Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
De perceptie van trainers en atleten van transitionele veranderingen na selectie voor een Topsportschool
AUTEUR(S)
REINTS, A., WYLLEMAN, P., WANTER, A., BEYENS, K.
REDACTEUR
VERBEIREN, K.
INSTITUUT
Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
ABSTRACT Achtergrond en doelstelling. De transitie van een reguliere basisschool naar een topsportschool kan ertoe leiden dat jonge talentvolle atleten veranderingen op atletisch, psychologisch, psychosociaal en schoolniveau ervaren (Wylleman & Lavallee, 2004). Het doel van dit artikel is om met behulp van bestaande literatuur en onderzoeksgegevens van laatstejaars studenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel, een volledig beeld te verkrijgen van de transities die talentvolle jonge atleten doormaken bij hun toetrede tot een topsportschool in Vlaanderen. Methode. Door gebruik te maken van een kwalitatieve onderzoeksmethode zijn 35 talentvolle zwemmers (8-12 jaar oud) en 16 talentvolle tennissers (8-12 jaar oud) geïnterviewd met het oog op transities die zij ervaren als gevolg van hun intrede op de topsportschool. Een lijst met veranderingen werd aan 22 zwemtrainers en 36 tennistrainers voorgelegd, waarbij zij op een 7 punts Likert schaal moesten aangeven in welke mate deze veranderingen voorkwamen. Resultaten en conclusies. Zowel zwemmers als tennissers maken gedurende hun sportcarrière verschillende transities mee. Wanneer zij hun intrede maken in een topsportschool blijken er veranderingen op te treden op atletisch, psychologisch, psychosociaal en schoolvlak. Tennissers ervoeren de meeste veranderingen op atletisch niveau, terwijl zwemmers de meeste veranderingen op schoolniveau doorgingen. Trainers gaven eveneens aan dat hun atleten te maken hebben met een aanzienlijke hoeveelheid transitionele veranderingen. De perceptie van de gebieden waarop, maar ook de frequentie waarin deze veranderingen plaatsvinden, verschillen echter tussen trainers en atleten.
Sleutelwoorden
trainers, atleten, transities, selectie, topsportscholen.
Extra bronnen
zie bronnenlijst
Contactadres
[email protected]
Disclaimer: Het hierna bijgevoegde product mag enkel voor persoonlijk gebruik worden gedupliceerd. Indien men dit wenst te dupliceren of te gebruiken in eigen werk, moet de bovenvermelde contactpersoon steeds verwittigd worden. Verder is een correcte bronvermelding altijd verplicht.
1
De Perceptie van Trainers en Atleten van Transitionele Veranderingen na Selectie voor een Topsportschool
Reints, A., Wylleman, P., Wanter, A., Beyens, K. Vrije Universiteit Brussel Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
INLEIDING Indien aan atleten gevraagd wordt hun sportcarrière te beschrijven, wordt deze beschreven in termen van specifieke momenten (blessure, winst van nationale kampioenschappen, ed.) of transities die zijn voorgekomen of die zich nog moeten gaan voordoen (Wylleman, De Knop, Ewing, & Cumming, 2000). Van een transitie is sprake indien er “een gebeurtenis plaatsvindt die resulteert in een verandering in aanname van het zelfbeeld en de wereld waarin het individu zich bevindt”. Indien het individu zich niet adequaat aanpast kan het persoonlijke en sociale leven in disbalans raken (Wapner & Craig-Bay, 1992). Denk maar eens aan de overgang van het juniorencircuit naar het seniorencircuit. Waar een atleet in het eerste geval bij de nationale top behoorde, zal deze zich bij de senioren opnieuw dienen waar te maken. Een ander voorbeeld van een transitie die aanpassing vergt, is het beëindigen van een topsportcarrière. Een periode van verstoring volgt waarin bestaande gewoonten, verwachtingen en relaties (bijvoorbeeld met de coach) veranderen en nieuwe zich vormen (Schlossberg, 1981, p.5). Er kunnen twee verschillende soorten transities worden onderscheiden: normatieve en nietnormatieve transities (Wylleman & Lavallee, 2004). Tijdens een normatieve transitie verlaat de atleet het huidige stadium en treedt vervolgens toe tot het volgende stadium. Dit maakt dat de normatieve
transities grotendeels voorspelbaar zijn, zodat er anticipatie mogelijk is (Schlossberg, 1984). Voorbeelden van normatieve transities binnen het atletische domein zijn de overgang van jeugdcompetitie naar senioren-competitie en de overgang van competitie op regionaal niveau naar competitie op nationaal niveau. Competitiesport kenmerkt zichzelf echter niet alleen door de normale (Petitpas et al., 1997) of geplande (Sinclair & Orlick, 1994) normatieve transities, maar ook door zijn grote onvoorspelbaarheid. Niet-normatieve transities vinden niet plaats binnen een vooraf bekend verloop van opeenvolgende stadia, maar zijn het gevolg van ingrijpende gebeurtenissen zoals een blessure, een plotselinge wisseling van persoonlijke coach en het niet geselecteerd worden voor een bepaald team of organisatie. Verschillende organisaties en onderzoekers hebben getracht een model te ontwikkelen dat omschrijft hoe het verloop van een sportcarrière er in de praktijk uitziet. Zo onderscheidt de ‘European Federations of Sports Psychology’ (FEPSAC, verklaring 3 en 5, 1997) de volgende ontwikkelingsfasen die een atleet achtereenvolgens gedurende zijn sportcarrière doorloopt: het leren (en kiezen) van een specifieke sport; het aanpassen aan intensieve training en het meedoen aan meer wedstrijden; het bereiken van een bekwame status; het bereiken van een professionele status. Bloom (1985) identificeert de ‘initiation phase’, de fase waarin jonge atleten kennismaken met de 2
sport en ze geïdentificeerd worden als talent; de ‘developmental phase’, de fase waarin de atleten meer toewijding aan de sport tonen en de hoeveelheid training en het niveau van specialisatie toeneemt; en tot slot, de ‘phase of mastery’, de fase waarin atleten het hoogste niveau bereiken van atletische bekwaamheid. Kijkende naar de ontwikkeling van vrij spelen en oefenen, onderkent Côté (1999) de stadia van kennismaking (‘sampling’), specialisatie, investering en prestatie. Tenslotte, Stambulova (1994, 2000) ontwikkelde een carrièretransitiemodel dat gebaseerd is op haar eigen ervaringen met Russische atleten. Volgens haar bestaat de sportcarrière uit voorspelbare stadia en transities, inclusief; het begin van de sportspecialisatie; de transitie naar intensieve training in de gekozen sport; de transitie naar bijzondere prestaties op volwassen niveau; de transitie van amateurniveau naar professioneel niveau; de transitie van het hoogtepunt naar het einde van de sportcarrière; en tot slot, het einde van de sportcarrière. In haar model maakt de eindecarrièretransitie dus onderdeel uit van de totale sportcarrière. Wat in de besproken modellen opvalt, is dat zij slechts transities omvatten die een atleet ervaart op atletisch vlak. Een atleet beleeft echter op veel meer niveaus ingrijpende veranderingen waaraan hij zich dient aan te passen. De overgang van de basisschool naar de middelbare school gaat bijvoorbeeld gepaard met een tal van veranderingen op schoolvlak, waaronder het krijgen van meer huiswerk, het meer zelfstandig moeten leren, omgaan met andere klasgenoten, etc. Een ‘holistische’ aanpak waarbij transities op verschillende niveaus onderzocht worden verdient dus zeker aanbeveling bij de bestudering van de carrière ontwikkeling van elite atleten. Een model dat naast transities die een atleet ervaart op het atletisch vlak, ook transities opneemt die een atleet ervaart op psychologisch, psychosociaal en academisch/professioneel niveau is het model van Wylleman en Lavallee (2004). Op atletisch niveau worden in het model de drie fasen van Bloom (1985) onderscheiden (‘initiation phase’, ‘developmental phase’ en ‘phase of mastery’) met daaraan toegevoegd
de einde-carrièretransitie. Op psychologisch niveau worden de stadia van kindertijd, adolescentie en jong volwassenheid onderscheiden. Ten derde, veranderingen die optreden in de psychosociale ontwikkeling van een atleet worden eveneens in kaart gebracht (veranderingen in relaties met familie, vrienden, coach, partner en andere inter-persoonlijke relaties die van significante betekenis zijn voor een atleet). Op academisch en professioneel niveau worden de overgangen naar het basisonderwijs, het middelbaar onderwijs, de universiteit of een vervolgopleiding en het hebben van een baan onderscheiden. Door de transities op vier verschillende domeinen in een model aan te brengen, wordt het interactieve en onderling afhankelijke karakter van de transities die een atleet ervaart, zichtbaar. De atletische transitie van de initiatie fase naar de ontwikkelingsfase loopt bijvoorbeeld parallel met de transitie van het lager onderwijs naar het middelbare onderwijs (Figuur 1, bijlage). Deze schoolse transitie wordt regelmatig verbonden aan het verschijnsel van uitval (Van Reusel et al., 1992); indien leerlingen naar een nieuwe school gaan, verliezen ze wellicht vrienden die juist de reden waren waarom ze deelnamen aan een bepaalde sport (gezelligheid, al bekend zijn met een aantal kinderen op de sportclub, etc.). In dit geval bestaat de kans dat de transitie naar een andere school ervoor zorgt dat de leerlingen hun lidmaatschap opzeggen. Centraal in dit artikel staat de normatieve transitie die een jonge talentvolle tennisser of zwemmer doormaakt wanneer hij of zij van een reguliere basisschool naar een topsportschool gaat. Het doel van huidige studie is het verkrijgen van een geïntegreerd beeld van de transities die talentvolle jonge atleten doormaken bij hun toetrede tot een topsportschool in Vlaanderen. Er zal gebruik gemaakt worden van bestaande literatuur en onderzoeksgegevens van laatstejaars studenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Door zowel de jonge atleten als – in het geval van tennissers- hun trainers te vragen naar de bijbehorende transities, kan worden nagegaan in hoeverre beide groepen overeenkomen in hun perceptie van deze transities. Om sportspecifieke 3
verschillen of gelijkenissen te rapporteren worden zowel onderzoeksgegevens afkomstig uit onderzoek bij tennissers als onderzoeks-gegevens afkomstig uit onderzoek bij zwemmers gebruikt.
METHODOLOGIE Ontwerp In de twee gebruikte onderzoeken werd onder andere de perceptie van tennistrainers en jonge talentvolle tennissers (onderzoek Beyens, 2006) en zwemmers (onderzoek Wanter, 2006) van transitionele veranderingen na selectie voor een topsportschool bestudeerd. De verschillen in perceptie tussen de trainers en de atleten werden besproken. Bij de groep tennissers zijn geslachts- en leeftijdverschillen en verschillen tussen thuiswonende atleten en atleten die op een internaat verblijven onderzocht. Participanten Voor het onderzoek van Wanter (2006) kwamen zwemmers in aanmerking die voor de eerste keer ingeschreven stonden op één van de topsportscholen in Vlaanderen. Daarnaast kwamen zwemtrainers en begeleiders die actief waren op een topsportschool of trainers van een selectie (bijvoorbeeld van de kernploeg) in aanmerking. Ook clubtrainers die minstens één zwemmer onder hun hoede hadden in het jaar vóórdat deze toegelaten werd op een topsportschool, werden benaderd. Het totale aantal zwemtrainers dat deelnam aan het onderzoek kwam op 22. Voor het onderzoek van Beyens (2006) kwamen tennissers in aanmerking die voor de eerste keer geselecteerd werden voor de Basisschool Topsportbehoefte (BTB) van de Vlaamse Tennisvereniging (VTV) in Antwerpen, Gent of Hasselt. Ook werden de trainers aangeschreven die training gaven voor de VTV of aan tennissers die in het huidige schooljaar opgenomen werden in de BTB. In het onderzoek werden twee grote groepen trainers onderscheiden. De eerste groep trainers bestond uit privé trainers van de tennissers. De tweede groep
omvatte trainers die werkzaam waren binnen de VTV. In totaal hebben er 36 tennistrainers deelgenomen aan het onderzoek. Instrument perceptie atleten Aan de atleten werd gevraagd welke veranderingen er opgetreden zijn op atletisch, psychologisch, psychosociaal en schoolvlak gedurende de eerste drie maanden sinds hun intrede in een topsportschool. Aan de atleten werd bovendien gevraagd of de veranderingen als moeilijk of als gemakkelijk ervaren werden. Voor het onderzoeken van geslachts- en leeftijdverschillen en verschillen tussen tennissers die op een internaat woonden en tennissers die nog thuis woonden, werd de benodigde achtergrondinformatie bemachtigd (leeftijd, geslacht, wel of niet woonachtig op een internaat, enz.). Instrument perceptie trainers Om de perceptie van de trainers van transitionele veranderingen na selectie voor een topsportschool te onderzoeken, werd aan hen een lijst met veranderingen op de vier verschillende domeinen (atletisch, psychologisch, psychosociaal en schoolvlak) voorgelegd. Op een schaal van 1 tot 7 moesten de trainers aangeven in welke mate de veranderingen voorkwamen en of zij deze veranderingen als positief of negatief zagen. Procedure De interviews met de focusgroepen werden op de vier verschillende topsportscholen gehouden. Om te voorkomen dat niet alle atleten aan het woord kwamen, werden de vragen aan iedereen afzonderlijk gesteld. Via een persoonlijk of telefonisch gesprek werd aan de trainers toestemming gevraagd de vragenlijst op te sturen. Indien toestemming gegeven was, werd de vragenlijst aan de trainers persoonlijk overhandigd of toegezonden via de post of e-mail. Data verwerking en analyse Een kwalitatieve onderzoeksmethode werd gebruikt om de perceptie van de gebieden waarop, maar ook de 4
frequentie waarin transitionele veranderingen plaatsvinden na selectie voor een topsportschool te bestuderen. Alle interviews met de zwemmers en de tennissers werden volledig uitgeschreven met behulp van de opgenomen videobeelden. De kernwoorden die de veranderingen aanduidden, werden gemarkeerd en gebundeld volgens het ontwikkelingsmodel van Wylleman en Lavallee (2004). In bijlage 2 (figuur 1) is een overzicht opgenomen van veranderingen die aangegeven werden door zwemmers en tennissers die werden toegelaten op een topsportschool.
gemakkelijkst konden aanpassen aan veranderingen in de begeleiding op en na school (94%). Op psychosociaal vlak werden vooral veranderingen van trainer (46%), thuisomgeving (37%) en vrienden (37%) als moeilijk ervaren. Met veranderingen in naschoolse activiteiten (49%) en veranderingen in concentratie en aandacht tijdens trainingen (37%) had een aantal zwemmers het eveneens moeilijk. In tabel 2 is een overzicht opgenomen van de transitionele veranderingen die ervaren werden door de zwemmers na selectie voor een topsportschool.
Aan de tennistrainers werd een vragenlijst voorgelegd met daarin transitionele veranderingen na selectie voor een topsportschool. Op een schaal van 1 tot en met 7 moesten de trainers beoordelen in hoeverre de jonge tennisspelers met veranderingen geconfronteerd werden. Van de vragen waarbij aan de hand van een schaal geantwoord diende te worden, werden gemiddelden berekend.
Perceptie tennissers
RESULTATEN
Perceptie zwemmers Bij de transitie van een reguliere basisschool naar een topsportschool ervoeren de zwemmers vooral veranderingen op academisch niveau. Zo werd een verandering in begeleiding (op en na school) door 94% zwemmers genoemd en een verandering van school(omgeving) door 89% van de zwemmers. Naast veranderingen op academisch niveau werden tevens verschillende veranderingen op psychosociaal vlak teruggevonden. Het verliezen van ‘oude’ vrienden en het opbouwen van nieuwe vriendschappen werd door 86% zwemmers aangehaald. Niet alleen maakten oude vrienden plaats voor nieuwe vrienden, 71% van de zwemmers merkte namelijk ook een verandering van trainer op (voor meer details zie Tabel 2). Naast bestudering van de frequentie waarin veranderingen plaatsvinden, is eveneens de mate van moeilijkheid van de veranderingen nagegaan. De resultaten lieten zien dat de zwemmers zich het
Tennissers ervoeren hoofdzakelijk veranderingen op atletisch niveau vanaf hun toelating op een topsportschool. Veranderingen in frequentie en in intensiteit van de trainingen werden door alle tennissers ervaren (100%). Dat de vorm van trainingen veranderde, werd nog eens door 94% van de tennissers opgemerkt. Veranderingen op het schoolvlak uitten zich met name in veranderingen in combinatie van tennis en studie (100%). De perceptie van de mate van moeilijkheid van de veranderingen is eveneens nagegaan. Een groot gedeelte van de tennissers gaf aan dat het contact met vrienden intenser was geworden en ervoer dit als een gemakkelijke veranderingen (69%). Veranderingen met betrekking tot het aantal wedstrijden (50%) en de keuze van de wedstrijden (63%) werden eveneens als gemakkelijk ervaren. Niet alle veranderingen werden echter als gemakkelijk ervaren. De meest negatieve veranderingen deden zich voor op academisch- en psychosociaal vlak. In totaal gaf 44% van de tennissers aan dat de veranderingen in combinatie van tennis en studie een moeilijke verandering was. Nog eens een kwart van de tennissers gaf aan moeite te hebben met het hebben van minder tijd voor activiteiten buiten het tennissen. Eveneens een kwart van de tennissers gaf 5
aan dat de verandering van thuisomgeving en trainer moeilijk was.
die atleten meemaakten na intrede in een topsportschool. Resultaten tonen aan dat de meest voorkomende veranderingen volgens de trainers op academisch niveau plaatsvonden (M=6.15). Op de tweede plek stonden veranderingen op psychosociaal niveau (M=5.74), vervolgens veranderingen op atletisch niveau (M=5.44) en tot slot, veranderingen op psychologisch niveau (M=5.11). Op subniveau bleek de verandering in frequentie van trainingen de meest voorkomende verandering te zijn (M=6.43).
Nadere bestudering naar verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot de verandering die ze ervaren bij de overgang naar een topsportschool, wees uit dat er geen significant verschil tussen beide groepen is. De veranderingen werden gemiddeld door 11% van de jongens als moeilijk ervaren, tegenover een percentage van 9% bij de meisjes. Met betrekking tot de mate van positiviteit van de veranderingen bleek dat 22% van de jongens de veranderingen als positief zag, tegenover 27% van de meisjes. Dit verschil was echter niet significant.
Naast bestudering van de frequentie waarin veranderingen plaatsvinden, is eveneens de mate van moeilijkheid van de veranderingen volgens de tennistrainers nagegaan. De meest gemakkelijke verandering die volgens de trainers door de tennissers ervaren werd, waren veranderingen in de frequentie van trainingen (M=2.12). Het minst gemakkelijk hadden de tennissers het volgens hun trainers met veranderingen van thuisomgeving, familieleden, vrienden en veranderingen van contact met vrienden (zie tabel 4).
Tussen de verschillende leeftijdscategorieën werd geen significant verschil gevonden met betrekking tot de veranderingen die de atleten hebben ervaren na selectie voor een topsportschool. Ondanks de niet significante verschillen bleek echter wel een tendens zichtbaar voor de variabele leeftijd. Hoe jonger het kind was, des te negatiever de veranderingen ervaren werden.
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
Bij vergelijking van tennissers die op een internaat verbleven en tennissers die thuis woonden, werden geen significante resultaten gevonden met betrekking tot de veranderingen die ze ervaren bij de overgang naar een topsportschool. 50% van de tennissers die op een internaat verbleven gaf echter aan dat de verandering van thuisomgeving het moeilijkst was. Tennissers die thuis woonden vonden de verandering in combinatie van tennis en studie het moeilijkst (63%). Perceptie tennistrainers Met betrekking tot carrièretransities werd de mening van tennistrainers bestudeerd over de veranderingen
Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel zwemmers als tennissers bij hun intrede in een Vlaamse topsportschool transities doormaken op atletisch, psychologisch, psychosociaal en acacdemisch niveau. Een kwalitative bevraging naar transitionele veranderingen als gevolg van intrede op een topsportschool gaf aan dat terwijl de tennissers de meeste veranderingen op atletisch vlak ondervonden, de zwemmers de meeste veranderingen op academisch niveau ervoeren. Beiden groepen gaven eveneens aan ook nog eens geconfronteerd te worden met aanzienlijke veranderingen op psychosociaal vlak. Het verschil in frequentie van genoemde domeinen tussen de zwemmers en de tennissers kan 6
mogelijk verklaard worden doordat kinderen op de basisschool al zwemles krijgen. Indien een kind dan naast de zwemlessen op school ook nog eens lessen bij een zwemvereniging volgt, zal het meer trainingsuren maken dan een kind dat tennist. Op atletisch vlak is een zwemmer dan wellicht meer gewend dan een tennisser, waardoor de overgang naar een topsportschool op dit vlak minder ingrijpend is.
vrienden intenser was geworden en vond bovendien de groepssfeer erg goed. Aangezien een positief teamklimaat een belangrijke indicator is voor het ervaren van sportplezier (Scanlan, Carpenter, Lobel, en Simons, 1993) en sportplezier negatief correleert met sportbeëindiging (Cox, 2002), verdient het de aanbeveling trainers te informeren over de positieve gevolgen van een goede groepssfeer.
Terwijl zowel de tennissers als de zwemmers aangaven te worden geconfronteerd met veranderingen op academisch vlak, waren het vooral de tennissers die moeite hadden met deze combinatie. Aangezien het doel van de Vlaamse topsportscholen is om jonge talenten de kans te geven hun sportcarrière zo optimaal mogelijk te ontwikkelen en uit te bouwen door het verschaffen van een verscheidenheid aan studie-flexibiliteiten, verdient het de aandacht om verder onderzoek te doen naar wat de combinatie van (top-)sport en studie moeilijk maakt en waarom deze combinatie met name door een aanzienlijk aantal tennissers als moeilijk ervaren werd.
Terwijl het soort contact met vrienden hechter werd, hadden zowel de zwemmers als de tennissers het moeilijk met het feit dat ze weinig tijd beschikbaar hadden om activiteiten met vrienden buiten de sport te ondernemen. Aangezien de sociale omgeving een cruciale rol speelt in het leven van de atleet (Salmena, Young, & Kallio, 2000) en isolatie negatieve gevolgen kan hebben op de sportprestatie (Wylleman & Lavallee, 2004), is het van belang dat trainers aandacht besteden aan de sociale aspecten die gepaard gaan met de transitie van een reguliere school naar een topsportschool. Trainers en ouders dienen bovendien op de hoogte te zijn van de negatieve consequenties van een te eenzijdige sportidentiteit. Indien de vriendengroep van een jonge atleet slechts uit zijn of haar teamgenoten bestaat, loopt de atleet het risico problemen te ervaren ná zijn of haar sportcarrière (Byler, 2004). Onderzoek heeft aangetoond dat indien een atleet zich te veel identificeert met de sport, deze een grotere kans maakt een traumatisch(re) eindecarrieretransitie te ervaren (Lally, 2007; Lavallee & Robinson, 2007; Kerr & Dacyshyn, 2000; Sparkes, 1998a). Hiermee wordt het belang aangetoond van het behoud van vriendschappen buiten de sport. In de toekomst zou een duidelijk beeld ontwikkeld moeten worden van jonge atleten die een risico lopen op een te eenzijdige sportidentiteit.
Op psychosociaal vlak werden door beide groepen een veelvoud aan veranderingen genoemd. Enkele van deze veranderingen werden bovendien door verschillende zwemmers als tennissers als moeizaam ervaren, waaronder een verandering van trainer. Het wordt daarom aanbevolen aan de trainers van de topsportscholen om zo goed mogelijk te communiceren met de vorige trainers van de talentvolle atleten, zodat ze op de hoogte zijn van eventuele werkpunten waarop reeds getraind werd. De reden dat tennistrainers de meeste veranderingen constateerden op academisch niveau, kan wellicht verklaard worden doordat een trainer al langer op dezelfde manier en dezelfde frequentie les geeft aan topsportleerlingen. De trainer beseft wellicht minder dat de jonge tennissers vóór hun komst minder training hadden dan nu het geval is. De verandering van school en de combinatie van studie en sport is in de ogen van de trainers een veel opvallendere transitionele verandering die een atleet doormaakt bij de overgang naar een topsportschool. Een groot gedeelte van zowel de tennissers als de zwemmers gaf aan dat het contact met (nieuwe)
7
LITERATUUR Beyens, K. (2006). Carrièretransities en mentale begeleiding van jonge talentvolle tennissers. Niet gepubliceerde licentieverhandeling. Vrije Universiteit Brussel, Brussel. Bloom, B.S. (Eds.). (1985). Developing talent in young people. New York: Ballantine. Côté, J. (1999). The influence of the family in the development of talent in sport. The Sport Psychologist, 13, 395-417. Cox, R.H. (2002). Sport Psychology: Applications. Mc Graw Hill, New York.
Concepts
and
FEPSAC Position Statement #3 (1997). Sports career termination. Brussels, Belgium: European Federation of Sport Psychology. FEPSAC Position Statement #5 (1997). Sports career termination. Brussels, Belgium: European Federation of Sport Psychology. Kerr, G, & Dacyshyn, A. (2000). Retirement experiences of gymnasts. Journal of Applied Sport Psychology, 12, 115-133. Lally, A. (2007). Identity and athletic retirement: A prospective study. Psychology of Sport and Exercise, 8, 8599.
Stambulova, N.B. (2000). Athlete’s crises: a developmental perspective. International Journal of Sport Psychology, 31, 584-601. Wanter, A. (2006). Carrièretransities en mentale begeleiding bij getalenteerde zwemmers. Niet gepubliceerde licentieverhandeling. Vrije Universiteit Brussel, Brussel. Wapner, S., & Craig-Bay, L. (1992). Person-in-environment transitions: theoretical and methodological approaches. Environment and Behaviour, 24 (2), 161-188. Wylleman, P., De Knop, P., Ewing, M., & Cumming, S. (2000). Transitions in youth sport: a developmental perspective on parental involvement. In D. Lavallee, & P. Wylleman, (Eds.). Career transitions in sport: International Perspectives (pp. 143-160). (2000). Morgantown, WV: Fitness Information Technology. Wylleman, P., & Lavallee, D. (2004). A developmental perspective on transitions faced by athletes. In M. Weiss (Eds.), Developmental sport and exercise psychology: A lifespan perspective (pp. 507-527). Morgantown, WV: Fitness Information Technology. Salmena, J.H., Young, B.W., & Kallio, J. 2000) Within-Career Transitions of the Athlete-Coach-Parent Triad. In D. Lavallee, & P. Wylleman, (Eds.). Career transitions in sport: International Perspectives (pp. 143-160). 2000). Morgantown, WV: Fitness Information Technology.
Lavallee, D., & Robinson, H.K (2007). In pursuit of an identity: A qualitative exploration of retirement from women’s artistic gymnastics. Psychology of Sport and Exercise, 8, 119-141. Scanlan, T.K., Carpenter, P.J., Lobel, M., & Simons, J.P. (1993). Sources of enjoyment for youth sport athletes. Pediatric Exercise Science, 5, 275-285. Schlossberg, N.K. (1981). A model for analyzing human adaptation to transition. The Counseling Psychologist, 9, 218. Schlossberg, N.K. (1984). Counseling adults in transition: Linking practice with theory. New York: Springer. Sparkes, A.C. (1998a). Athletic identity: An Achilles’ heel to the survival of self. Qualitative Health Research, 8, 644-664. Stambulova, N.B. (1994). Developmental sports career investigations in Russia: a post-perestroika analysis. The Sport Psychologist, 8, 221-237.
8
BIJLAGE 1
9