De opkomst en proliferatie van sociale en ecologische labels Types, trends en uitdagingen in private sociale regulering Axel Marx*1 1. Inleiding Producten worden in toenemende mate internationaal geproduceerd, geassembleerd en verhandeld. Multinationale ondernemingen beheren productieketens die transnationaal georganiseerd zijn en soms bestaan uit duizenden toeleveranciers. Vele van deze toeleveranciers zijn gevestigd in landen, of specifieke geografische zones binnen landen, met beperkte of ontbrekende sociale regelgeving op het gebied van milieu, arbeidsvoorwaarden en mensenrechten. Globaal vreest men een race to the bottom van diverse sociale en ecologische standaarden. Om deze negatieve tendens tegen te gaan werden er in de laatste twee decennia regulerende initiatieven ontwikkeld die tot doel hebben vrijwillige verplichtingen op te leggen aan producenten en organisaties met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, milieu of andere duurzaamheidsaspecten. Deze private regelgevende initiatieven ontwikkelen specifieke standaarden op sociaal en/of ecologisch vlak. Wanneer producenten aan deze standaarden voldoen ontvangen zij veelal een certificaat of label dat wordt gebruikt in externe communicatie naar consumenten en andere bedrijven. De laatste jaren is er een significante toename van dergelijke initiatieven. In de literatuur wordt er zelfs verwezen naar de ‘certification revolution’ (Conroy 2007). De bekendste voorbeelden zijn Max Havelaar (Fair Trade Labeling Organization, FLO), Forest Stewardship Council, Marine Stewardship Council, Rainforest Alliance, UTZ-Certified, Social Accountability International, Fair Wear Foundation, GLOBALGAP, Rugmark International, Programme for the Endorsement of Forest Certification en de Global Compact. Deze initiatieven proberen aan internationale handel een ethische en/of duurzame dimensie te geven en worden in de academische literatuur beschouwd als ‘one of the most innovative and startling institutional designs of the past 50 years’ (Cashore et al. 2004, p. 4). Dit artikel schetst dit fenomeen en bespreekt de belangrijkste trends en uitdagingen.
* Axel MARX is verbonden aan de Antwerp Management School. E-mail:
[email protected].
Ethische Perspectieven 20 (3), 263-277, doi: 10.2143/EPN.20.3.2056289 © 2010 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
93818_Eth_Persp_04.indd 263
10-11-2010 11:12:37
2. Private vormen van sociale regulering: een typologie Gedurende de laatste twee decennia kan men een proliferatie van private vormen van sociale regulering waarnemen.2 Er worden verschillende initiatieven ontwikkeld die tot doel hebben om vrijwillige product- of productiestandaarden transnationaal te implementeren. De diverse initiatieven verschillen onderling. Kenmerkend voor de meeste ervan is dat een organisatie sociale (veelal aan arbeidsvoorwaarden gerelateerde) en ecologische standaarden definieert en dat er een procedure bestaat die conformiteit van producten of productieprocessen met die standaarden verifieert. Het voldoen aan de standaarden resulteert in het krijgen van een certificaat dat al dan niet voor externe communicatie (label) gebruikt kan worden. In de academische literatuur kan men twee soorten van typologie vinden. Enerzijds classificeren auteurs systemen op basis van wie standaarden ontwikkelt en anderzijds op basis van wie betrokken is bij het certificeringsproces. De eerste classificatie werd voornamelijk ontwikkeld door Kenneth Abbott en Duncan Snidal. Abbott en Snidal (2009) verdelen de nieuwe regulerende initiatieven onder in functie van de actoren die betrokken zijn bij het bepalen van de standaarden. Zij onderscheiden drie grote groepen, namelijk de overheid, de bedrijven en de niet-gouvernementele organisaties die ofwel afzonderlijk ofwel gemeenschappelijk regels en standaarden ontwikkelen die globale productieketens beheren. Deze drie actoren vormen de governance triangle. Binnen deze driehoek onderscheiden zij zeven zones in functie van het aantal partijen dat de standaarden ontwikkelt. In elk van de zones plaatsen zij nieuwe regulerende initiatieven. Drie zones bevatten initiatieven waarbij één partij de standaarden ontwikkelt. Drie zones bevatten initiatieven waarbij twee partijen standaarden ontwikkelen en één zone bevat initiatieven die door de drie partijen worden ontwikkeld (zie figuur 1). Een typisch voorbeeld van initiatieven van zone 1 zijn de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, aangenomen in 1976. Dat zijn aanbevelingen, door regeringen aanvaard, die aan multinationale ondernemingen worden gedaan inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. De richtlijnen bepalen vrijwillige principes en standaarden voor verantwoordelijk gedrag van ondernemingen onder meer met betrekking tot milieu, bestrijding van corruptie, arbeidsverhoudingen en mededinging.3 Zone 2 wordt gekenmerkt door bedrijfs- of sectorgedreven initiatieven, zoals Responsible Care binnen de chemische sector of het Arbeidsrechtencharter van de kledinggigant GAP. Zone 3 zijn ngo-gedreven initiatieven zoals de Schone Kleren Campagne, die ijvert voor betere arbeidsvoorwaarden in textielproducerende fabrieken in
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 264
93818_Eth_Persp_04.indd 264
10-11-2010 11:12:37
Figuur 1: De Governance Triangle (met nummering van de zones). Bron: Abbott en Snidal 2009.
ontwikkelingslanden. Zone 4 zijn samenwerkingsverbanden tussen ngo’s en de staat. De UN Principles for Responsible Investment zijn hiervan een voorbeeld. Zone 5 bevat samenwerkingsinitiatieven (waaronder de UN Global Compact) tussen (internationale) overheden en bedrijven. Zone 6 bevat initiatieven die tot stand komen uit een samenwerking tussen bedrijven en ngo’s. Zij krijgen bijzonder veel aandacht in de academische literatuur. De meest bekende voorbeelden zijn hier Max Havelaar, Forest Stewardship Council, Marine Stewarship Council en de organische standaarden ontwikkeld door de International Federation of Organic Movements. Zone 7, ten slotte, bevat initiatieven waarbij de drie partijen betrokken zijn. Voorbeelden hiervan zijn de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie met betrekking tot multinationale ondernemingen van 1977 of het Kimberley-proces met betrekking tot conflictdiamanten, dat Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 265
93818_Eth_Persp_04.indd 265
10-11-2010 11:12:37
werd opgestart in 2003. Voor een volledige inventarisatie en classificatie van verschillende systemen kan men terecht bij Abbott en Snidal (2009). De classificatie van Abbott en Snidal schetst de diversiteit van verschillende vormen van transnationale regulering. Zij vat echter maar een deel van het complexe kluwen van private regulering omdat ze voornamelijk gebaseerd is op wie standaarden ontwikkelt, maar weinig of geen aandacht besteedt aan hoe de effectieve implementatie ervan gecontroleerd wordt. Het bepalen en ontwikkelen van standaarden is echter maar een onderdeel van het regulerend proces. De implementatie en de controle op de implementatie is een ander onderdeel en dit kan op verschillende wijzen gebeuren. Sociale en ecologische standaarden kunnen zowel door ondernemingen, een sectororganisatie of een onafhankelijke organisatie ontwikkeld en gecontroleerd worden. In de literatuur wordt in deze context verwezen naar eerstepartij-, tweedepartij- en derdepartijcertificering, in essentie verwijzend naar het aantal partijen dat bij een certificeringsproces betrokken is (Gereffi et al. 2001). Een certificeringsproces bestaat uit het definiëren van standaarden, het accrediteren van een organisatie die de conformiteit met de standaarden onderzoekt, het aanvragen van een certificaat, het uitvoeren van een conformiteitsassessment (de toetsing of organisaties, systemen en producten voldoen aan de vooropgestelde standaarden) en het toekennen van een certificaat. Eerstepartijcontrole is gekenmerkt door het feit dat een onderneming of organisatie zelf standaarden ontwikkelt en de naleving van deze standaarden zelf verifieert. Bij tweedepartijcertificering worden de standaarden door de eerste partij ontwikkeld en gebeurt de controle op de implementatie ervan door een juridisch gescheiden, maar in vele gevallen niet-onafhankelijke entiteit (bijvoorbeeld een sectororganisatie). Het meest bekende voorbeeld van tweedepartijcertificering is het initiële Responsible Care-programma dat in de chemische sector werd ontwikkeld. Ook in de hout- en papierverwerkende nijverheid zijn er verschillende sectorspecifieke certificatieprogramma’s zoals het Sustainable Forestry Initiative. Bij derdepartijcertificering worden de standaarden en/of gedragscodes ontwikkeld door een organisatie (partij 1), veelal een multi-stakeholderoverlegorgaan, die tevens organisaties accrediteert om een conformiteitsanalyse uit te voeren. Accreditatie garandeert dat de organisatie die de conformiteitsbeoordeling uitvoert competent is om dit te doen en onafhankelijk opereert. Deze geaccrediteerde organisaties (partij 2) zijn autonome organisaties die een conformiteitsanalyse uitvoeren bij organisaties (partij 3) die een certificaat aanvragen.
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 266
93818_Eth_Persp_04.indd 266
10-11-2010 11:12:39
3. Trends in private sociale regulering. De ontwikkeling van private vormen van sociale regulering wordt recentelijk gekenmerkt door twee belangrijke trends, namelijk een sterke toename en professionalisering van de systemen enerzijds en een toenemende erkenning van (internationale) publieke overheden en beleidsmakers waardoor ze deel beginnen uit te maken van nieuwe vormen van beleidsarrangementen anderzijds. Deze trends worden hieronder verder toegelicht. Sterke toename en professionalisering Vooreerst kent het gebruik van private standaarden een ware proliferatie. Dit komt tot uiting in de stijging van de verkoop van gecertificeerde producten, het aantal bedrijven dat zijn producten laat certificeren en de groei van de certificeringssector. Enkele voorbeelden spreken voor zich. In 2007 bedroeg de verkoop van FLO-gecertificeerde producten wereldwijd meer dan 2,3 miljard euro. Dit is een stijging van 47% ten aanzien van 2006. In België kon men een stijging in de verkoop waarnemen van 25% (35 miljoen euro in 2007). In ons land zijn er nu meer dan 100 distributeurs die Fair Trade-gecertificeerde producten aanbieden aan de consument. Deze worden voornamelijk verdeeld via de supermarkten. In 2008 was meer dan 113 miljoen ha bosoppervlakte, verspreid over de hele wereld, FSC-gecertificeerd, wat overeenkomt met 5% van de commercieel gebruikte bossen wereldwijd. Ook zijn er wereldwijd meer dan 14.000 ondernemingen die een FSC Chain-of-Custody certificaat (COCcertificaat) hebben voor producten die zij aanbieden4. Dat certificaat garandeert dat producten gemaakt werden met hout uit duurzaam beheerde bossen. De globale markt voor MSC-gecertificeerde producten groeide in 2008 met bijna 100% tot een totale verkoopswaarde van 1 miljard Amerikaanse dollar. Het aantal bedrijven dat MSC-certificering heeft bedraagt momenteel 600. Grote distributeurs zoals Wal-Mart eisen in toenemende mate van de visproducerende nijverheid dat haar producten MSC-gecertificeerd zijn en streven ernaar om het gecertificeerde visaanbod sterk uit te breiden. Tevens kan men een sterke groei waarnemen in de markt van geaccrediteerde certificeringsorganisaties. Zoals hierboven aangehaald gebeurt de verificatie van de naleving van standaarden door een conformiteitsbeoordeling die wordt uitgevoerd door een onafhankelijke geaccrediteerde organisatie. Geaccrediteerde organisaties kunnen zowel internationale consultancy bedrijven zijn, zoals SGS en Bureau Veritas, als ngo’s of lokale organisaties. Blair et al. (2008) identificeren verschillende
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 267
93818_Eth_Persp_04.indd 267
10-11-2010 11:12:39
nieuwe grote spelers op de certificeringsmarkt en beschrijven de groei van de sector als exponentieel. Deze toename kan worden verklaard door verschillende factoren. Met de toenemende groei in internationale handel en outsourcing enerzijds en de toenemende vraag naar kwaliteitswaarborgen op verschillende vlakken van de afnemers van producten (consumenten en bedrijven) anderzijds stijgt de nood aan bedrijfsbeheerinstrumenten die globaal bedrijfsmanagement mogelijk maken. Certificeringssystemen worden dan ook in toenemende mate risico- en reputatiemanagementinstrumenten die deel uitmaken van regulier bedrijfsbeheer. Wat risicomanagement betreft zijn er meer en meer bedrijven die gebruik maken van certificering om de toeleveranciers te controleren en zo het risico om kwalitatief minderwaardige producten aan te kopen. Voornamelijk in de voedselverwerkende nijverheid, met een toenemende aansprakelijkheid voor ondernemingen, wordt certificering gebruikt als een hulpmiddel bij risicomanagement. Verschillende van deze certificaten bevatten standaarden op het gebied van milieu- en arbeidsvoorwaarden. In deze context zijn certificaten business-to-business tools en worden zij relatief weinig gebruikt voor externe communicatie. Certificering als reputatiemanagement wordt voornamelijk gebruikt door bedrijven die direct leveren aan consumenten en (zeer) gevoelig zijn voor negatieve publiciteit omdat dit zowel een effect kan hebben op de verkoop als op de waarde van de aandelen. Multinationals zoals The Home Depot, Nike, Adidas en Toys “R” Us werden geconfronteerd met verschillende types van acties, gaande van boycots en straatprotest tot het systematisch opvolgen van het reilen en zeilen van ondernemingen op het gebied van milieu- en mensenrechten (de diverse ‘watch’-websites) en het in de media brengen van wanpraktijken (zie Maenen et al. 2005). Als een gevolg hiervan werken verschillende vooraanstaande multinationals, die ngo-acties willen voorkomen, met certificeringsorganisaties om toeleverende faciliteiten te controleren (Marx 2008). Ten tweede laten private standaarden toe dat ondernemingen aan productdifferentiatie doen. Waar gecertificeerde producten eerder nicheproducten waren, aangeboden door kleinschalige organisaties, worden zij nu meer en meer een vast onderdeel van het aanbod van multinationale ondernemingen die de producten via de grootdistributeurs aanbieden. De consumentenvraag naar gecertificeerde producten neemt de laatste jaren toe met als gevolg dat giganten zoals Unilever en IKEA verschillende gecertificeerde producten aanbieden. Ook de traditionele nicheproducten zoals Max Havelaarproducten worden in toenemende mate aangeboden in supermarkten. Met als gevolg dat gespecialiseerde gecertificeerde producten terecht komen tussen de ‘mainstream’ merken. Traditionele aanbieders uit de non-profitsector zoals
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 268
93818_Eth_Persp_04.indd 268
10-11-2010 11:12:39
Oxfam Wereldwinkels verliezen marktaandeel aan warenhuisketens die ook diverse gecertificeerde producten aanbieden, waaronder Fair Trade producten. Sommige supermarkten specialiseren in gecertificeerde producten zoals de Bioplanets van Colruyt. Toenemende erkenning vanuit nationale en internationale overheden Een tweede belangrijke trend is dat deze certificeringsystemen in toenemende mate erkenning krijgen van publieke overheden en multilaterale organisaties, waardoor ze deel beginnen uit te maken van vernieuwende beleidsarrangementen (zie ook Wouters, Marx en Hachez 2009). Het inpassen van private standaarden in nieuwe vormen van beleidsvoeren gebeurt voornamelijk op drieërlei wijze: 1) via het zelf aanvragen van certificaten voor eigen patrimonium of werking 2) via het verankeren in wetgeving en 3) via het aankoopbeleid. Deze drie toepassingen worden kort toegelicht. Vooreerst gebruiken overheden certificaten voor het beheren van eigen patrimonium of werking door zelf een certificaat aan te vragen. Dat komt het meest tot uiting in het hedendaagse bosbeheer, waarbij de bossen die onder het beheer van de overheid vallen, worden gecertificeerd. The Forest Stewardship Council (FSC) wordt in toenemende mate gebruikt om het nationale of regionale bosbeheer mee vorm te geven. Uit een analyse (Marx en Cuypers 2010) van landen met de hoogste densiteit FSC-gecertificeerd bos, waaronder onder meer Kroatië, Polen, Letland, Litouwen, Estland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, blijkt dat in deze landen de belangrijkste aanvragers van FSC-certificering nationale of regionale overheden zijn, al dan niet via autonome overheidsgedomineerde bosbeheerondernemingen. Daarnaast worden buiten het domein van bosbeheer certificeringsinitiatieven ook gebruikt door overheden op het gebied van arbeidsinspectie. Social Accountability International werkt samen met overheden voor het uitvoeren van arbeidsinspecties (Carey 2008) of het trainen van arbeidsinspecteurs (Carey en Guttenstein 2008, p. 13) die werken voor de overheid. Ten tweede wordt het gebruik van certificeringssystemen juridisch verankerd of fungeren bestaande standaarden die ontwikkeld worden in het kader van certificeringssystemen als input voor wetgeving. Met betrekking tot het eerste kan men vaststellen dat privéboseigenaars of concessiehouders soms juridisch worden verplicht om certificaten te behalen. Dit wordt ondermeer opgenomen in Bolivia’s ‘New Forest Law 1700’ (Carey en Guttenstein 2008, p. 15). De integratie van aangepaste private standaarden in nationale wetgeving en beleidsplannen komt bijvoorbeeld tot uiting
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 269
93818_Eth_Persp_04.indd 269
10-11-2010 11:12:39
in China dat de duurzaam bosbeheerstandaarden van de FSC geïntegreerd heeft in de Nationale Bosstrategie (www.unece.org/press/pr2006/06tim_n01e.htm). Buiten het domein van bosbeheer kan men vaststellen dat bijvoorbeeld Israel in zijn wetgeving over de handel en import van levende watergebonden fauna expliciet heeft opgenomen dat de geïmporteerde dieren gecertificeerd worden door de Marine Aquarium Council (Carey 2008a). Ten derde gebruiken overheden in toenemende mate hun aankoopbeleid om bepaalde sociale en ecologische doelstellingen te halen. Nationale en regionale overheden eisen bijvoorbeeld ook dat de op hout gebaseerde producten die worden aangekocht aan bepaalde sociale en ecologische voorwaarden voldoen. Dit resulteert dan veelal in het aankopen van bijvoorbeeld FSC-gecertificeerde producten. Dit is ondermeer het geval in Denemarken, Japan, Nieuw Zeeland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Frankrijk en Duitsland. Het vereisen van certificaten in het aankoopbeleid blijft niet beperkt tot houtproducten of afgeleide houtproducten. Ook FLOcertificering voor de aankoop van eerlijke landbouwproducten (Groningen, Zweden) of Fair Wear certificering voor de aankoop van kleding (Nederland) wordt in toenemende mate vereist (Carey en Guttenstein 2008, pp. 12-13). 4. Uitdagingen voor sociale en ecologische labels De wereld van private sociale en ecologische standaarden groeit exponentieel en veranderingen volgen elkaar snel op. De verschillende initiatieven worden dan ook geconfronteerd met enkele uitdagingen. Een eerste uitdaging, die de organisaties zelf naar voor schuiven, is to scale up de impact van deze systemen in termen van sectoren, producten en producenten die gecertificeerd worden. Tot op heden moet men het potentieel van deze systemen om globale markten te reguleren vooralsnog in proportie zien. Het aantal producten en productieprocessen dat gecertificeerd wordt is voorlopig beperkt. Deze beperking situeert zich op drie niveaus: op sectorniveau, binnen de sector op productniveau en binnen het productniveau op producentenniveau. Elk niveau wordt kort toegelicht. In verschillende sectoren zoals de voedselproducerende en -verwerkende nijverheid, de textielsector, de hout- en papiersector en de toeristische sector lopen er verschillende initiatieven. In andere grote sectoren zoals de metaalsector, de chemische sector, de ontginningsector en dergelijke zijn er geen of nauwelijks certificeringsinitiatieven. Binnen de sectoren, waarin er soms verschillende certificeringsinitiatieven lopen, moet bijkomend worden opgemerkt dat meestal maar een deel
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 270
93818_Eth_Persp_04.indd 270
10-11-2010 11:12:39
van de producten binnen deze sector wordt gecertificeerd. De Fairtrade Labelling Organizations (FLO) heeft bijvoorbeeld voor een zeventiental landbouwproducten productstandaarden ontwikkeld.5 Ten slotte kent de penetratie binnen specifieke productmarkten ook grenzen. Onderzoek in de sportschoenensector toont bijvoorbeeld aan dat voornamelijk beursgenoteerde merkbedrijven die gevoelig zijn voor negatieve mediacampagnes van ngo’s, zoals bekende sportschoenenfabrikanten Nike en Adidas, zich aansluiten bij systemen die arbeidscondities certificeren zoals de Fair Labour Association (Marx 2008). Andere ondernemingen die bijvoorbeeld voor de discount-markets produceren en geen merk op zich vormen zijn veel minder geneigd om toe te treden tot certificeringsinitiatieven. Een tweede uitdaging situeert zich op het niveau van de organisaties zelf en de noodzaak van het onderscheiden van legitieme multi-stakeholder derdepartijcertificeringssystemen van systemen die voornamelijk tot doel hebben om aan windowdressing te doen. De noodzaak om certificeringsinitiatieven kwalitatief van elkaar te onderscheiden en de performante/legitieme systemen te onderscheiden van systemen waarbij de implementatie van standaarden volledig in gebreke blijft, neemt sterk toe. Er is bijna nood aan het onafhankelijk certificeren van de certificatie-initiatieven als systeem, zowel met betrekking tot de instanties die de standaarden ontwikkelen, de accreditatieprocedures als het toekennen van een certificaat. Een erkenning van het certificeringssysteem, hetzij door een multilaterale internationale organisatie hetzij door een private organisatie, dringt zich op. Verschillende auteurs pleiten voor een proactieve rol van multilaterale organisaties op dit gebied (Sabel et al. 2000; Van Waarden 2009). Tot op heden zijn er echter op multilateraal niveau nog geen initiatieven gelanceerd die deze doelstelling nastreven. Binnen de sector van private standaarden zelf worden er wel initiatieven ontwikkeld die tot doel hebben de performante, derdepartijcertificeringssystemen te onderscheiden van andere certificeringssystemen. Het meest gekende initiatief is de ISEAL Alliance. De International Social and Environmental Accreditation and Labelling (ISEAL) Allliance werd in 2000 opgericht door acht bestaande certificeringsorganisaties.6 ISEAL Alliance is een overkoepelende ledenorganisatie die best practices in design en implementatie van certificeringsinitiatieven codificeert. ISEAL heeft een ‘Code of Good Practice for Setting Social and Environmental Standards’, een standaard voor standaardzettende organisaties, ontwikkeld waaraan bestaande initiatieven kunnen worden getoetst. Een erkenning door de ISEAL Alliance impliceert dat het certificeringssysteem voldoet aan bepaalde criteria voor onafhankelijke certificering. ISEAL Alliance telt momenteel tien leden.7 Naast de initiatieven met volledig
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 271
93818_Eth_Persp_04.indd 271
10-11-2010 11:12:39
lidmaatschap zijn de laatste twee jaar ook verschillende initiatieven toegetreden als geassocieerde leden. Geassocieerde leden (eveneens een tiental) zijn organisaties die het volledige lidmaatschap hebben aangevraagd en momenteel veranderingen implementeren om te voldoen aan de Code of Good Practice for Setting Social and Environmental Standards.8. Door de ledenstructuur is de ISEAL Alliance echter geen onafhankelijke certificerings- of accreditatieorganisatie, maar eerder een ‘sectororganisatie’ die als netwerkorganisatie voornamelijk kennisdisseminatie onder de leden wil organiseren. Het potentieel van de ISEAL Alliance om op te treden als een onafhankelijk orgaan dat certificeringsorganisaties screent is dan ook mogelijk beperkt. Een derde uitdaging voor certificeringsorganisaties is het effectief opereren op wereldschaal en het creëren van allianties die convergentie van standaarden op wereldvlak mogelijk maken. Verschillende organisaties, met in essentie dezelfde sociale doelstellingen, opereren momenteel naast elkaar. Er worden binnen de diverse domeinen initiatieven ontwikkeld voor meer samenwerking, maar de resultaten ervan blijven suboptimaal. In verband met arbeidscondities en rechten van werknemers werd er bijvoorbeeld in 2005 een initiatief gelanceerd dat poogde om de Schone Kleren Campagne, Ethical Trading Initiative, de Fair Labour Association, de Fair Wear Foundation, Social Accountability International en de Workers Rights Consortium te laten samenwerken in een pilootproject in Turkije. Het ‘Jo-In’ pilootproject (Joint Initiative) had expliciet tot doel om nauwere samenwerking tussen de verschillende initiatieven te promoten om zo de impact van de systemen te vergroten. Dit pilootproject heeft niet geleid tot nauwere samenwerking en de verschillende systemen blijven afzonderlijk opereren (www.jo-in.org/). Ook met betrekking tot verschillende landbouwproducten, zoals bijvoorbeeld de snijbloemensector (Riisgaard 2009) of koffie, blijft de competitie tussen de diverse certificeringsorganisaties groot. Ook sectoren waar er tot op bepaalde hoogte internationale convergentie van standaarden heeft plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld bij de certificering van organische landbouwproducten, leidt dit niet tot een volledige consensus of geïntegreerde internationale standaarden (Winickoff en Klein 2009). Deze interne competitie verhindert convergentie van standaarden op internationaal niveau en maakt het moeilijk om schaalvoordelen te creëren, wat een effect kan hebben op de efficiëntie van de systemen. In de context van een toenemende vraag kan deze versnippering resulteren in capaciteitsproblemen bij certificeringsorganisaties onder meer op het gebied van het ontwikkelen van standaarden voor nieuwe producten of nieuwe geografische gebieden zoals vereist voor boscertificering of het certificeren van visgronden. Certificeringsorganisaties zijn veelal kleine en snelgroeiende organisaties die
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 272
93818_Eth_Persp_04.indd 272
10-11-2010 11:12:40
te kampen hebben met dezelfde uitdagingen als andere kleine ondernemingen en organisaties. Het ontwikkelen van de eigen organisatie met een duidelijk strategisch plan inzake capaciteitsuitbouw is een belangrijke uitdaging. Een mogelijk belangrijke component in deze context is het samenwerken met andere gelijkaardige organisaties. Ten vierde, certificeringsorganisaties werden tot op heden relatief weinig geconfronteerd met externe vragen over de effectieve resultaten die ze halen. Er is relatief weinig geweten over de impact van dergelijke certificeringssystemen op ecosystemen, arbeiders, producenten, en dergelijke. Het meten van de impact en het empirisch aantonen dat dergelijke systemen bijdragen tot het behoud van biodiversiteit, het verbeteren van arbeidscondities en/of het verminderen van armoede is een volgende uitdaging waarvoor de certificatiesystemen staan. Enkel geverifieerde cijfermatige resultaten zullen bijdragen tot de duurzame legitimiteit van de systemen. Voorlopig wordt er aangenomen dat de derdepartijcertificeringssystemen effectief resultaten genereren en dat vormen van zelfregulering (tweede- en eerstepartijregulering) eerder gericht zijn op de externe promotie van sectoren of bedrijven zonder veel impact te hebben op het gebied van ecosysteembeheer of het verbeteren van de socio-economische positie van werknemers. Er is echter weinig empirisch materiaal beschikbaar om deze veronderstelling te testen. Ten vijfde, de kosten om gecertificeerd te worden kunnen in sommige gevallen hoog oplopen. Voor vele kleine producenten of concessiehouders is het soms moeilijk om in het systeem te stappen. Dat veroorzaakt een uitsluitingsmechanisme dat sociaaleconomisch negatieve gevolgen kan hebben. In het kader van voedselkwaliteitsstandaarden heeft dit onder meer reeds geleid tot protest van bepaalde landen binnen het SPS-comité van de Wereldhandelsorganisatie. De eilandengroep Saint Vincent en de Grenadines stelde dat de kosten van certificering om te voldoen aan de private standaarden van de GLOBALGAP, die meer stringent zijn dan de standaarden van de Codex Alimentarius, voor hun producenten te hoog zijn. Daardoor kunnen zij niet worden gecertificeerd en worden zij uitgesloten van toegang tot bepaalde, voornamelijk westerse, supermarkten (Wouters et al. 2009). Ook met betrekking tot het voldoen aan standaarden bepaald door de Forest Stewardship Council kan men vaststellen dat bosbeheerders in de minst ontwikkelde landen geen certificaten aanvragen en dat dit waarschijnlijk samenhangt met de hoge kosten verbonden aan het verkrijgen van certificaten (Marx en Cuypers 2010). Het financieel ondersteunen van lokale producenten en concessiehouders om te participeren in de systemen is een belangrijk aandachtspunt. Hier ligt mogelijk een belangrijke rol weggelegd voor nationale en internationale donoren die met dergelijke systemen
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 273
93818_Eth_Persp_04.indd 273
10-11-2010 11:12:40
willen werken. Een interessant initiatief op dat gebied is het Belgische Fair Trade Centre dat een onderdeel is van de Belgische Technische Co-operatie. Het Fair Trade Centre geeft technische ondersteuning en/of financiële ondersteuning aan lokale producenten die in het FLO-systeem willen stappen. Naast donoren kunnen de organisaties zelf hulp en ondersteuning aanbieden. Sommige certificeringsorganisaties zoals de Forest Stewardship Council ontwikkelen initiatieven die het mogelijk moeten maken om ook kleine bosbeheerders binnen het systeem te krijgen. Meer in het algemeen rijst in toenemende mate de vraag of private standaarden niet handelsbelemmerend zijn.9 Dergelijke private standaarden zouden als nieuwe non-tarifaire belemmeringen voor internationale handel beschouwd kunnen worden en zo exportmogelijkheden aan bepaalde producenten en landen ontzeggen (Maertens en Swinnen 2009). Op dat gebied is er nog veel onderzoekswerk nodig, zowel empirisch als juridisch, om de nodige klaarheid te scheppen. 5. Conclusie Wanneer je vandaag gaat winkelen zie je, als je aandachtig kijkt, op verschillende producten sociale of ecologische labels staan. In de doe-het-zelfzaak staat op de houtproducten het label van FSC of PEFC (Programme for the Endorsement of Forest Certification), in sommige gevallen zelfs op hetzelfde product. In de supermarkt vind je Fair Trade, Bio en andere gelabelde producten en bij de koffiespeciaalzaak kan je kiezen uit diverse producten die verschillend gelabeld zijn waaronder Max Havelaar, Utz, Efico of Rainforest Alliance. Voedselproducerende giganten werken ook in toenemende mate met externe certificeringssystemen. Unilever werkt met Marine Stewardship Council gecertificeerde vis,10 Rainforest Alliance gecertificeerde thee, GLOBALGAP gecertificeerde landbouwproducten en nog vele andere. Met de opkomst van deze labels, die op wereldschaal opereren, lijkt een nieuwe trend in transnationale regulering gestart. Deze labels zijn in essentie private informatieverschaffende marktregulerende instrumenten. De belangrijkste drijfveren voor ondernemingen om ermee te werken zijn risico- en reputatiemanagement, prijspremiums op (niche)producten en toegang tot markten. De mate waarin deze certificeringssystemen er zullen in slagen om sociale en ecologische standaarden werkelijk te globaliseren blijft vooralsnog een vraag. Naast het potentieel dat blijkt uit de sterke groei van de laatste jaren kampen de systemen ook met significante uitdagingen waarvan het analyseren van de effectieve impact en het convergeren naar echt internationale standaarden de belangrijkste zijn.
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 274
93818_Eth_Persp_04.indd 274
10-11-2010 11:12:40
Geciteerde werken ABBOTT, Kenneth en Duncan SNIDAL. ‘Strengthening International Regulation Through Transnational New Governance: Overcoming the Orchestration Deficit.’ Vanderbilt Journal of Transnational Law 42:2 (2009): 501-578. BLAIR, Margaret, Cynthia WILLIAMS en Li-Wen LIN. ‘The New Role for Assurance Services in Global Commerce.’ Journal of Corporation Law 33:2 (2008): 325-360. BROWN, Dana en Ngaire WOODS. Making Global Self-regulation Effective in Developing Countries. Oxford: Oxford University Press, 2007. CAREY, Christine en Elizabeth GUTTENSTEIN. Governmental Use of Voluntary Standards: Innovation in Sustainability Governance. London: ISEAL Alliance, 2008. CAREY, Christine. Governmental Use of Voluntary Standards Case Study 10: Tuscany Region (Italy) and the SA8000 Standard for Social Accountability. London: ISEAL Alliance, 2008. CAREY, Christine. Governmental Use of Voluntary Standards Case Study 5: Israel and Marine Aquarium Council Standards. London: ISEAL Alliance, 2008. CASHORE, Benjamin. ‘Legitimacy and the Privatization of Environmental Governance: How Non-state Marketdriven (NSMD) Governance Systems Gain Rule-making Authority.’ Governance: An International Journal of Policy and Administration 15:4 (2003): 503-529. CASHORE, Benjamin, Graeme AULD en Deanna NEWSOM. Governing Through Markets: Forest Certification and the Emergence of Non-State Authority. New Haven/London: Yale University Press, 2004. CONROY, Michael. Branded! How the Certification Revolution is Transforming Global Corporations. Gabriola Island, BC.: New Society Publishers, 2007. FUNG, Archun. ‘Making Social Markets: Dispersed Governance and Corporate Accountability.’ In Market Based Governance, redactie door John D. DONAHUE en Joseph S. NYE JR, 145-172. Washington, D.C.: Brookings Institution Press, 2002. GEREFFI, Gary, Ronnie GARCIA-JOHNSON en Erika SASSER. ‘The NGO–Industrial Complex.’ Foreign Policy 125: July-August (2001): 56–65. ISEAL ALLIANCE. ‘Strategic Plan 2009-2013.’ http://www.isealalliance.org/. MATTLI, Walter en Ngaire WOODS. The Politics of Global Regulation. Princeton: Princeton University Press, 2009. MAENEN, Seth, Benoit RIBOUX, Axel MARX, Sophie RONSSE en Geert VAN HOOTEGEM. De mondiale economie: Regulering doorheen conflicten? Nieuwe vormen van samenwerking tussen ondernemingen en nieuwe sociale bewegingen. Brussel: POD Wetenschapsbeleid/Academia Press, 2005. MAERTENS, Miet en Johan SWINNEN. ‘Food Standards, Trade and Development.’ Review of Business and Economics 54:3 (2009): 313-326. MARX, Axel. ‘Limits to Non-state Market Regulation: A Qualitative Comparative Analysis of the International Sport Footwear Industry and the Fair Labor Association.’ Regulation and Governance 2:2 (2008): 253-273. MARX, Axel en Dieter CUYPERS. ‘Forest Certification as a Global Environmental Governance Tool: What is the Macro-Impact of the Forest Stewardship Council?’ JPRG Paper No 16, June 2010. Available at: http://regulation.huji.ac.il/dp.php. O’ROURKE, Dara. ‘Outsourcing Regulation: Analyzing Nongovernmental Systems of Labor Standards and Monitoring.’ Policy Studies Journal 31:1 (2003):1-29. RIISGAARD, Lone. ‘Global Value Chains, Labor Organization and Private Social Standards: Lessons from East African Cut Flower Industries.’ World Development 37:2 (2009): 326-340.
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 275
93818_Eth_Persp_04.indd 275
10-11-2010 11:12:40
SABEL, Charles, Archun FUNG en Dara O’ROURKE. Ratcheting Labor Standards: Regulation for Continuous Improvement in the Global Workplace. Washington: World Bank, 2000. SCHEPEL, Harm. The Constitution of Private Governance: Product Standards in the Regulation of Integrating Markets. Oxford/ Portland: Hart Publishing, 2005. SWINNEN, Johan. Global Supply Chains Standards and the Poor: How the Globalization of Food System and the Standards Affects Rural Development and Poverty. Oxford/Cambridge: CABInternational, 2007 VAN WAARDEN, Frans. ‘Governing Global Commons: Public-Private-Protection of Fish and Forests.’ In Handling Global Challenges: Managing Biodiversity/Biosafety in a Global World: EU, US, California and Comparative Perspectives, redactie door Jo SWINNEN et al., 140-175. Leuven: Leuven Centre for Global Governance Studies, 2009. VOGEL, David. The Market for Virtue: The Potential and Limits of Corporate Social Responsibility. Washington, DC: Brookings Institutions, 2005. VOGEL, David. ‘Private Global Business Regulation.’ Annual Review of Political Science 11 (2008): 261-282. WINICKOFF, David en Kendra KLEIN. ‘Food Labels and The Environment: Development and Harmonization of Organic Regulation in the EU and US.’ In Handling Global Challenges: Managing Biodiversity/Biosafety in a Global World: EU, US, California and Comparative Perspectives, redactie door Jo SWINNEN et al., 200-223. Leuven: Leuven Centre for Global Governance Studies, 2009. WOUTERS, Jan, Axel MARX en Nicholas HACHEZ. ‘Private Standards, Global Governance and Transatlantic Cooperation: The Case of Global Food Safety Governance.’ In Handling Global Challenges: Managing Biodiversity/ Biosafety in a Global World: EU, US, California and Comparative Perspectives, redactie door Jo SWINNEN et al., 176-199. Leuven: Leuven Centre for Global Governance Studies, 2009. WTO, Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen. ‘Private Industry Standards.’ Mededeling door Saint Vincent en de Grenadines, 27 februari 2007, document G/SPS/GEN/766. WTO-SPS. ‘Effects of SPS-related Private Standards: Descriptive Report.’ 15 juni 2009, document G/SPS/ GEN/932.
Noten 1. De auteur dankt Dieter Cuypers voor commentaar op een eerdere versie van deze bijdrage. 2. In de context van dit artikel wordt er kortweg verwezen naar private sociale regulering (voornamelijk regulering op het gebied van arbeidsvoorwaarden en op milieugebied) om het verschil te maken met private regulering op het gebied van technische standaarden. Deze laatste vorm van private regulering is meer alomtegenwoordig en kent een langere voorgeschiedenis. Zo schat Harm Schepel (2005, p. 145) dat er in de Verenigde Staten alleen meer dan 49.000 private technische standaarden bestaan die in meer dan 600 industrie-associaties werden ontwikkeld. Voor enkele toonaangevende besprekingen in de academische literatuur omtrent private sociale regulering zie onder meer Cashore (2003) et al. (2004), Fung (2002), Gereffi et. al. (2001); Mattli en Woods (2009), O’Rourke (2003); Sabel et. al. (2000); Brown en Woods (2007); Schepel (2005), Swinnen (2007) en Vogel (2005; 2008) 3. http://economie.fgov.be/organization_market/oecd_guidelines/oecd_guidelines_nl_001.htm. 4. www.fsc.org – geraadpleegd op 28 augustus 2009. 5. Deze zijn: bananen, cacao, koffie, droog fruit, vers fruit (exclusief bananen) en verse groenten, fruitsappen, kruiden en specerijen, honing, noten en oliehoudend zaad, quinoa, rijst, rietsuiker, thee, wijndruiven, katoenzaad, bloemen en planten, en sportballen.
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 276
93818_Eth_Persp_04.indd 276
10-11-2010 11:12:40
6. Deze zijn de Fairtrade Labelling Organization International (FLO), Forest Stewardship Council (FSC), International Federation of Organic Agriculture Movements (IFOAM), International Organic Accreditation Services (IOAS), Marine Aquarium Council (MAC), Marine Stewardship Council (MSC), Rainforest Alliance en Social Accountability International. 7. Fairtrade Labelling Organization International, Forest Stewardship Council, International Federation of Organic Agriculture Movements, International Organic Accreditation Service, Marine Aquarium Council, Marine Stewardship Council, Rainforest Alliance, Social Accountability Accreditation Service, Social Accountability en International Union for Ethical Bio Trade. 8. WWF Aquaculture Dialogues, WorldFair Trade Organization, UTZ-Certified, Rugmark International, Roundtable on Sustainable Biofuels, Global Footprint Network, Common Code for the Coffee Community Association (4C), Center for Resource Solutions (Green-e), Better Sugarcane Initiative, Alliance for Water Stewardship en Accreditation Services International. 9. Zie bijvoorbeeld het recente rapport van het WTO-SPS Comité (2009) over ‘effects of SPS-related private standards’. 10. Unilever heeft samen met de WWF de MSC opgericht, maar MSC is nu een volledig onafhankelijke organisatie.
Ethische Perspectieven 20 (2010)3, p. 277
93818_Eth_Persp_04.indd 277
10-11-2010 11:12:40