DE PRIJS VOOR EEN ZORGELOZE VAKANTIE? DE NEGATIEVE GEVOLGEN VAN ONS ONDUURZAAM REISGEDRAG BESTUDEERD VANUIT EEN MENSENRECHTENKADER
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Moraalwetenschappen door Lotte Schiltz (00800167) 2012‐2013 Promotor: prof. dr. Sigrid Sterckx Commissarissen: Laszlo Kosolosky en Wannes Van Hoof Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen
Foto Titelblad: Esther Hoedemakers
DE PRIJS VOOR EEN ZORGELOZE VAKANTIE? DE NEGATIEVE GEVOLGEN VAN ONS ONDUURZAAM REISGEDRAG BESTUDEERD VANUIT EEN MENSENRECHTENKADER. Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Moraalwetenschappen door Lotte Schiltz (00800167) 2012‐2013 Promotor: prof. dr.Sigrid Sterckx Commissarissen: Laszlo Kosolosky en Wannes Van Hoof Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen
Word count 1: 27.815 Word count 2: 30.144 i
WOORD VOORAF
Om te beginnen wil ik mijn promoter, professor dr. Sigrid Sterckx, oprecht bedanken. In de eerste plaats voor de boeiende lessen wereldethiek die mijn interesse en aandacht voor het ecologische vraagstuk deden toenemen. Op die manier ben ik mij meer vragen gaan stellen bij mijn eigen reisgedrag en zodoende tot het onderwerp van deze masterproef gekomen. In de tweede plaats natuurlijk voor haar vakkundige begeleiding bij het schrijven van wat hier nu voor u ligt. Het ging niet altijd van een leien dakje maar de kritische aanwijzingen en instructies en vooral de bemoedigende en opbouwende commentaar tijdens het werkproces hebben mij enorm geholpen. Ook mijn ouders wil ik bedanken voor de kansen die ze mij hebben gegeven, hun interesse en hun onvoorwaardelijke steun en geloof in mijn kunnen. Voor het mogen zeuren als ik het niet meer zag zitten en om mij honderduit te laten vertellen tijdens menig avondmaal of afwassessie als ik enthousiast was over wat ik net geleerd had. Elize en Ruben, mijn broer en zus, mijn maatjes, merci om mij af en toe op jullie zenuwen te laten werken en om van onze thuis steevast een gezellige drukte te maken! Mama, opa en oma wil ik bedanken voor het zorgvuldige naleeswerk en om mee na te denken over de laatste schoonheidfoutjes, ik had mij geen meer toegewijde nalezers kunnen wensen! Tanteleen en Hendrika, merci voor de quarantaine, de thee en koekjes en de gezellige ochtenden in de keuken op het moment dat ik dat nodig had om eindelijk van start te raken. Julie, mijn maatje, kotgenote en studiegezellin, danku voor de zalige tijd ten huize F.P., het samen werken wat het zoveel leuker maakte, de eindeloze keren dat ik op uw deur mocht komen kloppen, de vakkundige raad en de nodige koffiepauzes! Ook Luka, Mara, Griet, en sporadischere leden van de befaamde studieclub, merci voor het samenhokken, en de luisterende oren in tijden van thesis‐twijfel. Esther en Hannah, danku voor de meest legendarische, gastvrije en gezellige logeerzetel van heel Antwerpen. Aan al mijn vrienden: merci om zo’n zalige bende te zijn, om mij over mijn thesis te laten vertellen maar vooral om mij ook af en toe de kans niet te gunnen en mij mee op pad te nemen zodat ik de kans niet zag om met mijn bureaustoel te vergroeien! En als laatste Sabbo, mijn lief, danku om er altijd te zijn wanneer ik u nodig heb, om zo geboeid te zijn door waar ik mee bezig ben, om van mijn enthousiasme te houden en dit aan te moedigen of mij te leren relativeren als dat nodig is. Om mij gelukkig te maken zelfs in tijden van in‐het‐slop‐zittende thesissen of prangende deadlines.
ii
iii
INHOUD Woord vooraf ................................................................................................................................................... ii Lijst van gebruikte afkortingen ....................................................................................................................... viii Lijst van figuren……………………………………………………………………………………………………………………………….x INLEIDING ....................................................................................................................................................... 1 Thematiek en relevantie ............................................................................................................................... 1 Probleemstelling, onderzoeksvragen, methode en structuur ........................................................................ 2 Hoofdstuk 1: TOERISME, EEN SNELGROEIENDE INDUSTRIE MET EEN ECOLOGISCH, ECONOMISCH EN SOCIAAL‐CULTUREEL PRIJSKAARTJE. ........................................................................................................... 5 1.1.
De negatieve gevolgen van toerisme ......................................................................................... 5
1.1.1.
Economische gevolgen ................................................................................................................ 5
1.1.2.
Ecologische gevolgen .................................................................................................................. 6
1.1.3.
Culturele gevolgen ...................................................................................................................... 7
1.1.4
structurele kenmerken die aan de basis liggen van de negatieve impact van toerisme ................. 9
1.1.5.
Fundamentele onrechtvaardigheid ............................................................................................ 10
1.2.
Duurzame alternatieven? ................................................................................................................ 11
1.2.1.
Ecotoerisme ............................................................................................................................... 11
1.2.2.
Pro‐poor toerisme ...................................................................................................................... 13
1.2.3.
Duurzaam toerisme .................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 2: MENSENRECHTEN, EEN KENNISMAKING ............................................................................... 19 2.1. Betekenis en ontstaan. ........................................................................................................................ 19 2.2. Enkele kritieken. ................................................................................................................................. 21 2.2.1. Universaliteit ................................................................................................................................. 21 2.2.2. Asian Values ................................................................................................................................. 22 2.2.3. Implementatie .............................................................................................................................. 24 2.2.4. Antropocentrische focus .............................................................................................................. 24 iv
Hoofdstuk 3: ETHISCH FILOSOFISCHE FUNDERING VAN HET MENSENRECHTENKADER. ......................... 27 3.1. Rechtvaardigheid. ................................................................................................................................ 27 3.2.
Op zoek naar een onafhankelijke variabele .................................................................................... 29
3.2.1.
De universele morele status van de mens .................................................................................. 29
3.3. Rechten impliceren plichten. ................................................................................................................ 32 3.3.1.
Positieve en negatieve plichten. ................................................................................................ 32
3.3.2. Het belang van een gepast tijdsperspectief ................................................................................. 33 3.3.3.
Een plicht tot juridisering? ......................................................................................................... 35
3.4. Wiens plichten? Een herziening van onze opvattingen omtrent mensenrechtenschendingen in de geglobaliseerde wereld van vandaag. .......................................................................................................... 37 3.4.1.
Directe verantwoordelijkheid .................................................................................................... 38
3.4.2.
Indirecte verantwoordelijkheid .................................................................................................. 40
3.5.
Het omstreden mensenrecht op een gezond leefmilieu ................................................................. 42
Hoofdstuk 4: MENSENRECHTEN ALS KADER VOOR DUURZAAM TOERISME .............................................. 45 4.1. Lessen uit de ethisch filosische fundering van de mensenrechten .................................................. 45 4.2. Mensenrechten als kader: een ruim, geïnstitutionaliseerd perspectief met aandacht voor ethische aspecten ..................................................................................................................................................... 48 4.3.
Welke mensenrechten worden geschonden? ................................................................................. 49
4.4. Casussen ............................................................................................................................................... 57 4.4.1. A human zoo: de Kayan in Thailand ................................................................................................. 57 4.5.2. Leakage in de Okavonga Delta ...................................................................................................... 61 4.5.3. De strijd om water, het blauwe goud ............................................................................................. 64 Hoofdtsuk 5: OP WEG NAAR EEN DUURZAMERE MANIER VAN REIZEN ...................................................... 69 5.1. Barrières............................................................................................................................................... 69 5.1.1. Onduurzaam reisgedrag ................................................................................................................ 70 5.1.2 Attitudes omtrent reizen en ecologie .............................................................................................. 70 5.2. Transitiepaden ...................................................................................................................................... 71 5.2.1. Enable ........................................................................................................................................... 72
v
5.2.2. Encourage ...................................................................................................................................... 73 5.2.3. Exemplify en engage .................................................................................................................... 74 5.2.4. wat kunnen wij als toeristen doen? ................................................................................................. 77 CONCLUSIE ................................................................................................................................................... 79 Bronnen ......................................................................................................................................................... 81 Literatuur………………………………………………………………………………………………………………………………81 Webpagina's…………………………………………………………………………………………………………………………..86
vi
vii
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ECOSOC: UN Economic and Social Council IVESCR: Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten MDGs: Millennium Development Goals MHS: Mae Hong Son, noordelijke provincie in Thailand. MIT: Massachusetts Institute of Technology TAT: Tourism Authority of Thailand UNWTO: United Nations World Tourism Organization UVRM: Universele Verklaring van de Rechten van de Mens VNVRIV: VN Verklaring inzake Rechten van Inheemse Volken VNVSVO: VN Verklaring inzake Sociale Vooruitgang en Ontwikkeling VUDV:Verdrag inzake Uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen
viii
ix
LIJST VAN FIGUREN Fig. 2. Een restrictief kader voor ecotoerisme……………………………………………………………………….12 Fig. 3. Kader voor een sterke invulling van duurzaam toerisme………………………………………………. 16 Fig.4. Toeristen op de foto in Mae Hong Son………………………………………………………………………..56 Fig. 5. Leakage in de Okavango Delta………………………………………………………………………………….61 Fig. 6. Beschikbaarheid van water en aantal toeristen in Zanzibar, Tanzania…………………………….. 65 x
xi
‘In tourism studies, [we] operate on loaded moral territory, confronting a phenomenon that at once speaks of lighthearted pleasure and heavy social consequences.’ K. Caton
xii
xiii
INLEIDING
THEMATIEK EN RELEVANTIE Reizen is meer dan ooit een must. De wereld ontdekken, jezelf tegenkomen, je talen bijschaven, andere culturen leren kennen, je blik verruimen. Of gewoon even tot rust komen, een broodnodige, tijdelijke ontsnapping aan de oh zo hoge werkdruk. We worden dagelijks verleidt door advertenties op billboards, in magazines of krantenbijlagen die ons een welverdiende adempauze, een uitdagend avontuur of een verrijkende levenservaring beloven. Reizen wordt voorgesteld als iets onverdeeld positief. Maar wij betalen een hoge prijs voor deze welverdiende ontspanning of zelfontplooiing. Plaatselijke culturen raken uit balans door de confrontatie met toeristen, de lonen en werkomstandigheden binnen de toeristische sector zijn ondermaats, het overgrote merendeel van de winsten wordt geboekt door rijke buitenlandse investeerders en onze ecologische voetafdruk wordt gigantisch de hoogte ingejaagd. De trend om steeds vaker en verder op reis te gaan is problematisch. Daarenboven is onze manier van reizen fundamenteel ondemocratisch, het is maar een bijzonder klein percentage van de bevolking die de financiële middelen heeft om zich zulke luxe te permitteren. Maar de negatieve gevolgen die het massatoerisme met zich meebrengt mag wel iedereen mee dragen, sterker nog: het zijn de armste landen die hier de zwaarste opdoffers krijgen. Het is hoogtijd dat wij onze manier van reizen in vraag durven stellen. Er is nood aan een genuanceerder en vollediger beeld van reizen. Momenteel worden enkel de positieve gevolgen van reizen belicht maar het is belangrijk dat wij ook inzicht hebben in de negatieve gevolgen die door ons reisgedrag veroorzaakt worden. In de wetenschappelijke literatuur wordt er sinds enkele decennia wel aandacht besteed aan de negatieve gevolgen van toerisme. Het valt echter op dat men hier vaak óf de economische, óf de ecologische, óf de sociaal‐culturele gevolgen behandeld. Soms impliceert deze enge focus op slechts één van de problematische gevolgen dat andere negatieve consequenties volkomen over het hoofd gezien worden. Zo bekritiseerd Harrison (2008, p.861) het feit dat low‐cost luchtvaartmaatschappijen gepromoot worden als een belangrijke vorm van Pro Poor Tourism (PPT) omdat deze kansen creëren voor arme landen om hun economie dankzij de toeristische sector verder te ontwikkelen. Dat deze goedkope vliegtickets desastreus zijn voor het milieu schijnt geen punt te zijn.
1
In deze masterproef ga ik op zoek naar een analysekader dat de negatieve gevolgen van toerisme op een volledigere wijze kan bestuderen. Willen wij op zoek gaan naar manieren van reizen die minder schade berokkenen is het immers van cruciaal belang dat wij rekening houden met àlle schadelijke gevolgen. PROBLEEMSTELLING, ONDERZOEKSVRAGEN, METHODE EN STRUCTUUR Samengevat is de probleemstelling waar ik in deze masterproef van vertrek dus de volgende: Reizen brengt verschillende negatieve gevolgen met zich mee. De academische literatuur hierover is echter zeer fragmentarisch, zelden wordt in een probleemanalyse aandacht besteedt aan alle negatieve gevolgen. Dit leidt tot een onderschatting van de werkelijke complexiteit en omvang van de problematiek waardoor de kans groot is dat voorgestelde alternatieven als oplossing tekort schieten. Hieruit leid ik verschillende onderzoeksvragen af: ‐
Hoe kunnen we de negatieve gevolgen van reizen binnen één coherent verhaal aan bod laten komen?
‐
In hoeverre is het mensenrechtenkader geschikt om de negatieve gevolgen van reizen in hun volledigheid te adresseren?
‐
Wie kunnen we verantwoordelijk houden voor de negatieve gevolgen van ons onduurzaam reisgedrag?
‐
Wat zijn de consequenties van een mensenrechtenperspectief wanneer we concreet naar oplossingen gaan zoeken?
Aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie ga ik op zoek naar antwoorden op de voorgaande vragen. In verband met reizen en de negatieve gevolgen hiervan heb ik zeer veel gehad aan de boeken en artikels van Jones en De Meyere en Stefan Gössling. In mijn zoektocht naar de (filosofische) betekenis en waarde van het mensenrechtenkader zijn vooral Pogge, Ashford, Gewirth en Hayward belangrijke en inspirerende auteurs gebleken. In hoofdstuk 1 bespreek ik de verschillende negatieve gevolgen van toerisme op economisch, sociaal‐cultureel en ecologisch vlak alsook enkele structurele kenmerken van toerisme die deze problematische gevolgen in de hand werken. Vervolgens bekijk ik enkele alternatieve vormen van toerisme die ontstaan zijn ten gevolge van het toenemende besef van de negatieve impact die toerisme heeft. Met name ecotoerisme, pro‐poor toerisme en duurzaam toerisme komen aan bod. Uiteindelijk zal ik concluderen dat er nood is aan een sterke invulling van rechtvaardig duurzaam 2
toerisme om een werkelijk ecologisch verantwoorde en respectvolle alternatieve manier van reizen uit te werken. In hoofdstuk 2 komen mensenrechten aan bod. Ik schets het historische ontstaan ervan en leg uit wat mensenrechten nu precies zijn. Ook bespreek ik enkele van de belangrijkste kritieken op mensenrechten. Zo wordt de universaliteit van mensenrechten door sommigen in twijfel getrokken en wordt vanuit Aziatische hoek beweert dat zij andere culturele waarden hebben en dus mensenrechten in Aziatische landen niet relevant of van ondergeschikt belang zijn. Ook de kloof tussen theorie en praktijk wordt bekritiseerd en tot slot bespreek ik de kritiek dat een mensenrechtenperspectief een te antropocentrische focus heeft om dienst te kunnen doen als kader voor het ecologische vraagstuk. In hoofdstuk 3 ga ik dieper in op het mensenrechtenperspectief vanuit een meer ethisch filosofische invalshoek om het analysekader dat ik voorstel degelijk te funderen. Eerst worden er enkele beschouwingen aan rechtvaardigheid geweid gezien dit concept de basis vormt van de idee van (mensen)rechten. Daarna komen verschillende justificaties van het bestaan van mensenrechten an sich aan bod. De meesten beroepen zich hiervoor op de universele morele status van de mens. Maar ook deze idee van een universele morele status moet gefundeerd worden. Pogge (2002) doet dit aan de hand van een uiteenzetting over human flourishing, Gewirth (2007) ziet menselijk handelen als algemene context van moraliteit en ultieme grond voor het bestaan van mensenrechten. Na deze funderingskwestie ga ik in op de plichten die met mensenrechten samenhangen. Deze kan men onderverdelen in negatieve (deze impliceren enkel omissies) en positieve plichten (welke om actieve daden vragen). Vervolgens komt het belang van een gepast tijdskader aan bod, dit bepaald immers of wij iemands gedrag als een daad of een omissie bestempelen. Daarna bekijk ik Pogge’s en Haywards contrasterende visies over het belang van het institutionaliseren van mensenrechten. Vervolgens ga ik in op de vraag of onze visie op mensenrechten en mensenrechtenschendingen wel afgestemd is op de geglobaliseerde wereld waarin wij vandaag leven. Ik volg Ashford (2007) die deze vraag negatief beantwoord en pleit voor een grondige herziening van onze opvattingen hieromtrent. Zowel de directe als de indirecte verantwoordelijkheid van mensenrechten‐ schendingen liggen immers bij veel meer actoren dan wij doorgaans graag geloven. Ik sluit het hoofdstuk af door nogmaals in te gaan op het niet al te voordehandliggende voorstel om ecologische problemen te benaderen vanuit een mensenrechtenprespectief. In hoofdstuk 4 bekijk ik wat al deze filosofische beschouwingen over mensenrechten concreet betekenen voor toerisme. Daarna volgt een schema waarin ik de belangrijkste mensenrechten die geschonden worden door toerisme op een rij zet, steeds voorzien van enkele korte voorbeelden die 3
teruggrijpen naar hoofdstuk 1. Vervolgens werk ik drie voorbeelden uit ter illustratie. De Kayan zijn een culturele minderheidsgroep, oorspronkelijk afkomstig uit Birma, die als vluchtelingen in Thailand verblijven. Daar worden zij vanwege hun exotische uiterlijk uitgebuit als toeristische attractie waarbij onder andere hun culturele waardigheid en integriteit ernstig worden geschonden. Bij de casus over de Okavango Delta ga ik dieper in op het dubieuze feit dat de lokale gemeenschap bijzonder weinig economisch voordeel ondervindt van de nochtans bloeiende en enorm winstgevende toeristische industrie. Als laatste casus bestudeer ik de strijd om drinkbaar water in Zanzibar, een eiland waar zoetwater reeds een bijzonder schaars goed is en waar zoals we zullen zien het gemiddelde waterverbruik van toeristen beschamend veel hoger ligt dan dat van de lokale bevolking die met tekorten kampt (Gössling & Hall, 2006). Tot slot geef ik in hoofdstuk 5 een eerste aanzet van hoe het misschien wel kan. Aan de hand van het 4E‐model van Jones en De Meyere (2010) zet ik enkele voorstellen op een rij die ons kunnen helpen ons reisgedrag te verduurzamen. De inzichten van Jones en De Meyere zijn voornamelijk gericht op het ecologische aspect van toerisme, ik vul deze daarom aan met enkele suggesties van Tourism Concern, die meer aandacht besteden aan de sociaal‐economische impact van toerisme.
4
HOOFDSTUK 1: TOERISME, EEN SNELGROEIENDE INDUSTRIE MET EEN ECOLOGISCH, ECONOMISCH EN SOCIAAL‐CULTUREEL PRIJSKAARTJE.
1.1.
DE NEGATIEVE GEVOLGEN VAN TOERISME
Toerisme is de laatste decennia uitgegroeid van een onderneming die enkel weggelegd was voor avontuurlijke zielen uit gegoede milieus naar het massafenomeen zoals wij het vandaag kennen. Wanneer we de evolutie van toerisme na de tweede wereldoorlog bekijken, zien we een stijging van 25 miljoen internationale toeristen in 1950 naar 806 miljoen in 2005 (Fig. 1). Vorig jaar werd voor het eerst de grens van 1 miljard internationale toeristen wereldwijd overschreden (UNWTO1). Het is duidelijk dat reizen meer dan ooit een ‘must’ is. Het geeft ons de kans om de wereld te ontdekken, stimuleert onze persoonlijke ontwikkeling, verschaft een tijdelijke uitweg uit de dagelijkse sleur en werkdruk, en is een belangrijk aspect geworden van ons leven. 1.1.1. ECONOMISCHE GEVOLGEN Als één van de snelst groeiende industrieën ter wereld – toerisme is vandaag de dag even groot of zelfs groter dan de olie‐ en voedselindustrie (UNWTO2) – is het belang van toerisme voor de economie niet te onderschatten: in 2003 vertegenwoordigde toerisme zo’n 6% van de wereldwijde export van goederen en diensten, wanneer we alleen naar diensten kijken, loopt dit cijfer zelfs op tot 30% (UNWTO3). Men schat dat wereldwijd 235 miljoen mensen tewerkgesteld zijn in de toeristische sector. In 2011 bracht internationaal toerisme € 741 miljard op, ofwel 5% van het mondiale BBP (UNWTO4). Naast de economische voordelen die toerisme onmiskenbaar met zich meebrengt, zijn er echter ook minder positieve kanten aan het verhaal. De lokale bevolking komt vaak enkel in aanmerking voor de laagstbetaalde jobs in de sector die bovendien weinig zekerheid bieden. Periodes van lange dagen hard werken voor een mager loon in het hoogseizoen worden afgewisseld 1
http://dtxtq4w60xqpw.cloudfront.net/sites/all/files/pdf/unwto_barom13_01_jan_excerpt_0.pdf).
2
http://www2.unwto.org/en/content/why‐tourism
3
http://www.unwto.org/facts/eng/economy.htm
4
http://www2.unwto.org/en/content/why‐tourism 5
met periodes van maanden zonder werk en inkomen in het laagseizoen. (Mbaiwa,2005). Met de groeiende vraag naar landoppervlakte en (drinkbaar) water stijgen de prijzen en worden deze basismiddelen steeds moeilijker betaalbaar voor de plaatselijke bevolking (Neto, 2003). Door populaire all‐in packagetours, hotels in handen van buitenlandse investeerders en vraag van toeristen naar westerse producten die ingevoerd moeten worden, gaat er uiteindelijk maar weinig van het door toeristen uitgegeven budget naar de plaatselijke bevolking. Uit onderzoek blijkt dat deze leakage in Thailand zo’n 70% zou bedragen van het door toeristen gespendeerde bedrag, voor andere derdewereldlanden variëren de schattingen van 40% in India tot 80% in de Caraïben. (UNEP5) 1.1.2. ECOLOGISCHE GEVOLGEN Ook op ecologisch vlak betalen wij een hoge prijs voor het verkennen van andere horizonten. De impact van toerisme op het milieu wordt alsmaar groter. Dit komt omdat we steeds verder, vaker en voor kortere tijd op reis gaan. Momenteel is toerisme verantwoordelijk voor zo’n 5 procent van de mondiale CO²‐uitstoot (IPCC, 2001). Het mobiliteitselement speelt hier een belangrijke rol in. Toerisme vereist immers per definitie dat wij ons verplaatsen en het transport waarvan wij gebruik maken is meestal niet bepaald duurzaam. Met name de impact van het vliegverkeer is hoogst
Fig. 1. Aantal internationale toeristen 1950‐2005 (UNWTO6) 5
http://www.unep.org/resourceefficiency/Business/SectoralActivities/Tourism/FactsandFiguresaboutTourism/I mpactsofTourism/EconomicImpactsofTourism/NegativeEconomicImpactsofTourism/tabid/78784/Default.asp x 6
http://www.unwto.org/facts/eng/historical.htm 6
problematisch. Doordat de CO² op 10 à 12 km hoogte wordt uitgestoten, hebben deze emissies nog grotere gevolgen voor het milieu (Gössling et. al., 2002). Het Massachusetts Institute of Technology (MIT) schat dat de uitstoot van vliegtuigen op grote hoogte wereldwijd verantwoordelijk is voor zo’n 8000 doden per jaar (Barrett et. al., 2010). Eenmaal aangekomen op onze vakantiebestemming, speelt de keuze van vervoersmiddelen ter plaatse een belangrijke rol. Naast transport brengt toerisme nog tal van andere ecologische kosten met zich mee. Landoppervlakte wordt omgevormd om aan de wensen van toeristen te voldoen: luchthavens, wegen, treinsporen, winkelcentra, golfterreinen, havens, vakantiehuizen en hotels worden gebouwd (Jones en De Meyere, 2010). Ook het energieverbruik van toeristen kan hoog oplopen, zeker in grotere hotels springt men hier niet bepaald zuinig mee om (onder andere voor verwarming, airconditioning, koken, verlichting, etc.). Heel wat toeristische activiteiten zoals skiën, golfen, duiken of simpelweg het bezichtigen van kwetsbare ecosystemen vormen een overbelasting van de natuurlijke omgeving of verstoren de biodiversiteit (Budeanu, 2007 en Jones & De Meyere, 2010). Internationaal toerisme draagt ook bij aan de snelle verspreiding van infectieziektes die wereldwijd verantwoordelijk zijn voor 33 procent van het sterftecijfer. Niet alleen fungeren toeristen als dragers van (tropische) ziekten die zo in een mum van tijd de andere kant van de wereld bereiken, ook zorgt bijvoorbeeld de irrigatie van grasperken van hotels voor betere condities voor malariamuggen met alle gevolgen van dien (Gössling, 2002). Daarbij komt dan nog de grootschalige afvalproductie die toerisme met zich meebrengt (vaak in landen die niet over de middelen beschikken om deze afvalberg te verwerken) en tot slot vormt onduurzaam watergebruik een bijzonder ernstig probleem. Terwijl er enorme hoeveelheden water worden gebruikt om tegemoet te komen aan de luxewensen van toeristen (denken we aan het irrigeren van golfterreinen, het vullen van talloze zwembaden etc.), is het voor de plaatselijke bevolking vaak niet evident om toegang te krijgen tot drinkbaar water of water om hun landbouwgronden te irrigeren. (Neto, 2003). 1.1.3. CULTURELE GEVOLGEN Op sociaal‐cultureel vlak kunnen we zowel positieve bijdragen als destructieve gevolgen van toerisme ontwaren. Artikel 1 van ‘the global code of ethics for tourism’ van de United Nations World Tourism Organisation (UNWTO) benadrukt “tourism’s contribution to mutual understanding and respect between peoples and societies.”(UNWTO, 1999). Ontmoetingen tussen mensen met verschillende achtergronden, waarden, gewoonten, andere manieren van kijken en in het leven staan, kunnen bijzonder interessant en leerrijk zijn. Niet zelden echter leiden confrontaties tussen toeristen en de lokale gemeenschap tot conflicten. Vaak zorgen toeristen met hun onaangepast gedrag (schaarse kledij, drank‐en drugsgebruik, losse seksuele contacten, het etaleren van een dure 7
levensstijl...) voor een culturele clash. Net op vakantie wensen mensen zich vrij en niet beperkt door regels te voelen, dit leidt soms tot schrille contrasten die het wij‐zij gevoel versterken in plaats van het wederzijdse begrip en respect te verhogen. Ook reisorganisaties, vakantiebrochures etc. zouden het gevoel van anders‐zijn aanscherpen door een ongenuanceerd beeld neer te zetten van ‘authentieke’, ‘inheemse’ volkeren en culturen. Het vooringenomen oriëntalistische denken (het ideologische discours waarbij de ‘Westerling’ tegenover de ‘niet‐westerse Ander’ wordt geplaatst) blijft ook vandaag vaak nog doorschemeren in films, boeken, reclame etc. Jammer genoeg draagt ook de toeristische sector bij aan deze stereotiepe beeldvorming van de exotische Ander (Silver, 2003). ‘Tour operators are chiefly concerned with marketing images of authentic culture, and they tend to be motivated more by profit than by any genuine sensitivity toward representing indigenous peoples in a fair and accurate manner.’ (de Kadt, 1979, p.56). Toerisme is entertainment en om rendabel te zijn, moet aan de verwachtingen van toeristen voldaan worden. Zo worden authentieke culturele waarden en gewoonten omgevormd tot een commercieel product en verliezen ze hun waarde en betekenis. ‘As one ex‐president of the Hawaiian Visitors Bureau stated ‘Since real cultural events do not always occur on schedule, we invent pseudo‐ events for tour operators, who must have a dance of the vestal Virgin precisely at 10 am every Wednesday.’ (Stalker, 1984 in McKercher, 1993, p. 12). Hoewel sommige auteurs wijzen op het feit dat toerisme eroderende culturen nieuw leven in kan blazen (Ashley et al., 2000), gaat het commercialiseren en consumeren van culturen vaak ten koste van de waardigheid en integriteit van deze mensen wiens culturele identiteit wordt gereduceerd tot een product. Enerzijds kan toerisme bijdragen aan de instandhouding van traditionele culturen, anderzijds kunnen culturele waarden en gewoonten door het zogenaamde demonstratie‐effect van toerisme eroderen (Guttentag, 2009, p. 547). Culturen zijn niet statisch en verandering is niet per definitie slecht. Echter het feit dat dit demonstratie‐effect meestal maar in één richting geldt, leidt tot homogenisering en staat het ideaal van wederzijdse uitwisseling door interculturele ontmoeting in de weg. Niet enkel culturele gewoonten en tradities kunnen in het gedrang komen, niet zelden worden lokale bewoners botweg uit hun gebieden verjaagd om plaats te maken voor toeristische projecten (Tourism concern, 2009). Zij verliezen op die manier niet enkel hun woonplaats, die voor inheemse volkeren vaak ook een culturele en religieuze betekenis heeft, maar soms ook hun broodwinning, bijvoorbeeld wanneer vissersgemeenschappen gedwongen worden om naar het binnenland te verhuizen. Toerisme is immers ‘a land‐hungry industry’ (Tourism concern, 2009, p. 9) en de plekken die aantrekkelijk zijn voor toeristen zijn zelden onbewoond, zelfs in de meest afgelegen regio’s. 8
1.1.4
STRUCTURELE KENMERKEN DIE AAN DE BASIS LIGGEN VAN DE NEGATIEVE IMPACT VAN TOERISME
McKercher gaat op zoek naar de onderliggende oorzaken van deze negatieve gevolgen. Hij somt acht structurele kenmerken van toerisme op die de schadelijke impact van toerisme verklaren: (i) Toerisme is – hoewel pas recentelijk als zodanig erkend – een industrie. Dit impliceert dat ze gebruik maakt van hulpbronnen, afval genereert en nood heeft aan bepaalde infrastructuur. De hulpbronnen waar toerisme gebruik van maakt zijn zowel natuurlijke hulpbronnen (zoals land en water), als human made (bv. historische gebouwen) en cultureel. Anders dan in veel andere industrieën die vaak bijna exclusieve gebruiksrechten op hun hulpbronnen hebben, zijn deze bij toerisme deel van de publieke eigendom of intrinsiek gelinkt aan de sociale structuur van de gastgemeenschap. Traditioneel schildert men toerisme graag af als een onschuldig alternatief voor de vervuilende industrieën en zelfs als een onderneming die hulpbronnen beschermt in plaats van ze te consumeren. Deze onwil van de industrie zelf om haar verantwoordelijkheid te erkennen en op te nemen begint gelukkig te wijzigen. (ii) Als consumer of resources, loopt toerisme het gevaar tot overconsumptie te leiden. Zoals in de meeste gevallen van milieudegradatie echter, is ook de achteruitgang van het toeristische landschap zelden catastrofaal, vaak hebben we te maken met cumulatieve effecten waarvan de impact pas ten volle duidelijk wordt wanneer een drempelwaarde bereikt is, die de achteruitgang plots zichtbaar doet versnellen. (iii) Toerisme moet de concurrentie aangaan voor schaarse hulpbronnen om zich van zijn voortbestaan te verzekeren. Zoals we reeds zagen, zijn de hulpbronnen waar toerisme gebruik van maakt deel van de publieke eigendom. De noden van toerisme zijn dus maar al te vaak in directe competitie met die van de lokale gemeenschap. Deze competitie voor dezelfde schaarse goederen geeft aanleiding tot veel conflicten vandaag. (iv) De toeristische industrie is voornamelijk in handen van de privé sector met een duidelijke focus op winstmaximalisatie. Men zal dus veel makkelijker investeren in winstgevende projecten zoals zwembadcomplexen dan in bijvoorbeeld rioleringssystemen. McKercher wijst er op dat ‘the very nature of the tourism industry makes voluntary compliance with environmental protection programmes virtually impossible. The industry is fragmented, highly competitive, seasonal in nature and is typically comprised of many small, marginally profitable operators.’ (McKercher, 1993, p. 10). (v) Toerisme is een gefragmenteerde industrie en als zodanig bijna onmogelijk om te controleren. In Australië bijvoorbeeld wordt het aantal bedrijven in de toeristische sector geschat op zo’n 45.000. De overgrote meerderheid hiervan zijn kleine familiebedrijfjes. Zowel lokale overheden als de staat en zelfs internationaal beleid spelen een rol in het controleren van de ontwikkeling van toerisme. Dit geeft aanleiding tot verwarring over wie nu verantwoordelijk is voor wat. In een vrije marktsysteem heeft een gefragmenteerde en
9
ongereguleerde industrie als toerisme eigenlijk vrij spel en is het hoogst waarschijnlijk dat de industrie zal blijven inzetten op groei. (vi) Toeristen zijn consumenten, geen antropologen. Volgens McKercher begaan we een vergissing als we denken dat toeristen meer zijn dan enkel consumenten die in de eerste plaats willen genieten van hun reiservaring. Hij citeert de Kadt (1977, p.136) die stelt dat ‘The normal tourist is not to be compared with an anthropologist or other researcher. Tourists are pleasure seekers, temporarily unemployed, and above all consumers.’. Verwachten dat toeristen zich anders, verantwoordelijker, zouden gedragen is naïef. (vii) Toerisme is entertainment. De industrie moet dus om succesvol te zijn, inspelen op de verlangens en verwachtingen van toeristen. Dit betekent dat bestaande ‘producten’, gaande van een traditioneel festival tot een natuurlijk geiser, soms worden gewijzigd om aan de verwachtingen te voldoen. Dit is vaak het moeilijkste structureel kenmerk van toerisme voor de gastgemeenschap om mee om te gaan. (viii) Anders dan bij andere industrieën het geval is, genereert toerisme inkomsten door klanten te importeren in plaats van het product te exporteren. Hierdoor zijn confrontaties tussen toeristen en de lokale bevolking onvermijdelijk. Gastgemeenschappen moeten zich er bewust van zijn dat toerisme behalve economische mogelijkheden ook een grote impact kan hebben op de gehele gemeenschap. Deze structurele kenmerken, of fundamental truths in McKerchers eigen woorden, moeten wij in ons achterhoofd houden bij het uitstippelen van een pad naar duurzaam toerisme. 1.1.5. FUNDAMENTELE ONRECHTVAARDIGHEID Uiteindelijk kunnen de negatieve gevolgen zo zwaar doorwegen dat toerisme zichzelf vernietigt. Krippendorf stelt dat “Unrestricted tourism growth could lead to the positive economic effects of tourism being outweighed by significant social and environmental disadvantages, which could in turn translate the economic benefits into disadvantages.” (Krippendorf, 1982, p. 135) Massatoerisme leidt tot het paradoxale ‘tourism destroys tourism’: Wat eens een aanlokkelijke toeristische bestemming was, verliest zijn waarde door de overconsumptie ervan. Uitermate problematisch aan dit alles is het feit dat slechts een klein deel van de wereldbevolking van de voordelen van toerisme kan genieten, terwijl de nadelige gevolgen ervan in buitenproportionele mate terecht komen op de schouders van diegenen die zelf nooit (veel) zullen reizen. Deze fundamentele onrechtvaardigheid geeft een uitgesproken ethisch karakter aan het hele toerismevraagstuk.
10
1.2.
DUURZAME ALTERNATIEVEN?
1.2.1. ECOTOERISME Dankzij de toenemende erkenning dat de socio‐economische en ecologische gevolgen van deze snelgroeiende industrie niet langer genegeerd konden worden, groeide de behoefte aan alternatieve invullingen van toerisme. Hoewel de term ‘ecotoerisme’ pas in de late jaren ’80 voor het eerst opdook, werd reeds midden jaren ’70 beargumenteerd dat toerisme een rol kan spelen in het beschermen van de natuur (Orams, 1995). Er zijn reeds veel verschillende invullingen gegeven aan het begrip ‘ecotoerisme’. Weaver (2001) distilleert uit de uitgebreide verzameling definities de volgende drie hoofdelementen: Ten eerste is ecotoerisme altijd een vorm van natuurtoerisme. Ten tweede heeft ecotoerisme een educatieve component, de bedoeling is dat de ecotoerist kennis opdoet over de natuur tijdens zijn vakantie. Hierin verschilt ecotoerisme van natuurtoerisme in die zin dat de laatste meer gefocust is op ontspanning of avontuur in functie van het eigen genot. Ten derde streeft ecotoerisme naar duurzaamheid. Dit volgt logisch uit de eerste twee kenmerken: willen wij van de natuur kunnen genieten en deze kunnen bestuderen dan is het behoud ervan cruciaal. Vaak maar niet altijd wordt er ook een economische of socio‐culturele dimensie aan dit duurzaamheidsaspect verbonden (Weaver, 2001, p. 105). Buckley (1994) noemt naast de drie voorgenoemde eigenschappen ook ‘conservation supporting’ als voorwaarde om van ‘ecotoerisme’ te kunnen spreken. Zodoende komt hij op basis van die vier voorwaarden tot een kader voor een restrictieve invulling van ecotoerisme (Fig. 2). ‘Eco’ is namelijk hip en trendy en dat heeft de toeristische industrie ook begrepen. Reisorganisaties, hotels etc. promoten zich maar wat graag als groen en ecominded. Vandaar de nood aan een consequente, strikte invulling van de term ‘ecotoerisme’, wil deze zijn naam kunnen waarmaken. Zelfs wanneer we uitgaan van een restrictieve invulling, blijft de vraag of ecotoerisme werkelijk duurzaam kan zijn een punt van heftige discussie. Door onze voorliefde voor ongerept natuurschoon, worden net ook díe plekken geschonden. Vaak betreft het hier bijzonder kwetsbare ecosystemen waarop menselijke aanwezigheid – zelfs wanneer deze beperkt blijft – een zeer grote impact heeft. Het voorbeeld dat Jones en De Meyere aanhalen van een ‘ecoreis’ naar Antarctica, aangeboden door de alternatieve, en naar eigen zeggen duurzame, reisorganisatie Joker, illustreert treffend hoe problematisch dit is. ‘De regelrechte inconsistentie tussen de zelfverklaarde aandacht voor duurzaamheid enerzijds en het ecologisch problematische aanbod anderzijds (klimaatimpact van transport, lokale verstoring van een inderdaad extreem kwetsbaar ecosysteem, enz.) spreekt boekdelen. Toch stelt men vast dat dit soort reizen in de lift zit, vaak bij een publiek dat zichzelf groen vindt.’ (Jones & De Meyere, 2010, p. 253). 11
Fig. 2. Een restrictief kader voor ecotoerisme. (Buckley, 1994) Zelfs een reis naar een echte ecobestemming die inzet op natuurbehoud en ontwikkeling kan hoogst problematische ecologische gevolgen hebben. Meestal wordt immers gefocust op de lokale milieukwaliteit maar vergeet men rekening te houden met de mondiale impact van reizen. Voor wij onze duurzame bestemming bereiken, moeten we vaak eerst een hele afstand overbruggen, en daar knelt uiteraard het schoentje. Gössling et. al. (2002) berekenden de gemiddelde milieu‐impact van een tiendaagse reis naar de Seychellen vanuit een Europese luchthaven. Deze eilandengroep is een geliefd vakantieoord bij gegoede toeristen en staat bekend als unieke ecobestemming. Momenteel bestaat de helft van het landoppervlak van de eilanden uit beschermd gebied, dat is meer dan in welk ander land ook. Ze kwamen tot de vaststelling dat zo’n reis een gemiddelde ecologische voetafdruk van 1,8 hectare per persoon heeft. Dat is evenveel als het eerlijke aarde‐aandeel7 dat per persoon voorhanden is voor een volledig jaar! Alle goede wil ten spijt, ‘getting ‘off the beaten track’ 7
‘Het Eerlijke Aarde‐Aandeel is de hoeveelheid biocapaciteit die elke wereldburger toebehoort, tenminste in de veronderstelling dat we ervan uitgaan dat iedere mens op deze aarde een even groot recht heeft op de duurzaam beschikbare natuurlijke rijkdommen. In 2001 bedroeg dit eerlijke aarde‐aandeel 1,8 gha/ capita; naarmate de wereldbevolking toeneemt, neemt dit aandeel uiteraard gestaag af. Als men nog eens rekening houdt met de 12% biodiversiteitsbuffer, dan daalt het huidige eerlijke aarde‐aandeel tot 1,6 gha/ capita.’ JONES (P.T.) en JACOBS (R.). Terra incognita; globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid. Gent, Academia Press, 2007, 647 p. 12
often means that the track soon becomes a road, even a highway’ (Wearing & Neil, 1999), thus disturbing and even destroying the very few undisturbed areas of the world!’ (Liu, 2003, p. 471). Of zoals Orams (1995, p. 5) het verwoordt: ‘At times we seem to be loving nature to death’. 1.2.2. PRO‐POOR TOERISME Terwijl vanuit de bezorgdheid om het klimaat ecotoerisme werd voorgesteld als alternatief voor massatoerisme, verdiepten anderen zich vooral in de mondiale socio‐economische problemen en de rol die toerisme hierin zou kunnen spelen. Na de 2de wereldoorlog beschouwde men economische groei en ontwikkeling als essentieel voor de derde wereld. In de jaren ’70 werd men het erover eens dat economische groei alleen onvoldoende is en kwam de nadruk te liggen op het voorzien in basisbehoeften. Al snel werd toerisme genoemd als potentieel belangrijke speler in de strijd tegen armoede. Eind jaren ’90 groeit hieruit de beweging pro‐poor tourism (PPT) (Harrison, 2008). Toerisme is de op één na belangrijkste bron van inkomsten in buitenlandse valuta in de minst ontwikkelde landen. Voor steeds meer kleine eilandstaten in ontwikkeling is toerisme zelfs de voornaamste inkomensbron (Neto, 2003, p. 214). De toeristische sector zorgt voor veel werkgelegenheid, voornamelijk voor laag‐ en ongeschoolden, migranten uit arme regio’s, en in het bijzonder voor vrouwen. Daarom zou toerisme kunnen bijdragen aan de emancipatie van vrouwen en het bestrijden van armoede. Jammer genoeg echter blijkt de realiteit anders te zijn: data tonen aan dat werknemers in de toeristische sector minder verdienen dan mensen die vergelijkbaar werk doen in andere sectoren (ILO, 2001). Daarbij komt nog dat toerisme seizoensgebonden is en bovendien bijzonder gevoelig voor omstandigheden zoals natuurrampen, wijzigende wisselkoersen en regionale conflicten (Neto, 2003, p.215). Het wordt hoog tijd dat de toeristische industrie de rol opneemt die zij kan spelen in de bestrijding van armoede. 1.2.3. DUURZAAM TOERISME Sinds de late jaren ’80 is ‘duurzaam toerisme’ een echte modeterm geworden (Liu, 2003, Hunter, 1997, Gössling et. al., 2002). Het idee van ‘duurzaamheid’ vindt zijn oorsprong in de milieubeweging die in de jaren ’70 groot werd. De eerste keer dat concreet werd gepleit voor ‘duurzame ontwikkeling’ was door de commissie Brundtland in 1987. In hun rapport ‘our common future’ lezen we de volgende definitie: ‘Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.8’ In navolging van de groeiende populariteit van duurzame ontwikkeling, werd ook het debat rond toerisme steeds vaker in termen van duurzaamheid gevoerd. Ook hier is echter al scherpe kritiek op 8
http://www.un‐documents.net/ocf‐02.htm#I 13
gekomen. Zo zou het concept duurzaam toerisme overgesimplificeerd zijn en een te ‘zwakke’ invulling krijgen (Hunter, 1997, Jones & De Meyere, 2010), zou de literatuur over het onderwerp onsamenhangend en soms zelfs onjuist zijn (Liu, 2003) en moet volgens Neto (2003) niet enkel aandacht besteed worden aan het minimaliseren van de milieu‐impact van toerisme maar moet ook de lokale gemeenschap zoveel mogelijk kunnen participeren en moet er expliciet aandacht zijn voor armoedebestrijding. Hunter bekritiseert de overgesimplificeerde en ‘zwakke’ invulling van duurzaam toerisme. Dit zou het gevolg zijn van het feit dat het concept duurzaam toerisme grotendeels geëvolueerd is los van het debat rond duurzame ontwikkeling (Hunter, 1997, p. 850). Het begrip duurzame ontwikkeling heeft in de loop der jaren verschillende invullingen gekregen. Hunter deelt deze invullingen, in navolging van Turner et al. (1994), op in 4 categorieën. Aan het ene uiterste bevindt zich de ‘zeer zwakke’ invulling van duurzaamheid. Deze is antropocentrisch en utilitaristisch, gericht op groei en het exploiteren van natuurlijke hulpbronnen. Natuurlijk en human‐made kapitaal zijn volgens deze visie inwisselbaar en welzijn wordt gegarandeerd door onophoudelijke economische groei en technische innovatie. Hier tegenover staat de ‘zeer sterke’, ecocentrische invulling. Deze kent de natuur intrinsieke waarde toe, wil het gebruik van natuurlijke hulpbronnen beperken tot een minimum en is anti‐economische groei. Tussen deze twee extremen bevinden zich de meer gematigde ‘zwakke’ en ‘sterke’ invulling (Hunter, 1997, p. 853). Jones & De Meyere delen de verschillende invullingen op in drie categorieën: de marktvariant van duurzame ontwikkeling (deze stemt overeen met de ‘zeer zwakke’ invulling van Hunter), de ecologisch economische visie van ‘rechtvaardige duurzaamheid’ en de 3P‐variant als tussenpositie. Deze laatste is de meest gangbare, 3P staat voor Profit, People and Planet en streeft naar een evenwicht tussen deze 3 aspecten. Twee decennia na het Brundtlandrapport blijkt de beoogde win‐winsituatie echter moeilijker haalbaar dan gedacht. Ondanks de pogingen die reeds ondernomen zijn om onze levenswijze te verduurzamen neemt de mondiale milieu‐impact nog steeds toe en wordt de kloof tussen rijk en arm alleen maar groter. Daarom pleiten Jones en De Meyere zelf voor de sterke invulling van ‘rechtvaardige duurzaamheid’. Hierbij wordt uitgegaan van het feit dat een goed functionerend Ecosysteem Aarde een voorwaarde is voor een gezonde economie (Jones & De Meyere, 2010, p. 109). Het discours rond duurzaam toerisme baseert zich jammer genoeg maar al te vaak op de zwakke invulling van duurzaamheid die eigenlijk uitgaat van een status quo (Hunter, 1997, p. 857, Jones & De Meyere, 2010, p. 249). Echter, zoals Peter Tom Jones herhaaldelijk benadrukt: business as usual is géén optie meer.
14
Volgens Liu is de literatuur met betrekking tot duurzaam toerisme fragmentarisch, onsamenhangend en soms zelfs onjuist (Liu, 2003, p. 460). Hij pleit voor een systeembenadering ‘in order to improve our understanding of the characteristics and change patterns of tourism and its dynamic interaction with the natural, technological, social and economic environment.’ (Liu, 2003, p. 472) en benadrukt het belang van een meer holistische synthese. Ondanks het feit dat de meeste definities van duurzaamheid en duurzaam toerisme zowel ecologische als sociaal‐economische elementen bevatten, lijken veel auteurs duurzaam toerisme als synoniem voor ecotoerisme te gebruiken. Duurzaamheid vraagt echter meer dan aandacht voor het ecologische aspect, ook de socio‐economische problemen moeten ten volle erkend worden. Frederico Neto klaagt deze eenzijdige nadruk op het milieuaspect van toerisme aan. Hij pleit ervoor om meer de nadruk te leggen op een expliciete ‘pro‐poor tourism’ benadering (Neto, 2003). De definitie van duurzaam toerisme volgens het UNWTO verwijst ook expliciet naar zowel de ecologische, de economische als de sociale gevolgen van toerisme. Duurzaam toerisme wordt omschreven als ‘tourism that takes full account of its current and future economic, social and environmental impacts, addressing the needs of visitors, the industry, the environment and host communities’. Even verder lezen we echter het volgende: ‘Sustainability principles refer to the environmental, economic, and socio‐cultural aspects of tourism development, and a suitable balance must be established between these three dimensions to guarantee its long‐term sustainability’ (UNWTO 9 ). De definitie van het UNWTO is op de populaire 3P‐variant gebaseerd, een invulling van duurzaam toerisme die, zoals we zagen, op terechte scepsis kan rekenen. Ik sluit mij daarom aan bij Jones en De Meyere (2010) die pleiten voor een sterke invulling van de concepten duurzaamheid en duurzaam toerisme waarbij nadrukkelijk alle problematische elementen aan bod komen: “Duurzaam toerisme is dan een vorm van toerisme die de mondiale draagkracht van de Aarde respecteert én die expliciet rekening houdt met de lokale milieukwaliteit, het werkgelegenheidsaspect en de culturele impact van toerisme.” (Jones & De Meyere, 2010, p. 249). Op basis van deze definitie en naar analogie met het kader voor ecotoerisme van Buckley, kunnen we eenzelfde voorstelling maken van een kader voor duurzaam toerisme (Fig. 3.) Rekening houden met de lokale milieukwaliteit houdt in dat we reizen met respect voor de natuur en onze voetafdruk ter plaatse zo klein mogelijk houden. Dit stemt eigenlijk overeen met de doelstellingen van ecotoerisme. Willen wij echt ecologisch duurzaam reizen dan moeten wij ook
9
http://sdt.unwto.org/en/content/about‐us‐5 15
Fig. 3. Kader voor een sterke invulling van duurzaam toerisme rekening houden met de mondiale milieu‐impact. Dit wil zeggen dat wij veel meer aandacht moeten hebben voor de ecologische kosten van de verplaatsing van en naar onze reisbestemming. Zoals eerder aangehaald, is transport immers het meest problematische aspect van reizen vanuit ecologisch standpunt – schattingen geven aan dat transport verantwoordelijk is voor 40% tot 90% van de totale impact van toerisme (Verbeek & Mommaas, 2008, p. 630) – en daar dreigt ecotoerisme wel eens aan voorbij te gaan. daarenboven moeten we de culturele waarden, normen en gewoonten van de lokale gemeenschap respecteren en ons gedrag hieraan aanpassen. Als toerist ben je immers in de eerste plaats te gast. Als laatste moeten de economische voordelen van toerisme naar de lokale gemeenschap zelf gaan. De potentiële rol die toerisme kan spelen in het bestrijden van armoede moet voluit benut worden. Dit wil zeggen dat de lokale gemeenschap ten volle betrokken moet worden en moet kunnen beslissen over de toeristische activiteiten die in hun regio plaatsvinden, dat de jobs die de toeristische sector creëert eerlijk betaald moeten worden, dat plaatselijke initiatieven gesteund moeten worden, dat de toeristische sector met andere woorden in handen moet komen van de gastgemeenschappen zelf.
16
In dit hoofdstuk heb ik op de negatieve impact van toerisme gewezen, en enkele structurele kenmerken van toerisme die deze negatieve gevolgen genereren uit de doeken gedaan. Daarna ben ik ingegaan op enkele vormen van alternatief toerisme. Uiteindelijk besloot ik dat, willen we de schadelijke gevolgen van toerisme echt aanpakken, we moeten inzetten op een sterke invulling van rechtvaardig duurzaam toerisme. In het volgende hoofdstuk zal ik een inleiding tot mensenrechten geven waarbij ik kort de evolutie van mensenrechten schets, uitleg wat mensenrechten precies zijn alsook enkele van de belangrijkste kritieken erop bespreek. In hoofdstuk 3 zal ik hier verder op ingaan en het mensenrechtenkader van een meer filosofische fundering voorzien om uiteindelijk te pleiten voor mensenrechten als theoretisch kader om de schadelijke gevolgen van (onduurzaam) toerisme te bestuderen.
17
18
HOOFDSTUK 2: MENSENRECHTEN, EEN KENNISMAKING
2.1. BETEKENIS EN ONTSTAAN. Hoewel de idee van mensenrechten reeds eeuwenoud is, hebben zij pas enkele decennia geleden een plaats verworven in het internationaal recht. Het was na de gruwel van de tweede wereldoorlog dat de pas opgerichte Verenigde Naties in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) opstelden. Omdat: ‘terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan en […] de komst van een wereld, waarin de mensheid vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten, en vrij zullen zijn van vrees en gebrek, is verkondigd als het hoogste ideaal van iedere mens.’ (Preambule van de UVRM10)
In de UVRM worden basisrechten en ‐vrijheden van burgers vastgelegd. Het zijn normen, die staten zichzelf hebben opgelegd, die de handelingsvrijheid van staten ten opzichte van hun burgers beperkt (Baehr, 1998, p. 17). ‘Mensenrechten, fundamentele rechten en vrijheden of grondrechten zijn een geheel van universele rechten die tot doel hebben de voorwaarden te creëren en te blijven garanderen opdat personen, ongeacht hun geslacht, nationaliteit, etnische afkomst en economische achtergrond, op vrije en (mens)waardige wijze kunnen functioneren. Mensenrechten zijn universeel naar inhoud. Het zijn de rechten die alle mensen, overal en te allen tijde (zouden) moeten hebben.’ (Vande lanotte & Haeck 2005: 3).
Pogge (2007, p. 13) benadrukt het belang van een duidelijk onderscheid tussen morele mensenrechten en juridische mensenrechten. Supranationale, nationale en subnationale rechtssystemen creëren bepaalde mensenrechten die ze vastleggen in wetten en verdragen. Deze 10
DE HERT (P.) en HENRARD (K.). Universele verklaring van de rechten van de mens, opgemaakt te Parijs, 10
december 1948. In: Bronnen internationale bescherming van de rechten van de mens. Antwerpen, Intersentia, 2010, 815, pp. 17‐20.
19
juridische mensenrechten worden ons als het ware toegekend. Morele mensenrechten zijn rechten die mensen toebehoren op grond van ons mens‐zijn, los van wat overheden hiervan vinden. Ze worden ons niet toegekend, het zijn rechten waarmee we als mens geboren worden. Hier is het niet zo dat overheden ze gezag verlenen, eerder het omgekeerde is het geval: de legitimiteit van overheden hangt dan af van de mate waarin zij deze rechten erkennen en respecteren. Om morele mensenrechten in praktijk te verzekeren is het aangewezen ze tevens een juridische status toe te kennen, slechts dan worden de rechten effectief afdwingbaar. Juridische mensenrechten dienen dus om gevolg te geven aan reeds bestaande morele mensenrechten aldus Pogge. Ook in de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens erkent men het feitelijke bestaan van morele mensenrechten. Men heeft het over ‘de inherente waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap.’ Brems merkt op dat men het daarmee zo voorstelt ‘dat de Universele Verklaring de mensen geen rechten geeft, maar enkel de rechten erkent die ze al hebben.’ (Brems, 2008, p. 41). Of zoals Caney het verwoordt: ‘human rights specify minimum moral thresholds to which all individuals are entitled, simply by virtue of their humanity, and which override all other moral values.’ (Caney, 2010, p. 165. Mijn cursivering). Mensenrechten zijn dus rechten die iedere mens heeft, simpelweg omdat hij mens is. Het zijn minimumstandaarden waaronder niemand zou mogen belanden. De rechten van de mens kunnen ingedeeld worden in drie categorieën op basis van de tijd waarin ze ontstonden, vandaar dat men ook wel spreekt van ‘generaties’. De eerste generatie wordt gevormd door de ‘klassieke’ burgerlijke en politieke rechten (bv. recht op leven, recht op vrije meningsuiting en recht op godsdienstvrijheid). Deze vinden hun oorsprong in de Amerikaanse en de Franse revolutie en zijn ontstaan als een reactie tegen het vorstelijk absolutisme. Ze zijn dus van westerse oorsprong en garanderen verschillende basisvrijheden van het individu. De tweede generatie bestaat uit de economische, sociale en culturele rechten die teruggaan op de Russische revolutie van 1917. De communisten legden de nadruk op sociaal‐economische grondrechten (bv. recht op voedsel, recht op scholing en recht op onderdak) die zij plaatsten tegenover de westerse burgerlijke en politieke rechten die volgens hen verworvenheden voor de bourgeoisie waren. Deze tweede generatie rechten werden tijdens de dekolonisatiegolf in de jaren ’60 ook populair in de Derde Wereld. De derde generatie rechten zijn de collectieve rechten en omvatten de rechten van (inheemse) volkeren en minderheidsgroepen (bv. recht op zelfstandigheid, vrede en veiligheid van volkeren). Deze collectieve rechten zijn er gekomen door de verdere emancipatie van de derdewereldlanden die zich verzetten tegen het westers individualistisch uitgangspunt van de mensenrechten terwijl in veel niet‐westerse culturen de familie, de clan of de gemeenschap voorgaat op het individu. Desalniettemin zien we een groeiende interesse in individuele rechten 20
door niet‐westerse actoren en omgekeerd accepteren westerse landen meer en meer belang van collectieve rechten (Baehr, 1998, p. 33). Talloze internationale mensenrechtenverdragen hebben zich reeds gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De UVRM heeft ook aanleiding gegeven tot het instellen van een aanzienlijk aantal organen, mechanismen en procedures. Ondanks haar formeel niet‐ bindend karakter, heeft ze vele nationale wetten en grondwetten beïnvloed. Op de site van de Verenigde Naties lezen we dat alle staten minstens één, en 80 procent van alle staten vier of meer van de belangrijkste mensenrechtenverdragen ondertekend hebben (V.N. 11 ). We kunnen dus besluiten dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hoe dan ook is uitgegroeid tot een gezaghebbend document.
2.2. ENKELE KRITIEKEN. 2.2.1. UNIVERSALITEIT Ondanks de wereldwijde erkenning van de mensenrechten wordt vanuit cultuurrelativistische hoek de vermeende ‘universaliteit’ van de mensenrechten danig bekritiseerd. Cultuurrelativisten geloven niet in de mogelijkheid van universele waarden en normen gezien de eindeloze variatie aan culturen. De universele verklaring van de rechten van de mens zou dan als westers product enkel in het westen waardevol kunnen zijn. Brems stelt echter dat: ‘deze kritiek achterhaald is door de feiten. Internationale mensenrechten bestaan nu 60 jaar en er is een grote consensus over hun geldigheid. Ze worden overal ter wereld ingeroepen door mensen die onrecht ervaren, en zelfs bij machtshebbers (tégen wie mensenrechten toch vaak gericht zijn), komt het uiterst zelden voor dat men reageert op mensenrechtenkritiek door de geldigheid van mensenrechten te ontkennen.’ (Brems, 2008, p. 44)
Ook Kofi Annan, voormalig secretaris‐generaal van de Verenigde Naties, gelooft stellig in de universele geldigheid van mensenrechten: ‘ it is never the people who complain of human rights as Western or Northern imposition. It is too often their leaders who do so. But as democracy advances across the globe, those leaders will not always have it their way. That is what gives me confidence that, one day, these rights will prevail.’ (Annan, geciteerd in Baehr, 1998, p. 13) 11
http://www.ohchr.org/EN/Issues/Pages/WhatareHumanRights.aspx 21
Desalniettemin is de universele verklaring opgesteld door mensen en dit brengt onvermijdelijk een zekere mate van subjectiviteit mee. Mensen verschillen en dit impliceert dat mensenrechten niet contextneutraal zijn. Dit wordt de laatste jaren meer en meer benadrukt en leidt tot een evolutie naar een meer inclusieve invulling van universaliteit. ‘Gelijkheid vereist niet enkel dat dezelfde situaties op dezelfde manier behandeld worden, maar ook dat verschillende situaties verschillend behandeld worden.’ (Brems, 2005, p. 46) Deze inclusieve universaliteit is een evenwichtsoefening tussen het aanpassen van mensenrechten aan de verschillende culturele normen enerzijds en het aanpassen van culturele normen aan mensenrechten anderzijds. Culturen zijn niet statisch en ook mensenrechten zijn flexibel en via een open, interculturele dialoog is inclusieve universaliteit een haalbare kaart. 2.2.2. ASIAN VALUES Amartya Sen stelde in 1997 vast dat hoewel schendingen van fundamentele vrijheden uiteraard geen nieuwigheid waren, er recent een nieuwe soort argumenten was opgedoken die het universele belang van deze vrijheden ontkennen (Sen, 1997, p.9). De vaakst gehoorde stelling is dat in de Aziatische cultuur vrijheid niet even belangrijk wordt geacht als bij ons in het Westen. Gezien dit verschil in culturele waarden, moet Azië trouw blijven aan zijn eigen politieke prioriteiten, zo wordt betoogd. Dit verschil in waarden zou een autoritaire aanpak door Aziatische overheden legitimeren volgens sommige Aziatische leiders. Aziatische waarden focussen immers minder op vrijheid en meer op orde en discipline. Dit verklaart waarom mensenrechten in Azië minder relevant zouden zijn. Anderen, zoals Lee Kuan Yew, voormalig eerste minister van Singapore en hevig pleitbezorger van de Asian values, justificeert autoritarisme vanuit de idee dat dit goed is voor de economische ontwikkeling (Sen, 1997, p. 10). Sen wijst erop dat deze ‘Lee hypothese’ slechts op zeer selectieve informatie gebaseerd is. Onderzoek toont geen negatieve relatie aan tussen politieke rechten en economische prestaties. Wat houden deze Asian values nu juist in? Wat zijn de wezenlijke waarden van zo’n grote en heterogene populatie, die Aziaten als groep onderscheiden van de rest van de wereld? De neiging om Azië als eenheid te bekijken, lijkt gek genoeg een Eurocentrisch perspectief te verraden. Niettemin kan men stellen dat ondanks de culturele verscheidenheid er ook gedeelde waarden zijn. De vraag die ons hier bezig houdt is of de sceptische houding ten opzichte van vrijheid één van deze gedeelde waarden is en of inderdaad orde en discipline in heel Azië hoog in het vaandel worden gedragen. Dit is immers wat voorstanders van Asian Values beweren. Deze autoritaristische
22
denkwijze krijgt vaak indirecte steun van het Westen zelf. De Verenigde Staten en Europa zien – al is het maar impliciet – politieke vrijheid en democratie maar al te graag als fundamenteel en typisch Westers. Sen wijst erop dat de noties vrijheid en gelijkheid echter ook in de westerse geschiedenis niet altijd de invulling hebben gekend die wij er vandaag de dag aan geven. Aristoteles mag dan veel geschreven hebben over de waarde van persoonlijke vrijheid, deze gold in zijn ogen niet voor vrouwen en slaven. Sen benadrukt daarom dat wij ons niet moeten focussen op het feit of er non‐ freedom perspectives aanwezig zijn in de Aziatische traditie – waren Plato en Sint Augustinus dan zoveel minder autoritair vraagt hij zich af? – maar wel op de vraag of freedom‐oriented perspectives dan afwezig zijn. Hier wordt duidelijk dat we de diversiteit binnen de Aziatische traditie zelf niet mogen onderschatten. In het Boeddhisme bijvoorbeeld, wordt enorm veel waarde gehecht aan vrijheid, en ook concretere noties zoals vrije wil en keuzevrijheid worden belangrijk geacht (Sen, 1999, p. 17). Dit doet niets af aan het feit dat de Aziatische traditie in belangrijke mate geïnspireerd is door het op orde en discipline gerichte Confucianisme, maar we mogen de invloed van Confucianisme ook niet overschatten. Ook Confucianisme zelf kent immers verschillende interpretaties die onderling nogal kunnen variëren. Een feit dat de pleitbezorgers van Asian values geen recht aan doen. Sen legt uit dat ‘It is not my contention that Confucius was a democrat, or a great champion of freedom and political dissident, but there is reason enough to question the monolithic authoritarian image of him that is presented by the contemporary advocates of Asian values.’ (Sen, 1999, p.18). Azië bestaat overigens niet uit China alleen. India, bijvoorbeeld, heeft zowel de meest uitgebreide religieuze literatuur ter wereld als de omvangrijkste atheïstische en materialistische literatuur van de oude beschavingen. Vrijheid, tolerantie en gelijkheid zijn thema’s waar veel aandacht aan besteed wordt. Het opkomen voor Asian values wordt vaak geassocieerd met de noodzaak om weerstand te bieden aan de westerse hegemonie. De zogenaamde Asian values worden dus niet enkel waardevol geacht omwille van hun culturele betekenis en inhoud, maar maken ook deel uit van een politiek machtsspel. Sen besluit dat: ‘The so‐called Asian values that are invoked to justify authoritarianism are not especially Asian in any significant sense. Nor is it easy to see how they could be made into an Asian cause against the West, by the mere force of rhetoric. The people whose rights are being disputed are Asians, and no matter what the West’s guilt may be (there are many skeletons in many cupboards across the world), the rights of the Asians can scarcely be compromised on those grounds. The case for liberty and political rights turns ultimately on their basic importance and their basic instrumental role. This case is as strong for Asians as it is elsewhere. (Sen, 1999, p. 30)
23
2.2.3. IMPLEMENTATIE De geldigheid van de rechten van de mens wordt zelden tegengesproken. Zelfs de leiders van landen die er bekend om staan het niet al te hoog op te hebben met de rechten van de mens (bv. China, Indonesië, Singapore en Maleisië – zij scharen zich achter de Asian values als zogezegde tegenhanger van mensenrechten) benadrukken op wereldconferenties graag het belang en het universele karakter van mensenrechten. De mensenrechten zijn in vele bindende verdragen bevestigd en zijn omgezet in talrijke wetten en zelfs grondwetten, ook in landen die kritiek hebben geuit op de mensenrechten. Op de naleving van de mensenrechten wordt toegekeken door verschillende internationale comités. Zij doen dit aan de hand van rapporten die staten op regelmatige tijdstippen moeten doorsturen. De comités doen op basis hiervan suggesties en aanbevelingen. Verschillende comités kunnen ook kennisnemen van klachten van staten of burgers. De oordelen die zij vellen zijn echter niet bindend maar gelden slechts als aanbevelingen. De comités zijn immers geen rechtbanken en beschikken dus niet over de bevoegdheid om vonnissen en arresten te vellen (Vande lanotte & Haeck, 2005, pp. 10‐11). Gezien zij geen sancties kunnen opleggen beschikken de comités eigenlijk niet over de nodige middelen om staten effectief te dwingen zich aan de verdragen te houden. Verder zijn er ook verschillende NGO’s zoals Human Rights Watch en Amnesty International die schendingen van de rechten van de mens wereldwijd rapporteren. Zij kunnen evenmin sancties opleggen maar door het bekendmaken van mensenrechtenschendingen kunnen zij wel druk uitoefenen. Landen staan tenslotte liever niet geboekstaafd als schenders van de rechten van de mens. (van Huisstede, 2010, p. 15). Ondanks het bestaan van verschillende toezichtmechanismen blijft het implementeren van mensenrechten een gecompliceerde zaak. We kunnen dus besluiten dat hoewel de universaliteit van de rechten van de mens in theorie erkend wordt, er van universele naleving (nog) lang geen sprake is. (Baehr, 1998, pp. 29‐30). Maar dit kan geen reden zijn om de mensenrechten dan maar af te schaffen: ‘het feit dat rechten van de mens over de gehele wereld worden geschonden, vormt geen argument tegen de gedachte van universaliteit. Het zegt alleen iets over het gebrek aan effectieve toezichtmechanismen.’ (Baehr, 1998, pp. 39). 2.2.4. ANTROPOCENTRISCHE FOCUS Ook om de milieuproblematiek te analyseren, kunnen mensenrechten een zinnig normatief kader vormen (Caney, Shue, Hayward, Sachs,…). De klimaatverandering bedreigt immers enkele van de meest fundamentele basisrechten van de mens, bijvoorbeeld recht op leven, recht op gezondheid en recht op bestaansmiddelen (Gössling, 2002). Een veelgehoorde kritiek op deze benadering is dat
24
ze te antropocentrisch is, ze besteedt geen aandacht aan de schade die de klimaatverandering aan andere organismen toebrengt of aan de intrinsieke waarde van de natuur. Hayward (1998) stelt echter dat een antropocentrische benadering van het milieuvraagstuk niet zo problematisch is als vaak wordt beweerd. Eerst en vooral moeten we een duidelijk onderscheid maken tussen kosmologisch of ontologisch antropocentrisme en ethisch antropocentrisme. Ontologisch antropocentrisme verwijst naar de visie die uitgaat van de mens als centrum van het universum. Deze visie is fout gebleken. De evolutietheorie heeft ons geleerd dat de mens een product is van natuurlijke evolutionaire processen, net zoals andere organismen. Ethisch antropocentrisme duidt op het voorop plaatsen van menselijke belangen. Hier nemen sommigen aanstoot aan omdat het zou impliceren dat de belangen en de intrinsieke waarde van andere organismen te weinig aandacht krijgen. Hayward wijst er echter op dat wij als mens de wereld niet anders kunnen benaderen dan vanuit ons mens‐zijn . Dit is niet per definitie slecht en soms zelfs wenselijk zo stelt hij. De negatieve bijklank van antropocentrisme is volgens Hayward (deels) te wijten aan de voor de hand liggende analogie met egocentrisme. Echter: ‘[…] Human‐centeredness may be positively desirable: if, as various philosophers and psychologists have pointed out, self‐love, properly understood, can be considered a precondition of loving others, so, by analogy, it could be maintained that only if humans know how to treat their fellow humans decently they begin to be able to treat other species decently. In sum, a positive concern for human well‐being need not automatically preclude a concern for the well‐being of non‐humans, and may even serve to promote it.’ (Hayward, 1998, p. 46)
Wanneer bossen worden gekapt, water wordt vervuild, oceanen worden leeggevist etc. kunnen we dit overigens moeilijk ‘antropocentrisch’ noemen, alleszins niet in de ethische zin van het woord. Dergelijke (over)exploitatie van de natuurlijke rijkdommen zijn per slot van rekening helemaal niet in het voordeel van de mensheid, integendeel. Ze dienen slechts het voordeel van enkelen terwijl miljoenen andere mensen zowel als niet‐menselijke organismen er ernstige schade van ondervinden. Op lange termijn zullen zelfs de vervuilers zelf de fatale gevolgen niet kunnen ontlopen. Hayward concludeert hieruit dat wij eerder te weinig begaan zijn met onze medemensen dan te veel (Hayward, 1998, p. 52). Tevens maakt hij de terechte opmerking dat wanneer wij andere organismen schade berokkenen, ‘[this does] not arise out of a concern of humans with humans, but from a lack of concern for nonhumans.’! (Hayward, 1998, p. 53). Daarenboven benadrukt hij dat mensenrechten niet mogen worden voorgesteld als de enige en volledige oplossing voor het milieuvraagstuk. Mensenrechten staan slechts voor een basisvereiste, een absoluut minimum, en laten zodoende ruimte voor morele idealen en aanvullende perspectieven:
25
‘the human rights discourse embodies just the sort of non‐negotiable values which seems to be required for environmental legislation; rights mark the seriousness, the ‘trumping’ status, of environmental concern; they articulate this in an institutionalized discourse with some established mechanisms of enforcement.’ (Hayward, 2000, p. 560)
In dit hoofdstuk zagen we wat mensenrechten zijn en hoe ze historisch ontstaan zijn. Ook ben ik ingegaan op enkele van de belangrijkste kritieken op mensenrechten. Deze bleken echter geen reden om het kind met het badwater weg te gooien. In het volgende hoofdstuk zal ik uitgebreid ingaan op mensenrechten vanuit een meer ethisch filosofische invalshoek. Van daaruit zal ik argumenteren dat mensenrechten een gepast analysekader vormen om de negatieve gevolgen van toerisme vanuit een zeer breed perspectief te benaderen, in een geïnstitutionaliseerd discours met een uitgesproken ethische fundering.
26
HOOFDSTUK 3: ETHISCH FILOSOFISCHE FUNDERING VAN HET MENSENRECHTENKADER. 3.1. RECHTVAARDIGHEID. ‘Why is it that justice is regarded as so morally necessary that any violation of it calls for the most severe condemnation and correction?’ (Gewirth, 2007, pp. 219‐220). Alvorens verder in te gaan op mensenrechten, zullen eerst een aantal beschouwingen worden gewijd aan rechtvaardigheid, het concept dat de grondslag vormt van de idee van rechten. John Rawls legt het wezenlijke belang van rechtvaardigheid als volgt uit, en geeft daarmee meteen een antwoord op de bovenvermelde vraag van Gewirth: ‘Justice is the first virtue of social institutions, as truth is of systems of thought. A theory however elegant and economical must be rejected or revised if it is untrue; likewise laws and institutions no matter how efficiënt and well‐arranged must be reformed or abolished if they are unjust. Each person possesses an inviolability founded on justice that even the welfare of society as a whole cannot override.’ (Rawls, 1971, p.3)
Traditioneel kunnen we twee verschillende invullingen van rechtvaardigheid onderscheiden (Gewirth, 2007, p. 220). De formele of comparatieve invulling gaat terug op Aristoteles. Deze vertrekt van de formele basisstelling dat gelijke dingen gelijk en ongelijke dingen ongelijk moeten worden behandeld. Dit argument steunt op het principe van generalisering. Als bijvoorbeeld werknemer A voor zijn werk met waarde Q een loon van €X verdient, heeft werknemer B eveneens recht op €X als zijn werk ook waarde Q heeft. De formele rechtvaardigheidseis is een belangrijk principe van rechtvaardigheid om partijdigheid te voorkomen. Het strikt formele karakter van deze invulling heeft echter ook duidelijke tekortkomingen: omdat de inhoud van Q ‐ Gewirth spreekt van de onafhankelijke variabele ‐ niet nader bepaald wordt, kan men niets verweten worden zolang men maar consequent is. Hieruit volgt dat als bijvoorbeeld een Nazi vindt dat persoon A moet gedood worden omdat hij een jood is, hij rechtvaardig zou zijn als hij vindt dat personen B, C, D enzovoort ook moeten sterven als zij ook joden zijn. Gewirth besluit dat ‘to apply [this approach] in a morally right way we would need a further, independent, morally right criterion for the justifying sufficient condition Q’ (Gewirth, 2007, p.220).
27
Volgens een tweede, meer inhoudelijke opvatting van rechtvaardigheid, die teruggaat op Plato’s ideeën, is rechtvaardigheid een kwestie van te zorgen dat iedere persoon toegang heeft tot datgene waar hij of zij recht op heeft. Volgens deze visie is rechtvaardigheid dus gelijk aan het garanderen en beschermen van iemands rechten. Deze benadering kampt echter met dezelfde formele problemen als de comparatieve invulling, want de onafhankelijke variabele, die aangeeft wie recht heeft op wat, blijft eveneens oningevuld. Vervolgens bekijkt Gewirth (2007, p. 221) de idee van mensenrechten in het licht van de voorgaande beschouwingen omtrent rechtvaardigheid. Mensenrechten – rechten die iedere mens zonder uitzondering heeft – zijn volgens hem een voorbeeld van de inhoudelijke benadering van rechtvaardigheid die aangeeft wat mensen minimaal verschuldigd zijn aan elkaar. Echter, ook de idee van mensenrechten zelf kunnen we niet zonder meer als geldig aannemen. Op welke manier kunnen wij rechtmatig de stap maken van ‘A is een mens’ naar ‘A heeft een bepaald moreel recht’? Welke onafhankelijke variabele kan deze stap justificeren? Doorheen de tijd heeft men deze uitdaging van de onafhankelijke variabele op verschillende manieren het hoofd proberen te bieden. Deze pogingen kan men grofweg onderverdelen in intuïtieve en argumentatieve rechtvaardigingen (Gewirth, 2007, p. 221). Volgens sommigen is er simpelweg geen argument nodig omdat het bestaan van mensenrechten in hun ogen self‐evident is. Het probleem hiermee is dat het universele overtuigingskracht mist. Wat voor de ene vanzelfsprekend is, kan volgens de ander je reinste onzin zijn. Anderen hebben wel argumenten aangehaald om het bestaan van mensenrechten te funderen. Deze kunnen we op hun beurt onderverdelen in religieuze en seculiere justificaties. Uit het geloof dat wij allen kinderen van God zijn, wordt in religieuze argumenten afgeleid dat wij een zekere sacrale status hebben waarin onze morele rechten gegrond zijn. Dit argument zal echter geen enkele niet‐gelovige weten te overtuigen. Anderen, zoals Kant, hebben seculiere argumenten ontwikkeld om het bestaan van mensenrechten te justificeren. De meeste van deze argumenten baseren zich op de universele morele status van de mens als zogenaamde onafhankelijke variabele om met Gewirths termen te spreken.
28
3.2.
OP ZOEK NAAR EEN ONAFHANKELIJKE VARIABELE
3.2.1. DE UNIVERSELE MORELE STATUS VAN DE MENS Ashford (2007, p.184) stelt dat mensenrechten zich onderscheiden van andere morele rechten op basis van drie eigenschappen. Ten eerste zijn mensenrechten bijzonder fundamentele en urgente morele rechten. Ten tweede moeten ze worden gehandhaafd. Ten derde zijn het rechten die iedereen heeft op grond van de universele morele status van ons mens‐zijn. ‘Thus, the only underlying assumption behind the claim that there are certain human rights is that each person without exception has moral status and can therefore justifiably demand not to be treated in ways that are fundamentally incompatible with that moral status.’ (Ashford, 2007, p.184)
Laat ons deze laatste voorwaarde eens van naderbij bekijken: mensenrechten zijn gegrond in onze universele morele status als mens. Hieruit volgt dat de idee van mensenrechten staat of valt met een geloofwaardige fundering van deze universele morele status. 3.2.1.1.
INTRINSIEKE VERSUS INSTRUMENTELE JUSTIFICATIES
Er zijn verschillende mogelijke manieren om de idee van een universele morele status te justificeren. Caney (2010) deelt deze, in navolging van Thomas Nagel, op in twee categorieën. Hij spreekt van ‘intrinsieke’ versus ‘instrumentele’ justificaties. Ook Ashford volgt deze indeling, al gebruikt zij niet dezelfde terminologie maar verwijst zij daarentegen naar de ethische theorieën waaruit deze justificaties afgeleid zijn. De ethische theorieën waarvan sprake zijn utilitarisme en Kantianisme, op hun beurt de dominante vertegenwoordigers van de twee grootste ethische stromingen, respectievelijk consequentialisme en deontologie (Ashford, 2007). Beiden geven een plausibele fundering van de universele morele status van de mens en zodoende zijn deze theorieën nauw verbonden met de idee van mensenrechten. Volgens utilitaristen is de universele morele status van de mens gegrond in de capaciteit die iedere mens bezit om geluk en lijden te ervaren. Mensenrechten zijn waardevol omdat ze de basisbelangen van mensen beschermen. Dit is de instrumentele of teleologische justificatie die Caney bespreekt. Mensenrechten zijn volgens deze visie immers niet waardevol for their own sake maar omwille van hun gevolgen: ze verzekeren de mogelijkheid om van bepaalde fundamentele ‘goederen’ te kunnen genieten. De intrinsieke justificatie (Caney’s term) is gebaseerd op de basisstelling van Kant dat iedere mens als doel op zich en nooit als een middel tot een doel beschouwd moet worden. Volgens de 29
Kantiaanse ethiek is de universele morele status van de mens gegrond in de waardigheid van de mens als autonoom rationeel subject. Mensenrechten zijn een uiting van deze intrinsieke waardigheid en garanderen respect hiervoor. Caney spreekt zich niet uit over welke invulling hij zelf verkiest. Ashford (2007, p. 187) argumenteert dat een geloofwaardige theorie van mensenrechten zowel utilitaristische als Kantiaanse elementen integreert. De morele status van een mens is immers evenzeer gebaseerd op het morele gewicht van zijn of haar belangen als op de morele betekenis van zijn of haar intrinsieke waardigheid als rationeel autonoom subject. 3.2.1.2.
HUMAN FLOURISHING
Pogge (2002) vertrekt van het bredere concept human flourishing om de morele status van de mens de funderen. Human flourishing verwijst naar een leven dat goed of waardevol is in de breedste zin van het woord. Volgens Pogge’s visie staat het concept voor ‘the most comprehensive, “all‐in” assessment of the quality of human lives.’ (Pogge, 2002, p.27). Het is dus breder dan verwante concepten die specifiekere zaken aanduiden zoals onder andere genot, welzijn, welvaart, rijkdom, deugdzaamheid, etc. Om de idee van human flourishing toe te lichten, begint Pogge zijn uiteenzetting met een duidelijk en klassiek onderscheid aan te duiden dat minstens teruggaat tot op de ideeën van Plato: namelijk het onderscheid tussen componenten van en middelen tot human flourishing. Componenten van human flourishing (bv. geluk, wijsheid) zijn een deel van human flourishing zelf en zijn dus goed for their own sake. Middelen (bv. rijkdom, onderwijs) helpen ons het doel, human flourishing, te bereiken en zijn goed omwille van hun effect. Over wat deze componenten en middelen nu juist zijn, bestaat geen consensus. Evenmin is men het unaniem eens over wat de invulling van een goed of waardevol leven is. Een volgend onderscheid dat we dan ook kunnen maken is het verschil tussen de persoonlijke waarde van een leven – een leven dat waardevol is voor de persoon die het leeft – en de ethische waarde van een leven – een leven dat goed en waardevol is in de breedste zin van het woord. Er zijn natuurlijk zaken die zowel persoonlijke als ethische waarde hebben (bv. vriendschap, kennis, kunst, liefde) maar dit is zeker niet altijd het geval. Chronische pijnen, bijvoorbeeld, verminderen de persoonlijke maar niet de ethische waarde van een mensenleven, en omgekeerd draagt vrijwilligerswerk bijvoorbeeld vaak meer bij aan de ethische waarde dan aan de persoonlijke waarde van iemands leven (Pogge, 2002, p. 28). In sommige situaties kan het ene zelfs ten koste van het andere gaan. Bij toerisme is dit het geval: de persoonlijke waarde die ikzelf ervaar door de verrijkende ervaring van het reizen gaat ten koste van de ethische waarde. Zoals ik in het eerste hoofdstuk immers uiteenzette, betalen wij met zijn allen de prijs voor het genot van reizen waar slechts een minderheid van de mensen van kan genieten. 30
Pogge legt de concepten persoonlijke en ethische waarde verder uit. Persoonlijke waarde is gelinkt aan iemands (aangename, interessante, rijke, diverse) ervaringen en succes in de wereld. Ethische waarde is geassocieerd met het idee van een goed karakter – iemands bewonderenswaardige doelen en ambities, nobele gevoelens en deugdzame maximes en disposities – en met ethische verwezenlijkingen – de ethische betekenis van iemands doen en laten. Deze vier dimensies – ervaring, succes, karakter en verwezenlijkingen – geven gestalte aan de idee van human flourishing Zoals Ashford stelt, doet een geloofwaardige theorie over de universele morele status van de mens er goed aan om zowel aandacht te hebben voor utilitaristische als deontologische elementen. Het concept human flourishing lijkt aspecten van beide ethische theorieën te omvatten. 3.2.1.3.
MENSELIJK HANDELEN
Gewirth wil een ‘meer systematische justificatie van mensenrechten’ geven. Hij vraagt zichzelf het volgende af: ‘when we say that someone has a right to something, what is the more general conceptual area or independent variable to which we are appealing in justification of this claim?’ (Gewirth, 2007, p221). Volgens Gewirth is deze onafhankelijke variabele menselijk handelen (‘human action’). Rechten hebben immers in de eerste plaats een morele status alvorens ze (al is dit niet noodzakelijk zo) een wettelijke status toegekend krijgen; en laat de algemene context van moraliteit nu net menselijk handelen zijn. Iedere moraal veronderstelt – ondanks inhoudelijke verschillen – immers menselijk handelen en iedere moraal stelt voorwaarden aan dit handelen. Zelfs deugdethiek, die niet focust op handelingen maar op (deugdzaam) karakter, gaat volgens Gewirth onrechtstreeks over handelen, vermits het belang van een deugdzaam karakter erin bestaat dat het je ‘aanleg’ tot deugdzaam handelen bepaalt. Het menselijk handelen waar Gewirth over spreekt, moet aan enkele voorwaarden voldoen. Het zijn deze voorwaarden die de stap van ‘A is een mens’ naar ‘A heeft bepaalde morele rechten’ mogelijk maken. Deze voorwaarden zijn vrijheid of vrijwilligheid en intentionaliteit of doelmatigheid. Intentionaliteit in zijn meest succesvolle mate is gelijk aan welzijn (well‐being) volgens Gewirth (2007, p.222). Er zijn drie niveaus van welzijn. Ten eerste basic well‐being, dat erin bestaat dat je over de elementaire capaciteiten en voorwaarden beschikt om intentioneel te kunnen handelen; dit houdt onder andere leven, fysieke integriteit en mentaal evenwicht in. Het tweede niveau, non‐ substractive well‐being, duidt op het bezitten van de juiste capaciteiten en voorwaarden om je doelen te kunnen bereiken; dit behelst onder meer dat er niet tegen je gelogen wordt, dat mensen hun beloftes ten opzichte van jou houden etc. Het derde niveau, additive well‐being, bestaat uit het bezitten van de juiste capaciteiten en voorwaarden die men nodig heeft om het vervullen van zijn
31
doelen nog verder uit te breiden; hieronder vallen bijvoorbeeld onderwijs, zelfvertrouwen etc. Vrijheid en deze drie niveaus van welzijn maken menselijk handelen mogelijk waar iedere mens fundamenteel recht op heeft, het zijn intrinsieke vermogens tot agency: ‘Every agent must regard his freedom and well‐being as necessary goods for him, since without freedom and well‐being he would not be able to act either at all or with general chances of success in achieving his purposes. From this it follows that the agent must hold that he has rights of freedom and well‐being.’ (Gewirth, 2007,pp. 222‐223)
Mensen hebben dus bepaalde morele rechten op vrijheid en welzijn, gegrond in hun status als ‘agenten’. Gezien alle mensen effectieve, toekomstige of potentiële ‘agenten’ zijn, zijn deze morele rechten mensenrechten. Dit argument voor mensenrechten is gebaseerd op de formele invulling van rechtvaardigheid dus geldt dat gelijke zaken gelijk behandeld moeten worden. Mensenrechten gelden bijgevolg voor élke mens. 3.3. RECHTEN IMPLICEREN PLICHTEN.
3.3.1. POSITIEVE EN NEGATIEVE PLICHTEN. Er zijn twee manieren waarop (mensen)rechten een plicht kunnen impliceren. Ten eerste kunnen plichten direct voortvloeien uit rechten; dit zijn gecorreleerde plichten. Zo volgt B’s plicht om A niet te martelen direct uit A’s recht om niet gemarteld te worden. Wanneer we spreken van direct gecorreleerde plichten is elke schending van de plicht ook een schending van het recht. Ten tweede kunnen plichten ook indirect volgen uit rechten. Pogge spreekt hier van veronderstelde plichten. Het is plausibel dat het recht om niet gemarteld te worden, een plicht impliceert om mensen te beschermen tegen marteling als dit mogelijk is zonder al te hoge kosten voor jezelf of anderen. (Pogge, 2007, p.20). Deze plicht is echter niet direct gecorreleerd met het recht waar het uit volgt: als ik mijn veronderstelde plicht om anderen tegen marteling te beschermen niet nakom, volgt daaruit niet dat ik persoonlijk het recht om niet gemarteld te worden heb geschonden. Een ander vaak gehanteerd onderscheid dat we kunnen maken is het onderscheid tussen negatieve en positieve rechten en plichten. Een negatief recht is een recht om niet beknot te worden in zijn of haar vrijheid (bv. het recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie, etc.). Negatieve rechten impliceren negatieve plichten: deze plichten houden in dat je de ander niet mag beknotten en vereisen bijgevolg enkel omissies, geen daden. Omgekeerd geldt dat deze plichten enkel geschaad kunnen worden door daden, niet door omissies. Negatieve gecorreleerde plichten leggen 32
dus slechts minimale, oncontroversiële beperkingen op aan gedrag om mensenrechten niet te schenden (Pogge, 2007, p.20). Positieve rechten, daarentegen, impliceren positieve plichten en vereisen dus actieve tussenkomst van derden. Libertariërs verzetten zich tegen deze idee van positieve plichten omdat ze te veeleisend zouden zijn en vullen mensenrechten in als rechten die enkel negatieve plichten inhouden. Pogge (2002, p. 64) verklaart dat ‘such a minimalist account disqualifies the “human rights” to social security, work, rest and leisure, an adequate standard of living, education, or culture postulated in Articles 22‐7 of the UDHR [Universal Declaration on Human Rights] on the ground that they essentially entail positive duties.’ Aan het andere uiterste bevindt zich de maximalistische benadering die uitgaat van de idee dat alle mensenrechten zowel negatieve als positieve plichten impliceren. Voor een minimalist houden mensenrechten slechts een plicht tot zelfbeheersing in, voor een maximalist impliceren ze een plicht om ieders mensenrechten actief te beschermen wanneer dit binnen je mogelijkheden ligt: ‘A human right, then, will be a right whose beneficiaries are all humans and whose obligers are all humans in a position to effect the right.’ (Luban, 1980, p.174). Pogge verklaart expliciet zijn sympathie voor beide standpunten: ‘my moral sympathies lie with those who are appeled by how the vast majority of affluent people ignore the massive underfulfillment of human rights in the present world – even when they do not doubt that they can prevent terrible deprivations at low cost to themselves. I agree that such disregard is morally impermissible and profoundly wrong. Yet, my intellectual sympathies lie with those who hold that an agent’s failure at low cost to protect and to rescue others from extreme deprivation, however morally appalling, is not a human rights violation.’ (Pogge, 2007, p. 19)
Later zal ik betogen dat deze ambivalente houding (deels) verklaard kan worden doordat onze benadering van mensenrechtenovertredingen achterhaald en ongeschikt is in deze tijden van globale verwevenheid. 3.3.2. HET BELANG VAN EEN GEPAST TIJDSPERSPECTIEF Het onderscheid tussen daden en omissies, dat theoretisch voordehandliggend lijkt, is in praktijk niet altijd zo makkelijk te maken. Veel kan afhangen van hoe je de situatie interpreteert. Pogge illustreert dit aan de hand van het volgende voorbeeld: Stel dat Bob te ver de zee in is gezwommen en dreigt te verdrinken. Jill vaart op dat moment net in Bobs buurt. Ze ziet Bob worstelen met de hoge golven maar vaart door. We kunnen deze situatie op twee manieren interpreteren. Eén mogelijkheid is dat we de situatie als volgt beschrijven: Jill laat na om Bob te redden. In dit geval zien we het wegvaren van Jill als een omissie, ze is bijgevolg niet verantwoordelijk voor de dood van Bob 33
want hij zou ook verdronken zijn als Jill niet in de buurt was geweest. We kunnen echter ook benadrukken dat Jill wegvaart van Bob. In dat geval was het wegvaren van Jill een actieve daad en is Jill wel verantwoordelijk. Bob zou immers niet verdronken zijn als Jill niet was weggevaren (Pogge, 2007, p.20). Hoe kunnen we zulke geschillen over ‘what might be called the appropriate passitive baseline’ (Pogge, 2007, p.21) oplossen? Om te bepalen wanneer we iemands gedrag als passief of actief bestempelen, moeten we eerst en vooral beslissen welk tijdsperspectief we gaan innemen ten aanzien van het gedrag van de persoon in kwestie. Pogge illustreert dit met een ander voorbeeld: Stel dat je planten uitdrogen terwijl je op vakantie bent. Je buurman zou je planten makkelijk water kunnen geven maar hij doet niets. Voor je vertrok, had hij nochtans beloofd dat hij op je planten zou letten (net zoals jij al voor zijn planten zorgde in het verleden). Men kan hier oordelen dat je buurman slechts verantwoordelijk is voor een omissie – zou hij er niet geweest zijn, waren je planten nog steeds gestorven. Maar deze interpretatie is enkel accuraat als we een zeer beperkt tijdsperspectief in rekening nemen. Nemen we een breder tijdsperspectief in acht, dan zien we dat je buurman actief schade berokkende door eerst een belofte te doen, waardoor jij op hem rekende, die hij later niet nakwam. Zou hij er niet zijn geweest, dan had jij iemand anders kunnen vragen om voor je planten te zorgen of was je thuis gebleven en dan waren je planten nu nog in leven (Pogge, 2007, p. 21). Dit gegeven van verschillende mogelijke tijdsperspectieven is hoogst relevant voor de armoede in de wereld. Bekijken we de schrijnende ongelijkheid in de wereld vanuit een beperkt tijdsperspectief, dan kunnen we makkelijk concluderen dat rijke landen en hun burgers een rol te vervullen hebben als potentiële helpers die we in het slechtste geval kunnen verwijten dat ze er niet in slagen om de armoede in de wereld te verminderen waardoor ze hun positieve plicht niet nakomen. Wanneer we echter rekening houden met een breder tijdsperspectief, ontkomen we niet aan het gegeven dat de rijke landen een significante rol hebben gespeeld in de recente bestendiging van de economische ongelijkheid door de politieke elites van arme landen ervan te overtuigen de ongelijke voorwaarden van de door de Wereldhandelsorganisatie opgelegde globalisering te accepteren. Merk op dat leakage in de toeristische industrie hier een uitstekend voorbeeld van is! Een nog breder tijdsperspectief dwingt ons rekening te houden met een verleden van kolonialisme en genocide. Dit wordt vaak verworpen als absurd: hoe kunnen wij nu verantwoordelijk gehouden worden voor wat onze voorouders meer dan vijftig jaar geleden uitvoerden? Pogge beaamt dat wij uiteraard de zonden van onze voorouders niet erven, maar wijst erop dat gek genoeg dezelfde mensen die zich van dit argument bedienen, er geen graten in zien om wel de vruchten van die zonden te plukken! (Pogge, 2007, p. 21). Deze redenering geldt evenzeer voor de ecologische problemen waar wij mee 34
kampen. Sommigen beweren dat vorige generaties niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor schade waarvan ze niet wisten dat ze die berokkenden. Deze stelling is volgens Shue (1999) echter gebaseerd op een verwarring tussen ‘verantwoordelijkheid toeschrijven’ en ‘straffen’. Het zou niet rechtvaardig zijn om mensen te straffen voor gevolgen die niet te voorkomen waren maar het is gangbaar om mensen verantwoordelijk te houden voor gevolgen die voorzien noch vermijdbaar waren (Shue, 1999, p. 535). De huidige generaties in rijke landen ondervinden overigens nog steeds enorm veel voordelen van de voorsprong die vorige generaties vanaf de industriële revolutie hebben kunnen nemen, waarvan de kosten nu door iedereen betaald worden, en zoals ik al aanhaalde, voor het grootste deel zelfs door mensen die hier weinig of geen voordeel mee doen! Bovendien weten wij ondertussen al lang dat onze industriële activiteiten gevaarlijk zijn voor het milieu. Er wordt echter tragisch weinig ondernomen om hier iets aan te doen, integendeel, onze schadelijke activiteiten breiden alleen maar uit. Shue beklemtoont dat ‘one generation of a rich industrial society is not unrelated to other generations past and future. All are participants in enduring economic structures. Benefits and costs, and rights and responsabilities, carry across generations. (Shue, 1999, pp. 536‐537). 3.3.3. EEN PLICHT TOT JURIDISERING? Volgens Pogge (2002) impliceren mensenrechten in de eerste plaats een claim of vordering ten aanzien van maatschappelijke instellingen die bepaalde vormen van dwang uitoefenen en in de tweede plaats claims ten aanzien van diegenen die deze instituties in stand houden (Pogge, 2002, pp.44‐45). Tegenover deze institutionele invulling van mensenrechten kunnen we een interactionele invulling plaatsen. Deze ziet mensenrechten als beperkingen op menselijk gedrag zonder het bestaan van sociale instellingen te vooronderstellen. Volgens de interactionele visie leggen mensenrechten in de eerste plaats relaties tussen individuen aan banden, daar waar de institutionele invulling in de eerste plaats beperkingen wil opleggen aan gedeelde sociale praktijken. Pogge’s institutionele benadering verschilt echter nog van de klassieke institutionele invulling. Deze laatste gaat uit van mensenrechten als een soort metarechten. Een mensenrecht is dan een moreel recht op een effectief wettelijk recht. Volgens Pogge echter, is deze eis tot juridisering voldoende noch noodzakelijk. De eis is immers te zwak gezien een wettelijk en zelfs grondwettelijk recht op X in praktijk vaak onvoldoende is om veilige toegang tot X te verzekeren. Anderzijds is ze te sterk omdat een samenleving zo georganiseerd kan zijn dat de mensenrechten van burgers verzekerd zijn zonder dat deze rechten wettelijk vastgelegd zijn (Pogge, 2002, p.45). Pogge’s voorstel is dat ‘the postulate of a human right to X is tantamount to the demand that, insofar as reasonably possible,
35
any coercive social institutions be so designed that all human beings affected by them have secure access to X.’ (Pogge, 2002, p.46). Hayward (2005) is het hier niet mee eens. Hij schaart zich wel achter de klassieke institutionele benadering en stelt dat, als een bepaald moreel recht op X gezien wordt als een mensenrecht op X, dit simpelweg impliceert dat dit recht grondwettelijk erkend moet worden en zodoende wettelijk bescherming moet genieten. Hayward geeft Pogge gelijk dat juridisering niet voldoende is, maar hij betwist dat het niet noodzakelijk zou zijn. ‘[…] one is bound to ask what may make the access ‘secure’ if not the background assumption that should circumstances change and threat to the enjoyment arise then there would be an enforceable – juridified – right to appeal to.’ (Hayward, 2005, p.41) Wettelijke erkenning van een mensenrecht kan echter geen voorwaarde zijn om een mensenrecht als authentiek te beschouwen aangezien ieder mensenrecht eerst als een ideaal zal bestaan en pas in een later stadium wettelijk erkend zal worden. ‘A right can be argued to exist if it exists at any of these levels, among which the following are included: moral argument of philosophers; rhetoric aversions (or ‘manifesto appeals’) by campaigners, citizens, and politicians; international declarations; international law of ‘softer’ and of ‘harder’ forms; regional agreements; provision in states’ constitutions; implemented as statutory (or customary) law; actual enforcement of the laws; real enjoyment of all citizens.’ (Hayward, 2005, pp.45‐46)
Volgens Hayward zijn al deze niveaus relevant (maar op zich niet voldoende) om de authenticiteit van een mensenrecht na te gaan. ‘Rather than conceive these levels as ones one must choose between, and rather than privilege any one or other of them, I think it is more appropriate to say that a genuine human right is one that within its own logic, and because of actual pressures, undergoes (or is capable in some sufficiently robust sense of undergoing) the process from ideal to practice, whereby it passes from the status of a well‐founded moral aspiration, through exhortatory declarations, into legally binding instruments and effective enforcement – which, in a world of separate states, is most appropriately achieved by being constitutionalized.’ (Hayward, 2005, p.46)
Het lijkt er mijns inziens echter op dat de meningsverschillen tussen de twee auteurs minder groot zijn dan ze op het eerste gezicht lijken. Pogge nuanceert zijn stelling en geeft toe dat wettelijke rechten vaak een goede manier zijn om mensenrechten te realiseren. Deze wettelijke rechten hoeven echter niet per se dezelfde inhoud te hebben als de mensenrechten waar ze toe bijdragen. Recht op voedsel kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door wettelijke rechten die onder andere 36
het bezit en gebruik van land regelen, onderwijs, subsidies, werkloosheidsuitkeringen en startersleningen verzekeren, etc. Ook niet‐wettelijke mechanismen zoals solidariteit onder vrienden, buren en familie, vervullen een belangrijke rol. Daarenboven stelt Pogge dat het minstens theoretisch mogelijk is om mensenrechten in een wettelijke vorm te gieten. Een voorbeeld betreft het recht op vrijheid van religie. Hij vraagt zich echter af of het niet te veeleisend is om te verlangen dat mensenrechten een wettelijke status krijgen, gezien hun rol als basiscriterium voor rechtvaardigheid. Een maatschappij waar iedereen vrij is om zijn of haar religie te kiezen, omdat religieuze tolerantie nu eenmaal als vanzelfsprekend wordt beschouwd, maar waar dit recht niet in de wet is opgenomen, kunnen we onmogelijk betichten van mensenrechtenschending. Wat uiteindelijk telt is dat het recht in de praktijk gerealiseerd is (Pogge, 2002, p.47). Hayward verduidelijkt op zijn beurt dat hij zijn argumentatie voor juridisering uiteenzet in de veronderstelling dat we het hebben over een rechtstaat (Hayward, 2005, p.41). Hiermee laat hij de mogelijkheid open dat in een samenleving die anders georganiseerd is, mensenrechten eventueel op een andere passende manier gegarandeerd kunnen worden. Beide auteurs hebben een punt. Pogge benadrukt terecht dat het waarborgen van mensenrechten in de praktijk belangrijker is dan dat ze in theorie beschermd zijn en het is inderdaad absoluut niet vanzelfsprekend dat onze manier om mensenrechten te garanderen de enige of de beste is. Hayward heeft echter ook gelijk wanneer hij zegt dat het verzekeren van bepaalde rechten impliceert dat er mechanismen moeten worden ingebouwd die ervoor zorgen dat wanneer de situatie onvoorzien wijzigt, de rechten ook gegarandeerd blijven. 3.4.
WIENS PLICHTEN? EEN HERZIENING VAN ONZE OPVATTINGEN OMTRENT MENSENRECHTENSCHENDINGEN IN DE GEGLOBALISEERDE WERELD VAN VANDAAG.
Hoe het ook zij, of juridisering nu wel of niet de beste manier is om mensenrechten te garanderen, het zijn niet enkel maatschappelijke instellingen die de verantwoordelijkheid dragen om mensenrechten te beschermen. Ook wij, individuele burgers, zijn hier mee verantwoordelijk voor. Wij hebben de neiging om de zoektocht naar wie verantwoordelijk is voor het schenden van een negatief recht te zien als het identificeren van de dader(s) van deze overtreding. Ashford (2007) wijst er echter op dat er goede redenen zijn om onze manier van denken over mensenrechten‐ overtredingen te herbekijken. De focus op het identificeren van de daders was
37
‘[…] appropriate to settings in which most agents’ behavior had an impact only on the small group of individuals with whom they personally interacted, but it is now outmoded and ill‐suited to the modern context of our behavior. Increasingly, many of most serious and prevalent harms to persons’ basic interests and autonomy result from extremely complex causal chains in which the actions of millions of agents are implicated, few or none of whom can be singled out as responsible for a specific serious harm to a specific victim.’ (Ashford, 2007, pp.191‐192)
Het is dus belangrijk om niet alleen te kijken naar wie direct verantwoordelijk is maar ook naar wie indirecte verantwoordelijkheid draagt. Zoals de institutionele benadering die Pogge en Hayward bepleiten duidelijk maakt, kunnen we mensenrechtenschendingen bijlange niet volledig vatten in termen van specifieke schade die berokkend wordt door specifieke actoren. Ashford benadrukt dat zowel volgens de institutionele als de interactionele benadering van mensenrechten, een enorm aantal actoren, waaronder de meeste burgers van rijke landen, zowel moreel als causaal verantwoordelijk gehouden kan worden voor de schrijnende chronische armoede in de wereld. Voor milieuvervuiling geldt deze stelling evenzeer alsook voor specifiekere mensenrechtenschendingen die concreet met toerisme samenhangen (bv. recht van inheemse volken op de waardigheid en diversiteit van hun cultuur), al spreken we dan uiteraard over een kleinere schaal. Ashford beklemtoont dat niet iedereen dezelfde mate van verantwoordelijkheid draagt maar dat het buiten kijf staat dat veel meer mensen verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen die zich voordoen dan wij graag geloven. Ze argumenteert zelfs dat ‘we should move away from the conception of human rights violations as necessarily or even standardly reflecting an unusual and vicious character.’ (Ashford, 2007, p.193). 3.4.1. DIRECTE VERANTWOORDELIJKHEID Ashford bespreekt twee soorten veelvoorkomende reeksen van causale gebeurtenissen die leiden tot mensenrechtenovertredingen waarbij veel of zelfs alle actoren die eraan bijdragen niet individueel verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de schadelijke uitkomst: causale ketens van gebeurtenissen die ‘vermenigvuldigende schade’ (‘multiplicative harm’) of ‘toegevoegde schade’ (‘additive harm’) impliceren. 3.4.1.1.
VERMENIGVULDIGENDE SCHADE / MULTIPLICATIVE HARMS.
We spreken van multiplicative harms wanneer mensenrechten geschonden worden door handelingen van verschillende actoren die ieder op zich niet schadelijk zijn maar in combinatie een mensenrechtenschending veroorzaken. Bijvoorbeeld: twee fabrieken lozen chemicaliën in dezelfde rivier waar deze stoffen vermengd geraken. Het lozen van één van de twee stoffen op zich 38
veroorzaakt geen schade, maar wanneer deze twee stoffen met elkaar in aanraking komen wordt het water ernstig vervuild (Ashford, 2007, p.197). Gezien deze vorm van schade niet echt voorkomt bij toerisme ga ik hier niet verder op in. De categorie van additive harms is echter bijzonder relevant voor toerisme. 3.4.1.2.
TOEGEVOEGDE SCHADE / ADDITIVE HARMS.
Wanneer een groot aantal individuen bijdraagt tot een reeks van causale gebeurtenissen die uiteindelijk tot ernstige schade leidt, spreken we van additive harms. De bijdrage van ieder individu is in dit geval klein en verspreid over miljoenen slachtoffers, waardoor ieder individu op zich geen noemenswaardige schade toebrengt aan een slachtoffer. Opgeteld echter, brengt het gedrag van alle individuen samen ernstige schade toe aan een groot aantal slachtoffers (Ashford, 2007, p.195). Het feit dat geen enkel individu specifiek verantwoordelijk kan gehouden worden voor de concrete schade toegebracht aan een bepaald slachtoffer, kan een reden lijken waarom dit geval niet als mensenrechtenschending gezien kan worden. Wij hebben de neiging om mensenrechten‐ schendingen te zien als misdaden waarvan de dader(s) vervolgd kunnen worden door traditionele rechtbanken maar zoals eerder reeds werd aangehaald is dit een achterhaald idee in de geglobaliseerde wereld van vandaag. Derek Parfits voorbeeld van de ‘harmless torturers’ (Parfit, 1984, pp. 80‐82) illustreert dit treffend. Stel dat een groep beulen de ‘Torturers’ Union’ opricht uit angst dat ze op een dag terecht gesteld zouden worden voor mensenrechtenschendingen. Ze bedenken een systeem waarbij het toedienen van elektrische schokken verdeeld wordt over een groot aantal beulen waardoor elke beul op zich slechts een onschadelijk en amper voelbaar schokje toedient. Nochtans blijft de totale hoeveelheid pijn die iedere beul veroorzaakt en die iedere gevangene lijdt evenveel als in het vorige systeem. Toch kan op deze manier geen enkele beul verantwoordelijk gehouden worden voor de concrete pijn van een specifieke gevangene. Meer nog, moest één van de beulen weigeren om nog verder deel uit te maken van het systeem, zou geen enkel slachtoffer daardoor minder pijn leiden. Desalniettemin is het duidelijk dat deze beulen gevangenen martelen en geldt hun gedrag ontegensprekelijk als een schending van de mensenrechten. Ashford bespreekt nog enkele variaties van het voorbeeld van de ‘harmless torturers’ van Parfit. Stel dat er veel meer beulen zijn dan slachtoffers, zodat de totale hoeveelheid pijn die iedere beul veroorzaakt bijzonder klein is, dan nog is dit geen reden om hun gedrag niet meer als martelen en dus als mensenrechtenschending te bestempelen. Of stel dat er evenveel mensen zijn die de pijn veroorzaken als er slachtoffers zijn, maar dat sommige van de beulen een veel lichtere schok
39
toedienen dan anderen, dan nog lijkt het plausibel dat deze daders zich schuldig maken aan een mensenrechtenschending, al zijn zij in mindere mate verantwoordelijk dan anderen. Als laatste variant schotelt Ashford ons de volgende situatie voor: stel dat degenen die de schok toedienen niet volgens hun eigen plan en in isolatie van elkaar handelen. Het plan is door anderen bedacht om de psychologische impact van de job te minimaliseren en op die manier de job aanlokkelijker te maken. Degenen die de schokken toedienen zien zichzelf niet graag als beulen en willen geen echte pijn veroorzaken. Ze zijn slechts in staat om de job te doen omdat ze (terecht) geloven dat ze niemand persoonlijk ernstige schade toebrengen. Nochtans blijft de uitkomst hetzelfde. In dit geval is het nog steeds mogelijk om ieder van hen verantwoordelijk te houden voor hun aandeel in de totale hoeveelheid lijden die ze veroorzaken. Ook al is dit lijden geen doel dat ze bewust nastreven, ‘to hold them responsible for the harm it is enough that it forseeably results from the ongoing practice of which they are members, and that they each could have avoided participating in that practice.’ (Ashford, 2007, p.196). Deze voorbeelden tonen duidelijk aan dat het kunnen identificeren van de verantwoordelijke(n) voor de specifieke schade die slachtoffers ondervinden, geen voorwaarde is om ernstige schade als mensenrechtenschending te kunnen interpreteren. Het mag duidelijk zijn dat de mensenrechtenschendingen die door toerisme plaatsvinden voorbeelden zijn van additive harms. Iedere individuele toerist op zich brengt weinig schade toe, dit is ook de reden waarom wij de schadelijke gevolgen van toerisme zo gemakkelijk over het hoofd zien. De optelsom van alle vluchten, hotelcomplexen, geprivatiseerde stranden, uit hun gebied verjaagde volkeren, aangelegde golfterreinen, voor toeristen opgezette bordelen etc. is echter niet iets wat we zomaar onder de mat kunnen vegen. Al lijkt het gedrag van iedere (of alvast de meeste) toeristen op zichzelf relatief onschuldig, we moeten onder ogen zien dat de uitkomst van al deze acties samen leidt tot mensenrechtenschendingen waar wij allemaal samen verantwoordelijk voor zijn, al is onze individuele bijdrage nog zo klein. 3.4.2. INDIRECTE VERANTWOORDELIJKHEID De
commonsense
invulling
van
mensenrechten,
die
focust
op
de
daders
van
mensenrechtenschendingen, gaat eveneens voorbij aan de belangrijke rol van diegenen die indirect bijdragen aan de overtredingen. Zelfs in situaties waar we effectief verantwoordelijken kunnen identificeren is het vaak onterecht om enkel daarop te focussen en hen de gehele verantwoordelijkheid toe te schrijven. Ashford noemt martelen als voorbeeld: wanneer dit recht geschonden wordt, is het (in theorie alvast) relatief makkelijk om na te gaan wie hier de directe schuldigen zijn. Echter, het recht om niet gemarteld te worden, kunnen we best interpreteren als een aanspraak op een zekere mate van veiligheid tegenover marteling. Dit houdt een plicht in om 40
geen instituties te ondersteunen die voorzienbaar leiden tot een groot aantal martelingen. We moeten dus kijken naar politieke structuren en bredere institutionele factoren. Wie deze instituties ondersteunt en mee in stand houdt, is indirect mee verantwoordelijk voor de mensenrechten‐ schendingen die door deze instituties veroorzaakt worden of (oogluikend) worden toegestaan. Ten tweede komen mensenrechtenschendingen niet alleen voor in de vorm van specifieke schadelijke praktijken maar kunnen ze ook deel uitmaken van sociale instituties zelf. Bijvoorbeeld slavernij. Zoals Pogge (1989, p.27) stelt, was slavernij niet enkel een populaire misdaad waar specifieke individuen zich schuldig aan maakten. Het was ook een systeem dat een reeks wetten en sociale regels omvatte waarin slaven als bezit werden bestempeld (p199). De burgers die het bestaan van deze wetten ondersteunden, waren mee verantwoordelijk voor de onmenselijke praktijk die slavernij is. Ashford geeft toe dat een sociale praktijk als slavernij zo verweven kan zijn met het dagelijkse leven in een maatschappij dat het onmogelijk is om hier niet op een of andere manier bij betrokken te zijn. Dit zou dan betekenen dat je de maatschappij in zijn geheel zou moeten verlaten wat geen realistische optie is (p.200). Ze besluit dat ‘Agents who freely participate in unjust social institutions are under a shared duty to reform those institutions. However, no single member can accomplish the duty of achieving institutional reform, and the shared duty has not been parceled out among members. The duty of individual members is therefore not a perfect duty with a specific content that can be fully discharged. […] The onus is on individual agents to decide how to implement their share of the corresponding negative duty.’ (Ashord, 2007, p.201)
De herziening van onze opvattingen omtrent mensenrechtenschendingen impliceert dan volgende drie punten: ten eerste hoeft de directe verantwoordelijkheid voor mensenrechtenschendingen niet (enkel) bij een beperkt aantal identificeerbare daders te liggen maar is dit vaak een gedeelde verantwoordelijkheid waar zeer veel individuen aan bijdragen. Ten tweede zijn er nog eens enorme aantallen mensen indirect mee verantwoordelijk door op een of andere manier de schendingen mee te ondersteunen of door de sociale instellingen die deze praktijken mogelijk maken mee in stand te houden. Ten derde is de specifieke inhoud van negatieve plichten die mensenrechten impliceren niet altijd duidelijk. Het is dan ieders individuele taak om zijn of haar verantwoordelijkheid te erkennen en om te beslissen hoe hij of zij aan de negatieve plichten die mensenrechten impliceren tegemoet zal komen (Ashford, 2007, p.201).
41
3.5.
HET OMSTREDEN MENSENRECHT OP EEN GEZOND LEEFMILIEU
Hoewel ik in hoofdstuk 2 reeds ben ingegaan op de kritiek dat een mensenrechtenbenadering van het milieuvraagstuk een te antropocentrische focus zou hebben, wens ik ook hier extra aandacht aan het onderwerp te besteden. Mensenrechten hébben immers een antropocentrische focus en de vraag of dit dan wel een gepaste invalshoek is voor de milieuproblematiek verdient enige aandacht. Door de focus op gezondheid en welzijn van mensen, gaat deze benadering voorbij aan andere aspecten van milieuzorg. Met name met planten, dieren en het ecosysteem op zich wordt slechts rekening gehouden in die mate dat zij van belang zijn voor de mens. Een brede interpretatie van gezondheid en welzijn kan bijvoorbeeld de esthetische, culturele en spirituele waarde van de natuur mee in rekening brengen, maar dan nog geldt voor deze benadering dat het strikt menselijke standpunt een beperking vormt die ons ervan weerhoudt om rekening te houden met de intrinsieke waarde van de natuur (Hayward, 2005, p.31). We kunnen ons de vraag stellen of de natuur dan wel gebaat is bij het uitbreiden en versterken van mensenrechten? Zeker in de wetenschap dat het net vaak voor mensen hun – door wetten beschermde – belangen is dat de natuur moet wijken (Hayward, 2005, p.32). Een veelgehoorde kritiek is dus dat een mensenrechtenbenadering van de milieuproblematiek te antropocentrisch zou zijn. Het is echter belangrijk een onderscheid te maken tussen sterk en zwak antropocentrisme, aangezien daaruit blijkt dat antropocentrisme an sich niet slecht hoeft te zijn. Sterk antropocentrisme is exclusief begaan met menselijke belangen. Zwak antropocentrisme daarentegen, is in de eerste plaats begaan met menselijke belangen maar dit betekent niet dat de belangen van niet‐menselijke organismen geen waarde toegekend krijgen. Meer nog: ‘“weak” anthropocentrists generally recognize that human interests are inseparable from the good of the nonhuman constituents of the environment in many ways, some of which we may not yet be aware of, so that a reasonable working presumption (which is absent from ‘strong’ anthropocentrism) is that where there is not a serious cost in human terms there is a positive reason actively to show concern for features and constituents of the nonhuman environment, regardless of whether humans stand to derive any immediate benefit .’ (Hayward, 2005, p.33)
In de formele zin is een mensenrecht op een gezond leefmilieu neutraal ten opzichte van de niet‐ menselijke natuur aangezien het de belangen van niet‐menselijke organismen veroordeelt noch expliciet behartigt. In praktijk echter, is het mensenrecht op een gezond leefmilieu allesbehalve onverschillig ten opzichte van de niet‐menselijke natuur.
42
‘since in requiring that the nonhuman environment should be preserved in a condition that is adequate for human health and well‐being it implies – especially in a world as disrupted by anthropogenic environmental harms as this one now is – rather stringent demands of environmental protection. Moreover, part of its core rationale is to oppose the unbridled pursuit of those rights that do manifest the most ‘strongly’ anthropocentric tendencies (i.e. those which favour the blind pursuit of economic development without regard to its environmental impacts). (Hayward,2005, pp. 33‐34)
Een mensenrechtenbenadering koppelt de milieuproblematiek aan concrete belangen en motivaties en dus aan de praktijk, op een manier waar meer abstracte noties zoals ‘de intrinsieke waarde van de natuur’ niet in slagen. Ik betoogde al eerder (zie hoofdstuk 2) dat een mensenrecht op een gezond leefmilieu geen andere, aanvullende benaderingen van de milieuproblematiek uitsluit. Integendeel, het kan deze net ondersteunen en hun kans op slagen vergroten. We mogen immers niet vergeten dat zelfs wanneer we focussen op de niet‐menselijke natuur, het slagen van de opzet afhankelijk blijft van politieke, economische en legale middelen die de mensen die zich inzetten voor het milieu voorhanden hebben. Hayward merkt op dat ‘these resources, I believe, are on the whole more likely to be enhanced than hindered by certain entrenched rights which can be mobilized for that very purpose.’ ( Hayward,2005, p. 35). Vanuit pragmatische overwegingen lijkt een mensenrecht op een gezonde leefomgeving wel degelijk het verdedigen waard en is een mensenrechtenbenadering van de milieuproblematiek lang niet zo bescheiden als ze op het eerste gezicht mag lijken. Tot slot argumenteert Hayward dat wij goede redenen hebben om te geloven dat eens dit basisrecht gevestigd is, rechtspraak in de praktijk en bredere maatschappelijke normen zich progressief verder zullen ontwikkelen en zo meer ambitieuze doelen zullen ondersteunen. ‘In short, [a human right to an environment adequate for health and well‐being] could be seen as an important first step that might lead to further steps in the future.’ (Hayward, 2005, p.36). In het volgende hoofdstuk zal ik nagaan wat dit alles betekent voor toerisme en zal ik de brug slaan tussen de theoretische fundering die in dit hoofdstuk aan bod kwam en de casus toerisme die het onderwerp uitmaakt van deze masterproef. Daarna volgt een schematische opsomming van de concrete mensenrechten die door toerisme geschonden worden met korte voorbeelden die teruggrijpen naar hoofdstuk 1. Drie casussen komen uitgebreid aan bod om het geheel te illustreren.
43
44
HOOFDSTUK 4: MENSENRECHTEN ALS KADER VOOR DUURZAAM TOERISME
4.1. LESSEN UIT DE ETHISCH FILOSISCHE FUNDERING VAN DE MENSENRECHTEN Zoals ik reeds benadrukte in hoofdstuk 3 is toerisme een typisch voorbeeld van een activiteit waaruit additive harm voortvloeit. Hoewel ieder individu op zich weinig schade berokkent, wegen de negatieve effecten wanneer men ze optelt zwaarder door dan op het eerste gezicht kan lijken en moeten we besluiten dat er wel degelijk mensenrechten worden geschonden door massatoerisme. In dit hoofdstuk licht ik dit verder toe en zal ik de mensenrechten die door toerisme in gevaar worden gebracht opsommen alsook enkele voorbeelden uitwerken. Ook de uiteenzetting over indirecte verantwoordelijkheid van Ashford is relevant voor toerisme. In het handboek sociologie van Vincke vinden we de volgende definitie van sociale instituties: het zijn ‘door de samenleving ontworpen en opgelegde handelingspatronen. Ze vullen essentiële functies van het georganiseerde samenleven in.’ (Vincke,2007, p.42) . Welke structurele kenmerken van onze maatschappij houden mee ons patroon van onduurzaam reisgedrag in stand? Een eerste belangrijk structureel kenmerk waar Jones en De Meyere (2010) op wijzen is de scheefgetrokken economische prijsvorming. Terwijl lagekostenmaatschappijen ons met vliegtuigtickets voor een appel en een ei om de oren slaan, wordt de duurzame keuze financiëel afgestraft. Een korte zoektocht op het internet levert mij al gauw de volgende resultaten op: ik kan vandaag een vlucht naar Bologna boeken met Ryanair voor €15,9912 terwijl we met de busmaatschappij Eurolines €101 kwijt zijn voor dezelfde reis en we daarbij meteen op een goede 20 uur mogen rekenen om onze bestemming te bereiken13. Kiezen we ervoor om deze rit per trein af te leggen (de meest duurzame optie), dan kan dit voor €139, tenminste als we enkele maanden op voorhand boeken 14. Wit et. al. (2002, in Graham & Shaw, 2007, p. 1448) berekenden de gemiddelde CO2 uitstoot per passagier op basis van een typische reis van 500 km. tussen twee steden binnen Europa en kwamen tot de constatering dat deze 1,17 kg/km bedraagt voor vliegtuigtransport tegenover 0,052 kg/km 12
http://www.ryanair.com/nl‐be/fares‐to‐europe op 22/05/2013
13
http://eurolines1‐px.rtrk.nl/?step=3 op 22/05/2013
14
Informatie verkregen via navraag bij de NMBS. 45
voor treinverkeer. Hoe kan het dan dat dit niet doorgerekend wordt aan de passagiers? Deze groteske prijsvervorming wordt door een systeem van overheidssteun en fiscale voordelen mogelijk gemaakt15.Kerosine is vandaag de dag nog steeds onbelast en het heffen van een CO2‐belasting op internationale vluchten is juridisch zelfs niet toegestaan (Jones & De Meyere, 2010, p.262). De prijs van een vliegtuigticket vandaag kan onmogelijk de reële kosten van de vlucht dekken (Graham & Shaw,2007, p. 1449). Het lijkt onwaarschijnlijk dat voor €15,99 per zitje de productiekosten gedekt zijn, laat staan dat de milieukost hierin inbegrepen is. In economische termen spreekt men van marktfalen wanneer men met externe kosten – niet gecompenseerde kosten die schade veroorzaken – zit. Logischerwijze komen deze onrealistisch lage prijzen ons bijzonder goed uit en zullen wij als consumenten niet snel iets ondernemen om hier tegenin te gaan. Op die manier houden wij dus een systeem in stand dat voorzienbaar en vermijdbaar schade berokkent. Inderdaad, dit is precies wat Ashford onder indirecte verantwoordelijkheid verstaat. Het is niet enkel de prijs die ons naar het vliegtuig doet grijpen als transportmiddel voor verre (en minder verre) reizen, ook de beperkte vrije tijd die we voorhanden hebben, maak de onduurzame keuze om te vliegen aanlokkelijker: ‘In de huidige socio‐culturele context is de verplaatsing naar de reisbestemming een noodzakelijk kwaad. Tijd is een schaars goed; men heeft een beperkt aantal vakantiedagen en men wil zoveel mogelijk zien en ervaren. Het onderweg zijn zelf heeft geen waarde. Trager en bewuster reizen naar verre reisbestemmingen vereist bijzondere maatregelen zoals een loopbaanonderbreking of een sabbatjaar tussen de studies en de professionele carrière. Hoeft het gezegd dat dit niet in elke sociaal‐ economische klasse, levensfase of baan haalbaar of betaalbaar is?’ (Jones & De Meyere, 2010, p.254)
Jones en De Meyere (2010, p.257) noemen naast de scheefgetrokken prijsvorming ook het absolute gebrek aan all‐in duurzame toeristische initiatieven en het feit dat toerisme big business is – en dus veel werkgelegenheid verschaft – als structurele barrières voor duurzaam toerisme. Dit laatste zorgt ervoor dat verzet tegen (onduurzaam) toerisme op weinig politieke steun kan rekenen, wat volgens de auteurs meteen ook de tekortkomingen van ons politiek systeem dat hoofdzakelijk op korte termijneffecten focust, blootlegt. Niettemin kunnen wij volgens Ashford niet alle verantwoordelijkheid zomaar afschuiven op onze overheid. Ook wij, burgers, zijn indirect mee verantwoordelijk, wij stemmen immers – al is het slechts impliciet – in met deze maatregelen. We kunnen nog een stapje verder gaan en ons vragen stellen bij de geldende sociale, culturele en ethische normen. Wij trekken er niet enkel op uit uit nieuwsgierigheid naar het Andere, vaak zijn 15
http://www.standaard.be/cnt/DST04022004_003 en http://www.standaard.be/cnt/DMF20120321_082 46
onze reisavonturen ook ingegeven door escapistische motieven. We voelen de noodzaak om te ontsnappen aan de sleur van elke dag, de stress en de hoge werkdruk die ons doen verlangen naar af en toe een welverdiende adempauze. Jones en De Meyere (2009, p.254) wijzen in deze context op het Christelijke arbeidsethos dat nog steeds doorschemert in onze maatschappelijke waarden en normen vandaag. Veel mensen hechten bijzonder veel belang aan hun professionele verwezenlijkingen waaruit ze maatschappelijke status en eigenwaarde putten. Werk je niet, dan wordt dit al snel aan luiheid, onwil of incompetentie geweten en laten wij ons opzadelen – zij het door onze omgeving, zij het door ons eigen plichtsbewustzijn – met schuldgevoelens. Wij leven met de idee dat elk dood moment benut moet worden: thuiswerken, vrijwilligerswerk en zelfs een hobby, sport of quality time met de kinderen worden op die manier agenda items. Échte vrije tijd is een zeldzaam en uitzonderlijk gegeerd goed in onze maatschappij. Jones en De Meyere concluderen dat reizen in die zin steeds meer verbonden is met de sfeer van welzijn en (psychische) gezondheid. ‘Dat deze noodzaak eigenlijk veel zegt over de fundamentele ontwrichting in ons dagelijks leven, wordt angstvallig verzwegen.’ (Jones en De Meyere, 2010, p.254). Bovendien kunnen we ons ook de vraag stellen in hoeverre op reis gaan niet ook één van die dingen is die we onszelf opleggen in onze vrije tijd. Een beetje zichzelf respecterende persoon toont de juiste interesse in andere culturen en vreemde eetgewoonten, gaat de uitdaging aan om zich een weg door de brousse te hakken en zich met zichzelf te confronteren op een verafgelegen continent. Wie nog nooit buiten Europa is geweest, heeft bij wijze van spreken amper geleefd, zo lijkt de heersende idee in bepaalde kringen. We worden dagelijks verleid door advertenties van Thomas Cook, Club Med of Ryanair die ons een welverdiende adempauze of verrijkende levenservaring beloven. Universiteiten en overheden reiken aantrekkelijke beurzen uit aan studenten die een semester in het buitenland gaan studeren of zich aan een overzeese stage wagen. Magazines, krantenbijlagen en tv‐programma’s als ‘Vlaanderen vakantieland’ gaan voor ons op zoek naar de 10 mooiste steden ter wereld, de beste surfstranden van Maleisië of het meest authentieke visrestaurantje van Salvador. Reizen wordt gezien als de ideale manier om zichzelf verder te ontwikkelen, het is een must. Merk op dat kranten, universiteiten en overheden doorgaans als instanties met een zekere autoriteit worden gezien. Zij zouden het goede voorbeeld moeten geven en dragen de verantwoordelijkheid om burgers te informeren en sensibiliseren waar nodig. Uiteraard is op reis gaan heerlijk ontspannend en uitermate boeiend en leerrijk. Het feit dat toerisme echter op alle mogelijke wijzen wordt gepromoot zonder enige kritische kanttekening maakt dat wij een vervormd, eenzijdig beeld voorgespiegeld krijgen van wat reizen betekent. Misschien moeten we onszelf inderdaad de vraag durven stellen of onze behoefte om te reizen niet iets zegt over onze eigen maatschappij? Reizen heeft altijd al enorm tot de verbeelding gesproken, 47
maar er is een groot verschil tussen reizen om het Andere te leren kennen, en reizen om het bekende te ontvluchten. Zou het kunnen dat wij ons vandaag vaker laten leiden door escapistische motieven omdat de druk om te presteren hier zo hoog ligt? Ook dat is een systeem dat wij mee in stand houden en waar we op zijn minst enkele vraagtekens bij kunnen plaatsen. 4.2.
MENSENRECHTEN ALS KADER: EEN RUIM, GEÏNSTITUTIONALISEERD PERSPECTIEF MET AANDACHT VOOR ETHISCHE ASPECTEN
In het eerste hoofdstuk kwam ik tot de slotsom dat er nood is aan een sterke invulling van rechtvaardig en duurzaam toerisme waarin aandacht is voor zowel de lokale als mondiale milieu‐ impact, de culturele én de sociaal‐economische gevolgen van toerisme. Vanuit de vaststelling van deze noodzaak stel ik voor om de problematische gevolgen van toerisme te bestuderen met mensenrechten als theoretisch kader waarvan ik de fundering in het vorige hoofdstuk heb besproken. Wanneer we toerisme vanuit een mensenrechtenperspectief benaderen, komen al deze elementen aan bod. Mensenrechten kunnen namelijk zowel de sociaal‐economische (recht op vrije keuze van beroep, recht op ontwikkeling, recht op bestaansmiddelen,…) , culturele (recht op deelname aan het culturele leven, recht op zelfbeschikking van volkeren, recht op waardigheid en diversiteit,…) , als ecologische (recht op leven, recht op gezondheid,…) gevolgen van toerisme in acht nemen. Ondanks de terechte opmerkingen die men bij dit laatste punt kan maken – inderdaad, een mensenrechtenbenadering houdt geen rekening met de intrinsieke waarde van planten, dieren en ecosystemen – zagen we dat in de praktijk een mensenrechtenbenadering van het milieuvraagstuk toch uitgesproken voordelen met zich meebrengt. Mensenrechten vormen zodoende een coherent kader om de problematische gevolgen van toerisme vanuit een bijzonder ruim perspectief te benaderen. Bovendien zijn mensenrechten internationaal erkend. Ondanks de voornoemde moeilijkheden bij het naleven ervan in praktijk, blijft het zo dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens kan rekenen op een uitzonderlijk breed draagvlak. Dit is van groot belang. Niet in het minst omdat toerisme zich typisch niet afspeelt binnen de grenzen van één land of één cultuur. Willen wij de problematische gevolgen van toerisme in hun volledigheid kunnen analyseren en aanpakken, dan moeten we dit doen vanuit een basisvisie waarrond een zo groot mogelijke internationale en interculturele consensus bestaat. Ook de United Nations World Tourism Organisation (UNWTO) is overtuigd van het belang van respect voor mensenrechten binnen de sector. In 1999 ontwikkelden zij de Global Code of Ethics for
48
Tourism (GCET) die in 2001 officieel werd bekrachtigd door de Verenigde Naties (UNWTO16). Deze code omvat een aantal principes die tot doel hebben de positieve bijdrage van toerisme te maximaliseren en tegelijk de mogelijke negatieve impact zo veel mogelijk te beperken. In de preambule van de GCET erkent de UNWTO zijn ‘beslissende en centrale’ rol in ‘promoting and developing tourism with a view to contributing to economic development, international understanding, peace, prosperity and universal respect for and observance of, human rights and fundamental freedoms for all without distinction as to race, sex, language or religion.’ (UNWTO, Global code of ethics for tourism). Samen met het opstellen van de code werd ook het World Committee on Tourism Ethics in het leven geroepen. Dit onafhankelijk comité heeft als voornaamste taken het promoten van de code, het toekijken op de implementatie ervan en het beslechten van discussies wanneer er onduidelijkheid bestaat over de toepassing. Ook binnen het domein van toerisme hebben de mensenrechten dus reeds enige status verworven. Ten derde brengt een mensenrechtenbenadering een uitgesproken ethisch perspectief met zich mee. Zoals eerder vermeld, kunnen we mensenrechten interpreteren als morele basisvereisten waar iedere mens zonder uitzondering recht op heeft. Dit impliceert dat trade‐offs absoluut uitgesloten zijn; over fundamentele, morele basisrechten kan niet onderhandeld worden (Caney 2010: 165). Een mensenrechtenperspectief kan met andere woorden in een geïnstitutionaliseerd discours de problematische gevolgen van onduurzaam toerisme op een zeer uitvoerige, veelomvattende wijze analyseren met aandacht voor de ethisch relevante aspecten. Zodoende vormt het een geschikt kader voor de sterke invulling van duurzaam toerisme waarvan ik in hoofdstuk 1 de noodzaak bepleitte. 4.3.
WELKE MENSENRECHTEN WORDEN GESCHONDEN?
In wat volgt zal ik de mensenrechten opsommen die door toerisme worden geschonden. Ik doe dit op schematische wijze in de vorm van een tabel om de informatie zo overzichtelijk en bondig mogelijk te presenteren. Ik geef steeds aan om welk artikel uit welk verdrag het gaat, gevolgd door de inhoud van dit artikel. Ik vermeld tevens op welke vlakken dit recht geschonden wordt (op economisch, sociaal‐cultureel en/of ecologisch vlak) en stip zeer kort enkele voorbeelden aan die in hoofdstuk 1 uitgebreider werden aangehaald. Sommige artikels worden in meerdere verdragen herhaald, vaak in een iets verschillende bewoording. Ik heb getracht steeds de meest gepaste bewoording uit te kiezen en zoveel mogelijk herhaling te voorkomen. In dat geval verwijs ik naar de 16
http://dtxtq4w60xqpw.cloudfront.net/sites/all/files/docpdf/ethics.pdf 49
gelijkaardige artikels die eenzelfde recht verdedigen. Desalniettemin zal hier en daar, wanneer de nuanceverschillen belangrijk zijn, toch enige overlapping of herhaling voorkomen. Om het beknopt te houden, heb ik de inhoud van de artikels steeds zo kernachtig mogelijk weergegeven. Dit betekent weliswaar dat ik niet altijd de letterlijke bewoording heb overgenomen, maar aan de inhoud is niets veranderd. De VN Verklaring inzake Sociale Vooruitgang en Ontwikkeling (VSVO) kent nog geen officiële vertaling in het Nederlands, de daarin vermelde rechten die relevant zijn, heb ik dus zelf vertaald.
50
ARTIKEL
MENSENRECHT
SCHENDING:
VOORBEELD
‐Economisch
‐Ecologisch ‐Sociaal‐cultureel
Artikel 1
Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren.
UVRM[1]
‐Economisch ‐Ecologisch
‐ Minder goed betaalde jobs in toeristische sector, leakage. ‐ Lasten van milieuschade zijn niet eerlijk verdeeld.
‐Sociaal‐cultureel ‐ Plezier van reizen vs. druk op cultuur. Artikel 2 Recht op sociale
Sociale vooruitgang en ontwikkeling vereist onmiddellijke en
‐Economisch
definitieve eliminatie van alle vormen van ongelijkheid, exploitatie van volkeren en individuen, kolonialisme en racisme.
vooruitgang en ontwikkeling
‐Ecologisch ‐Sociaal‐cultureel
‐ Toerisme houdt ongelijkheid mee in stand en vergroot het zelfs in plaats van bij te dragen aan de bestrijding hiervan (zie voorbeelden hierboven). Nochtans wordt erkend dat toerisme hier potentieel een belangrijke rol in kan spelen!
(VNVSVO[2]) Artikel 13
Een ieder heeft het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven
UVRM
binnen de grenzen van elke Staat. Een ieder heeft het recht welk land
51
‐Economisch ‐Sociaal‐cultureel
‐ Schril contrast tussen toeristen en de lokale bevolking voor wie reizen vaak om financiële redenen
ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.
nooit een mogelijkheid zal zijn. ‐ Leden van inheemse stammen die omwille van hun
exotische uiterlijk als toeristische activiteit worden uitgebuit worden verplicht in de ‘toeristendorpen’ te blijven. (zie verder: casus Kayan in Thailand)
Artikel 3 UVRM
Een ieder heeft recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon.
‐Ecologisch ‐Sociaal‐cultureel
‐ Klimaatsverandering brengt mensenlevens in gevaar (dodelijke natuurrampen, voedselcrisissen, waterschaarste…) ‐ De vrijheid en onschendbaarheid van inheemse stammen worden vaak niet gerespecteerd binnen de toeristische sector. (zie verder: casus Kayan in Thailand).
Artikel 25 UVRM
Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor
‐Economisch
‐ Zeer laagbetaalde jobs in de sector stellen mensen niet in staat deze levensstandaard te bereiken.
de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten. (zie ook artikel 11 ECOSOC)
Artikel 12 Economische, Sociale en
Een ieder heeft recht op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid. [… ]en op voorkoming, behandeling en bestrijding van epidemische en endemische ziekten.
Culturele
52
‐Ecologisch
‐ Milieuschade impliceert gezondheidsrisico’s.
‐Economisch
‐ Verspreiding epidemische ziekten en SOA’s.
‐Sociaal‐cultureel
‐ Erbarmelijke werkcondities.
Rechten
‐ Chemicaliën golfterreinen.
IVESCR[3]
‐ Geestelijke gezondheid wordt onder druk gezet door culturele uitbuiting.
Artikel 17 UVRM
Een ieder heeft recht op eigendom, hetzij alleen, hetzij tezamen met anderen. Niemand mag willekeurig van zijn eigendom worden
‐Economisch ‐Sociaal‐cultureel
beroofd.
‐ De lokale bevolkingen worden uit hun gebieden verjaagd om plaats te ruimen voor toeristische projecten. Zo raken ze hun huizen en gronden kwijt en niet zelden zelfs hun broodwinning. (bv: vissersgemeenschappen die naar het binnenland worden verdreven.)
Artikel 10 Rechten Inheemse Volkeren (VNVRIV[4])
Inheemse volken mogen niet met geweld verwijderd worden uit hun landen of gebieden. Geen verplaatsing zal plaatsvinden zonder de vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van de
‐Economisch ‐Sociaal‐cultureel
betrokken inheemse volken en alleen nadat een rechtvaardige en
‐ Inheemse volkeren worden verdreven uit hun traditionele woonplaatsen, deze gebieden hebben vaak culturele en religieuze betekenis voor hen ‐Zoals hierboven reeds vermeld zijn ze ook dikwijls
eerlijke vergoeding is overeengekomen en, indien mogelijk, de
afhankelijk van hun gronden voor hun broodwinning.
mogelijkheid tot terugkeer wordt geboden. (zie ook verwante artikels 26 en 28 UNVRIV)
Artikel 8 VNVRIV
‐Sociaal‐cultureel
Inheemse volken en individuen hebben het recht niet te worden
waarmee zij ongevraagd te maken krijgen.
onderworpen aan gedwongen assimilatie of vernietiging van hun cultuur. (Zie ook artikel 15 ECOSOC)
Artikel 15
Inheemse volken hebben het recht op de waardigheid en diversiteit
VNVRIV
van hun cultuur, tradities, geschiedenis en idealen. (Zie ook artikel 22
53
‐ Culturele erosie door het demonstratie‐effect
‐Sociaal‐cultureel
‐ Commercialisering van cultuur. ‐ Human zoo’s (zie verder: casus Kayan in Thailand).
UVRM & artikel 12 UNVRIV)
Artikel 32
Ieder kind heeft recht op bescherming tegen economische uitbuiting
rechten van het
en tegen werk dat gevaarlijk en schadelijk is voor zijn of haar
kind
gezondheid en ontwikkeling of de opvoeding hindert. De overheid
Artikel 23 UVRM
‐ Economisch
‐ 10‐15% van werkkrachten in de toeristische sector zijn kinderen (ILO).
‐Sociaal‐cultureel
moet een minimumleeftijd voor arbeid en aangepaste werktijden en
arbeidsvoorwaarden vaststellen. ‐Economisch
Een ieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming
‐Sociaal‐cultureel
tegen werkloosheid.
‐ Slechte werkomstandigheden in de toeristische sector. ‐ Lokale bevolking komt vaak enkel in aanmerking voor de laagbetaalde jobs (Zie verder: casus Okavangodelta). ‐ Lokale bevolking heeft weinig of geen beslissingsrecht in de planning van toeristische projecten.
Artikel 24 UVRM
Een ieder heeft recht op rust en op eigen vrije tijd, met inbegrip van een redelijke beperking van de arbeidstijd, en op periodieke vakanties met behoud van loon.
‐Economisch ‐Sociaal‐cultureel
‐ Laaggeschoolde jobs in de toeristische sector impliceren vaak lange uren in het hoogseizoen en lange onzekere periodes zonder inkomsten in het laagseizoen. Dit daarenboven in pijnlijke
tegenstelling tot de mensen die zich tijdens hun betaalde vakantiedagen door hen laten bedienen.
54
Artikel 12 VNVSVO
Artikel 12 UVRM
Sociale vooruitgang en ontwikkeling is gericht op het elimineren van alle vormen van economische exploitatie, in het bijzonder uitbuiting
‐ leakage! (zie veder: casus Okavangodelta). ‐Economisch
door internationale monopolies. Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige inmenging in zijn
‐ Human zoo’s. (zie verder:casus Kayan in Thailand). ‐Sociaal‐cultureel
persoonlijke aangelegenheden, in zijn gezin, zijn tehuis of zijn briefwisseling, noch enige aantasting van zijn eer of goede naam. Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft een ieder het recht op bescherming door de wet.
Artikel 1 IVESCR
Alle volken bezitten zelfbeschikkingsrecht. […] Alle volken kunnen ter
‐ Overexploitatie van natuurlijke rijkdommen en ‐Economisch
verwezenlijking van hun doeleinden vrijelijk beschikken over hun natuurlijke rijkdommen en hulpbronnen, […] In geen geval mogen een
‐Ecologisch
volk zijn bestaansmiddelen worden ontnomen. Artikel 4 VNVRIV
hulpbronnen voor en door toeristen, terwijl de plaatselijke bevolking met tekorten kampt. (Zie verder: casus water).
Inheemse volken kunnen in de uitoefening van hun recht op
‐ De lokale bevolking wordt niet betrokken bij de ‐ Sociaal‐cultureel
zelfbeschikking aanspraak maken op autonomie of zelfbestuur in
‐ Economisch
zaken aangaande hun interne en lokale aangelegenheden.
manier waarop zij deel uitmaken van de toeristische industrie. Anderen bieden package‐tours aan met hen als hoofdactiviteit zonder dat zij hier zelf mee over kunnen beslissen.
Artikel 19 VNVRIV
Staten zullen overleggen en te goeder trouw samenwerken met de betrokken inheemse volken via hun eigen vertegenwoordigingsinstituten teneinde hun vrijwillige, voorafgaande
‐Economisch
en geïnformeerde toestemming te krijgen voordat wetgevende of
bestuurlijke maatregelen die van invloed zijn op hen worden aangenomen of uitgevoerd.
55
‐ Zie voorbeelden hierboven ‐Sociaal‐cultureel
Artikel 29 VNVRIV
Inheemse volken hebben het recht op de instandhouding en
‐Toeristische activiteiten schaden het milieu (CO2‐
bescherming van het milieu en op de productieve capaciteit van hun
‐Ecologisch
land en middelen.
uitstoot, verandering van het landoppervlak, vervuiling, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen,…).
Artikel 9 VNVSVO
Artikel 6 Vrouwenrechten‐ verdrag (VUDV[5]) Artikel 34
Sociale vooruitgang en ontwikkeling vereist de erkenning van het feit dat alle naties gemeenschappelijk belang hebben bij het exploreren,
van de voordelen van de natuurlijke rijkdommen
conserveren, gebruiken en exploiteren, uitsluitend voor vreedzame
‐Economisch
terwijl de meerderheid van de mensen opdraait voor
doeleinden en in het voordeel van de gehele mensheid, van onze
‐Sociaal‐cultureel
de kosten van deze overexploitatie.
natuurlijke omgeving.
De staten die partij zijn bij dit verdrag, nemen alle passende
‐ Sekstoerisme.
maatregelen, waaronder wetgevende, ter bestrijding van alle vormen
‐Sociaal‐cultureel
van handel in vrouwen en van het exploiteren van prostitutie van vrouwen. Ieder kind heeft recht op bescherming tegen alle vormen van seksuele
‐ Het voorgaande voorbeeld geldt eveneens voor ‐Sociaal‐cultureel
exploitatie en seksueel misbruik.
rechten van het kind [1] UVRM: Universele Verklaring van de Rechten van de Mens [2] VNVSVO: VN Verklaring inzake Sociale Vooruitgang en Ontwikkeling [3] IVESCR: Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten [4] VNVRIV: VN Verklaring inzake Rechten van Inheemse Volken [5] VUDV:Verdrag inzake Uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen
56
‐Een kleine minderheid geniet in buitensporige mate ‐Ecologisch
kinderprostitutie.
4.4. CASUSSEN 4.4.1. A HUMAN ZOO: DE KAYAN IN THAILAND De Kayan zijn bekend omwille van de gouden ringen die de vrouwen van dit volk om hun hals dragen waardoor het lijkt alsof ze een enorm lange nek hebben. Behoorlijk wat leden van deze etnische minderheidsgroep, oorspronkelijk afkomstig uit Birma, zijn sinds 1984 de Thaise grens overgestoken om de mensenrechtenschendingen die in Birma schering en inslag zijn te ontvluchten. In Thailand echter, worden zij gediscrimineerd omwille van hun exotische uiterlijk. In 1985 al, begon de regering van Mae Hong Son (de Noordwestelijke Thaise provincie waar de Kayan verblijven) met het uitbouwen van plannen om de Kayan in te schakelen als toeristische bezienswaardigheid (Ismail, 2008). Ze werden uit de vluchtelingenkampen weggehaald en getransporteerd naar speciale, artificiële “long neck‐villages” waar ze het hele jaar door als toeristische attractie te bewonderen zijn. Deze toeristendorpen zijn een soort levende musea waar authenticiteit wordt geënsceneerd: de wegen naar de Kayandorpen zijn opzettelijk moeilijk begaanbaar om het gevoel van “afgelegenheid en primitiviteit” te bewaren (Ismail, 2008, p.60). Er is zelfs een verborgen weg die wel goed onderhouden is maar die is enkel voor de bewoners, toeristen krijgen deze niet te zien. Er is geen elektriciteit in de Kayan dorpen, al hebben de huizen die net buiten deze dorpen liggen dit wel. De Kayan moeten zich behelpen met kaarsen en olielampen. ‘The TAT report 2002 to 2006 on tourism in MHS [Mae Hong Son], points out that Kayan villages have generated a lot of tourist interest, both from domestic and foreign visitors. Of all the tourist attractions in MHS, the Kayan villages are always in the top five as choices of destinations. This has occurred to such an extent that “Kayan woman have become MHS province’s unofficial symbol” (Grey 1998).’ (Ismail, 2008, p.53)
Het recht op privacy wordt dagelijks geschonden door de niet aflatende stroom toeristen. Tijdens het hoogseizoen gemiddeld zo’n 150 per dag. Het zijn Thaise touroperatoren die deze dagtrips aanbieden en er munt uit slaan. Toeristen betalen 250 baht (ongeveer €4,5) inkom om in de dorpen te mogen rondwandelen en onbeschaamd foto’s van de Kayan vrouwen en hun kinderen te nemen (Cole & Eriksson, 2010, p.11). In ruil hiervoor ontvangen Kayan vrouwen en hun families tijdens het hoogseizoen 1500 baht (zo’n €38) per volwassen vrouw die halsringen draagt en 750 baht (ongeveer €19) voor meisjes jonger dan twaalf met halsringen alsook wat rijst en olie. De vrouwen en meisjes zijn dan wel verplicht van ’s ochtends tot ’s avonds in het dorp te blijven, de toeristen glimlachend te verwelkomen en gewillig te poseren voor hun foto’s.
57
Fig.4. Toeristen op de foto in Mae Hong Son. (Bron: www.tripadvisor.com) Ze mogen eventueel weven voor hun hutten en deze producten aan de toeristen verkopen. Tijdens het laagseizoen krijgen ze echter niets en het maandloon is al tien jaar ongewijzigd (Ismail, 2008, p.58). Ter vergelijking: het gemiddelde maandloon in Thailand voor de laagstbetaalde jobs (bv. mijnwerker, kleermaker of kamermeisje) schommelt vandaag rond de 4000 à 5000 baht17. Een toerist die het dorp in 2013 bezocht beschrijft het als volgt: ‘The women are all in their traditional clothing and are available for pictures, for 20‐50baht tips. Everywhere you went it was pay this for that. We understood that that is the way they make their money, but they seemed so sad. We watched a dance and another show they put on. They all looked like they would rather be anywhere than there. They see tourists come through all day, every day. It kinda took away the authenticity of the tribes. The long necks were intriguing. S[t]ill sadness in their eyes. I would not go if I knew it was a nickel and dime photo show.’18
Een andere toerist beklaagt zich – schijnbaar zonder ook maar in het minst stil te staan bij het schrijnende van de situatie – over het feit dat de Kayan, ondanks de volgens hem al hoge inkomprijs voor het bezoeken van het dorp, nog een extraatje vragen voor een foto of de toeristen vragen om in ruil iets uit hun kraam te kopen: ‘You walk around the stalls and soon realized that everyone sells the same 15 overpriced things. I wanted to buy something to support the village but it all seemed like junk to me, very overpriced 17
http://www.worldsalaries.org/thailand.shtml http://www.tripadvisor.com/Attraction_Review‐g297928‐d600385‐Reviews‐Karen_village‐ Mae_Hong_Son_Mae_Hong_Son_Province.html 18
58
junk. We were told that we could take pictures of the women (which is the entire reason to come) and it was covered in our entry fee but when we asked for photos, they demanded we buy something first.’19
De lichtzinnigheid waarmee sommige toeristen de situatie benaderen, wordt nog eens extra benadrukt door de ‘handige tip’ die een derde toerist toekomstige reizigers meegeeft: ‘Bring gum or crayons for the kids – they will smile on your pictures’ 20
De mannen van de Kayan – in Birma hardwerkende boeren die voor brood op de plank zorgen – worden in Thailand verdrongen tot de huishoudelijke sfeer, er zijn geen landbouwgronden bij de toeristendorpen waar de Kayan noodgedwongen leven en zonder halsringen hebben zij geen economische waarde. Zember, een jonge vrouw van de Kayan die uit protest haar ringen heeft uitgedaan en met haar verhaal naar buiten is gekomen schrijft dat: ‘The men feel shame because they have to live off the money the women earn, so many of them get drunk on rice wine because they have nothing to do. Farming is not possible as we have no land, but our culture is farming. (Zember, 2008 21)
De Thaise autoriteiten weigeren de Kayan een vluchtelingenstatuut toe te kennen, ze beweren immers dat ze economische migranten zijn die ervoor gekozen hebben om buiten de vluchtelingenkampen te leven en dat ze goed verdienen in de toeristische sector. Voor de Kayan betekent dit dat zij geen enkele aanspraak kunnen maken op sociale zekerheid, de toeristendorpen niet mogen verlaten en hun verschillende mensenrechten worden ontzegd: recht op privacy, op waardigheid van hun cultuur en traditie, recht om zich vrij te verplaatsen, op vrije keuze van werk, onderwijs, grond etc. Etnisch toerisme leidt zowel tot het ‘verwestersen’ van de Kayan als dat het bepaalde culturele praktijken – zoals het dragen van de nekringen – net stimuleert. Hoewel we ons kunnen afvragen wat er nog van de authentieke culturele betekenis overblijft wanneer de ringen hoofdzakelijk tot een toeristische attractie en een bron van inkomsten worden gereduceerd. Sommige vrouwen zweren hun ringen dan ook – tegen hun zin – af als protest tegen deze denigrerende behandeling van hun traditionele cultuur en in de hoop dat ‘by denying themselves the right to cultural expression (or the right to freely express their dignity) they will 19
http://www.tripadvisor.com/Attraction_Review‐g297928‐d600385‐Reviews‐Karen_village‐ Mae_Hong_Son_Mae_Hong_Son_Province.html 20 http://www.virtualtourist.com/travel/Asia/Thailand/Northern_Thailand/Chiang_Mai‐ 1445733/Things_To_Do‐Chiang_Mai‐Long_Neck_Women‐BR‐1.html 21
Zember’s story. http://www.huaypukeng.com/mulo_print.htm geraadpleegd op 24/06/2013 59
have more freedom to move around, as they will not be attractive as exhibit‐items for tourists (Cole & Eriksson, 2010, p. 11) ‘I love my culture, but it is our tradition which has made me a prisoner. First I took off the heavy shoulder rings, then a few weeks later I made my neck rings shorter, then I took them all off – my neck rings and my leg rings which hurt my legs a lot. My sister helped me take them off. When I first took them off I felt very strange. I thought I would feel light, but I felt heavy. My niece, who is 12 years old, took her rings off and soon my sister will take her rings off too. We are sorry to throw away our culture but we are forced to do this because of our situation.’ (Zember; 2008 22)
Hoewel sommige, voornamelijk oudere, vrouwen aangaven zich best te kunnen neerleggen bij de idee 1500 baht per maand te verdienen in ruil voor de gapende blikken van toeristen – alles is immers een verbetering ten opzichte van de situatie in Birma – kwam in 2005 een veel beter vooruitzicht voor de Kayan op de proppen. De United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) bood permanente verblijfsvergunningen aan in het buitenland voor duizenden vluchtelingen in Thailand. ‘Thai tourism promoters have however, consistently promoted the Kayan as one of the Thai’s hill tribes (Mirante 2006). This pragmatic “hill tribe” status of the Kayans was confirmed by the MHS Deputy District Officer, “the Kayans are in fact registered as a Thai hill tribe and so do not have the right to seek asylum.”’ (Ismail, 2008, p.58)
Twintig Kayan die verblijfsvergunningen in Finland en Nieuw Zeeland aangeboden kregen, kregen geen toelating van de Thaise overheid om het land te verlaten. Als toeristische attractie brengen zij immers geld in het laatje van de Thaise staat (Harding 2008, Ismail 2008, Cole & Eriksson 2010). Omdat verschillende ‘civil society organisations’ zoals Tourism Concern en de United Nations High Commission for Refugees de schrijnende situatie van de Kayan in Thailand zijn blijven aanklagen, stond de Thaise overheid onder druk om de mensenrechten van de Kayan te respecteren en beschermen. Sommige Kayan hebben ondertussen ‘exit visas’ en de meesten krijgen de vrije keuze: ofwel blijven ze in de toeristendorpen wonen om daar als economische migranten te werken ofwel verhuizen ze naar een vluchtelingenkamp. ‘As yet the Kayan do not have control over tourism in their villages, however, they hope to be able to develop an encounter with tourists based on respect and dignity.’ (Cole & Eriksson, 2010, p.11).
22
Zember’s story. http://www.huaypukeng.com/mulo_print.htm geraadpleegd op 24/06/2013 60
4.5.2. LEAKAGE IN DE OKAVANGO DELTA Toen Botswana in 1966 onafhankelijk werd verklaard, was er amper sprake van toerisme. Tegen het jaar 2000 was toerisme uitgegroeid tot de tweede grootste economische sector van het land, goed voor 4,5% van Botswana’s Bruto Binnenlands Product (Mbaiwa, 2005, p.157). Veel toeristen in Botswana bezoeken de Okavango Delta, de grootste binnenlandse delta ter wereld en een rijk natuurgebied met een bonte verzameling plant‐ en diersoorten. Naast de meer dan 122.000 mensen die er wonen, leven er 5000 insectensoorten, 3000 plantensoorten, 540 soorten vogels, 146 soorten zoogdieren, 157 soorten reptielen en 80 vissensoorten (Mbaiwa, 2005, p.157). Dit trekt nieuwsgierigen van over de hele wereld aan en maakt van de Okavango Delta de belangrijkste toeristenbestemming van Botswana. Gemiddeld wordt het gebied door zo’n 50.000 toeristen per jaar bezocht (Mbaiwa, 2005, p.158). Toerisme in ontwikkelingslanden dreigt niet zelden de vorm aan te nemen van enclave tourism, waarbij de toeristische sector in het ontwikkelingsland in grote mate afhankelijk is van de vraag van, en de organisatie door rijke landen. Ook in de Okavango Delta is er sprake van enclave toerisme. Het hefboomeffect van toerisme in ontwikkelingslanden blijkt veel kleiner te zijn dan men hoopte en verwachtte ( Mbaiwa, 2005, p.159). Enclave toerisme kenmerkt zich door een zeer beperkt contact tussen toeristen en de lokale bevolking. Vaak nemen de toeristen deel aan georganiseerde reizen en worden ze van de internationale luchthavens waar ze aankomen rechtstreeks naar hotels en resorts gebracht. Ook wanneer toeristen hun reis zelf uitstippelen, maken ze niet vaak tussenstops tussen luchthaven en hotel, zo komen ze amper in contact met de lokale bevolking. In de Okavango Delta is het niet anders: de meeste internationale toeristen reizen met het vliegtuig en landen in de internationale luchthaven van Maun, vanwaar het overgrote merendeel meteen naar exclusieve kampen in de Delta vliegt. Dit beperkt de interactie tussen toeristen en de lokale bevolking tot een minimum en sluit de kans uit dat toeristen geld zouden spenderen in Maun zelf of in andere steden of dorpen in de regio. Op deze manier wordt verhinderd dat ze de lokale economie steunen (Mbaiwa, 2005, p.161). Mbaiwa (2005, p. 159) beschrijft enclave toerisme als een soort ‘intern kolonialisme’. Het zijn rijke buitenlanders die profiteren van de natuurlijke grondstoffen die de regio te bieden heeft terwijl de lokale bevolking hier geen of weinig profijt van ondervindt. De meeste toeristen in de Okavango Delta komen uit Europa, Noord‐Amerika, Nieuw Zeeland, Australië en Zuid‐Afrika (Mbaiwa, 2005, p.160). Door de hoge prijzen van de toeristische voorzieningen, afgestemd op de rijke internationale toeristen, maken de Botswanezen hier zelf zelden gebruik van. Toerisme 61
in ontwikkelingslanden is vaak in grote mate in handen van ontwikkelde landen en internationale toeristen. Dit leidt tot verwaarlozing van binnenlands toerisme zoals in de Okavango Delta het geval is (Mbaiwa, 2005, p. 161). Toerisme kan zeer betekenisvol zijn voor de economie van een land, voornamelijk wanneer er sterke banden bestaan tussen de toeristische sector en andere sectoren van de binnenlandse economie zoals de landbouwsector, de bouwsector, groot‐ en detailhandel, horeca, transport, de bankensector, nutsvoorzieningen, en sociale en persoonlijke dienstverlening. In Botswana zijn deze banden zeer zwak en dit resulteert in een povere bijdrage van de toeristische sector aan het Bruto Binnenlands Product van het land. In 2012 was toerisme verantwoordelijk voor 7,7% van het BBP van Botswana (World Travel & Tourism council, 201223). Nochtans is toerisme de tweede grootste economische sector van het land. Het beperkte karakter van deze bijdrage is grotendeels te wijten aan het feit dat de meeste boekingen voor toeristische diensten in het buitenland worden gedaan waardoor Botswana een hoog leakage percentage kent van meer dan 70% (Mbaiwa, 2005, p.164). Silisthena en McLeod merken op dat: ‘a lot of money paid for tours by visitors never arrive in Botswana. Even if a tourists pay (sic) a local tour operator in Botswana for a safari to the Okavango, a large proportion of this money is used to pay for imported food, equipment and expatriate staff.’ (Silisthena & McLeod, 1998, pp. 189‐190, In Mbaiwa, 2005, p.164)
De toeristische sector in de Okavango Delta wordt gedomineerd door buitenlandse ondernemingen en investeerders. 53,7% van de toeristische voorzieningen zijn in buitenlandse handen, Botswanezen bezitten 17,9% en 23,3% van de toeristische voorzieningen zijn gezamenlijke eigendom van buitenlandse en Botswanese eigenaars. Dit suggereert dat zo’n 79% van de toeristische faciliteiten binnen de invloedsfeer van buitenlandse ondernemingen en investeerders vallen (Zie fig. 3). Uit onderzoek van het Botswana Tourism Development Programme (BTDP) blijkt bovendien dat in 2000 slechts 11% van de toeristische ondernemingen belastingen betaalden. Ook dit is te wijten aan het feit dat boekingen vaak in het buitenland, waar deze bedrijven hun hoofdkantoren gevestigd zijn, gebeuren (Mbaiwa, 2005, p. 165). De dominantie van buitenlandse investeerders in de toeristische industrie maakt deze in haar geheel weinig geliefd bij de lokale bevolking. Zij hebben immers – terecht – het gevoel dat hun natuurlijke rijkdommen door buitenstaanders worden opgeëist terwijl zij hier zelf hoe langer hoe minder controle over hebben. 23
http://www.wttc.org/site_media/uploads/downloads/botswana2013.pdf 62
Fig. 5. Leakage in de Okavango Delta. (NWDC (2003) In Mbaiwa, 2005, p.162.) Het magere aandeel van de lokale bevolking in de toeristische industrie is te wijten aan verschillende factoren: beperkte kennis, ervaring en zakelijke vaardigheden; een gebrek aan training; het ontbreken van een voldoende groot startkapitaal; beperkte draagkracht en beperkte marketingvaardigheden. De toeristische sector zorgt voor werkgelegenheid in de regio maar terwijl de hogere functies meestal door buitenlanders worden ingevuld, krijgt de lokale bevolking de laagbetaalde jobs toegewezen. Zij werken als chauffeur, nachtwaker, portier, poetsvrouw, kamermeisje of keukenpersoneel. In 2001 kregen 62% van de ondergeschikte werknemers in de toeristische industrie in de Okavango Delta een maandloon dat schommelt tussen 300 Pula (€45) en 990 Pula (€124). Het merendeel van deze lonen ligt onder de armoedegrens dewelke in 2000 was vastgelegd op 955 Pula (€120) voor Botswana! Zo’n 80% van de buitenlandse werknemers in de Okavango Delta verdienden in 2001 meer dan 3.000 Pula (€377) per maand (Mbaiwa, 2005, p.165). Deze kloof tussen de lonen van de lokale bevolking en die van buitenlandse werknemers die de hogere posities binnen de toeristische ondernemingen bekleden, blijkt nog veel groter wanneer we ook de indirecte voordelen en bonussen mee in rekening brengen. Deze cijfers blijken bovendien consistent met bevindingen in andere ontwikkelingslanden (Mbaiwa, 2005, p.165). Ondanks de economische voordelen die toerisme in theorie te bieden heeft lezen we bij Mbaiwa het volgende:
63
‘The irony that exists in the Okavango Delta is that, while tourism rapidly grew in the last 10‐15 years, becoming the second largest economic sector in the country (after diamonds) and by far the most important industry in the Okavango Delta, rural poverty has been on the increase. Therefore, if tourism fails to contribute measurably in meeting basic needs of Okavango Delta residents, it is unlikely that these people will co‐operate in efforts to sustainably manage the Okavango Delta.’ (Mbaiwa, 2005, p.167).
Veel heeft te maken met het gevoerde beleid. Het Botswanese beleid inzake toerisme van 1990 benadrukt namelijk expliciet het promoten van high‐cost low‐volume toerisme (Mbaiwa, 2005, p.167). Dit wil zeggen dat de toeristische sector zich voornamelijk op een (relatief beperkt aantal) rijke toeristen richt. Geschat werd immers dat slechts 20% van de toeristen verantwoordelijk waren voor 80% van de totale uitgaven door toeristen in Botswana. Door dit beleid zijn de prijzen van toeristische faciliteiten zo hoog dat de lokale bevolking zelf zich dit niet kan veroorloven. Ook voor lokale investeerders is dit beleid niet aantrekkelijk gezien de ‘high‐quality facilities’ op maat van de doelgroep om een bijzonder groot startbudget vragen. (Mbaiwa, 2005, p.168). In de Okavango Delta wordt de lokale bevolking met andere woorden bijna volledig buitengesloten uit de toeristische industrie. Buitenlanders betalen aanzienlijke bedragen om te kunnen genieten van de prachtige natuurlijke rijkdommen die de regio te bieden heeft. Daardoor zijn deze voor de Botswanezen zelf niet meer te betalen. Daarenboven delen zij niet eens in de winst, ook dat zien de lokale bewoners door hun vingers glippen. De banden met de lokale economie zijn bijzonder zwak en wat betreft de jobs die de sector zelf creëert, komen de lokale bewoners enkel in aanmerking om de slechtst betaalde banen op zich te nemen. Ondanks het potentieel van toerisme om de economie van ontwikkelingslanden te versterken, blijkt hier in praktijk bitter weinig van terecht te komen. Integendeel: toerisme houdt de ongelijke verhoudingen tussen noord en zuid, kern en periferie in stand. 4.5.3. DE STRIJD OM WATER, HET BLAUWE GOUD Het globale waterverbruik is gedurende de laatste 50 jaar verdriedubbeld (Carbon Disclosure Project, 2010, in Gössling et. al., 2012). Water wordt een steeds schaarser goed onder andere door overgebruik, droogte (opwarming van de aarde) en watervervuiling. Watertekorten vormen een bedreiging voor een groeiend aantal mensen. Zo’n 13 procent van de wereldbevolking – ongeveer 900 miljoen mensen – heeft geen toegang tot voldoende voedsel en drinkbaar water om een gezond en productief leven te leiden (UNESCO 2006 in Tourism
64
concern, 2009, p. 11). Het waterverbruik zal in de toekomst nog drastisch toenemen als gevolg van bevolkingstoename, industrialisering en uitbreiding van de landbouw ( Gössling, 2001). Het mensenrecht op water werd in 2002 erkend door de UN Economic and Social Council (ECOSOC). ‘Water is a limited natural resource and a public good fundamental for life and health. The human right to water is indispensable for leading a life in human dignity. It is a prerequisite for the realization of other human rights. […] The human right to water entitles everyone to sufficient, safe, acceptable, physically accessible and affordable water for personal and domestic uses. An adequate amount of safe water is necessary to prevent death from dehydration, to reduce the risk of water‐related disease and to provide for consumption, cooking, personal and domestic hygienic requirements.’ (ECOSOC, 2002, p.1‐224)
Niet alleen mensen leiden onder de toenemende waterschaarste, ook ecosystemen zijn afhankelijk van zoet grondwater. Het recht op water is echter een goed voorbeeld van hoe een mensenrecht ook de niet‐menselijke natuur ten goede kan komen. Het legt immers beperkingen op aan de ongebreidelde overconsumptie van water en vestigt de aandacht op de desastreuze gevolgen van watervervuiling. Recht op water vereist een duurzame omgang met dit kostbaar goed. Dit wordt door de ECOSOC ook benadrukt: ‘Water should be treated as a social and cultural good, and not primarily as an economic good. The manner of the realization of the right to water must also be sustainable, ensuring that the right can be realized for present and future generations.’ (ECOSOC, 2002, p.525) Watertekorten zijn op veel plaatsen met weinig regenval reeds een reëel probleem, plaatsen die vaak ook als populaire toeristenbestemmingen gelden. Toerisme jaagt de vraag naar schoon water in waterarme gebieden bovendien verder de hoogte in. Met het steeds schaarser worden van water, heeft de VN reeds gewaarschuwd voor ‘water oorlogen’ die in bepaalde delen van de wereld dreigen te ontstaan. In Afrika bijvoorbeeld zou tegen 2025 de helft van de mensen met waterschaarste te kampen kunnen hebben (Smith, 2009). Een tekort aan drinkbaar water, of het nu om te drinken, voor hygiëne of voor landbouw is, is gelinkt aan andere mensenrechten zoals recht op leven, gezondheid en onderwijs (Tourism Concern, 2009, p. 11). Water speelt ook een belangrijke rol in tal van culturele rituelen, dus 24
http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/0/a5458d1d1bbd713fc1256cc400389e94/$FILE/G0340229.pdf geraadpleegd op 24/06/2013. 25
http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/0/a5458d1d1bbd713fc1256cc400389e94/$FILE/G0340229.pdf geraadpleegd op 24/06/2013. 65
waterschaarste kan ook culturele rechten ondermijnen. Hoe verder men moet wandelen om water te halen – een taak die meestal door vrouwen wordt uitgevoerd – hoe minder tijd er overblijft voor andere activiteiten zoals het verbouwen van voedsel en voor de kinderen zorgen. Recht op water hangt ook onlosmakelijk samen met het belangrijke recht op een gezonde leefomgeving. Het recht op water gaat dus om veel meer dan toegang tot drinkbaar water alleen (Tourism Concern, 2009, p.11). ‘The inequalities of water consumption between developed and developing countries are starkest in the tourist resorts of poor countries. According to the Food and Agriculture Organization, 15.000 cubic meters of water can sustain 100 rural families in developing countries for three years, or 100 nomadic pastoralists with 450 cattle for three years, or 100 urban families for 2 years. The same amount of water would supply 100 guests in a luxury hotel for just 55 days.’
(Vidal, 1995, in Tourism concern, 2009, p. 11) Toeristen verbruiken veel meer water dan de lokale bevolking en daarenboven blijken ze ook meer water te verbruiken dan thuis. Het gemiddelde waterverbruik per toerist schommelt tussen 84 liter (op een camping in Spanje) en 2000 liter (in een 5‐sterrenhotel in Egypte) per dag (Gössling et. al., 2012, p.7). Het globale gemiddelde waterverbruik per toerist per dag wordt geschat op zo’n 300 liter tegenover gemiddeld 160 liter per capita per dag thuis (Gössling et. al., 2012, p.9). Toerisme doet het globale waterverbruik dus toenemen (Gössling et. al., 2012, p.9). Ter vergelijking: de gemiddelde 160 liter die we thuis verbruiken is overigens nog steeds meer dan het vijfdubbele van het lokale gemiddelde waterverbruik per persoon per dag in Zanzibar, dat 30 liter bedraagt (Gössling & Hall, 2006) en meer dan dertien keer zoveel als de 12 liter per dag die de gemiddelde Bhutanees verbruikt (Gössling et. al., 2012). Het schaarse blauwe goud wordt voor de plaatselijke bevolking een onbereikbaar goed omdat het allemaal naar de toeristen gaat. Zij willen immers ‘flushing toilets’, baden en douches, zwembaden, goed onderhouden grasperken en golfterreinen. Golfterreinen zijn enorme waterverslinders en populairder dan ooit. Sinds 1985 zijn de golfterreinen in Europa alleen al verdubbeld. ‘Where once a swimming pool was needed to keep tourists happy, a golf course is now the order of the day.’ (Tourism concern, 2009, p. 12). Behalve de vernietiging van de leefomgeving, de vervuiling die dit met zich meebrengt door het gebruik van meststoffen en pesticiden, en het gezondheidsrisico dat daarmee samenhangt – in de landbouw gebruikt men gemiddeld 1,2 kg pesticiden per hectare per jaar, terwijl men voor een golfterrein gemiddeld 8,2 kg per hectare per jaar gebruikt (Worldwatch institute, 2004) – is het waterverbruik dat voor golfterreinen vereist is hallucinant. ‘Every day, an estimated 2.5 billion gallons of water are used
66
Fig. 6. Beschikbaarheid van water en aantal toeristen in Zanzibar, Tanzania. Bron: Gössling, 2001. to irrigate world’s golf courses – the equivalent to the daily water needs of four‐fifths of the world’s population’ (Worldwatch institute, 2004). Eilanden en tropische kustgebieden zijn bijzonder populaire toeristische bestemmingen, en zoetwater is net in deze gebieden vaak een zeer schaars goed. Toerisme veroorzaakt dan ook verschuivingen in het gebruik van water van waterrijke naar waterarme gebieden op grote schaal (Gössling et. al., 2012, p.9). Gössling (2001) deed onderzoek naar het waterverbruik van toeristen in Zanzibar, Tanzania. Zanzibar – sinds de jaren ’80 een populaire toeristische bestemming – is, zoals vele eilanden, voor zoetwater volledig afhankelijk van regenval die er overigens redelijk schaars is. Tijdens de twee regenseizoenen die het eiland kent, worden de waterhoudende grondlagen aangevuld en dat is de voorraad water waar men het mee moet stellen (Gössling, 2001, p.182). De toeristen echter, komen net tijdens het droog seizoen in grote aantallen, wanneer water het schaarst is (zie fig. 6). De meeste hotels en pensionnetjes bevinden zich tussen de dorpen Nungwi en Jambiani, op een strook van zo’n 100 km. kustlijn aan de oostkant van het eiland. Deze regio kent niet toevallig ook het minste neerslag van heel Zanzibar (Gössling,2001, p.182) . Het globale waterverbruik per capita van toeristen in Zanzibar varieert enorm, gaande van 100 tot 2000 liter per toerist per dag. Gemiddeld verbruiken toeristen dus zo’n 685 liter per capita per dag. Dit is 15 keer zoveel als het gemiddelde waterverbruik van een lokale bewoner dat slechts 30 liter per dag bedraagt (Gössling & Hall, 2006). Over het algemeen ligt het gemiddelde verbruik in hotels veel hoger dan in kleine pensionnetjes: in hotels bedraagt het dagelijkse waterverbruik per toerist gemiddeld 930,9 liter, in pensions is dit 247,5 liter. Dit is grotendeels te verklaren door de grote tropische tuinen die hotels aanleggen en die continu geïrrigeerd 67
moeten worden – goed voor 50% van het totale waterverbruik van hotels. Tel daar nog eens het water bij dat nodig is om zwembaden te onderhouden – 15% van het totale waterverbruik van hotels – en het is duidelijk dat hotels veel waterintensiever zijn dan kleinere pensionnetjes (Gössling, 2001, p.184). Ook vervuiling van het nog beschikbare water is een ernstig probleem waar toerisme aan bijdraagt. Rioolwater van hotels wordt in Zanzibar via leidingen in septische putten geloosd. Van de 24 onderzochte hotels en pensions had slechts de helft gebetonneerde waterdichte reservoirs, bij de andere helft lekte het rioolwater gewoon in het grondwater. Één pension loosde zijn rioolwater rechtstreeks in een grot, en één hotel zelfs in een voormalige bron (Gössling, 2001, p.185). In Nungwi, in het noorden van Zanzibar, is leidingwater door schaarste slechts de helft van het jaar voorhanden. Deze schaarste is mede te wijten aan de toeristische sector. Als gevolg moeten lokale bewoners water gaan halen uit een bron die meer dan een kilometer buiten het dorp ligt (Gössling, 2001, p. 168). Ook in Uroa, een dorp in oost Zanzibar, zou er sprake zijn van een gelijkende situatie (Dahlin & Stridh,1996, in Gössling, 2001, p.186). Het ziet er niet naar uit dat deze situatie in de toekomst zal verbeteren. Integendeel, het groeiende aantal toeristen verhoogt de druk op de watervoorraden (Gössling, 2001, p.185). Het is duidelijk dat wij als toeristen ons verbruik behoorlijk zullen moeten terugschroeven. In dit hoofdstuk hebben we gezien hoe mensenrechten effectief geschonden worden door toerisme. Na de uitgebreide bespreking van de negatieve gevolgen die reizen met zich meebrengt, wil ik de lezer om mee af te sluiten toch nog een iets constructievere boodschap meegeven. In het volgende en laatste hoofdstuk zet ik dan ook enkele eerste voorstellen op een rij van hoe we op een duurzamere manier kunnen reizen met respect voor mensenrechten.
68
HOOFDTSUK 5: OP WEG NAAR EEN DUURZAMERE MANIER VAN REIZEN Na de uitgebreide probleemanalyse van ons onduurzaam reisgedrag die in deze masterproef aan bod kwam, wil ik mijn verhaal afsluiten met enkele suggesties van hoe het misschien wel kan. Onder andere Jones en De Meyere en de organisatie Tourism concern deden reeds enkele concrete voorstellen van veranderingen die nodig zijn om te evolueren naar een duurzame, verantwoorde manier van reizen mét aandacht voor mensenrechten. De overgang naar een duurzame manier van reizen zal niet gemakkelijk zijn: ‘Duurzaam toerisme vereist immers veranderingen die regelrecht ingaan tegen de huidige trends. Het transitiebeeld voor duurzaam toerisme kunnen we als volgt samenvatten: minder frequent en een langere tijdsduur per reis, trager en/of minder ver reizen (minder vliegtuig en auto, meer fiets en trein), een toerisme dat economisch meer ten goede komt aan grotere delen van de lokale bevolking en meer cultuurgevoeligheid toont bij het reizen naar landen met andere culturen en religies.’ (Jones & De Meyere, 2010, p. 249)
Trager reizen geeft ons sowieso meer ruimte om langzaam ondergedompeld te worden in een nieuwe omgeving met onbekende culturele gewoonten en gevoeligheden. Ook zulke reizen echter, zullen wij slechts een paar keer in ons leven kunnen maken (Jones & De Meyere, 2010, p. 249). 5.1. BARRIERES Met betrekking tot duurzaam toerisme moeten er een aantal enorme barrières overwonnen worden: over de scheefgetrokken prijsvorming en de gecreëerde noodzaak om af en toe aan onze overvolle agenda te kunnen ontsnappen hebben we het reeds gehad in hoofdstuk 3. Ook op individueel vlak kunnen we kenmerken van ons reisgedrag en onze attitude ten opzichte van reizen en ecologie ontwaren dewelke duurzaam reizen in de weg staan.
69
5.1.1. ONDUURZAAM REISGEDRAG Ten eerste is zeker niet iedere reiziger zich bewust van de ernst van de negatieve gevolgen van reizen. Dit is deels te wijten aan de aard van reizen zelf : toerisme is immers sterk gelinkt met een sfeer van ontspanning en zorgeloosheid. Daarenboven is het ook een inconvenient truth en hebben wij het vaak liever niet geweten. Zolang we niets weten, hoeven we ons niet schuldig te voelen. Zien we de waarheid wel onder ogen, dan kan dit aanleiding geven tot cognitieve dissonantie wanneer men zowel reizen als duurzaamheid belangrijk vindt. Een mogelijkheid is dat men in dat geval concludeert dat wij inderdaad onze verantwoordelijkheid moeten opnemen en minder en duurzamer moeten reizen. Wanneer deze inconvenient truth in de ogen van de persoon in kwestie echter een te groot offer vraagt, zal de cognitieve dissonantie opgelost worden door de oorspronkelijke ideeën over duurzaamheid aan te passen en af te zwakken zodat men kan blijven reizen zonder een te groot schuldgevoel. Jones en De Meyere (2010, p. 250) concluderen dat de weerstand tegen deze ongemakkelijke waarheid groot is: reizen is zo een wezenlijk deel geworden van een moderne levensvisie dat kennisverhoging en sensibilisering alleen niet volstaan om het gedrag van mensen te wijzigen. Daarenboven wijzen Verbeek en Mommaas (2006) erop dat ons gedrag, en dus ook ons reisgedrag, grotendeels bepaald wordt door routineuze patronen. ‘Gewoontegedrag is moeilijk te wijzigen en dat geldt nog sterker voor routines die men heeft tijdens vakanties. Men vindt namelijk dat men heeft betaald voor comfort. Boodschappen rond zuiniger omspringen met verwarming, afkoeling, baden en hotelvoorzieningen die inbegrepen zijn in de prijs worden nogal vlug opgevat als pogingen om op betaalde luxe te beknibbelen.’ (Jones en De Meyere, 2010, p.251).
5.1.2 ATTITUDES OMTRENT REIZEN EN ECOLOGIE Jones en De Meyere benadrukken dat bij onze keuze voor een bepaalde reisbestemming niet enkel rationele argumenten spelen maar ook emotionele aspecten van belang zijn: ‘Het zelfbeeld en de (groeps)identiteit, de levensvisies en overtuigingen, de morele kaders, de politieke en economische ontwikkelingen, het budget, status, enz. spelen allemaal mee in die keuze.’ (Jones & De Meyere, 2010, p. 252). Een reis door Europa kan dan wel leuk zijn maar verbleekt al gauw naast avontuurlijkere, meer exotische bestemmingen zoals Thailand, Cambodja, Brazilië of Nieuw‐Zeeland. Een zeer opvallend en onrustwekkend gegeven is de immense kloof tussen attitude en gedrag als het op reizen aankomt. Ondanks de zelfverklaarde bezorgdheid om het milieu van sommige toeristen blijkt zelfs bij deze groep de bereidheid om
70
te betalen voor duurzaam toerisme bijzonder laag (Budeanu, 2007). Wanneer er weinig interesse is aan de vraagzijde zal zich dat uiteraard reflecteren in de aanbodzijde. 5.2. TRANSITIEPADEN Ondanks de vele barrières heeft de toeristische industrie er nochtans alle belang bij om te verduurzamen. Denk maar aan het typische ‘tourism destroys tourism’ scenario. Jones en De Meyere (2010, p. 143) stellen transitiepaden voor op basis van het 4E‐model, volgens hen het meest complete veranderingsmodel dat tot op heden werd voorgesteld omdat het de complexiteit van de vele barrières erkent en als uitgangspunt neemt (Jones & De Meyere, 2010, p. 151). De 4 E’s staan voor Enable, Encourage, Exemplify en Engage. Enable wijst op het feit dat een overgang naar duurzaam gedrag – in dit geval reisgedrag – mogelijk gemaakt moet worden. Duurzame keuzes moeten voorhanden zijn en simpelweg eenvoudig en vanzelfsprekend worden. Encourage duidt op de behoefte aan aanmoediging. Prijssignalen zijn in deze bijzonder belangrijk en doorslaggevend. Momenteel wordt de duurzame keuze ontmoedigd, de internalisering van externe kosten kan hier verandering in brengen. Exemplify vatten Jones en De Meyere samen als ‘practice what you preach’ , overheden hebben een voorbeeldfunctie te vervullen, woorden zonder daden zullen niemand overtuigen. Engage als laatste, wijst op het belang om mensen te betrekken bij de veranderingsprocessen. Bij voorkeur door mensen als kleine gemeenschappen aan te spreken, niet door hen individueel te overbelasten met informatie. Mensen zijn immers sociale wezens en worden beïnvloed door de heersende sociale normen. Jones en De Meyere (2010, p.143) wijzen erop dat hoewel enkel de overheid over de middelen beschikt om tegelijkertijd alle E’s in te zetten, ook andere actoren in de samenleving een rol te vervullen hebben. Denk hierbij aan de uiteenzetting van Ashford over additive harms en indirecte verantwoordelijkheid waar in het hoofdstuk 3 uitgebreid op werd ingegaan. Jones en De Meyere hameren op de kracht van bottom‐up bewegingen en spillover‐effecten (Jones & De Meyere, 2010, p.148). Wij kunnen als individuele burger wel degelijk iets betekenen. Ondanks deze boodschap blijken Jones en De Meyere uiteindelijk toch voornamelijk te focussen op de rol van de overheid. Daarenboven zijn de transitiepaden die zij voorstellen bijna uitsluitend op het ecologische aspect gericht, in tegenstelling tot de inclusieve definitie van rechtvaardige duurzaamheid die zij hanteren (zie hoofdstuk 1). Deze hiaten probeer ik op te vullen via mijn bespreking van de aanbevelingen van tourism concern, aangezien deze focussen op de rol van àlle spelers in het veld en meer aandacht besteden aan de sociaal‐economische impact van toerisme:
71
‘Evidence shows that it is time for all the key players to work together to ensure that exploitation in tourism becomes history, and that the future development of the industry is beneficial to all. This includes multilateral development agencies, national and local governments, developers, tour operators, hotels, industry bodies, NGOs, host communities, the media and tourists themselves.’ (Tourism concern, 2009, p.39)
Ik dien wel te benadrukken dat de aanbevelingen die ik hier doe slechts een eerste aanzet vormen. Hoewel in theorie meer en meer erkend wordt dat er nood is aan een verduurzaming van de toeristische sector – ook binnen de sector zelf – is daar in de praktijk nog maar erg weinig van te merken. Zelfs de alternatieve reisorganisaties hebben – in tegenstelling tot wat ze beweren – geen duurzaam aanbod. Het voorbeeld van de ‘eco‐reizen’ naar Antarctica die Joker organiseert, spreekt voor zich. Zoals gezegd is er bijzonder weinig vraag naar een duurzaam aanbod in de toeristische sector. Het is echter duidelijk dat een transitie naar duurzaam toerisme slechts mogelijk is wanneer vraag én aanbod gelijktijdig evolueren naar een meer duurzame invulling van reizen, deze twee staan immers niet los van elkaar (Jones & De Meyere, p. 259). 5.2.1. ENABLE Om duurzaam reizen in de praktijk mogelijk te maken moet er een duurzaam reisaanbod bestaan, gekoppeld aan een drastische verandering in de prijsvorming waarbij de externe kosten in de prijs verrekend worden. Hier is, zoals gezegd, nog heel wat werk aan de winkel. De klimaatimpact van het transport moet zo veel mogelijk teruggedrongen worden. De overheid moet inzetten op een beleid dat gericht is op een modal shift in transportkeuzes. Dit houdt onder andere in dat het openbaar vervoer toegankelijk en betaalbaar moet zijn. Ook formules zoals taxistop moeten aangemoedigd worden. Alternatieven voor lange afstanden zijn minder voor de hand liggend. Eigenlijk moeten wij het onderweg zijn herwaarderen, iets wat op cultureel vlak ook alleen maar tot meer respect voor en voeling met lokale waarden en gewoonten kan leiden (Jones & De Meyere, 2010, p. 260). Hoewel verbeteringen in de efficiëntie van vliegtuigen noodzakelijk is, is dit ruim onvoldoende om een wezenlijk verschil teweeg te brengen. De stijgende consumptie van het aantal vliegtuigkilometers doet de technologische verbetering immers teniet (p.260). Er moet ook een ruim aanbod aan ecovriendelijke accommodatie komen waarbinnen zuinig wordt omgegaan met water, energie, etc. Deze zouden uitgebaat moeten worden door de lokale bevolking die op die manier kan genieten van de economische bijdrage van toerisme. De lokale bevolking moet bovendien ook 72
kunnen beslissen over waar en hoe de toeristische verblijfplaatsen en attracties moeten worden ingericht. Toerisme moet zo georganiseerd worden dat niet alleen de toerist, maar ook de gastgemeenschap er een positieve ervaring aan over houdt. Geen hotels in handen van buitenlandse investeerders met geprivatiseerde stranden, maar kleinere pensionnetjes, uitgebaat door lokale bewoners en een strand waar locals zich thuis voelen en toeristen welkom zijn als gast. Ook initiatieven zoals couch surfing, waarbij je bij lokale mensen op de zetel logeert, of wwoofing (World Wide Opportunities on Organic Farms) , waarbij je in ruil voor onderdak bij lokale mensen je handen mee uit de mouwen steekt op de boerderij, zorgen voor een lage ecologische voetafdruk en voor een respectvolle interculturele ontmoeting met lokale bewoners. Tot slot moeten er ook aantrekkelijke recreatiemogelijkheden met een lage ecologische impact, en met respect voor de plaatselijke cultuur voorzien worden. Tour operators kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Als zij toeristen duurzame opties voorschotelen, wordt het voor toeristen veel makkelijker om deze keuze te maken. Natuurlijk moeten tour operators eerst erkennen dat zij wel degelijk mee verantwoordelijkheid dragen voor de impact die de toeristische sector op de gastgemeenschappen heeft. Dit gebeurt meer en meer, maar jammer genoeg blijkt de kloof tussen het zogezegd duurzame beleid en de praktijk nog groot. Soms lijken deze reisorganisaties eerder aan greenwashing te doen in plaats van de problemen in de sector structureel aan te pakken (Tourism concern, 2009, p. 41). 5.2.2. ENCOURAGE Het belang van een doordachte prijspolitiek die duurzame keuzes aanmoedigt en onduurzame keuzes financieel ontmoedigt, valt niet te onderschatten. Zoals de zaken er momenteel voorstaan moet je al erg overtuigd zijn om de duurzame keuze te maken: het kost niet alleen meer tijd maar ook nog eens veel meer centen – denk aan het voorbeeld van de trein (€139) versus het vliegtuig (€15,99) naar Bologna. Jones en De Meyere stellen dat eerst en vooral stante pede minimale CO2‐belastingen ingevoerd ‐ moeten worden, want het feit dat kerosine nog steeds onbelast is, is onaanvaardbaar. Op termijn zouden we kunnen werken met systemen van individuele vliegtuigquota. Zo kan het totale aantal quota worden gereguleerd én kan er een sociaal rechtvaardiger systeem ontstaan waarbij een herverdeling van rijk naar arm plaatsvindt . Mensen die meer willen vliegen dan hun persoonlijke quota hen toelaten zullen namelijk vliegtuigkilometers moeten overkopen van mensen die ze niet opgebruiken. Zo krijgen we een systeem waarbij de vervuiler betaalt. Het systeem van compensatiefondsen zoals GreenSeat dat nu aan populariteit wint, lijkt misschien een stap in de goede richting maar Jones en De Meyere (2010, p.262‐264) waarschuwen dat dit bij nader inzien helaas niet ‐ het geval is. 73
Ten eerste gaat dit systeem uit van de foute veronderstelling dat de CO2‐emissies die worden uitgestoten door het verbranden van kerosine terug geabsorbeerd worden door de nieuwe aangeplante bomen waardoor de uistoot ‐ volledig gecompenseerd zou zijn. Echter: ‘Het punt is en blijft dat men koolstof uit een zeer trage, geologische cyclus weghaalt en die via de verbranding van kerosine toevoegt aan een snelle, onstabiele biologische koolstofcyclus.’ (Jones & De Meyere, 2010, p. 263). Een ander belangrijk argument is dat zulke compensatiefondsen aanleiding geven tot een reboundeffect. Doordat mensen geloven dat ze hun uitstoot compenseren en dus klimaatneutraal vliegen, gaan ze veel vaker gebruik maken van het vliegtuig en kan het systeem uiteindelijk zelfs leiden tot meer vervuiling in plaats van minder. Jones en De Meyere besluiten: ‘compensatiefondsen […] leveren op geen enkele wijze een structurele oplossing voor de klimaatimpact van internationaal vliegverkeer.’ (Jones & De Meyere, 2010, p.264). Ook sociaal‐cultureel verantwoorde initiatieven in de sector moeten worden aangemoedigd. Door een systeem toe te passen waarbij buitenlandse investeerders belast worden terwijl lokale mensen subsidies ontvangen wanneer zij een initiatief in de toeristische sector willen opstarten, kan men een slimme prijzenpolitiek voeren. 5.2.3. EXEMPLIFY EN ENGAGE Ten eerste is het enorm belangrijk dat de overheid consistent is. Jones en De Meyere geven als voorbeeld de inconsistentie tussen de VRT‐programma’s Iedereen Eco en Vlaanderen Vakantieland die op dezelfde zender worden uitgezonden en een totaal tegenstrijdige boodschap overbrengen. Ook andere spelers in de samenleving hebben een voorbeeldrol te vervullen, bijvoorbeeld bedrijven, middenveldorganisaties, NGO’s en universiteiten. Tourism concern benadrukt de belangrijke rol die voor het UNWTO is weggelegd. Met een ledental van 161 overheden uit verschillende regio’s en nog eens 370 partnerleden uit de privésector, universiteiten en NGO’s , heeft de UNWTO , meer nog dan de andere belangrijke spelers, verantwoordelijkheid op te nemen om veranderingen in de sector te verwezenlijken (Tourism concern, 2009, p.39). Het UNWTO heeft eigenlijk een voorbeeldrol te vervullen ten opzichte van zijn leden (overheden, bedrijven etc.) die op hun beurt het goede voorbeeld moeten geven aan de burgers. Bij de oprichting van het UNWTO in 1975, bestond het doel van de organisatie erin de nationale en locale economieën te versterken via een bloeiende toeristische sector. Gaandeweg is het beleid bijgesteld en vandaag de dag zijn de doelstellingen uitgebreider en toont het beleid meer voeling met de ethisch problematische gevolgen binnen de sector. Onder andere de Global Code of Ethics for Tourism , het World Committee on Tourism en het ST‐EP 74
EEN OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE INSTRUMENTEN VOOR DUURZAAM TOERISME ENABLE
ENCOURAGE
Keuze bestemming: aantrekkelijke duurzame (all‐in) Internaliseren van kosten van vliegen: reisformules (lokaal, Europees). Rol reisorganisaties kerosinebelasting; proefprojecten met
individuele vliegtuigquota (uiteindelijk
Transport naar bestemming: modal shift door
individuele koolstofkredietkaart)
verbetering van aanbod van milieuvriendelijk en
comfortabel openbaar vervoer & nieuwe
Internaliseren van kosten van ander transport:
transportmodellen (bv. taxistop, Carpooling,
‐
Differentiële brandstofbelasting
Eurolines, Interrail)
‐
Hoge parkeertarieven & congestion charge
‐
Accommodatie: energie‐en waterefficiëntie – lokale
Slimme kilometerheffing
pensionnetjes i.p.v. grote hotels, couch surfing,
wwoofing
‘Vergroening’ van auto’s, bussen, schepen (en
vliegtuigen) en aanmoedigingsbeleid voor
Lokale activiteiten: aanbod van attracties met lage
openbaar vervoer
milieu‐impact die geen belasting vormen voor de
lokale mensen
Financieel aanmoedigen van kleine lokale toerismebedrijven Internaliseren van kosten bij dagattracties
EXEMPLIFY
ENGAGE
Consistentie programma’s op overheidszenders
Sensibilisering (door overheid, onderwijs, media)
Consistent overheidsbeleid bij verschillende
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO) en
departementen
Toerisme
Consistentie UNWTO: geëngageerd beleid moet
ook in praktijk voelbaar zijn. Consistentie bij maatschappelijk middenveld, bedrijven, scholen en universiteiten, en de media
75
programma (Sustainable Tourism – Eliminating Poverty) zijn hier bewijzen van. Langs de andere kant blijft het UNWTO, ondanks zijn vermeende strijd tegen armoede , de ongelijkheid negeren die inherent verbonden is met economische groei en liberalisering van de markt, zaken die het UNWTO aanmoedigt onder zijn leden (Tourism concern, 2009, p. 39). Daarenboven laten lidmaatschapsprijzen kleine organisaties die campagne voeren niet toe om lid te worden, wat hen de kans ontneemt om de leden op een directe manier te confronteren met mensenrechten kwesties (Tourism concern, 2009, p.40). ‘The UNWTO’s recognition of the need to meet the MDGs must be welcomed. However, in order to prove that this is not mere rhetoric, direct steps need to be taken if real change is to be effected by 2015, the deadline for achieving the MDGs.’ (Tourism concern, 2009, p. 40)
Ik haalde eerder al het voorbeeld aan van uitwisselingsprogramma’s als Erasmus en internationale stages die zonder een kanttekening gepromoot worden. Welke boodschap geven universiteiten en hogescholen op die manier mee? En wat bijvoorbeeld met buitenlandse gastsprekers of internationale vergaderingen? Wordt hier bijvoorbeeld zoveel mogelijk gebruik gemaakt van videoconferences? (Jones & De Meyere, 2010, p. 264). Als kritische kennisinstellingen dienen universiteiten een progressieve houding aan te nemen. Deze kan pas geloofwaardig worden ingevuld als men hier consequent mee omgaat en de daad bij het woord voegt. Ook middelbare scholen moeten het goede voorbeeld geven. Klasuitstappen naar Rome, Berlijn of Londen met het vliegtuig zijn jammer genoeg geen uitzondering meer. Maar ook onderwijs zelf is enorm belangrijk! Wij hebben nood aan ‘een type van educatie voor duurzame ontwikkeling met handelingsperspectieven dat de klassieke, eendimensionale sensibilisering (overtuiging) overstijgt.’ (Jones & De Meyere, 2010, p. 265). Sensibilisering is een taak die niet alleen door de overheid en het onderwijs dient te worden opgenomen, ook de media zijn hiervoor bijzonder geschikt. Reisjournalisten en de media in het algemeen hebben een belangrijke rol te spelen in het rapporteren van mensenrechtenschendingen gerelateerd aan de toeristische industrie en het promoten van duurzamere vormen van toerisme (Tourism concern, 2009, p. 44). ‘Eco’ mag dan al, net als ‘reizen’ een hip thema wezen, deze twee worden zelden in één zin genoemd in de populaire media. Reizen wordt maar al te vaak als iets onverdeeld positief voorgesteld. Het is tijd dat de media met een genuanceerder verhaal naar buiten komen. ‘A better balance needs to be struck between the necessity to provide stories that appeal to tourists and sell holidays, and the need for honest accounts of the situation for people on the ground.’ (Tourism concern, 2009, p. 44).
76
5.2.4. WAT KUNNEN WIJ ALS TOERISTEN DOEN? Ik sloot mij in hoofdstuk 3 aan bij Ashford die hamert op het feit dat wij onze individuele verantwoordelijkheid moeten erkennen. Ashford erkent dat de manier waarop wij deze verantwoordelijkheid moeten of kunnen opnemen niet altijd zo duidelijk is. Ik doe een poging om aan de hand van de richtlijnen die Jones en De Meyere en de organisatie Tourism concern voorstellen, een idee te geven van wat we concreet kunnen ondernemen om de veranderingen te verwezenlijken die dringend nodig zijn. Sommige van deze richtlijnen zijn voornamelijk bedoeld voor overheden, reisorganisaties, bedrijven in de sector, het UNWTO, etc. Welke rol hebben toeristen zelf te vervullen? In 2012 waren er 1 miljard internationale toeristen; tegen 2020 verwacht men dat dit aantal zal stijgen tot 1,5 miljard. Miljoenen anderen zullen in eigen land reizen. Gezien deze enorme aantallen, kunnen toeristen wel degelijk verandering teweeg brengen. In de eerste plaats door minder vaak, minder ver, voor langere tijd en met andere vervoersmiddelen te reizen. Maar ook door zich ter plaatse met respect voor de lokale gewoontes en gevoeligheden te gedragen. Je klederdracht afstemmen op wat volgens de lokale cultuur gepast is, geen foto’s nemen zonder eerst toestemming te vragen, bezienswaardigheden met religieuze of traditionele betekenis met het nodige respect tegemoet treden,… Dit zijn slechts kleine dingen die eigenlijk behoren tot de elementaire beleefdheid maar die in de zorgeloze vakantiesfeer al wel eens vergeten worden en een groot verschil kunnen maken. Als klant en vragende partij hebben toeristen de macht en verantwoordelijkheid om invloed uit te oefenen op hotels, reisbureaus etc. Vraag en aanbod gaan hand in hand. Wij moeten als burger‐consument onze vraag naar duurzame, verantwoorde reismogelijkheden kenbaar maken en bereid zijn om een eerlijke prijs hiervoor te betalen. Toeristen blijken meer en meer op zoek naar verantwoorde reizen. Zij moeten dit duidelijk laten merken door bijvoorbeeld te vragen naar certificaten zoals green keys26, vragen te stellen over hoe het hotel zijn personeel behandelt etc. (Tourism concern, 2009, p.44). De aanbodzijde zal zich maar aanpassen als de vraag voldoende groot is, en in die zin hebben toeristen een bijzonder belangrijke rol te spelen. ‘If tourism is a demand‐led industry, then the enlightened tourist could make an enormous difference to the future development of the industry.’ (Tourism concern, 2009, p. 44). 26
Green Key is een bekend internationaal keurmerk voor duurzame bedrijven in de recreatie‐ en vrijetijdsbranche. Voor meer info: http://www.green‐key.org/ 77
Anderzijds dreigt er ook een ‘consumer burn out’ te ontstaan als gevolg van de overvloedige informatie over de klimaatsverandering etc. Uit een Mintel enquête27 van januari 2008 blijkt dat 36% van de ondervraagden ‘just want to relax and not be bothered with ethical or environmental problems’ tijdens hun vakantie, een stijging van 13 percent sinds oktober 2006. ( Mintel, 2008, in Tourism concern, 2009, p. 44). Hier blijkt eens te meer de schrijnende tegenstelling tussen onze luxeverlangens en de basisnoden van anderen. Er is nog een lange weg te gaan. Overheden, de toeristische industrie, de media, NGO’s en toeristen zelf hebben allen een belangrijke rol te vervullen in de evolutie naar meer duurzame, op mensenrechten gerichte vormen van toerisme.
27
Mintel is een internationaal bedrijf dat marktonderzoek uitvoert. 78
6. CONCLUSIE
In deze masterproef vertrok ik van de vaststelling dat – ondanks het feit dat reizen zelf een bijzonder populair thema is – er opvallend weinig aandacht wordt besteed aan de negatieve gevolgen hiervan. In de academische literatuur krijgt dit onderwerp wel een plaats maar daar valt het op dat men vaak met een of/of verhaal te maken heeft en dat men zelden alle problematische gevolgen van reizen onder de loep neemt. Aan de hand van een grondige literatuurstudie heb ik getracht om een volledigere analyse van de negatieve gevolgen van reizen te maken. Dit wil zeggen dat ik de economische, de ecologische en de sociaal‐culturele impact van toerisme aan bod heb laten komen. Ik ben dan ook op zoek gegaan naar een passend analysekader dat ons in staat stelt om al deze gevolgen te adresseren . We zagen dat het mensenrechtenkader toelaat om deze zeer uiteenlopende negatieve gevolgen van ons onduurzaam reisgedrag binnen één coherent verhaal te benaderen. Het is bovendien een kader dat bijzonder grote bekendheid geniet en door zeer veel mensen onderschreven wordt. Dit is van groot belang aangezien toerisme zich niet tot één bepaalde regio of cultuur beperkt maar net mensen met zeer uiteenlopende achtergronden met elkaar in aanraking brengt. Het toerismevraagstuk omvat zoals we zagen een ethisch probleem: de fundamentele onrechtvaardigheid die ons onduurzaam reisgedrag met zich meebrengt. Een derde sterkte van mensenrechten is dan ook dat dit ons een uitgesproken ethisch perspectief voorlegt. Al hebben overheden en toeristische bedrijven zonder twijfel een belangrijke taak op zich te nemen, wij mogen en kunnen niet wachten op de beslissingen van politieke wereldleiding. Zoals we zagen zijn wij, toeristen, immers allemaal mee verantwoordelijk voor de negatieve gevolgen van toerisme. Wij moeten deze verantwoordelijkheid erkennen en opnemen, al is dit zeker niet altijd een gemakkelijke taak. Wat alvast duidelijk is, is dat wij naar de toekomst toe om te beginnen minder vaak, minder ver, voor langere tijd en trager zullen moeten reizen. Dit staat echter haaks op de trends die zich vandaag voordoen. Er is nog een lange weg te gaan. Tot slot wil ik enkele suggesties doen voor verder onderzoek. Zoals meerdere keren aangegeven is het geen evidente keuze om ecologische problemen vanuit een mensenrechten‐ kader te bestuderen. Hayward geeft echter enkele zeer overtuigende argumenten die aantonen dat een mensenrechten‐benadering van het ecologische vraagstuk toch niet zo gek is als op het eerste gezicht misschien lijkt. Zo zagen we dat in praktijk een mensenrecht op een gezonde 79
leefomgeving bijvoorbeeld zeer bruikbaar kan zijn om in te zetten in de strijd voor het beschermen van de natuur. Desalniettemin is verder onderzoek aangewezen naar hoe we deze ‘minimum moral thresholds’, zoals we mensenrechten volgens Caney (2010) kunnen zien, op een zinnige manier kunnen aanvullen met ambitieuzere doelstellingen omtrent milieubescherming. Het uitgangspunt in deze masterproef was immers dat een mensenrechtenbenadering van het ecologische vraagstuk aanleiding geeft tot enkele nuttige en broodnodige eerste stappen maar het kan niet de bedoeling zijn dat het slechts hierbij zou blijven. Ook is er nood aan meer onderzoek over hoe we onze ambities om duurzamer te reizen in praktijk kunnen omzetten. Het zou bijvoorbeeld zeer boeiend zijn om toeristen zelf te ondervragen omtrent welke duurzame formules in hun ogen wel of niet aantrekkelijk zijn. We zagen immers dat het volgens de huidige trends voor veel mensen een grote opoffering zou betekenen om duurzamer te gaan reizen. 80
BRONNEN LITERATUUR Ashford,E. (2007). The duties imposed by the human right to basic necessities. . In Pogge, T. (Ed.). Freedom from poverty as a human right, who owes what to the very poor? (pp. 183‐218). Oxford: Oxford University Press. Ashley,C., Boyd, C., and Goodwin, H. (2000). Pro‐poor tourism: putting poverty at the heart of the tourism agenda. Natural resource perspectives, 51. Baehr, P.R., (1998). De rechten van de mens, universaliteit in de praktijk. Amsterdam: Boom. Barrett, S. H. R., Britter, R. E., en Waitz, I. A. (2010). Global mortality attributable to aircraft cruise emissions. Environmental science & technology, 44(19), 7736‐7742. Brems, E.(2008). De preambule, grondslagen van de universele verklaring van de rechten van de mens. In Dewulf, S., en Pacquee, D. (Eds.), 60 jaar universele verklaring van de rechten van de mens, 1948‐5008. (pp. 37‐52).Antwerpen: Intersentia. Buckley, R. (1994). A framework for ecotourism. Annals of touism research, 21(3), 661‐ 669. Budeanu, A. (2007). Sustainable tourist behaviour – a discussion of opportunities for change. International journal of consumer studies, 31, 499‐508. Caney, S. (2010). Climate change, human rights, and moral thresholds. In Gardiner, S.M., Caney, S., Jamieson, D.,and Shue, H. (Eds.), Climate ethics, essential readings (pp. 136‐ 177). Oxford: Oxford University Press. Cole, S. and Eriksson, J. (2010). Tourism and human rights. In Cole, S. and Morgan, N. (Eds.), Tourism and inequality: Problems and prospects.Oxford: Cabi. De Feyter, K. (2008). Lang zal ze leven, de universele verklaring van de rechten van de mens: verleden en heden. In Dewulf, S., en Pacquee, D. (Eds.), 60 jaar universele verklaring van de rechten van de mens, 1948‐5008. (pp. 9‐17).Antwerpen: Intersentia.
81
de Kadt, E. (1979). The encounter: changing values and attitudes. In de Kadt (Ed.), Tourism: passport to development? (pp.50‐67). New York: Oxford university press. ECOSOC (2002). Substantive issues arising in the implementation of the international covenant of economic, social and cultural rights. Tourism concern. (2009). Putting tourism to rights, a challenge to human rights abuses in the industry. (Research report). Europese Commissie neemt Ryanair en Charleroi opnieuw in het vizier. (21 maart 2012). De standaard. Verkregen op 18/06/2013 via http://www.standaard.be/cnt/DMF20120321_082 Gewirth, A. (2007). Duties to fulfill the human rights of the poor. In Pogge, T. (Ed.). Freedom from poverty as a human right, who owes what to the very poor? (pp. 219‐236). Oxford: Oxford University Press. Gössling, S. (1999). Ecotourism: a means to safeguard biodiversity and ecosystem function? Ecological Economics, 29, 303‐320. Gössling, S. (2001). The consequences of tourism for sustainable water use on a tropical island: Zanzibar, Tanzania. Journal of environmental management, 61, 179‐191. Gössling, S. (2002). Global environmental consequences of tourism. Global environmental change, 12, 283‐302. Gössling, S., Borgström Hansson, C., Hörstmeier, O., and Saggel, S.(2002). Ecological footprint analysis as a tool to assess tourism sustainability. Ecological economics, 43, 199‐211. Gössling, S., Peeters, P., Hall, M., Ceron, J.‐P., Dubois, G., Lehman, L. V., and Scott, D. (2012). Tourism and water use: supply, demand, and security. An international review. Tourism management, 33, 1‐15. Graham, B., and Shaw, J. (2007). Low‐cost airlines in Europe: reconciling liberalization and sustainability. Geoforum, 39, 1439‐1451. Harding, A. (2008). Burmese women in Thai ‘human zoo’. http://news.bbc.co.uk/2/hi/asia‐ pacific/7215182.stm Harrison, D. (2008). Pro‐poor Tourism: a critique. Third World Quarterly, 29(5), 851‐868. Hayward, T. (1998). Political theory and ecological values. Cambridge:Polity press. 82
Hayward, T. (2000). Constitutional environmental rights: a case for political analysis. Political studies, 48, 558‐572. Hayward, T. (2005). Constitutional environmental rights. Oxford: Oxford University Press. Hunter, C. (1997). Sustainable tourism as an adaptive paradigm. Annals of tourism research, 24(4), 850‐867. IPCC (2001).Climate change 2001: synthesis report: a contributions of working groups 1, 2, and 3 to the third assessment report of the intergovernmental panel on climate change. Watson, R.T., and the core writing team (Eds.), Cambridge. Ismail, J. (2008). Ethnic Tourism and the Kayan Long‐Neck Tribe in Mae Hong Son, Thailand. (Master thesis, Victoria University, Melbourne, Australia.) Verkregen op 24/06/2013 via http://vuir.vu.edu.au/15539/ Jones, P.T., en De Meyere, V. (2010). Terra reversa; de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid. Antwerpen: EPO. Jones, P.T., en Jacobs, R. (2007). Terra incognita; globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid. Gent: Academia Press. Karen village. Verkregen op 20/06/2013 via http://www.tripadvisor.com/Attraction_Review‐g297928‐d600385‐Reviews‐Karen_village‐ Mae_Hong_Son_Mae_Hong_Son_Province.html Krippendorf, J. (1982). Towards new tourism policies. The importance of environmental and sociocultural factors. Tourism Management. sept, 135‐148. Kuitenbrouwer, M., en Leenders, M. (2000). De geschiedenis van de mensenrechten, bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering. Hilversum: Verloren. Liu, Z. (2003). Sustainable Tourism Development: A Critique. Journal of sustainable tourism, 11(6), 460‐475. Long Neck Women, Chiang Mai. Verkregen op 27/06/2013 via http://www.virtualtourist.com/travel/Asia/Thailand/Northern_Thailand/Chiang_Mai‐ 1445733/Things_To_Do‐Chiang_Mai‐Long_Neck_Women‐BR‐1.html
83
Luban, D. (1980). Just war and human rights. Philosophy and public affairs, 9 (2), 160‐ 181. Mbaiwa, J. E. (2005). Enclave tourism and its socio‐economic impacts in the Okavango Delta, Botswana. Tourism management, 26, 157‐172 Mckercher, B. (1993). Some fundamental truths about tourism: understanding tourism’s social and environmental impacts. Journal of sustainable tourism, 1(1), 6‐15. Neto, F. (2003). A new approach to sustainable tourism development: moving beyond environmental protection. Natural resources forum, 27, 112‐122. OHCHR. What are human rights? Verkregen op 18/05/2013 via http://www.ohchr.org/EN/Issues/Pages/WhatareHumanRights.aspx Orams, M.B. (1995). Towards a more desirable form of ecotourism. Tourism management, 16(1), 3‐8. Parfit, D. (1984). Reasons and persons. Oxford: Oxford University Press. Pogge, T. (2002). World poverty and human rights. Cambridge: Polity press. Pogge, T. (2007). Severe poverty as human rights violation. In Pogge, T. (Ed.). Freedom from poverty as a human right, who owes what to the very poor? (pp.11‐53). Oxford: Oxford University Press. Rawls, J. (1971). A theory of justice. Cambridge: Harvard University Press. Ryanair mag grootste deel overheidssteun houden. (4 februari 2002). De standaard. Verkregen op 18/06/2013 via http://www.standaard.be/cnt/DST04022004_003 Sen, A. (1997). Human rights and Asian values. Sixteenth Morgenthau memorial lecture on ethics and foreign policy. Cernegie council on ethics and international affairs. New York. Shue, H. (1999). Global environment and international inequality. International Affairs, 75(3), 531‐545. Silver, I. (1993). Marketing authenticity in third world countries. Annals of tourism research, 20, 302‐318. Smith, R. (2009). Africa’s potential water wars. http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/454926.stm Geraadpleegd op 17/06/2013. 84
UN. (1987). Our common future, chapter 2: towards sustainable development. Verkregen op 12/04/2013 via http://www.un‐documents.net/ocf‐02.htm#I UN. (2002). The right to water (arts. 11 and 12 of the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights). Verkregen op 24/06/2013 via http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/0/a5458d1d1bbd713fc1256cc400389e94/$FILE/G0340229.pdf UNEP. Negative Economic Impacts of Tourism. Verkregen op 2/04/2013 via http://www.unep.org/resourceefficiency/Business/SectoralActivities/Tourism/FactsandFiguresa boutTourism/ImpactsofTourism/EconomicImpactsofTourism/NegativeEconomicImpactsofTour ism/tabid/78784/Default.aspx UNWTO (2013, januari). World tourism barometer. Verkregen op 7/04/2013 via http://dtxtq4w60xqpw.cloudfront.net/sites/all/files/pdf/unwto_barom13_01_jan_excerpt_0.pdf UNWTO. Fact & figures; Tourism and the world economy. Verkregen op 2/04/2013 via http://www.unwto.org/facts/eng/economy.htm UNWTO. Global Code of Ethics for Tourism. Verkregen op 2/04/2013 via http://dtxtq4w60xqpw.cloudfront.net/sites/all/files/docpdf/ethics.pdf UNWTO. Sustainable development of tourism. Verkregen op 25/03/20123 via http://sdt.unwto.org/en/content/about‐us‐5 UNWTO. Why Tourism? Tourism – an Economic and Social Phenomenon. Verkregen op 15/04/2013 via http://www2.unwto.org/en/content/why‐tourism Van Den Berghe, P.L. (1995). Marketing Mayas; ethnic tourism promotion in Mexico. Annals of tourism research, 22(3), 568‐588. Van Huisstede, R. (2010). Universele mensenrechten en economische ontwikkeling, China en Indonesië 1989‐1999.(Master thesis, Universiteit Utrecht, Nederland). http://igitur‐ archive.library.uu.nl/student‐theses/2010 1115200239/Scriptie%20Rosanne%20v.%20Huisstede.pdf Vande Lanotte, J., en Haeck, Y. (2005). Handboek EVRM, deel 1 algemene beginselen. Antwerpen: Intersentia. Verbeek, D., en Mommaas, H. (2008). Transitions to sustainable tourism mobility: The social practices approach. Journal of sustainable tourism, 16(6), 629‐644. 85
Vincke, J. (2007). Sociologie, een klassieke en hedendaagse benadering. Gent: Academia press. Weaver, D.B. (2001). Ecotourism as mass tourism: contradiction or reality? Cornell hotel and restaurant administration quarterly, April, 104‐112. Wit, R.C.N., Dings, J.M.W., Mendes de Leon, P., Thwaites, L., Peeters, P., Greenwood, D., Doganis, R., (2002). Economic Incentives to Mitigate Greenhouse Gas Emissions from Air Transport in Europe. Committed to the Environment (CE) Delft, Delft. World salaries. (2007,2008). Thailand Average Salaries & Expenditures. Verkregen op 30/06/2013 via http://www.worldsalaries.org/thailand.shtml World travel and tourism council. (2013). Travel & tourism economic impact 2013, Botswana. Verkregen op 30/06/2013 via http://www.wttc.org/site_media/uploads/downloads/botswana2013.pdf Worldwatch institute. (2004). Matters of scale – planet golf. http://www.worldwatch.org/node/797. Geraadpleegd op 17/06/2013. WEBPAGINA’S http://www.eurolines.be/ http://www.green‐key.org/ http://www.ryanair.com/nl‐be http://www.tourismconcern.org.uk/ http://www.unep.org/ http://www2.unwto.org/
86
87