang geniet.
Het wetsvoorstel versterkt de bescherming tegen vrijheidsbeperkende maatregelen voor dementerenden, aangezien het een ‘nee, tenzij’-beginsel hanteert. Onvrijwillige zorg mag niet, tenzij het echt niet anders kan en men een uitgebreid stappenplan doorloopt. Ook de plicht om elke
toepassing van
vrijheidsbeperkende
maatregelen
bij
de
Inspectie voor
de
Gezondheidszorg te melden, geeft een extra waarborg en maakt controle van buitenaf gemakkelijker. Wel dient men rekening te houden met het feit dat er naast het invoeren van het nieuwe wetsvoorstel meer voorlichting, kennis en het stimuleren van een mentaliteitsverandering bij hulpverleners nodig zijn om echt tot een verbetering van de rechtsbescherming van dementerenden te komen.
De instelling van de cliëntenvertrouwenspersoon is een goede stap naar een betere rechtspositie van dementerenden. Dit neemt niet weg dat ook hier nog wat haken en ogen aan zitten. Zo zijn er in het huidige wetsvoorstel enkele onverklaarbare en onwenselijke verschillen tussen de cliëntenvertrouwenspersoon in het wetsvoorstel Zorg en Dwang en de patiëntenvertrouwenspersoon in het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg. In het wetsvoorstel Zorg en Dwang ontbreekt een familievertrouwenspersoon. Hoewel er door de staatssecretaris een regeling werd beloofd die cliënten en hun familie dezelfde mogelijkheden zou bieden als het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg, lijkt het erop dat de rechten van de familie op dit punt zijn teruggedraaid. Ook in de psychogeriatrische sector kan een familievertrouwenspersoon echter zorgen voor extra rechtsbescherming van cliënten. Nader onderzoek hiernaar is dus gewenst. In de bevindingen van mijn eigen beperkte veldwerk wordt het beeld bevestigd dat ook in de psychogeriatrie een meerwaarde wordt gezien in een aparte familievertrouwenspersoon.
Het wetsvoorstel Zorg en Dwang heeft dus aan veel van de in de (rechts)praktijk geconstateerde knelpunten en discussie gehoor gegeven, en neemt de meeste knelpunten weg.
49
Het wetsvoorstel is op sommige punten echter nog niet voldoende aangepast om de rechtspositie van dementerenden optimaal te verbeteren.
6. Conclusies en aanbevelingen 6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zal een conclusie volgen op de hoofdvraag, namelijk in hoeverre het wetsvoorstel Zorg en Dwang zal leiden tot een verbetering van de rechtspositie van dementerenden. Vervolgens zullen enkele aanbevelingen volgen aan de hand waarvan het wetsvoorstel zal kunnen leiden tot een nog grotere verbetering van de rechtspositie van dementerenden. 6.2
In hoeverre zal het wetsvoorstel Zorg en Dwang leiden tot een verbetering van de rechtspositie van dementerenden?
Het feit dat het wetsvoorstel met de regeling van de oude artikel 60-procedure uit de Wet Bopz begint en daarna pas de procedures van de rechterlijke machtiging en crisissituatie regelt, doet mijns inziens recht aan het feit dat de meeste mensen met een psychogeriatrische aandoening via deze procedure worden opgenomen.158,
159
Er wordt in het wetsvoorstel
immers begonnen met de regel, namelijk de opname via de ‘geen bereidheid, geen bezwaar’procedure, en daarna worden pas de uitzonderingen geregeld, namelijk de procedure van de onvrijwillige opname en verblijf via de rechterlijke machtiging en de procedure van opname en verblijf in crisissituaties.
Uit de literatuur, evaluaties van de Wet Bopz en de reacties vanuit het veld bleek dat de Wet Bopz niet goed aansluit op de praktijk. Zowel op het punt van de gehanteerde begrippen, als op het punt van de specifieke problematiek van dementerenden. Met het nieuwe wetsvoorstel worden deze kritiekpunten mijns inziens voor een groot deel weggenomen. Met name door de invoering van begrippen die beter aansluiten bij de praktijk en door het erkennen van de specifieke problematiek van dementerenden. Ook het persoonsgebonden karakter van het wetsvoorstel zal de rechtspositie van dementerenden ten goede komen.
158
Algemene Rekenkamer, Dementerenden en de Wet Bopz, Kamerstukken II 2002/03, 28 950, nr. 2, p. 16. L.C.P. Arends. De Interne rechtspositie van psychogeriatrische patiënten in verpleeg- en verzorgingshuizen, Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie, 2003, 34, p.65-73. 159
50
Het ‘nee, tenzij’-beleid en het verplicht te doorlopen stappenplan wat geldt bij het toepassen van onvrijwillige zorg vormen hierbij een goede extra waarborg voor de rechtsbescherming van dementerenden. Dat het cliëntperspectief bij het invullen van de zorg centraal dient te staan, zal hulpverleners meer bewust moeten maken van de wensen van de cliënt. Ook is het goed dat wilsbekwaamheid per situatie en per persoon zal moeten worden bekeken. Dementie betekent niet per definitie dat men wilsonbekwaam is.
De invoering van de onafhankelijke klachtencommissie, die ook aan zwaardere eisen zal moeten voldoen dan onder de Wet Bopz, zal naar verwachting leiden tot een verbetering het klachtrecht.
Ook de invoering van de cliëntenvertrouwenspersoon zal naar verwachting de werking van het klachtrecht ten goede komen. De cliënt en zijn vertegenwoordiger zullen door de cliëntenvertrouwenspersoon gemakkelijker met hun klachten of vragen terecht kunnen. Door het onafhankelijk karakter van de vertrouwenspersoon zal men zich hierdoor veiliger kunnen voelen om met klachten te komen. De angst om voor de twintigste keer met een klacht bij een zorgverlener te moeten aanbellen, en te worden aangezien voor zeurpiet, zal hierdoor weggenomen worden, wat ook vertegenwoordigers een groot stuk rust kan geven. Situaties waarin een vertegenwoordiger een klacht achterwege laat, en waar er dus om verkeerde redenen niet wordt opgekomen voor de rechten van de dementerende cliënt, zullen hierdoor naar verwachting verminderen.
Over het algemeen zal het wetsvoorstel Zorg en Dwang mijns inziens dus leiden tot een oplossing van de (juridische) knelpunten die in de psychogeriatrische sector zijn geconstateerd. De rechtspositie van dementerenden zal met de invoering van het wetsvoorstel naar mijn verwachting dan ook verbeteren. Er dient echter wel te worden bedacht dat het introduceren van een nieuwe wet op zichzelf geen verbetering zal brengen. Voorlichting, kennis en een mentaliteitsverandering onder allen die bij de zorg voor dementerenden betrokken zijn, zijn vereist om in combinatie met het wetsvoorstel te zorgen voor een verbetering van de rechtspositie van dementerenden. 6.3
Aanbevelingen
Om ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel Zorg en Dwang nog meer zal leiden tot een verbetering van de rechtspositie van dementerenden, beveel ik aan om net als in het
51
wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg naast de cliëntenvertrouwenspersoon, ook de instelling van een familievertrouwenspersoon wettelijk te verplichten. Het feit dat in de vierde nota van wijziging aan de cliënten en hun familie eenzelfde voorziening werd geboden als in de wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg, en het onvoldoende motiveren van de intrekking van het recht voor de familie om een beroep te doen op de cliëntenvertrouwenspersoon, vergt mijns inziens een nadere motivering en onderzoek naar de vraag of een aparte patiëntenvertrouwenspersoon niet ook in de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptensector wenselijk is. Het feit dat er misschien minder behoefte aan een patiëntenvertrouwenspersoon is dan in de psychiatrie, neemt nog niet weg dat er in sommige gevallen wel degelijk behoefte aan is. Naar mijn mening is er niets op tegen om de familievertrouwenspersoon ook in het wetsvoorstel Zorg en Dwang in te voeren en het kan bovendien de rechtspositie van cliënten ten goede komen. Een extra persoon die de rechten van de cliënten tracht te waarborgen, kan er immers voor zorgen dat de rechten van cliënten nog beter gewaarborgd worden. Ik beveel aan dat het voor familieleden ook mogelijk wordt om een klacht die andere cliënten betreft bij de familievertrouwenspersoon neer te leggen. Op die wijze wordt voorkomen dat cliënten zonder familie of anderen die zich om hen bekommeren, minder sterk in hun schoenen zouden staan. Ook voor deze cliënten is het immers nodig dat er toezicht is op hun rechtspositie. Vanuit mijn eigen ervaring in de zorg voor dementerenden, heb ik opgemerkt dat veel familieleden zich vaak ernstige zorgen maken als ze zien dat dingen fout gaan bij een andere bewoner en de familie of vertegenwoordiger zich daar niet over bekommert. Problematisch daarbij is dat men vaak niet weet of men hierover klachten in kan dienen en wat de redenen achter de problematiek soms zijn. Familie kan immers niet in het zorgdossier van een andere bewoner kijken. Zo kan het voorkomen dat een andere bewoner last heeft van blaasontsteking, en continue naar het toilet wil, terwijl dit niet
nodig
is.
Indien
ze
hierover
een
klacht
kunnen
neerleggen
bij
een
familievertrouwenspersoon, kan dat leiden tot een stuk rust. Als een klacht namelijk bij een familievertrouwenspersoon is neergelegd, kan men de zorgen over het probleem verder loslaten en het oplossen daarvan overlaten aan de familievertrouwenspersoon.
Verder beveel ik aan om nog meer in te zetten op voorlichting aan zowel zorgverleners als cliënten, vertegenwoordigers en familieleden. Meer kennis over de rechten van de cliënt kan de werking van de wet en daarmee de rechtsbescherming van dementerenden ten goede komen.
52
Literatuurlijst Leenen 2011 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek Gezondheidsrecht I. Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011. Hengeveld & Balkom 2010 M. W. Hengeveld & A.J.L.M. van Balkom, Leerboek psychiatrie, Utrecht: De Tijdstroom 2010. Eikelenboom 2008 P. Eikelenboom e.a., Handboek psychopathhologie. Delirium, dementie en andere cognitieve stoornissen, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008.
Van der Burgt 2008 M. van der Burgt, E. van Mechelen-Gevers & M. te Lintel Hekkert, Introductie in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008. Raes & Bakker 2007 B.C.M. Raes & F.A.M. Bakker, De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer: Kluwer 2007. Van der Pot 2006 Van der Pot, D.J. Elzinga & R. de Lange, Handboek van het Nederlandse staatrecht, Deventer: Kluwer 2006. Koens & Vonken 2006 M.J.C. Koens & A.P.M.J. Vonken, Personen en Familierecht. Tekst en commentaar., Deventer: Kluwer 2006.
Boot & Knapen 2005 J.M. Boot & M.H.J.M. Knapen, De Nederlandse Gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2005. Onderzoek: wat gebeurt er in de hersenen? 2012 ‘Onderzoek: Wat gebeurt er in de hersenen?’, Alz… Magazine van Alzheimer Nederland juni 2012.
53
Van Gilse 2011 Y.C.M. van Gilse, ´Brief aan Kamerleden betreffende Wetsvoorstel zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten´, Utrecht: LOC Zeggenschap in zorg, 9 september 2011. Coster 2004 J. Coster, ´Bopz beschermt dementerende oudere onvoldoende´, Medisch Contact 2004-24.
Arends 2003 L.C.P. Arends. ‘De Interne rechtspositie van psychogeriatrische patiënten in verpleeg- en verzorgingshuizen’, Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie, 2003, 34.
Lelie 2002 A. Lelie, ‘Verminderd wilsbekwaam. Samen beslissen wat het beste is.’, Medisch Contact 2002-40.
Gezondheidsraad 2002 Gezondheidsraad. Dementie. Den Haag: Gezondheidsraad 2002-04.
Derde evaluatiecommise van de Wet Bopz 2007 Derde evaluatiecommissie van de Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten…, Ministerie van VWS 2007. Arends, Blankman & Frederiks 2002 L.A.P. Arends, K. Blankman & B.J.M. Frederiks, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-3: Interne rechtspositie in de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptensector, Den Haag: ZonMw 2002. Legemaate, Arends & van ’t Riet 2002 J. Legemaate, L.A.P. Arends & A. van ’t Riet, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-5: Het klachtrecht en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag: ZonMw 2002. Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz 2002 Begeleidingscommissie evaluatie Wet Bopz, Evaluatie Wet Bopz, Deelonderzoek 10-10: Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002.
54
Kamerstukken: Algemene Rekenkamer 2002/03 Algemene Rekenkamer, Dementerenden en de Wet Bopz, Kamerstukken II 2002/03, 28 950, nr. 2. Raad van State 2012 Advies van de Raad van State, Kamerstukken II 2012, 31 996, nr. 32. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 2. Kamerstukken II, 31 996 Jurisprudentie: EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. E.A. Alkema. (Winterwerp/Nederland) Rb. Amsterdam 27 september 2010, RZA 2010, 138 Rb. Assen 19 augustus 2010, LJN BP3515.
55
Bijlagen
56
Bijlage 1: Interview met mevrouw Greet Zweep, echtgenote en vertegenwoordiger van Alzheimer patiënt. 09-07-2012 Dit interview vond plaats in de woning van mevrouw te Veldhoven, en aansluitend in de instelling ‘RSZK Merefelt’ waar haar echtgenoot is opgenomen. Bij de echtgenoot van mevrouw werden in 2004 de eerste symptomen van de ziekte van Alzheimer waargenomen. Haar echtgenoot werd vergeetachtig, en wat vooral opviel was dat hij zomaar bloemen uit tuinen en velden van de gemeente ging plukken, om deze vervolgens vol trots thuis aan zijn vrouw aan te bieden ‘want: zij hield zoveel van bloemen’. Ook was hij een getalenteerd piano en orgelspeler en maakte hij plotseling fouten tijdens zijn spel, die hij voorheen nooit maakte. Na gesprekken met de neuroloog en verschillende testen, werd de diagnose Alzheimer gesteld, en kregen meneer en mevrouw hulp aan huis en ging meneer vijf dagen per week naar de dagopvang. Door het wegloopgedrag van meneer moest hij al snel naar een gesloten dagopvang, waar hij niet zo maar uit weg kon lopen. Wel ging hij iedere dag met veel plezier naar de dagopvang toe, maar eenmaal daar wilde hij toch na een tijdje weer naar buiten. Ook thuis ging meneer op een gegeven moment steeds weglopen, op zoek naar zijn ouders. Toen moest mevrouw thuis de deuren goed op slot doen, zodat meneer niet iedere keer wegliep. Op deze manier kon meneer nog een lange tijd thuis wonen, maar eind vorig jaar werd het mevrouw te veel. Eerst werd meneer voor twee weken ‘vakantie’ opgenomen in een instelling. In deze instelling ging het echter fout, doordat de arts meneer een te hoge dosering medicijnen had gegeven, waardoor hij in een rolstoel terecht kwam. Mevrouw was niet blij met de gang van zaken en de informatie voorziening bij deze instelling. Ze kreeg namelijk pas te horen wat er was toegediend en wat er gebeurd was toen er dingen fout waren gegaan, namelijk toen meneer in een rolstoel moest door de werking van de medicijnen. Na de periode in deze instelling redde mevrouw het thuis echter niet meer, en werd besloten dat meneer voorgoed naar een instelling zou moeten. Meneer verblijft inmiddels sinds begin januari 2012 in deze instelling en heeft het daar naar zijn zin, hoewel hij wel altijd naar zijn eigen huis wil. Mevrouw vertelt dat hij haar altijd vol trots aan iedereen voorstelt met de woorden ‘en dit is mijn vrouw!’. Op welke wettelijke basis meneer in de instelling is opgenomen wist mevrouw niet. Dat dit via een rechterlijke machtiging zou kunnen op grond van de Wet Bopz was mevrouw ook niet bekend. Zij begreep ook niet wat de rechter daar nou mee te maken zou hebben. ‘Als het nodig is, dan moet iemand gewoon opgenomen worden, en daar heeft de rechter toch niks mee te maken?’. Na enige uitleg over de verschillende manieren die de Wet Bopz geeft om iemand op te laten nemen in een instelling en de gedachtegang daarachter, namelijk dat je iemand niet zomaar tegen zijn wil mag opsluiten, begreep mevrouw dit iets beter. Ze vind het wel heftig dat de rechter er aan te pas kan komen. Toch vind ze dat haar man eigenlijk ook verzet toont, omdat hij zelf eigenlijk niet in de instelling wil blijven. Hij laat dat niet de hele dag merken, maar staat er wel op om mee naar huis te gaan wanneer mevrouw of familieleden
57
hem verlaten na een bezoek. Toch is het voor haar glashelder dat de rechter hier in hun geval niet over hoeft te oordelen, de familie is het erover eens en opneming in de instelling was de enige mogelijkheid. Ik krijg het idee dat het begrip ‘rechterlijke machtiging’ en het feit dat de rechter erbij betrokken zou worden een erg grote impact zou hebben op mevrouw. Wel begrijpt ze dat het in sommige gevallen ook niet volgens het ideaalplaatje kan gaan en dat bescherming van patiënten tegen bijvoorbeeld verkeerde bedoelingen van familieleden gewenst is. Mevrouw wist dus niet wat de Wet Bopz is, en wist ook niet dat deze wet vervangen gaat worden. Verder merkt ze ook eigenlijk niks van regelgeving in de praktijk. Dit kan volgens haar wel mede komen doordat ze eigenlijk heel tevreden is over de instelling waar haar man nu verblijft. Ze vertrouwt erop dat het personeel in de instelling het beste met haar man voor heeft en dat ze doen wat nodig en juist is. Als er wel iets is dan bespreekt zij dit gewoon met de hulpverleners zelf. Ze is niet bang voor represailles of een slechte naam. De cliëntenvertrouwenspersoon zou voor haar dan ook overbodig zijn. Wel erkend ze dat dit voor andere mensen wel een uitkomst kan zijn, en dat het belangrijk is dat er een dergelijke persoon komt, zolang hij zich maar niet met de mensen gaat bemoeien die het niet nodig hebben. Zij bespreekt dingen en problemen namelijk het liefst gewoon zelf met de betreffende hulpverlener. Een speciale familievertrouwenspersoon lijkt haar echter overbodig. Mevrouw vind het goed dat er een aparte nieuwe wet komt die speciaal betrekking heeft op de psychogeriatrische en verstandelijk gehandicaptenzorg. De psychiatrie is immers heel iets anders, en zij geeft aan dat het verschil volgens haar vooral ligt in het type problematiek, en in het feit dat psychogeriatrische patiënten in tegenstelling tot psychiatrisch patiënten niet voor behandeling worden opgenomen, maar voor de verzorging en bescherming. Mevrouw mist onder de huidige regelgeving echter niet iets specifieks, maar ze is dan ook erg tevreden over de hulpverleners en de instelling. In tegenstelling tot de vorige instelling waar meneer verbleef, is de informatie voorziening in RSZK Merefelt erg goed, volgens mevrouw. Ook wordt er door de arts direct gestopt met toediening van medicatie als het niet voldoende blijkt te helpen. Er wordt dus niet onnodig medicatie gegeven. En ook andere maatregelen, zoals het vastbinden van mensen, worden volgens haar niet onnodig of te snel genomen. Om medicijnen gecamoufleerd toe te dienen, bijvoorbeeld in een hapje vla of appelmoes, vindt mevrouw een goede methode, zolang de vertegenwoordiger maar goed op de hoogte wordt gehouden van de medicijnen die de patiënt krijgt toegediend. Er vind veel overleg plaats tussen de hulpverleners en mevrouw. Ook andere familieleden die dicht bij de zorg voor meneer betrokken zijn, worden geïnformeerd. Mevrouw mag ook vaak aanwezig zijn bij overleggen, en vind het best een goed idee dat de nieuwe wet ook de patiënt, indien mogelijk, het recht geeft hierbij aanwezig te zijn. Ook over de inrichting van de afdeling waar haar man verblijft is mevrouw erg tevreden. De gang van de afdeling is rond, waardoor de bewoners heerlijk rond kunnen wandelen, en niet
58
alleen een gang op en neer lopen. Ook kunnen in principe altijd alle deuren naar de tuinen open, bewoners kunnen dus altijd lekker naar buiten als ze dat willen. Op het moment dat wij er zijn is het echter aan het regenen en zijn de deuren automatisch op slot gedaan. Mevrouw is het daar niet mee eens en vind dat de bewoners ook in de regen naar buiten zouden moeten kunnen. Op verzoek van mevrouw doet iemand van de hulpverleners vervolgens de deuren weer van het slot. Mevrouw heeft verder niet het idee dat er patiënten op de afdeling zitten die er eigenlijk niet horen, of die de rust ernstig verstoren. Haar eigen man is eigenlijk de persoon die het meeste opvalt en soms de rust verstoord. Hij is fysiek nog in een zeer goede conditie, danst en huppelt door de huiskamers en vertoont wegloop gedrag. Bij activiteiten kan dat soms voor onrust zorgen, als hij tijdens een activiteit gewoon wegloopt en ineens hard piano gaat spelen, waardoor de andere mensen elkaar niet meer kunnen verstaan. Hier wordt volgens mevrouw echter goed op ingespeeld door de hulpverleners, en meneer krijgt zo nodig medicatie om hem wat rustiger te krijgen. Dat de nieuwe wet niet meer locatiegebonden wordt, maar persoonsgebonden vindt mevrouw ook een goede ontwikkeling. Haar man heeft zich immers met dezelfde problematiek ook nog een tijd buiten de Bopz-instelling weten te handhaven, waarbij het dan vreemd is dat er binnen de instelling ineens wel een wet geldt, maar buiten de instelling niet, terwijl iemand met precies dezelfde problemen en wensen zit. De beschrijving van wat mevrouw over haar man vertelt, blijkt als we in de instelling komen precies te kloppen. We zijn nog geen halve minuut binnen of we horen iemand aan het andere eind van de gang zeggen ‘en dat is mijn vrouw!’, hij komt direct op ons af, is ontzettend blij dat zijn vrouw er is, en gaat haar vervolgens aan iedereen voorstellen. Hij geeft ons zelf een rondleiding door de instelling en maakt een fitte, maar enigszins verwarde en aanhankelijke indruk. Hij vraagt veel aan anderen, geeft ons een concert op de piano, danst door de gangen en is blij dat hij visite heeft. We drinken nog een kopje koffie en hij is verder rustig. Tot het moment dat wij weer weg gaan, en hij niet mee mag. Hij probeert ons om te praten, en begrijpt niet waarom hij moet blijven. ‘Eten kan ik thuis toch ook?’ Wel blijft hij rustig achter de streep voor de deur staan, zwaait hij ons uit en laat hij ons gaan.
59
Bijlage 2: Interview met de heer Henk Lamsma, Teammanager psychogeriatrische afdeling met jarenlange ervaring in de psychiatrie, psychogeriatrie en zwerfjongeren en tbs en acute opnames. 11-07-2012 Dit interview vond plaats in verzorgingshuis Flat Kerkelanden, waar meneer Lamsma teammanager is op de gesloten psychogeriatrische afdeling. Meneer Lamsma is momenteel teammanager van een psychogeriatrische afdeling, en heeft jarenlange ervaring in verschillende soorten Bopz-instellingen. Hij is goed bekend met de Wet Bopz, en weet vrij gedetailleerd hoe deze wet in elkaar zit en wat de rechten van mensen in een Bopz-instelling zijn. Ook kan hij vanwege zijn ervaring met verschillende soorten Bopz-instellingen, een goed beeld schetsen van de verschillen tussen bijvoorbeeld de psychogeriatrie en de psychiatrie. Hij is ervan overtuigd dat de huidige Wet Bopz niet goed aansluit op de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptensector, vanwege de andere soort problematiek en de op de werkvloer gehanteerde begrippen dan die in de psychiatrie. Het is dus goed dat er een speciale wet komt voor de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptensector. Ook de wilsonbekwaamheid is typerend voor deze patiënten, en ze hebben doorgaans meer rechtsbescherming nodig, omdat ze zelf niet snel verzet zullen tonen of tegensputteren. De toevoeging in de vijfde nota van wijziging, voor patiënten die via justitie op een afdeling voor psychogeriatrie of verstandelijk gehandicapten worden geplaatst, vind hij een gewenste toevoeging. Het zal wellicht niet vaak voorkomen, maar hij heeft eens meegemaakt dat een dementerende man in de gevangenis binnen kwam, omdat hij iemand om het leven had gebracht. Voor dit soort mensen is het echter lastig om te bepalen waar hij of zij geplaatst dient te worden, aangezien ze extreem gevaarlijk zijn. Deze man is toen op een speciale psychiatrische zorgafdeling in de Bijlmer bajes geplaatst, maar hij zou vanwege zijn dementie wel onder de wet Zorg en Dwang moeten vallen. Dat er nu voor deze mensen specifiek iets in de wet Zorg en Dwang geregeld wordt, is dan ook een goede toevoeging. Deze mensen komen dus, hoewel zeldzaam, toch voor. In de praktijk merkt hij vooral veel van de Wet Bopz als men tegen de wilsonbekwaamheid van patiënten stuit. In hoeverre kan iemand zelf nog beslissen, en mag er dan bijvoorbeeld medicatie toe worden gediend? Vooral als iemand zegt geen medicijnen te willen of zijn mond stijf dicht houdt, is dat voor hulpverleners soms lastig. Er wordt wel goed gekeken per situatie, wat mensen nog wel kunnen beslissen of niet. De patiënten kunnen over het algemeen niet zelf beslissen of ze opgenomen willen worden en ook het naar buiten laten gaan van patiënten is iets wat vaak niet meer kan, omdat mensen dan niet meer terug willen of de weg kwijt raken. Het is natuurlijk niet voor niets een gesloten afdeling, dus de mensen die er zitten zijn over het algemeen niet in staat zelfstandig de afdeling te verlaten.
60
Hij denkt dat de meeste hulpverleners niet erg goed op de hoogte zijn van de Wet Bopz, maar vooral beseffen dat mensen dement zijn en dus niet zomaar van de afdeling af mogen. Er staat voor de hulpverleners binnenkort echter een speciale Bopz-voorlichtingsdag op de planning, wat hopelijk leidt tot meer kennis van de wet. Ook bij instellingen waar hij hiervoor werkzaam was, heeft hij het idee dat de globale kennis er wel is, maar dat hulpverleners de regels niet linken aan de Wet Bopz. Ook merkt hij dat artsen het soms lastig vinden om te bepalen welke zaken nou onder middelen en maatregelen vallen en welke niet. Het gebruik van een belsensor valt bijvoorbeeld onder middelen en maatregelen, maar het is de vraag of een bewoner dit bijvoorbeeld zelf wil of niet. Ook over het toedienen van medicatie via vla of appelmoes, dus camouflage, verschillen de meningen. Is dit somatisch echt noodzakelijk, of is het omdat bewoners de medicatie anders niet in willen nemen? Het is voor artsen vooral de vraag welke middelen en maatregelen ze nu wel en niet aan de Inspectie moeten melden. Ook omdat daarover vanuit de Inspectie vaak andere eisen of verwachtingen over zijn. Het ligt er net aan welke Inspecteur je aan de lijn krijgt, de een zegt dat je iets niet hoeft te melden, en de ander vindt juist van wel. Hij merkt dat artsen echter over het algemeen wel weten wat er wel of niet gemeld moet worden, maar mist een centrale registratie. Er wordt nu per bewoner in het zorgdossier geregistreerd, en er is niet een register voor de hele afdeling. Hij heeft het idee dat dit eigenlijk wel zou moeten, en zou moeten worden opgestuurd naar de Inspectie. Bij de GGZ was dit namelijk wel verplicht, alle middelen en maatregelen werden daar gemeld, ook al was het met instemming van de bewoner. Hij denkt dat hulpverleners over het algemeen wel herkennen wanneer een patiënt verzet toont, maar heeft ook genoeg meegemaakt waarbij men voorbij ging aan getoond verzet, en waarbij men niet keek naar de grond waarop iemand was opgenomen, en onvrijwillige zorg standaard en bij iedere patiënt werd toegepast, zonder dat er gevraagd werd wat een patiënt daarvan vond. Patiënten worden gelukkig ook steeds mondiger, zeker nu men steeds sneller een vertegenwoordiger voor een patiënt zoekt. Ook de invoering van de cliëntenvertrouwenspersoon zal daar volgens hem aan bijdragen. Het is dus zeker een goede toevoeging, hij heeft gemerkt dat dit in de psychiatrie ook een goede toevoeging had. Dat de cliënt bij overleggen aanwezig zou mogen zijn, vind hij een goed recht, maar er dient wel gekeken te worden naar het nut daarvan. In de meeste gevallen zal de vertegenwoordiger beter aanwezig kunnen zijn bij een overleg. Momenteel worden vertegenwoordigers op deze afdeling overigens al uitgenodigd bij overleggen. Men heeft eerst een behandelplan bespreking en vervolgens een gesprek daarover met de vertegenwoordiger erbij, indien die dat wenst.
61
Hij vindt het vooral wenselijk dat er meer scholing en voorlichting komt om de bewustwording onder hulpverleners te verbeteren. Men moet leren zich in de bewoner te verplaatsen en te zorgen dat de bewoner krijgt waar hij recht op heeft. Ook zou de contactpersoon en familie meer voorlichting moeten krijgen over de rechten van de patiënt. De invoering van de familievertrouwenspersoon, een figuur die hij overigens ook kent vanuit de psychiatrie, zou ook nog een goede toevoeging zijn voor de psychogeriatrie. In de psychiatrische instelling waar hij heeft gewerkt, was dit iemand die vanuit de organisatie zelf geworven werd, waardoor dit ook een familielid van een cliënt kon zijn. Iemand die extra meekijkt, is volgens hem altijd wenselijk bij patiënten die niet goed zichzelf op kunnen komen. Ook vind hij dat de hulpverleners op de afdeling hun verantwoordelijkheid moeten nemen als er zichtbare dingen in families fout gaan. Als cliënten bijvoorbeeld worden verleid tot het ondertekenen van documenten. Op zich denkt hij dat het redelijk goed volgens de regels gaat op de afdeling waar hij nu werkt. Soms is het echter wel zo dat maatregelen voor het gemak bij iedereen worden gedaan, terwijl het niet nodig is om bij iedere cliënt de medicatie in een lepel appelmoes te verstoppen. Hoewel er toch wel vaak bij vermeld wordt dat er medicijnen inzitten, is dit een aandachtspunt. Ook zal het waarschijnlijk wel eens voorkomen dat er zonder overleg met de arts een druppeltje extra medicijn, zoals haldol wordt gegeven om bewoners rustig te maken. Het is lastig, omdat dit ook niet wordt geregistreerd om hier goed toezicht op te houden. Als de Inspectie onverwacht zou binnen lopen tijdens het uitdelen van medicijnen zou dat activiteiten als deze wel terugdringen, maar dat heeft natuurlijk ook weer andere consequenties. Er moet gewoon een omschakeling in de mentaliteit komen. Meer voorlichting bij personeel hierover zal wel helpen dit terug te dringen. Er komen van familieleden niet veel klachten over de middelen en maatregelen bij de teammanager binnen. Klachten worden voornamelijk gegeven over de hoeveelheid activiteiten die worden georganiseerd of over voeding en discussies met de arts over medische behandelingen. Moet iemand bijvoorbeeld nog wel of niet opgenomen worden in het ziekenhuis voor bepaalde aandoeningen? De teammanager is niet op de hoogte van de richtlijn uit 2008 die de overheid heeft gegeven ter overbrugging naar het nieuwe wetsvoorstel Zorg en Dwang. Hij weet wel dat de Wet Bopz al heel lang onder vuur ligt. Verandering is ook nodig, zeker gezien het feit dat de groep dementerenden zal gaan groeien door de vergrijzing en dat de verzorging prijzig is. Het ‘nee, tenzij’-beleid en het uitgebreidere stappenplan vind hij een goed plan, alhoewel het nu meestal ook vaak heel zorgvuldig
62
Hij denkt wel dat dit veel tijd gaat kosten, maar zal inderdaad wel problemen achteraf verhelpen. Dit zal waarschijnlijk op termijn ook minder dwang opleveren. Van te voren de potentiële risico’s inschatten hoort volgens hem echter ook al bij professioneel gedrag, maar niet iedereen is zo professioneel als wenselijk is. Dat de wet straks persoonsgebonden wordt, in plaats van instellingsgebonden, vind hij ook een goede ontwikkeling, omdat er steeds meer zorg op maat wordt aangeboden, en dit ook bij mensen thuis plaats vindt of in andere accommodaties. Mensen niet meer fixeren om alleen valgevaar tegen te gaan is ook een goed beleid. Wel moet er natuurlijk altijd ruimte blijven voor hele extreme gevallen. Het is de afgelopen jaren echter al met grote stappen vooruit gegaan op dit gebied. Dertig jaar geleden was het meer regel dan uitzondering om iemand vast te binden, en dit is steeds minder geworden. Het vastleggen in de wet kan ook conflicten en discussies met familieleden voorkomen. Op het moment tekent men op de afdeling contracten met de familie waarin afgesproken wordt dat er niet gefixeerd wordt om slechts valgevaar tegen te gaan en dat men gezamenlijk de risico’s accepteert.
63
Bijlage 3: Interview met mevrouw Zegstroo, Dochter en vertegenwoordiger van dementerende moeder die op een gesloten psychogeriatrische afdeling verblijft. 12-07-2012 Het interview vond plaats in de woning van de dochter in Hilversum. Haar moeder verblijft sinds enkele jaren op de gesloten psychogeriatrische afdeling van Flat Kerkelanden te Hilversum. Voordat ze op deze afdeling werd opgenomen woonde ze samen met haar man in een aanleunwoning in ditzelfde verzorgingstehuis. Nadat ze al een tijdje dementerend was, werd haar man ziek en werd mevrouw tijdelijk op een gesloten afdeling in een instelling in Amsterdam opgenomen. Dit was volgens haar dochter geen goede ervaring, en het was ook te ver af gelegen van de woonplaats van haar man en haar dochter. Mevrouw werd uiteindelijk ontslagen uit deze inrichting, omdat ze eigenlijk nog ‘te goed’ was voor een dergelijke afdeling. Ze kwam weer thuis bij haar man wonen, maar toen er een plek vrij kwam op de psychogeriatrische afdeling in het verzorgingstehuis waar ze al woonde, werd besloten dat dit toch beter voor haar zou zijn en dat dit een kans was die waarschijnlijk niet snel nog een keer kwam. Op deze manier kon ze namelijk in hetzelfde huis blijven wonen als haar man, zodat ze elkaar vaak konden zien. Op basis van welke titel mevrouw uiteindelijk is opgenomen weet haar dochter niet. Ze geeft aan eigenlijk niet veel van de Wet Bopz en de rechten van haar moeder te weten. Wel vertelt ze dat er een vrouw van het CIZ (het indicatieorgaan) kwam om met haar moeder te praten over de opname op de gesloten afdeling. Ze vond dit echter heel raar gaan, aangezien deze vrouw haar vragen op een zodanige manier stelde dat het allemaal heel mooi leek. Zo werd er bijvoorbeeld aan haar moeder gevraagd of ze het niet erg vond dat de deuren achter haar dicht zouden gaan op de afdeling. De dochter van mevrouw zegt dat mevrouw echter een heel tevreden mens is die al snel alles goed vind en haar klachten of bezwaren niet snel laat merken, zeker niet nu ze dementerend is. Ze vond het dan ook niet bevredigend dat haar moeder in haar ogen zulke manipulatieve vragen gesteld kreeg door het CIZ. Volgens de dochter was mevrouw eigenlijk niet in staat, en dus op dit punt wilsonbekwaam, om de gevolgen van deze beslissing goed te overzien. Op welke basis mevrouw uiteindelijk is opgenomen, weet ze echter niet. Alleen als dit op basis van de artikel 60-procedure is gebeurd, wat waarschijnlijk het geval is, heeft mevrouw niet duidelijk de mogelijkheid gehad tot het tonen van verzet. In het begin mocht mevrouw altijd met haar man mee naar hun aanleunwoning en kwam ze dus nog veel buiten de afdeling. Na het overlijden van haar man zit ze echter vrijwel altijd op de afdeling, tenzij haar dochter haar meeneemt om buiten te wandelen. Mevrouw is een rustige dame, die snel tevreden is en niet snel klaagt of zich verzet. Misstanden op de afdeling moeten dus worden aangekaart door haar dochter, die tevens vertegenwoordiger is. De dochter van mevrouw heeft het idee dat de kennis over de Wet Bopz en vrijheidsbeperkende maatregelen ook bij de meeste personeelsleden niet erg groot is. Ook zij zelf weet niet precies wat er wettelijk gezien wel en niet mag. Meer voorlichting en scholing over de wet en rechten van mensen op een psychogeriatrische afdeling is volgens haar dan
64
ook zeer gewenst. Niet alleen voor hulpverleners, maar ook voor vertegenwoordigers en familieleden. Nu zijn er vaak dingen waarvan zij denkt: dit lijkt me niet in orde, maar ik weet niet wat ik er aan kan doen. Zo worden mensen vaak al heel vroeg in bed gelegd, terwijl ze nog niet moe zijn. Het is duidelijk zo dat dit niet in het belang van de bewoners wordt gedaan, maar omdat personeelsleden bijvoorbeeld bang zijn dat ze hun werk anders niet op tijd af krijgen. Als alle bewoners om 21.00uur echter in bed liggen, vraagt mevrouw zich wel af wat het personeel dan tot 23.00uur nog allemaal moet doen. Ook worden ongevraagd bij alle bewoners de korsten van het brood afgehaald. Dit terwijl de norm zou moeten zijn dat de korsten erop blijven, tenzij een bewoner ze niet kan eten of zelf aangeeft ze er graag af te willen hebben. Er is nog teveel sprake van een eenheidsworst, terwijl mensen er toch recht op zouden moeten hebben om als individu behandeld te worden. Handelen vanuit cliëntperspectief is een goede norm, die gehandhaafd zou moeten worden. Het is goed als er wordt geïnvesteerd in een beter bewustzijn hierover onder hulpverleners, zodat er op dit punt een mentaliteitsverandering plaats kan vinden. Ook het invoeren van de cliëntenvertrouwenspersoon vind ze een goede zet. Wel lijkt het haar lastig om ervoor te zorgen dat die persoon echt onafhankelijk blijft, maar als ik haar vertel dat de instelling van deze vertrouwenspersoon in de psychiatrie goed blijkt te werken en het klachtrecht zo beter zal gaan functioneren, lijkt het haar een goed idee. Dit omdat er altijd mensen zijn die liever niet voor de honderdste keer naar het personeel gaan met hun klachten, terwijl dit niets uithaalt en ze hierdoor wel de naam zeurpiet krijgen. Dit vergt onnodig veel energie van vertegenwoordigers, waardoor men zelf als vertegenwoordiger op moet passen zich niet te druk te maken. Het betekent echter aan de andere kant dat je er als vertegenwoordiger soms voor kiest om maar niks te zeggen, terwijl dat natuurlijk ook niet de oplossing is. Ze vindt dat er nu te weinig met klachten wordt gedaan. Misschien dat de cliëntenvertrouwenspersoon ervoor kan zorgen dat dit geheel verbeteren zal. De familievertrouwenspersoon is in haar ogen ook wel wenselijk, omdat er altijd mogelijkheden zijn dat er binnen families onenigheid is, of dat de vertegenwoordiger niet het beste met de dementerende voor heeft. Daar zou ook meer toezicht op moeten komen. Er moet voor gezorgd worden dat iedereen een goede vertegenwoordiger heeft. Daarnaast zou mevrouw het een goede toevoeging vinden als je ook met klachten kunt komen bij de vertrouwenspersoon die andere bewoners betreffen. Nu zijn er namelijk bewoners van wie de vertegenwoordiger of familie nooit op bezoek komt, en deze mensen bevinden zich dan toch in een kwetsbaardere positie, als niemand voor hen opkomt in gevallen waarin dat nodig is. Wel denkt ze dat alleen de invoering van de cliëntenvertrouwenspersoon niet voldoende zal zijn. Er dient meer voorlichting en een verandering in de mentaliteit van personeel te komen. Ook de vertegenwoordigers zouden meer voorlichting over de wet moeten krijgen, zodat ze beter voor de dementerenden op kunnen komen.
65
Daarnaast is het goed als men zich er meer van bewust wordt dat vrijheidsbeperking niet vanzelfsprekend is, en dat er een zorgvuldiger stappenplan moet worden doorlopen alvorens onvrijwillige zorg mag worden toegepast. Het recht als cliënt en vertegenwoordiger bij overleggen aanwezig te zijn, vindt ze een goed idee. In de instelling waar haar moeder verblijft is echter nu al wel altijd de mogelijkheid voor vertegenwoordigers en vaak ook voor familie om aanwezig te zijn. Er wordt goed overlegd, en als de arts iets wil besluiten over het toedienen van medicatie wordt hierover ook altijd goed gepraat met de vertegenwoordiger. Wel worden sinds een tijdje de bedhekken van haar moeder omhoog gezet, zodat ze ’s nachts niet uit bed valt. Formeel moet ze hier als vertegenwoordiger echter nog steeds een handtekening voor akkoord zetten, alleen is hier niet meer om gevraagd. Het feit dat de wet straks niet meer instellingsgebonden, maar persoonsgebonden is, vindt ze ook een goede stap. Veel dementerenden wonen immers nog thuis en daar speelt dan eigenlijk dezelfde problematiek als in een Bopz-instelling. Het is ook eigenlijk vreemd dat opname in zo’n instelling pas rechtsbescherming zou opleveren, want de problematiek van de persoon veranderd niet pas bij opname. Ook thuis zijn middelen en maatregelen soms nodig. Over het algemeen denkt ze dat haar moeder wel gelukkig en tevreden is in de instelling. Toch ziet ze wel vaak dingen waarvan ze hoopt dat deze onder de nieuwe wet zullen verbeteren. Ze hoopt vooral op een mentaliteitsverandering onder de hulpverleners, waardoor er meer vanuit cliëntperspectief gehandeld zal worden, en de wens van de cliënt centraal zullen staan. Dat er niet meer voor het gemak vrijheidsbeperkende maatregelen zullen worden genomen, maar alleen als die echt nodig zijn. Ze vindt het positief dat er een nieuwe wet komt, en denkt dat deze zeker zal bijdragen aan de verbetering van de rechtspositie van dementerenden.
66