DE NON-PROLIFERATIE VAN KERNWAPENS EN INTERNATIONALE CONTROLES door
Roland Carchon geactualiseerd in 2006 door
Klaas van der Meer
Studiecentrum voor Kernenergie Boeretang 200 – B-2400 Mol CL-1
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
2
INHOUDSTAFEL 1.
Samenvatting Inleiding
4 14
2. 2.1. 2.2. 2.3.
Non-proliferatie: historisch overzicht Het ontstaan van internationale samenwerking Internationale Verdragen met betrekking tot nucleaire controle en ontwapening Kernwapenverdragen en hun leden
17 17 18 20
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
Waarborgsystemen voor splijtstofcontrole Algemeen Autoriteit voor IAEA waarborgcontroles Autoriteit voor Euratom waarborgcontroles Synergie IAEA-Euratom Het Additioneel Protocol: opsporing van illegale activiteiten
27 27 27 32 33 34
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Fysische beveiliging van splijtstoffen Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal De rol van het IAEA De betekenis van het Verdrag Externe beveiligingsniveaus
37 37 39 40 40
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
Handel in splijtstoffen Het Zangger Comité De Nucleaire Bevoorraders Groep (NSG, Nuclear Suppliers Group) De Wassenaar Regeling (opvolger van COCOM) Het controleregime aangaande rakettechnologie (Missile Technology Control Regime, MTCR) en de Haagse Gedragscode (Hague Code Of Conduct, HCOC)
42 42 42 43 44
6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Inventaris van splijtstoffen Inventaris van civiel plutonium Inventaris van civiel hoogverrijkt uranium Inventaris van militair plutonium Inventaris van militair hoogverrijkt uranium in de kernwapenstaten
46 46 46 47 49
7. 7.1. 7.2. 7.3.
Probleemlanden: Irak, Noord-Korea, Iran Irak Noord-Korea Iran
51 51 53 55
8. 8.1. 8.2. 8.3.
De facto kernwapenstaten: Israël, Indië, Pakistan Israël Indië Pakistan
56 56 57 58
9. 9.1. 9.2. 9.3. 9.4. 9.5.
Landen die afzien van kernwapenambities: Zuid-Afrika, Argentinië, Brazilië, Libië, Algerije, Nieuwe onafhankelijke Staten van de ex-USSR Zuid-Afrika Argentinië en Brazilië Libië Algerije De nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige USSR
61 61 61 62 62 63
10.
Conclusies
65
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
3
Lijst figuren, tabellen en bijlagen Figuur 1 : Evolutie van het aantal kernwapens in de wereld [1]
7
Tabel 1 : Internationale Verdragen over nucleaire controle en ontwapening (situatie 3/12/04) [5]
19
Tabel 2 : Significante hoeveelheden (IAEA)
30
Tabel 3 : Drempelwaarden
30
Tabel 4 : IAEA tijdslimieten
31
Tabel 5 : Geschatte tijden voor de omzetting naar plutonium- of uraniummetaal eindproduct (IAEA) 31 Tabel 6 : Indeling van nucleaire materialen
38
Tabel 7 : Benaderende hoeveelheden materialen onderworpen aan de controles van het IAEA eind 2003
48
Tabel 8 : Totale hoeveelheid beschikbaar militair Pu en HEU (in ton) [25]
50
Bijlage 1: Waarborgen Historisch Overzicht
68
Bijlage 2: Verdrag inzake de niet verspreiding van kernwapens
71
Bijlage 3: Lijst met de status van de landen volgens waarborgovereenkomst Per 25/11/2004
77
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
4
Samenvatting Vanaf de ontdekking van de kernenergie, werden de uitvinders en de politieke autoriteiten geconfronteerd met twee grote uitdagingen: • ten eerste om de mensheid te behoeden voor de verleiding om kernenergie aan te wenden voor oorlogsdoeleinden; • ten tweede de uitdaging om kernenergie op een voor de mensheid verantwoorde en vooral veilige manier te exploiteren. Om beide uitdagingen het hoofd te bieden, leidden het Baruch-plan en de door Eisenhower gelanceerde "Atoms for Peace" politiek tot de oprichting in 1956 van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (International Atomic Energy Agency). In dezelfde periode werd de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) opgericht. Euratom en het IAEA zijn belangrijke internationale organisaties op het gebied van kernenergie, en hebben als taak zowel controle als promotie. Naast de oprichting van deze internationale organisaties, werden in de schoot van, of in nauwe samenwerking met deze organisaties, meerdere Verdragen afgesloten, die elk een bepaald facet regelen van de risico's die met de productie van kernenergie gepaard gaan. De productie van kernenergie creëert inderdaad niet alleen het risico dat een ongeval zich voordoet. Het "nucleaire risico" is ruimer dan het ongevalrisico. Grosso modo worden de volgende risico's van kernenergie onderscheiden: veiligheid (safety), met inbegrip van de veilige berging van kernafval, bewaking (security) en waarborgen (safeguards). Het spreekt voor zich dat in de praktijk de scheidingslijn tussen deze verschillende aspecten niet altijd makkelijk zal te trekken zijn en dat deze aspecten elkaar beïnvloeden. Deze brochure behandelt enkel de waarborgenproblematiek. Er wordt met andere woorden nagegaan welke verschillende Verdragen de vreedzame aanwending van kernenergie beogen en welke internationale organisaties hiervoor enige bevoegdheid hebben. Hierbij zijn een aantal documenten van belang zoals het Statuut van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA). Dit Agentschap heeft als voornaamste doel ervoor te zorgen dat kernenergie de vrede, de gezondheid en de welvaart in de hele wereld bevordert. In ruil voor deze promotie, zal het IAEA daadwerkelijk nagaan of het nucleair materiaal dat voorwerp uitmaakt van deze bijstand, niet voor militair gebruik wordt misbruikt. Hiertoe heeft het IAEA een waarborgensysteem ontwikkeld. Dit systeem bestaat voornamelijk uit een inventarisatie van splijtstoffen en het uitvoeren van inspecties ter plaatse om na te gaan of de door het land in kwestie opgegeven hoeveelheden splijtstoffen overeenstemmen met de werkelijkheid. Het waarborgensysteem is enkele jaren geleden uitgebreid met het zog. Additioneel Protocol, zodat het IAEA nu ook inspecties kan uitvoeren om niet-gedeclareerde proliferatiegevoelige activiteiten te ontdekken. Het IAEA zal deze controletaak uitvoeren hetzij wanneer een bepaald land, zoals gezegd, om bijstand heeft gevraagd, hetzij wanneer een land is toegetreden tot één van de nucleaire ontwapeningsverdragen (waarvan het Non-proliferatie Verdrag (NPV) zonder twijfel het meest bekende en universele is). Dit verschil is essentieel: wanneer een land waarborgverplichtingen heeft buiten het NPV, gelden deze verplichtingen enkel voor de splijtstoffen die het voorwerp uitmaken van de overeenkomst tussen het land in kwestie en het IAEA. Goede voorbeelden hiervan zijn Israël, Indië en Pakistan die geen lid zijn van het NPV noch van een ander nucleair ontwapeningsverdrag. Zij hebben wel een overeenkomst met het IAEA voor de controle van individuele installaties; in tegenstelling tot een overeenkomst afgesloten na ondertekening van het NPV, geldt de overeenkomst met hogergenoemde landen niet voor alle splijtstoffen op hun grondgebied.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
5
Een land daarentegen dat het NPV ondertekent, dient de waarborgcontroles op al zijn splijtstoffen te aanvaarden. De uitvoering van het NPV is rechtstreeks gekoppeld aan het IAEA. Het is met andere woorden het IAEA dat nagaat of de verschillende Verdragspartijen hun verplichtingen nakomen. Het NPV bepaalde dat, 25 jaar na de inwerkingtreding, een conferentie belegd zou worden teneinde te beslissen of het voor onbeperkte tijd van kracht zou blijven, dan wel of het voor één of meer bepaalde perioden zou worden verlengd, en dat deze beslissing zou worden genomen door een meerderheid van de Partijen bij het Verdrag. Bijgevolg werd in mei 1995 een Herzieningsconferentie gehouden waar de beslissing genomen is het Verdrag voor onbeperkte tijd voort te zetten. Naast het NPV zijn nog andere Verdragen van kracht die een beperking van het aantal kernwapens beogen: het Verdrag van Tlatelolco voor een kernwapenvrij Latijns-Amerika, het Verdrag van Rarotonga voor een kernwapenvrije Stille Zuidzee, het Verdrag van Pelindaba voor een kernwapenvrij Afrika, het Verdrag van Bangkok voor een kernwapenvrij Zuidoost Azië en het Verdrag tussen Brazilië en Argentinië betreffende het vreedzaam gebruik van kernenergie. Ook binnen Euratom (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) bestaat een waarborgensysteem dat werd ingesteld door het Verdrag van Rome. Tussen het IAEA en Euratom werd trouwens, zoals geldt voor alle landen met waarborgenverplichtingen, een overeenkomst getekend. Al deze Verdragen verplichten de ondertekenaars om een overeenkomst af te sluiten met het IAEA, dat dan zijn controlerende taak kan uitvoeren. Hoewel het NPV het meest universele Verdrag is, dragen ook de andere Verdragen bij tot een beperking van het aantal kernwapens op onze aardbol. Als aanvulling op de waarborgcontroles door internationale inspectieorganisaties bestaan er handelsbeperkingen op uitrusting met nucleaire finaliteit en op nucleair verwante goederen. Waar in de jaren vijftig de VSA een monopolie hadden op de nucleaire markt, was een controle op het gebruik van nucleaire leveringen relatief makkelijk te verwezenlijken. Anderhalf decennium later echter opereerden meerdere leveranciers op de markt, waarbij gevreesd werd dat naast de prijs, ook de aard en omvang van de controles die met dergelijke levering gepaard gingen, een determinerende factor zou worden, bijvoorbeeld bij commerciële transacties. Bijkomende controle drong zich bijgevolg op. De ondertekening van het NPV werd dan ook meer en meer gebruikt als pasmunt bij de levering van nucleair materiaal: de nucleaire exportlanden waren enkel bereid dergelijk materiaal te leveren indien het land in kwestie bereid was het NPV en dus verregaande waarborgcontroles te aanvaarden. Eenzelfde houding van de exportlanden kan men nu waarnemen met betrekking tot de aanvaarding van het Additioneel Protocol. Tegelijk geeft Artikel III.2 van het NPV enkel een definitie van de notie "splijtbaar materiaal" en niet van "uitrusting". Bijgevolg hebben de verschillende landen die nucleair materiaal exporteerden beslist om hierover binnen een informeel comité duidelijkheid te verschaffen. De werkzaamheden van dit comité - Zangger Comité genoemd naar haar eerste voorzitter leidden tot het opstellen van een lijst van materialen en uitrusting waarop uitvoerbeperkingen van kracht zijn de "Trigger List". Het Zangger Comité opereert onder de vleugels van het IAEA. Daarnaast werd ook de zgn. Club van Londen opgericht die de verschillende nucleaire exportstaten verenigde. Binnen de Club van Londen wordt de nationale exportpolitiek op elkaar afgestemd. Ook binnen dit comité werd een "Trigger List" opgesteld. De Club van Londen wordt ook wel de "Nuclear Suppliers' Group" genoemd. Praktisch dezelfde landen, die in het Zangger Comité zetelen, zijn ook lid van de Club van Londen. Het proliferatieprobleem stelt zich echter niet alleen tijdens de verwerking van splijtstoffen in een kerncentrale, maar ook tijdens het transport van splijtbaar materiaal en bij de opslag.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
6
Gevreesd wordt namelijk dat criminele of terroristische organisaties de hand zouden leggen op materiaal dat kan aangewend worden bij de productie van een kernwapen, om het aan de meest biedende te verkopen of voor eigen gebruik. In deze context werd het Verdrag betreffende de fysieke beveiliging van kernmaterialen afgesloten te New York, dat de verschillende ondertekenaars verplicht om in hun nationale wetgeving de nodige bepalingen op te nemen waardoor kernmateriaal zowel tijdens transport als bij verwerking niet in verkeerde handen kan vallen. Het safeguardsregime is uitgebreid in het nieuws geweest, onder andere tengevolge van de problemen met Irak, Iran, Libië en Noord-Korea, welke landen minder en meer geslaagde pogingen hebben ondernomen om een kernwapen te ontwikkelen. Deze gevallen worden gedetailleerd besproken in hoofdstuk 7. Er bestaan vijf officiële kernwapenstaten, met andere woorden landen die vóór 1 januari 1967 een kernwapen ontwikkeld en tot ontploffing gebracht hebben. Het gaat om China, Frankrijk, de voormalige Sovjet-Unie met als erfgenaam Rusland, de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast zijn er landen die officieel niet over kernwapens beschikken, maar waarvan algemeen wordt aangenomen dat zij wel degelijk kernwapens in hun bezit hebben. Het gaat onder meer om Israël, Indië en Pakistan (de facto kernwapenstaten). Tot de 90'er jaren behoorden ook Zuid-Afrika, Argentinië en Brazilië tot de groep van landen die geacht werden snel een kernwapen te kunnen ontwikkelen, maar zij hebben hun kernwapenambities laten varen en hebben een allesomvattende waarborgcontrole van het IAEA aanvaard. Ook andere landen hebben pogingen ondernomen om een kernwapenprogramma op te zetten. We denken hier onder meer aan Zuid-Korea, Zweden en Taiwan maar om verschillende redenen hebben deze landen deze plannen niet doorgezet. Het Non-proliferatie Verdrag mag dan nog een aantal leemtes vertonen, de strijd tegen de horizontale proliferatie of de verspreiding van het aantal kernwapens over meerdere landen kan als een relatief succes beschouwd worden. Ook de verticale proliferatie (of het aantal kernwapens binnen één Staat of de kwaliteitsverbetering van deze wapens) van de verschillende kernwapenstaten is enigszins ingedijkt, mede door de val van de Berlijnse muur en door economische motieven, maar het uiteindelijke doel van een kernwapenvrije wereld is nog ver. Figuur 1 illustreert de evolutie van het aantal kernwapens in de wereld. Het belang van de beslissing om het Non-proliferatie Verdrag voor onbeperkte tijd voort te zetten kan dan ook niet genoeg onderstreept worden.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Figuur 1 : Evolutie van het aantal kernwapens in de wereld [1]
totaal aantal kernwapen
Evolutie aantal kernwapens 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 jaartal
7
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
8
Verklarende woordenlijst, afkortingen en acroniemen ABACC
Additioneel Protocol
Calutron
Argentinian-Brazilian Agency for ACcounting and Control: Argentijns-Braziliaans Agentschap voor Boekhouding en Controle van Nucleair Materiaal. Protocol dat toegevoegd wordt aan een Safeguards Overeenkomst tussen een Staat en het IAEA met als doel de doelmatigheid en doeltreffendheid van de waarborgcontroles te verhogen. Het Additioneel Protocol geeft het IAEA meer rechten tijdens en naast de inspecties, zoals de mogelijkheid om binnen zeer korte termijn toegang te krijgen tot gebouwen en gegevens, de mogelijkheid om in installaties op willekeurige plaatsen monsters te nemen en deze later te analyseren en om met satellieten te inspecteren. CALifornia University cycloTRON Een toestel voor elektromagnetische verrijking van uranium.
CAS
Committee on Assurance of Supply.
Cerenkov-straling
Licht met een maximale intensiteit in het blauwe spectrumgebied, dat ontstaat wanneer geladen deeltjes zich bewegen in een transparant medium met een snelheid, dat groter is dan de lichtsnelheid in dit materiaal (v > co/n; co: lichtsnelheid in het luchtledige, n: brekingsindex). De energiedrempel voor elektronen in water (n=1.33), waarbij de Cerenkov-straling optreedt, bedraagt 260 keV. Observatie van deze gloed wordt gebruikt voor de kwalitatieve inspectie van bestraalde brandstof in een koelingbekken.
COCOM
COordinating COmmittee for Multilateral export controls: een controlecomité voor uitvoer naar voormalige communistische staten. Is vervangen door de Wassenaar Regeling.
De facto
Feitelijk, volgens de feiten.
De jure Drempellanden
Volgens het recht. Die landen waarvan men aanneemt dat ze over de technologie en het materiaal beschikken nodig voor de aanmaak van nucleaire wapens en die in sommige gevallen ervan verdacht worden reeds wapens ontwikkeld te hebben.
EG
Europese Gemeenschap.
EU
Europese Unie (sinds het Verdrag van Maastricht 1993).
Euratom
Facility Attachment
EURopean ATOMic energy community of Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, ingesteld door het Verdrag van Rome in 1960. Het gedetailleerde plan om splijtstofcontrole toe te passen op een bepaalde installatie. Meestal legt dit de Materiaal Balans-Gebieden vast en duidt de strategische punten aan waar de IAEA inspecteur toegang mag hebben tijdens inspecties en waar controle instrumenten mogen geplaatst worden.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
9
Full-scope safeguards
Engelse term voor "alle splijtstof omvattende waarborgen"; dit begrip heeft betrekking op IAEA waarborgcontroles op alle splijtstoffen binnen een Staat, partij bij het NPV, conform de vereisten van het Verdrag.
Garanties
Dikwijls gebruikte term om waarborgen of waarborgcontroles aan te duiden; synoniem is waarborgen, de Engelse term is safeguards.
GCR
Gasgekoelde, grafietgemodereerde reactor, van het Engelse "Gas Cooled Reactor". Het typevoorbeeld in het VK was de Magnox reactor.
GOS
Gemenebest van Onafhankelijke Staten, ontstaan uit de vroegere Sovjet-Unie.
HCOC Hete cel
Hague Code Of Conduct of de Haagse Gedragscode. Aanvulling van de MTCR. Vertaling van het Engelse "Hot Cell"; zwaar afgeschermde, dichte ruimte waarin hoog radioactieve stoffen door middel van op afstand bediende manipulatoren worden gehanteerd. De werkzaamheden kunnen door een venster met loodglas gadegeslagen worden, zodat er voor het bedienende personeel geen gevaar bestaat. Dit wordt ook soms warme cel genoemd.
HEU
Highly Enriched Uranium of hoogverrijkt uranium. Uranium waarbij het percentage 235U is verhoogd tot meer dan 20%. Militair uranium heeft een verrijking van minimum 90%.
HMP
Hoofd Meet Punt: onderverdeling van Materiaal Balans Gebied (MBG).
HWR
Zwaar-water gekoelde en gemodereerde reactor, van het Engelse "Heavy Water Reactor".
IAEA
International Atomic Energy Agency, vertaald als Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, ook wel het Agentschap genoemd.
ICOC
International Code Of Conduct. Vroegere naam voor de Haagse Gedragscode of HCOC.
INF
INFCE
Intermediate range Nuclear Forces. Het INF-Verdrag (1988) voorziet een reductie van het aantal middellange afstandsraketten. International Nuclear Fuel Cycle Evaluation: een internationale evaluatie van de splijtstofcyclus, vanuit proliferatie oogpunt, gestart door de VSA.
INFCIRC
Afkorting van "INFormation CIRCular", een informatiefolder waarmee het IAEA de lidstaten informeert over belangrijke zaken of overeenkomsten betreffende waarborgen. In de brochure wordt verwezen naar de volgende INFCIRC nummers: 66, 153, 193, 209, 225, 254, 274, 457, 540.
Insluiting & toezicht
Vertaling van het Engelse "Containment and Surveillance"; dit omvat het geheel aan verzegelingsmiddelen en optische bewakingssystemen en vormt een belangrijk aanvullend middel bij de waarborgcontroles.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Isotoop
Kritische massa
10
Atoomkern (of nuclide) met hetzelfde aantal protonen, maar met een verschillend aantal neutronen. Isotopen behoren tot hetzelfde scheikundige element. Kleinste massa splijtstof waarin onder bepaalde voorwaarden van chemische en fysische samenstelling, geometrie en moderatie een kettingreactie kan ontstaan.
KWS
Kernwapenstaten: deze zijn gedefinieerd in het Nonproliferatie Verdrag als die staten die vóór 1 januari 1967 een kernwapen hadden vervaardigd en tot ontploffing gebracht en zijn dus beperkt tot China, Frankrijk, Rusland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika.
LEU
Low Enriched Uranium of laagverrijkt uranium. Uranium waarbij het percentage 235U is verhoogd van het natuurlijke aandeel 0.7% tot maximaal 20%. De verrijking voor gebruik in kerncentrales bedraagt meestal 3 tot 5%.
LWGR
Lichtwater gekoelde, grafiet gemodereerde reactor, van het Engelse "Light Water cooled, Graphite moderated Reactor".
LWR
Lichtwater gekoelde en gemodereerde Reactor die gebruik maakt van laagverrijkt Uranium (LEU) als splijtstof.
MBG
Materiaal Balans Gebied: een eenheid van een bepaalde installatie waarvoor een aparte boekhouding van de splijtstoffen wordt bijgehouden.
MOX
Mixed OXyde of mengoxide: een mengsel van uranium- en plutoniumoxide.
MTCR MUF
MW
Missile Technology Control Regime: het controleregime aangaande rakettechnologie. Material Unaccounted For: het niet boekbaar materiaal binnen een materiaalbalans gebied (MBG), of het verschil tussen de boekhouding en de fysische toestand van de splijtstoffen. MegaWatt: de eenheid van elektrisch of thermisch vermogen, dikwijls aangeduid als MWe respectievelijk MWth.
NKWS
Niet KernWapenStaten: alle Staten die geen kernwapens bezitten volgens de officiële definitie van het NPV.
NPV
Non-proliferatie Verdrag: Verdrag op de Niet-verspreiding van Kernwapens (in het Engels Non-Proliferation Treaty).
NSG
Nuclear Suppliers Group, vertaald als "Nucleaire Bevoorraders Groep": Staten met nucleaire technologie die in aanmerking komt voor export.
Nucleair-verwante dubbelgebruik artikelen Onttrekking
Vertaling van de Engelse term "nuclear-related dual-use items" Vertaling van de Engelse term "diversion": het wegnemen van nucleair materiaal uit het civiele circuit teneinde kernwapens aan te maken of om het te gebruiken voor een onbekend doel. Ook kan het betekenen dat nucleair materiaal onttrokken wordt aan de waarborgcontroles waaraan het onderworpen is.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
OPANAL
Plutonium
Pu Proliferatie (horizontale)
11
Agentschap belast met de controles in het kader van het Verdrag van Tlatelolco. De afkorting staat voor "Organización para la Prohibición de Armas Nucleares en America Latina", of "Agency for the Prohibition of Nuclear Weapons in Latin America". Speciale splijtstof en direct bruikbaar materiaal voor de aanmaak van een nucleaire explosieve componenten. Ontstaat door bestraling van uranium. Symbool Pu. Symbool voor het element Plutonium. Verwerven van kernwapens door andere landen dan de 5 officiële kernwapenstaten.
Proliferatie (verticale)
Vermeerdering van het aantal kernwapens binnen een Staat of verbetering van hun efficiëntie.
Rad
Radiation Absorbed Dose: (verouderde) eenheid van de geabsorbeerde stralingsenergie. Een rad komt overeen met de absorptie van een stralingsenergie van 1/100 joule per kilogram materie. De nieuwe eenheid van de geabsorbeerde energie is de joule/kilogram. Deze heeft de speciale naam gray (Gy). Er geldt: 1 rad = 0.01 Gy.
Safeguards
Engelse term die verwijst naar het geheel van internationale controles, waarnemingen, verificaties, enz. die samen moeten uitmaken of nucleaire materialen (in sommige gevallen eveneens uitrusting) niet onttrokken werden aan het civiele kernenergie programma waarvoor ze eigenlijk bestemd waren. Wordt vertaald als 'waarborgen'.
Safeguards Overeenkomst
SALT
In deze Overeenkomst staat beschreven hoe het IAEA de waarborgcontroles uitvoert in een Staat. Iedere Staat, die het NPV ondertekent, verplicht zich binnen de 18 maanden na ondertekening een Safeguards Overeenkomst met het IAEA af te sluiten. Strategic Arms Limitation Talks: VSA - USSR Verdrag betreffende ontwapening (SALT I 1972, SALT II 1979).
SCK•CEN
Studiecentrum voor Kernenergie - Centre d'Etudes de l'Energie Nucléaire: nucleair onderzoekscentrum in België.
Significante hoeveelheid
Benaderende hoeveelheid splijtstof die, alle conversieprocessen in acht genomen, benodigd is voor de aanmaak van een nucleair explosief niet kan uitgesloten worden. Afgekort SH.
SH SORT
Splijtstof
Significante hoeveelheid. Strategic Offensive Reductions Treaty (VSA-Rusland, Verdrag van Moskou, 2002). Verdrag met als doel het aantal strategische kernwapens verder te verminderen. Plutonium-239 (239Pu), Uranium-233 (233U), Uranium verrijkt in de isotopen 235 en 233 en elk materiaal dat één of meerdere van voornoemde isotopen bevat. Het zijn materialen die splijting (fissie) kunnen ondergaan, en als dusdanig het basiselement voor een kernwapen vormen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
12
Splijtstofcyclus
Een reeks van processen van de splijtstof nodig voor de uitbating van kernreactoren. Daartoe behoren het ontginnen en gebruiksklaar maken van uraniumerts, het verrijken van het uranium, het voor de eerste maal fabriceren van splijtstofstaven en splijtstofelementen en hun gebruik in een reactor, de chemische opwerking om het in de gebruikte splijtstof achtergebleven uranium en het ontstane plutonium terug te winnen en het wederom fabriceren van nieuwe splijtstofelementen.
Splijtstofcyclus(open)
Splijtstofcyclus waarin gebruikte splijtstof niet opgewerkt en herbruikt wordt.
Splijtstofcyclus(gesloten) Splijtgrondstof
START SWU
Th Thorium
U
Splijtsofcyclus waarin gebruikte splijtstof opgewerkt en herbruikt wordt. Uranium dat het mengsel van isotopen bevat zoals het voorkomt in de natuur; Uranium verarmd in het isotoop 235; Thorium. STrategic Arms Reduction Talks: VSA - USSR (1991) Verdrag over de beperking van de strategische wapens. Separative Work Unit: een maat voor de inspanning die vereist is om in een verrijkingsinstallatie uranium met een bepaald 235U gehalte, te scheiden in twee fracties, één met een hoger gehalte 235U en één met een lager gehalte 235U. Symbool voor het element Thorium. Splijtgrondstof. Zoals het voorkomt in de natuur bevat het slechts het isotoop Thorium-232 (232Th) dat door absorptie van neutronen kan worden omgezet in het splijtbare Uranium-233 (233U). Symbool Th. Symbool voor het element Uranium.
UNMOVIC
United Nations Monitoring, Verification and Inspection Commission. Gesticht door de Veiligheidsraad in december 1999 om de internationale inspecties naar massavernietigingswapens in Irak te hervatten.
UNSCOM
UN Special Commission on Iraq. Voorganger van UNMOVIC. Deze commissie moest na de Eerste Golfoorlog de zoektocht uitvoeren naar massavernietigingswapens in Irak en deze vernietigen.
Uranium
Natuurlijk radioactief element met atoomnummer 92 en zoals het gevonden wordt in erts, met een gemiddeld atomair gewicht van 238. De 2 voornaamste natuurlijke isotopen zijn uranium-235 (0.72 % van het natuurlijk uranium) en uranium-238 (99.28 % van het natuurlijk uranium).
Uranium-235 (235U)
Het enige natuurlijke splijtbare isotoop. Natuurlijk uranium bevat 0.72 % 235U; licht-water reactoren gebruiken 3 tot 5 % 235 U en wapen-kwaliteit uranium bevat meer dan 90 % 235U.
Uranium-238 (238U)
Natuurlijk uranium bevat ongeveer 99.3 % 238U. Door absorptie van neutronen wordt het 239Pu, wat een splijtstof is.
Uranium verrijking
Bewerking waardoor het percentueel gehalte van het isotoop U in natuurlijk uranium wordt verhoogd tot meer dan 0.7%.
235
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
USSR
Unie van Socialistische Sovjet Republieken.
VK
Verenigd Koninkrijk.
VN
Verenigde Naties (United Nations).
VSA VS-DOE Waarborgen Zangger Comité
13
Verenigde Staten van Amerika. Verenigde Staten - Ministerie van Energie (Department Of Energy). zie Safeguards. Comité dat toezicht houdt op exportcontroles van splijtstoffen conform Artikel III.2 van het NPV.
SCK•CEN
1.
Non-Proliferatie Verdrag
14
Inleiding
In de jaren dertig werd nogal wat wetenschappelijk onderzoek verricht naar de samenstelling en de opbouw van de atoomkern. In 1939, op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, ontdekten Hahn en Strassman in Berlijn een eigenaardig fenomeen bij experimenten met uranium dat niet onmiddellijk kon uitgelegd worden. Later werd dit fenomeen verklaard als kernsplijting of fissie, namelijk het in stukken breken van de kern onder invloed van uitwendige factoren, waarbij in vergelijking met toen gekende energiebronnen, enorme hoeveelheden energie vrij kwamen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd dit fenomeen verder onderzocht teneinde kernwapens te ontwikkelen, die dan in 1945 werden ingezet tegen de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. De eerste kennismaking van de mensheid met het fenomeen kernenergie was dus via de militaire toepassing. De huidige vreedzame toepassingen hebben zich in de ogen van de publieke opinie nooit helemaal kunnen bevrijden van de destructieve uitwerking die gedemonstreerd werd in 1945. In zijn boek "Janus" stelt Arthur Koestler dat het jaar 1945 zelfs als het begin van een nieuwe tijdrekening kan beschouwd worden, omdat sinds die tijd de mensheid voor het eerst in staat werd gesteld zichzelf geheel te vernietigen. De productie van kernenergie creëert inderdaad niet alleen het risico dat zich een ongeval voordoet (zoals in Chernobyl). Het "nucleaire risico" is ruimer dan het ongevalrisico. Grosso modo worden in het nucleaire risico volgende aspecten onderscheiden: Veiligheid (Safety): heeft betrekking op de veiligheid van kerninstallaties; afvalberging en van transport en beoogt de bescherming van de bevolking en van het milieu tegen de gevaren voortkomend uit ioniserende straling; Bewaking (Security): hiermee wordt de bescherming van radioactief materiaal tegen terroristische en misdadige acties bedoeld; Waarborgen (Safeguards): is het systeem, dat tracht te garanderen dat kernenergie enkel voor vreedzame doeleinden wordt aangewend. Waarborgen vormen slechts een deel van de oplossing van het globale nucleaire risico. Het spreekt voor zich dat in de praktijk de scheidingslijn tussen deze verschillende aspecten niet altijd gemakkelijk zal te trekken zijn en dat deze aspecten elkaar beïnvloeden. Sinds de ontwikkeling van de eerste atoombom heeft de verspreiding of proliferatie van kernwapens een enorme escalatie gekend: er zijn meerdere kernwapenstaten bijgekomen (horizontale proliferatie) en elk van de kernwapenstaten heeft zijn eigen arsenaal grondig uitgediept, zowel in kwantiteit als in kwaliteit (verticale proliferatie). Momenteel zijn er 5 officiële kernwapenstaten: China, Frankrijk, de voormalige Sovjet-Unie, de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Na de Tweede Wereldoorlog werd men zich bewust van het enorme gevaar van een ongebreidelde proliferatie van kernwapens en is een reeks gesprekken gestart in de schoot van de Verenigde Naties, met als doel de wapenwedloop aan banden te leggen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
15
Hierna is een aantal van de resulterende Verdragen opgesomd: • • • • • •
Verdrag inzake een kernwapenvrij Antarctica (1959); Verdrag inzake een kernwapenvrij Latijns-Amerika (Tlatelolco,1967); Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (1968); Verdrag inzake de fysische beveiliging van kernmateriaal (1980); Verdrag inzake een kernwapenvrije Stille Zuidzee (Rarotonga, 1985); Verdrag tussen Argentinië en Brazilië tot het vreedzaam gebruik van kernmateriaal (1991); • Verdrag inzake een kernwapenvrij Zuidoost Azië (Bangkok, 1995); • Verdrag inzake een kernwapenvrij Afrika (Pelindaba, 1996). In feite kan aan deze lijst eveneens het Euratom-Verdrag (Rome, 25 maart 1957) toegevoegd worden vermits ook daarin bepalingen met betrekking tot waarborgcontroles zijn opgenomen. Maar het Euratom-Verdrag is veel ruimer dan dat; zo voert het een specifiek eigendomsregime in voor nucleair materiaal, bevat het ook bepalingen betreffende bescherming van de gezondheid, enz. Deze verschillende Verdragen komen in deze brochure aan bod, maar aangezien het Verdrag betreffende de niet-verspreiding van kernwapens veruit het meest universele is van deze Verdragen, zal aan dat Verdrag de meeste aandacht worden besteed. Deze brochure heeft tot doel duidelijk te maken hoe deze waarborgcontroles plaats vinden, volgens welke wetgeving, wat precies gecontroleerd wordt en wat de rechten en plichten zijn van de landen die zijn toegetreden tot de verschillende Verdragen. Hoofdstuk 2 geeft een historisch overzicht van non-proliferatie en van de internationale Verdragen die tot doel hadden de bewapeningswedloop in de meest ruime zin aan banden te leggen. Tevens wordt in dit hoofdstuk dieper ingegaan op deze Verdragen afzonderlijk. Hoofdstuk 3 omschrijft de waarborgsystemen voor splijtstofcontrole. Zowel de systemen van het IAEA als van Euratom worden onder de loep genomen. Ook de complexiteit van de verschillende IAEA systemen wordt uitgediept. Het is immers niet vanzelfsprekend dat IAEA inspecties, uitgevoerd in een niet-kernwapenstaat die geen ondertekenaar is van het NPV, uitsluitsel geven over activiteiten met militaire doeleinden, welke overigens geenszins onwettelijk kunnen genoemd worden. Hoofdstuk 4 gaat dieper in op het Verdrag betreffende externe beveiliging van kernmateriaal, ondertekend te New York en waarvan België ondertekenaar is. De handel in splijtstoffen, en vooral de beperkende controlemaatregelen op de vrije handel worden besproken in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een inventaris van de bestaande splijtstoffen, civiel en militair, die mede door de ontwapeningsverdragen START en INF vrijkomen. De hoofdstukken 7, 8 en 9 brengen een aantal landen naar voor die als drempellanden worden bestempeld en die in te delen zijn in drie categorieën: landen met potentiële middelen om kernwapens aan te maken en die ook een zekere interesse daarvoor hebben, de facto kernwapenstaten en landen die nucleaire ambities hadden in het verleden maar daarvan zijn teruggekeerd. In hoofdstuk 10 tenslotte worden enkele conclusies getrokken.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
16
Bijlage 1 geeft een beperkt historisch overzicht van waarborgcontroles. In een bijlage 2 is de volledige tekst van het Non-proliferatie Verdrag gegeven. Bijlage 3 geeft een overzicht van de status van landen met betrekking tot non-proliferatie inspecties. Afkortingen en acroniemen zijn afzonderlijk weergegeven aan het begin van de brochure. Ze zijn soms technisch van aard maar moeten de duidelijkheid van deze brochure helpen ondersteunen. Aan het eind van de hoofdstukken 2, 3 en 5 is een korte samenvatting gegeven van de meest essentiële punten. De referenties en verwijzingen naar meer uitgebreide literatuur zijn weergegeven tussen vierkante haakjes.
SCK•CEN
2.
Non-Proliferatie Verdrag
17
Non-proliferatie: historisch overzicht
2.1. Het ontstaan van internationale samenwerking De internationale controles op splijtstoffen zijn historisch gegroeid. In bijlage 1 geven we een chronologisch overzicht van de inspanningen die tot op vandaag werden geleverd om de nucleaire activiteit aan internationale controle te onderwerpen en de proliferatie van kernwapens tegen te gaan. Men moet steeds voor ogen houden dat de eerste kennismaking van de mensheid met de nucleaire technologie gebeurde via de kernwapens die in 1945 zijn ingezet tegen de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. De toenmalige monopoliepositie van de Verenigde Staten heeft geleid tot een verscherping van de tegenstellingen tussen de grootmachten en betekende het startpunt van de "Koude Oorlog" die gedurende 35 jaar de wereldpolitiek beheerste. De Koude Oorlog lag aan de basis van de "verticale" proliferatie van kernwapens of de duizelingwekkende toename, zowel kwantitatief als kwalitatief, van de vernietigingscapaciteit van de nucleaire arsenalen van de Verenigde Staten van Amerika (VSA) en van de voormalige Sovjet-Unie (USSR). Het is pas met het einde van de Koude Oorlog dat er een kentering kwam in de verticale proliferatie. Daar staat dan wel tegenover dat de verspreiding van kernwapens over de hele wereld of de "horizontale" proliferatie minder snel ging dan tijdens de jaren '50 en '60 gevreesd werd. De diplomatieke inspanningen tegen de horizontale proliferatie blijken dus succesvoller geweest te zijn dan deze tegen de verticale proliferatie. Op het ogenblik dat de twee grootmachten allebei over nucleaire wapens beschikten werden ze hoe dan ook bondgenoten in de strijd tegen de verspreiding van die wapens naar andere landen. Bij de oprichting van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) en bij de uitwerking van het internationale waarborgen controlestelsel bestond er een hoge mate van consensus tussen de VSA en de vroegere USSR over de te varen koers. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd de nucleaire technologie geheim gehouden of slechts met mondjesmaat doorgespeeld aan nieuwe bondgenoten (België had op dit vlak een geprivilegieerde positie, mede in het licht van de uraniumvoorraden in het toenmalige Belgisch Congo). Echter in december 1953, op het ogenblik dat ook de toenmalige USSR en het VK tot de nucleaire club waren toegetreden, hield VSA president Eisenhower voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn "Atoms for Peace" toespraak ("Atomen voor Vrede") waarin hij voorstelde een "Internationaal Agentschap voor Atoomenergie" op te richten onder de vleugels van de Verenigde Naties, dat de internationale verspreiding van nucleaire technologie voor vreedzame doeleinden op zich zou nemen. De oprichting van het IAEA kwam er in 1957, met essentieel een dubbele functie. Artikel II van het statuut [2] vermeldt de promotionele rol van het Agentschap: "het bevorderen en vergroten van de bijdrage van nucleaire energie tot vrede, gezondheid en welvaart in de wereld". Artikel III vermeldt dan de controlerende rol van het Agentschap: "het inrichten en beheren van waarborgen op speciaal splijtbaar materiaal en andere materialen, diensten, uitrusting, installaties en informatie ter beschikking gesteld door het IAEA (...) of waarborgen toepassen op het verzoek van de partijen bij bilaterale of multilaterale Verdragen, of, op het verzoek van een staat, waarborgen toepassen op om het even welke nucleaire activiteit van die staat". De basisidee van Eisenhower's "Atoms for Peace" toespraak [3] vinden we terug in het statuut van het Agentschap met zowel een controlerende als promotionele functie. Datzelfde tweeledige karakter vinden we terug in het Non-proliferatie Verdrag (NPV) uit 1968 (zie bijlage 2), dat een uitdrukkelijk verband legt tussen enerzijds het engagement van
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
18
de niet-kernwapenstaten (NKWS) om afstand te doen van de kernwapenoptie en anderzijds het recht van die NKWS om toegang te krijgen tot vreedzame nucleaire technologie. Aangezien het NPV het Agentschap uitdrukkelijk de bevoegdheid toekent voor controle op alle splijtstof in alle vreedzame nucleaire activiteiten van een Staat, mag dit Verdrag gezien worden als de hoeksteen van een volwaardig waarborgsysteem op wereldschaal. Ondertussen was ook in Europees verband de samenwerking gegroeid en in 1957 werd het Verdrag van Rome [4] getekend door de Benelux landen, Duitsland, Frankrijk en Italië, wat naast de oprichting van de Europese Gemeenschap ook het ontstaan van Euratom betekende. Het Euratom Verdrag voorziet verregaande technische en wetenschappelijke samenwerking maar ook de opdracht toe te zien dat geen nucleair materiaal wordt ontvreemd voor andere dan de oorspronkelijk verklaarde doeleinden. Euratom neemt ook de controle op zich ingevolge akkoorden met derde landen (VSA bijvoorbeeld) of met een internationale organisatie (samenwerking met het IAEA voor waarborgen krachtens het Non-proliferatie Verdrag, zie hoofdstuk 3).
2.2. Internationale Verdragen met betrekking tot nucleaire controle en ontwapening Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn heel wat onderhandelingen gevoerd met het doel te komen tot Internationale Verdragen over nucleaire controle en ontwapening in het algemeen. Die onderhandelingen zijn gevoerd in de schoot van de Verenigde Naties, ofwel op bilaterale basis tussen de militaire grootmachten. Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillende internationale Verdragen over wapencontrole en ontwapening. Zij hebben betrekking op massavernietigingswapens, kernwapens, chemische en biologische wapens, conventionele wapens en ballistische raketten. Rakettechnologie komt hier eveneens ter sprake omdat massavernietigingswapens geen uitwerking kunnen hebben als geen overbrengingsmiddelen beschikbaar zijn en naast vliegtuigen heeft de rakettechnologie zich zeker een plaats veroverd op de markt. De verschillende aspecten die beschouwd worden, zijn de productie, proeven, opstelling, transfer van de respectieve wapens en de vernietiging van de voorraden. Dit volledige overzicht is veel ruimer dan het nucleaire alleen en biedt de mogelijkheid alle ontwapeningsinspanningen en gesprekken, die dikwijls parallel zijn verlopen, in een juist perspectief te plaatsen. De meeste Verdragen worden hier niet verder besproken; alleen de Verdragen die betrekking hebben op de non-proliferatie van kernwapens en die mede impact hebben op het stelsel van waarborgen binnen het vreedzame gebruik van de kernenergie zullen verder aan bod komen. Zij worden afzonderlijk beschouwd in paragraaf 2.3.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
19
Vernietiging stocks
Uitvoer/Transfers
Bezit: Opstelling
1967
1967
27(97)
t
Zeebodemverdrag
1971
1972
21(95)
t
t
t
Maanverdrag
1979
1984
5(10)
t
t
t
1959
1961
12(44)
1963
1963
131
Tlatelolco
1967
1969
33
t
t
t
Non-proliferatie
1968
1970
188
g
g
t
SALT I
1972
1972
2
g
g
g
g
SALT II
1979
2
g
g
g
g
Rarotonga
1985
1986
13
t
t
INF
1987
1988
2
t
t
START
1993
opgezegd
2
g
SORT
2002
2
g
CTBT
1996
172
Bangkok
1995
Pelindaba
Gebruik
(partijen)
Proeven
Van kracht
Ruimteverdrag
VERDRAG
Productie
Ondertekening
Aantal ondertekenaars
Tabel 1 : Internationale Verdragen over nucleaire controle en ontwapening (situatie 3/12/04) [5]
Massavernietigingswapens t
Kernwapens Zuidpool Verdrag Verdragen proeven
a
1997
t
t g
t
t
t
t
t t
t g
t
10
t
t
t
t
t
t
1996
52
t
t
t
t
t
g
Genève Protocol
1925
132
Conventie Biologische Wapens
1972
1975
167
t
t
t
t
t
t
Conventie Chemische Wapens
1993
1997
166(162)
t
t
t
t
t
t
1990
1992
30
1981
1983
90
Verdrag antiballistische raketten
1972
1972
2
Controle rakettentechnologie (MTCR)
1987
Chemische/Biologische wapens
Conventionele wapens Conventionele strijdkrachten in Europa
g
g
Conventie Mensonwaardige wapens t/g
Ballistische raketten
t: totaal g: gedeeltelijk
a
Partial Test Ban Treaty
34
g
g
t g
g
g
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
20
2.3. Kernwapenverdragen en hun leden 2.3.1.
Algemeen
In paragraaf 2.2 werd een overzicht gegeven van de Internationale Verdragen over wapencontrole en ontwapening. Er wordt nu verder ingegaan op die Verdragen die verband houden met de aanmaak van kernwapens en die gevolgen hebben voor controles door internationale inspectieorganismen op de vreedzame activiteiten in de ondertekenende landen. Deze Verdragen zijn : • het Non-proliferatie Verdrag: het Verdrag inzake de Niet-verspreiding van Kernwapens; • het Verdrag van Tlatelolco: het Verdrag op het verbod op kernwapens in LatijnsAmerika; • het Verdrag van Rarotonga: het Verdrag over de kernwapenvrije zone in de Stille Zuidzee; • Het Verdrag over Bangkok: het verdrag voor een kernwapenvrije zone in Zuidoost Azië; • Het Verdrag over Pelindaba: het verdrag voor een kernwapenvrij Afrika. Het Verdrag inzake de Niet-verspreiding van Kernwapens is het meest universele Verdrag en wordt in deze paragraaf eerst behandeld. Het Verdrag van Tlatelolco gaat verder dan het NPV omdat het alle kernwapens bant uit de Latijns-Amerikaanse regio en wordt daarna behandeld. Het Verdrag van Rarotonga beoogt een kernwapenvrije zone in de Stille Zuidzee. Tijdens de herzieningsconferentie van het NPV in 1995 is, naast het besluit tot de onbeperkte voortzetting van het NPV, ook de aanmoediging uitgesproken tot het creëren van kernwapenvrije zones in de wereld als middel om de risico's die kernwapens met zich meebrengen verder tegen te gaan. Wellicht mede ten gevolge hiervan, hoewel de diplomatieke basis vaak al eerder werd gelegd, zijn er na de herzieningsconferentie nog twee kernwapenvrije zones gecreëerd: Zuidoost Azië en Afrika. Ook zijn er besprekingen over een kernwapenvrije zone in Centraal Azië. Wat deze Verdragen betekenen, wat de rechten en plichten van de ondertekenende partijen zijn en welke landen partij zijn bij deze Verdragen wordt hierna uitgediept.
2.3.2.
Het Verdrag inzake de Niet-verspreiding van Kernwapens: het Non-proliferatieVerdrag (NPV)
Op 1 juli 1968 werd het Verdrag op de Niet-verspreiding van Kernwapens opengesteld voor ondertekening door de verschillende Staten. Het werd van kracht op 5 maart 1970. In 2004 waren 188 Staten lid van het Verdrag, waardoor het NPV de meest universele non-proliferatie overeenkomst is. De tekst van het Verdrag [6] wordt integraal weergegeven in bijlage 2. Artikel III van het Verdrag belast het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) met het organiseren van de controles op splijtstoffen (in de Engelse tekst wordt het woord Safeguards gebruikt om het globale pakket aan activiteiten te omschrijven, in de Nederlandse vertaling is sprake van "waarborgen" [6]). Het Verdrag bevat een aantal beloftes van kernwapenstaten (KWS) en van nietkernwapenstaten (NKWS). De niet-kernwapenstaten die toetreden tot het Verdrag beloven
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
21
geen kernwapens of andere nucleaire explosieven aan te maken of te verwerven (artikel II). De Staat verbindt zich ertoe om binnen anderhalf jaar nadat de toetredingsonderhandelingen zijn gestart, een overeenkomst af te sluiten met het IAEA. Dergelijke overeenkomst regelt de toepassing van waarborgcontrole op alle vreedzame nucleaire activiteiten met als doel te controleren of de Staat zijn verplichtingen nakomt (artikel III). Vandaar het begrip "full-scope safeguards" of vrij vertaald: "alle splijtstoffen omvattende controles". Als tegenprestatie erkent het Verdrag het recht van alle partijen om deel te nemen aan de meest brede uitwisseling van uitrusting, materialen en wetenschappelijke en technologische informatie voor het vreedzame gebruik van kernenergie (het merendeel van de nucleaire ontwapeningsverdragen voorziet analoge rechten). Geen van de aan de NKWS opgelegde beperkingen is van kracht voor de kernwapenstaten die evenwel voor waarborgcontrole van hun civiele nucleaire industrie een vrijwillig aanbod hebben gedaan, waardoor er in de praktijk IAEA controles worden uitgevoerd op een beperkt aantal installaties in de kernwapenstaten. In essentie is het Verdrag een "contract" tussen kernwapenstaten en niet-kernwapenstaten: • de NKWS verbinden zich er toe niet mee te werken aan de overdracht van kernwapens of er zelf te produceren of te verwerven; • de KWS verbinden zich er toe op geen enkele wijze NKWS bij te staan om op welke wijze dan ook kernwapens te produceren of te verwerven (de "horizontale" proliferatie); • alle partijen (KWS en NKWS) verbinden zich er toe de uitwisseling van uitrusting en materieel evenals van wetenschappelijke en technologische informatie te bevorderen en er ook aan deel te nemen; • alle partijen verbinden zich er toe onderhandelingen aan te gaan over effectieve maatregelen om de kernwapenwedloop binnen afzienbare tijd te stoppen en te streven naar algehele ontwapening. Het Verdrag voorziet vijfjaarlijkse herzieningsconferenties. Daarbij kwam steeds de kritiek van vooral de ontwikkelingslanden aan de orde op het "discriminerend" karakter van het Verdrag: het Verdrag "wettigt" de positie van de KWS, zonder dat het daarom een werkelijke dwang uitoefent op deze laatsten om effectief te ontwapenen. De ontwikkelingslanden vrezen ook dat het NPV gebruikt wordt als instrument om de overdracht van technologie van Noord naar Zuid te bemoeilijken. Zoals het quasi universele lidmaatschap van het NPV aantoont, is er over de jaren nochtans een consensus gegroeid over het grote nut van het NPV voor de wereldgemeenschap. Artikel X van het Verdrag voorzag onder andere dat het verdrag van kracht was voor 25 jaar (tot 1995) en dat dan door de partijen beslist moest worden hoe het Verdrag zou worden voortgezet, of voor onbeperkte tijd of voor een volgende vaste periode. De Herzieningsconferentie van 1995 was dan ook van groot belang voor de toekomst van het NPV. Tijdens de 1995 Herzieningsconferentie is bij meerderheid en zonder stemming besloten om het Verdrag voor onbeperkte duur voort te zetten. Tevens wensten de partijen het herzieningsproces te versterken door een voorbereidingscommissie te installeren voor iedere volgende Herzieningsconferentie. Het ultieme doel van het NPV is benadrukt, namelijk het totaal verbannen van kernwapens uit deze wereld. Een belangrijk middel om hiertoe te komen is het installeren van kernwapenvrije zones. Zoals eerder gemeld, is bij dit laatste een goede vooruitgang geboekt. De Herzieningsconferentie van 2000 aanvaardde unaniem een lijvig document, waarin onder andere wederom het belang werd benadrukt van totale uitbanning van kernwapens. Naast de reeds in 1995 genoemde kernwapenvrije zones werd het toekomstig bekrachtigen
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
22
van het Comprehensive Test Ban Treaty, dat een totaal verbod op kernproeven uitvaardigt, en het Fissile Material Cut-Off Treaty, dat de productie van splijtbaar materiaal voor kernwapens verbiedt, gezien als middel om het uiteindelijke doel te bereiken. Iedere partij bij het Verdrag kan zich volgens Artikel X terugtrekken (mits een vooropzeg van 3 maanden), indien geoordeeld wordt dat de hoogste belangen van het land in gevaar gebracht worden door buitengewone gebeurtenissen die betrekking hebben op het onderwerp van dit Verdrag. Noord-Korea maakte van deze bepaling gebruik in maart 1993, zij het dat in een gezamenlijke verklaring met de VSA in juni van datzelfde jaar aangekondigd werd dat het die terugtrekking tot nader order opschortte. Na vele (mislukte) onderhandelingen heeft Noord-Korea de opzegging effectief verklaard vanaf 11 januari 2003. Dergelijke terugtrekking legt natuurlijk een hypotheek op het Verdrag: de onder het NPV verworven technologie voor vreedzame toepassing van kernenergie kan zo immers toegepast worden voor militaire doeleinden zonder dat de internationale gemeenschap daar enig verhaal tegen heeft (de situatie in Noord-Korea wordt verder besproken in hoofdstuk 7). Na de Eerste Golfoorlog in 1991 en de daaropvolgende ontdekking van het illegale Iraakse kernwapenprogramma (Irak had immers het NPV ondertekend), werden bijkomende maatregelen ontwikkeld om de IAEA inspecties te verbeteren. Men wilde de inspecties niet meer beperken tot opgegeven installaties en nucleair materiaal in een Staat, maar men breidde de inspecties uit opdat ook illegale, niet-gedeclareerde activiteiten opgespoord konden worden. Hiertoe is in 1998 door het IAEA het Additioneel Protocol opgesteld. Dit Protocol kan toegevoegd worden aan een Safeguards Overeenkomst tussen een Staat en het IAEA. Het heeft als doel de doelmatigheid en doeltreffendheid van de waarborgcontroles te verhogen. Het Additioneel Protocol geeft het IAEA meer rechten tijdens en naast de inspecties, zoals de mogelijkheid om binnen zeer korte termijn toegang te krijgen tot gebouwen en gegevens, de mogelijkheid om in installaties op willekeurige plaatsen monsters te nemen en deze later te analyseren en om met satellieten te inspecteren. Het Additioneel Protocol wordt uitgebreid besproken in paragraaf 3.3. In bijlage 3 wordt eveneens de lijst gegeven met de status van de landen volgens waarborgovereenkomst en Additioneel Protocol per 25 november 2004.
2.3.3.
Het Verdrag op het Verbod op Kernwapens in Latijns-Amerika: het Tlatelolco Verdrag
Het Tlatelolco Verdrag creëert een kernwapenvrije zone op het Zuid-Amerikaanse continent en was het eerste regionaal Verdrag dat handelt over kernwapenvrije zones. Dit betekent dat de partijen bij het Verdrag er niet alleen van afzien zelf kernwapens te produceren, testen, gebruiken of te verwerven, maar dat ze ook geen ontvangst, opslag, installatie, ontplooiing of enige andere vorm van bezit van deze wapens toestaan, ook niet door derden op hun grondgebied of op welke wijze dan ook. Elk kernwapen wordt dus van het Zuid-Amerikaanse grondgebied gebannen. De partijen verplichten er zich ook toe af te zien van elke vorm van aanmoediging of goedkeuring van productie, verwerven, enz. van kernwapens. Het Tlatelolco Verdrag werd opengesteld voor ondertekening en ratificatie op 14 februari 1967 en trad in werking op 22 april 1968 toen 11 Staten geratificeerd hadden en ook gebruik hadden gemaakt van hun recht op de niet-toepassing van artikel 28. Dit artikel voorziet immers dat het Verdrag pas in werking treedt als alle landen van het continent en de 5 KWS (China, Frankrijk, Rusland, VK en de VSA) geratificeerd hebben. Deze voorwaarde is ondertussen vervuld: Argentinië en Chili ratificeerden in 1993, Brazilië in 1994. Cuba heeft het verdrag als laatste geratificeerd in 2002, waardoor het Verdrag geldt voor het volledige continent.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
23
Het Verdrag van Tlatelolco verbiedt de ondertekenaars om kernwapens te verwerven en roept Latijns-Amerika uit tot kernwapenvrij gebied. In een bijkomend Protocol I hebben westerse landen die de jure of de facto verantwoordelijkheid hebben voor het Zuid-Amerikaanse territorium ook de verplichting van het Verdrag onderschreven. Staten die het bijkomend Protocol I hebben ondertekend zijn: Frankrijk, Nederland, Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk. In bijkomend Protocol II verplichten de 5 KWS er zich toe de kernwapenvrije status van het continent te respecteren en tegen geen enkele partij van het Verdrag te dreigen met het gebruik van kernwapens of effectief tot gebruik over te gaan. Staten die het bijkomend Protocol II hebben ondertekend zijn: Volksrepubliek China, Frankrijk, Rusland, Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Het Verdrag is onderworpen aan de controles van het speciaal hiervoor opgerichte OPANAL en het IAEA, gelijksoortig met deze in het Non-proliferatie Verdrag. Tevens is er een voorziening voor speciale inspecties die kunnen uitgevoerd worden in geval van inbreuk. Staten die het Verdrag geratificeerd hebben op 26 augustus 2004, zijn [5]: Antigua en Barbuda, Argentinië, Bahamas, Barbados, Belize, Bolivië, Brazilië, Chili, Columbia, Costa Rica, Cuba, Dominica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Grenada, Guatemala, Guyana, Haïti, Honduras, Jamaica, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay, Peru, Sint Kitts en Nevis, Sint Lucia, Sint Vincent en de Grenadinen, Suriname, Trinidad en Tobago, Uruguay, Venezuela.
2.3.4.
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in de Stille Zuidzee: het Verdrag van Rarotonga
Het Verdrag van Rarotonga werd ondertekend op 6 augustus 1985 en werd van kracht op 11 december 1986. Het creëert een kernwapenvrije zone die het grootste gedeelte bestrijkt van het gebied in de Stille Zuidzee beneden de evenaar. De ondertekenaars worden uitgesloten van het bezit, gebruik, opslag of testen van nucleaire wapens (ook niet door derden) en van het dumpen van nucleair afval in zee. Het staat de leden van het Verdrag vrij zelf hun nationaal beleid te bepalen betreffende het aanmeren van schepen met kernaandrijving of met kernbewapening. De ondertekenaars trachten - gelijkaardig met deze van het Verdrag van Tlatelolco - drie protocols af te sluiten met de kernwapenstaten om de Stille Zuidzee kernwapenvrij te maken. Protocol I voorziet een verplichting voor Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten om in de gebieden onder hun jurisdictie in de zone niet over te gaan tot productie, opslag of testen van kernwapens. Alle drie de landen hebben het protocol in 1996 ondertekend. Slechts de VSA heeft het protocol niet geratificeerd. Zowel Protocol II (verbod kernwapens te gebruiken of daarmee te dreigen tegen de leden van het Verdrag) als Protocol III (verbod kernwapens te testen binnen de kernwapenvrije zone van de Stille Zuidzee) zijn ondertekend door alle vijf kernwapenstaten. Wederom is de VSA het enige land dat deze Protocollen nog niet geratificeerd heeft. De controle van het verdrag is in handen van het IAEA op basis van bestaande waarborgovereenkomsten. Er is een bijkomende procedure voor rapportering, raadpleging en klachten bij het Bureau voor Economische Samenwerking van de Stille Zuidzee (South Pacific Bureau for Economic Co-operation). De landen die het Verdrag hebben ondertekend op 26 augustus 2004, zijn [5]: Australië, Cook Eilanden, Fiji, Kiribati, Nauru, Nieuw-Zeeland, Niue, Papoea Nieuw Guinea, Salomon Eilanden, Samoa, Tonga, Tuvalu, Vanuatu. Tonga dient het Verdrag nog te ratificeren.
SCK•CEN
2.3.5.
Non-Proliferatie Verdrag
24
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in Zuidoost Azië: het Verdrag van Bangkok
Het Verdrag van Bangkok werd ondertekend op 15 december 1995 en werd van kracht op 28 maart 1997. Het creëert een kernwapenvrije zone die het territorium van de Partijen omvat, maar ook het continentaal plat en de exclusieve economische zones (de zog. 200 mijlzone). De ondertekenaars zien af van de ontwikkeling, het bezit, gebruik, opslag of testen van nucleaire wapens (ook niet door derden) en van het dumpen van nucleair afval in zee. Het staat de leden van het Verdrag vrij zelf hun nationaal beleid te bepalen betreffende het aanmeren van schepen met kernaandrijving of met kernbewapening. De ondertekenaars trachten een Protocol af te sluiten met de kernwapenstaten om Zuidoost Azië kernwapenvrij te maken. Het Protocol voorziet in een verbod kernwapens te gebruiken of daarmee te dreigen tegen de leden van het Verdrag en een verbod dit te doen tegen andere landen binnen de kernwapenvrije zone van Zuidoost Azië. Het feit dat het Verdrag geldt voor het continentaal plat en de exclusieve economische zones wordt door enkele kernwapenstaten aangedragen als reden om het Protocol niet te tekenen. Geen van de kernwapenstaten heeft tot nu toe het Protocol ondertekend. De controle van het verdrag is in handen van het IAEA op basis van bestaande waarborgovereenkomsten. Er is een bijkomende procedure voor rapportering, raadpleging en klachten bij het Uitvoerend Comité van de Commissie voor de Kernwapenvrije Zone van Zuidoost Azië. De landen die het Verdrag hebben ondertekend op 26 augustus 2004, zijn [5]: Brunei, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Filippijnen, Singapore, Thailand, Vietnam. De Filippijnen dienen het Verdrag nog te ratificeren.
2.3.6.
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in Afrika: het Verdrag van Pelindaba
Het Verdrag van Pelindaba werd ondertekend op 11 april 1996. Het is nog niet van kracht omdat 28 landen het verdrag moeten hebben geratificeerd voordat het in werking treedt. Op dit moment hebben slechts 17 landen het Verdrag geratificeerd. Het Verdrag van Pelindaba creëert een kernwapenvrije zone in het territorium van de Afrikaanse Staten. De partijen verplichten zich ertoe af te zien van het bezit, gebruik, opslag of testen van kernwapens (ook niet door derden) en van het dumpen van nucleair afval in zee. Het staat de leden van het Verdrag vrij zelf hun nationaal beleid te bepalen betreffende het aanmeren van schepen met kernaandrijving of met kernbewapening. De ondertekenaars trachten - gelijkaardig met deze van het Verdrag van Tlatelolco - drie protocols af te sluiten met de wapenstaten om het Afrikaanse continent kernwapenvrij te maken. Zowel Protocol I (verbod kernwapens te gebruiken of daarmee te dreigen tegen de leden van het Verdrag) als Protocol II (verbod wapens te testen binnen de kernwapenvrije zone) zijn ondertekend door alle vijf kernwapenstaten. Echter, zowel Rusland als de VSA hebben deze Protocollen nog niet geratificeerd. Protocol III voorziet in een verplichting voor Frankrijk en Spanje om in de gebieden onder hun jurisdictie in de zone het Verdrag te respecteren. Frankrijk heeft het Protocol getekend en geratificeerd, Spanje heeft noch het één noch het ander gedaan. De controle van het Verdrag is in handen van het IAEA op basis van bestaande waarborgovereenkomsten. Er is een bijkomende procedure voor rapportering, raadpleging en klachten bij de hiervoor speciaal opgerichte Afrikaanse Commissie voor Kernenergie. De landen die het Verdrag hebben ondertekend op 26 augustus 2004, zijn [5]: Algerije, Angola, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal Afrikaanse
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
25
Republiek, Comoren, Democratische Republiek van Kongo, Djibouti, Egypte, Equitoriaal Guinee, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinea, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Kongo, Lesotho, Liberia, Libië, Malawi, Mali, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Mozambique, Namibië, Niger, Nigerië, Oeganda, Ruanda, Sao Tome en Principe, Seichellen, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Soedan, Swaziland, Togo, Tsjaad, Tunesië, Tanzania, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika. Madagaskar heeft als enig Afrikaans land het verdrag niet ondertekend. De landen die het Verdrag geratificeerd hebben zijn vetgedrukt.
2.3.7.
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in Centraal Azië
Dit verdrag behelst een kernwapenvrije zone in enkele voormalige Sovjetrepublieken in Centraal Azië. Het is nog niet ondertekend, maar er is wel een principieel akkoord tussen de partijen. De betrokken landen op 26 augustus 2004 zijn Kazachstan, Kirgistan, Tajikistan, Turkmenistan en Oesbekistan [5].
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Samenvatting Internationale Verdragen over Nucleaire Ontwapening Mondiaal Verdrag Non-proliferatie Verdrag Opgesteld in 1968 188 leden op 25 november 2004 1. 2. 3. 4.
Verbod NKWS om kernwapens te verwerven Verbod KWS om NKWS te helpen kernwapens te verwerven Bevordering uitwisseling wetenschappelijke en technologische informatie Waarborgen - overeenkomst met IAEA Regionale Verdragen Verdrag van Tlatelolco Opgesteld in 1967 33 leden op 26 augustus 2004 Kernwapenvrij Latijns-Amerika Controle door OPANAL/IAEA Verdrag van Rarotonga Opgesteld in 1985 13 leden op 26 augustus 2004 Kernwapenvrije Stille Zuidzee Controle door IAEA Verdrag van Bangkok Opgesteld in 1995 10 leden op 26 augustus 2004 Kernwapenvrij Zuidoost Azië Controle door IAEA Verdrag van Pelindaba Opgesteld in 1985 52 leden op 26 augustus 2004 Kernwapenvrij Afrika Controle door IAEA Verdrag van Centraal Azië In oprichting 5 leden op 26 augustus 2004 Kernwapenvrij Centraal Azië
26
SCK•CEN
3.
Non-Proliferatie Verdrag
27
Waarborgsystemen voor splijtstofcontrole
3.1. Algemeen In dit hoofdstuk willen we nagaan hoe de splijtstofcontroles worden uitgevoerd, door welke internationale organismen en volgens welke modaliteiten. In hoofdstuk 2 is een historisch overzicht gegeven van de verschillende initiatieven die hebben geleid tot de oprichting van de internationale controleorganismen, IAEA en Euratom, met hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het kader van hun eigen oprichtingsverdragen. Die historische opbouw heeft ervoor gezorgd dat waarborgen kunnen worden toegepast volgens verschillende grondbeginselen. Er moet op gewezen worden dat inzake waarborgen de landen van de Europese Unie op dit moment onderworpen zijn aan twee waarborgsystemen: • het Euratom systeem (dat gecreëerd is door het Verdrag van Rome van 1957) • de IAEA controle door de toetreding tot het NPV. Na de inwerkingtreding van het NPV is een samenwerking ontstaan tussen beide systemen met betrekking tot het uitvoeren van inspecties. Op elk van die systemen wordt hier dieper ingegaan, eerst elk afzonderlijk en daarna in synergie.
3.2. Autoriteit voor IAEA waarborgcontroles De bevoegdheden van het IAEA vloeien voort uit het bij haar oprichting goedgekeurde statuut. Dit statuut vormt dan ook de wettelijke basis voor het gehele waarborgensysteem. Volgens artikel III.5 van het IAEA statuut [2] is het IAEA belast met "het instellen en uitvoeren van controles ter bevestiging dat speciale splijtstoffen en andere materialen, diensten, uitrusting, installaties en informatie, ter beschikking gesteld door het Agentschap of op zijn vraag of onder zijn supervisie of controle, niet gebruikt worden voor enig militair doel; en controles uit te voeren, op vraag van de lidstaten, bij een bilaterale of multilaterale overeenkomst, of op verzoek van een Staat, op eender welke van de activiteiten van de Staat op het gebied van de atoomenergie". Staten aanvaarden controles door verschillende types overeenkomsten: • "projectovereenkomsten" voor levering van specifieke materialen, uitrusting die ter beschikking worden gesteld door het IAEA; • "transferovereenkomsten" waardoor Staten hun controleverantwoordelijkheden zoals gesteld in de samenwerkingsovereenkomsten afstaan aan het IAEA; • "eenzijdige onderwerping" door een Staat aan IAEA controles van bepaalde instellingen, nucleaire materialen of van alle nucleaire activiteiten. De modaliteiten van dit waarborgsysteem zijn vervat in document INFCIRC/66 [7]. Dit document vormt de basis voor projectovereenkomsten, transferovereenkomsten en unilaterale onderwerpingovereenkomsten, welke betrekking hebben op uitrusting, diensten, installaties, nucleair materiaal, ander materiaal en informatie. Het moge duidelijk zijn dat waarborgcontroles onder INFCIRC/66 zich beperken tot die activiteiten van een Staat, die genoemd worden in bovenstaande drie types van overeenkomsten. Alle andere activiteiten vallen buiten de waarborgcontroles. Er is nog slechts een drietal Staten, dat INFCIRC/66 type waarborgovereenkomsten hebben met het IAEA. Dit zijn India, Israël en Pakistan.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
28
Op 1 juli 1968, na het onderschrijven door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, werd het NPV opengesteld voor ondertekening en het werd van kracht in maart 1970. Onder het NPV is iedere toetredende niet-kernwapenstaat (NKWS) verplicht een overeenkomst af te sluiten met het IAEA voor de toepassing van waarborgen op al zijn vreedzame nucleaire activiteiten. Het "exclusieve doel" van deze waarborgen is, volgens artikel III.1 van het NPV, te verifiëren dat de Staat in kwestie geen "nucleaire energiea onttrekt van het vreedzaam gebruik naar de aanmaak van kernwapens of andere nucleaire explosieve tuigen". Onder het NPV is de Staat niet weerhouden om nucleaire energie te gebruiken voor niet-explosieve militaire toepassingen (zoals het nucleair aandrijven van schepen of onderzeeërs). Geen enkele NKWS evenwel is hiertoe overgegaan. De modaliteiten van dit waarborgsysteem zijn vervat in document INFCIRC/153 [8]. Dit document vormt de basis voor alle overeenkomsten met niet-kernwapenstaten die ondertekenaar zijn van het NPV, en waarbij alle nucleair materiaal in alle vreedzame activiteiten van de Staat is onderworpen aan controle. Het fundamentele engagement door een Staat onder een NPV waarborgovereenkomst, zoals verwoord in paragraaf 1 van INFCIRC/153, is "waarborgen te accepteren, in overeenstemming met de clausules van de overeenkomst, op alle splijtgrondstoffen of speciale splijtstoffen in alle vreedzame nucleaire activiteiten binnen het territorium van de Staat, onder zijn jurisdictie of uitgevoerd onder zijn controle waar dan ook, met het exclusieve doel om te verifiëren dat dit materiaal niet werd onttrokken voor de aanmaak van kernwapens of andere nucleaire explosieve tuigen". Sinds 1998 bestaat er voor elke Staat de mogelijkheid om een NPV waarborgovereenkomst uit te breiden met het Additioneel Protocol zoals beschreven in INFCIRC/540 [9]. Het Additioneel Protocol voorziet meer rechten voor IAEA inspecteurs bij het uitvoeren van inspecties met als doel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de inspecties te verhogen. Aanleiding voor het opstellen en invoeren van het Additioneel Protocol was de Eerste Golfoorlog en de daaropvolgende ontdekking van een clandestien kernwapenprogramma in Irak, terwijl dit land toch het NPV had ondertekend en er waarborgcontroles plaatsvonden onder INFCIRC/153. Het Additioneel Protocol voorziet dat een Staat meer uitgebreide informatie levert over de locaties waar nucleaire installaties gevestigd zijn of waar nucleair onderzoek wordt verricht. Tevens dient de aard van het onderzoek en de capaciteit van de installaties worden vermeld. Inspecteurs van het IAEA krijgen gemakkelijker en sneller toegang tot de locaties en installaties. Belangrijk is ook dat de handel in nucleair-verwante dubbelgebruik artikelen gemeld dient te worden. In wat volgt wordt dieper ingegaan op de specifieke vereisten van de documenten INFCIRC/66, INFCIRC/153 en INFCIRC/540. INFCIRC/153 definieert het objectief van splijtstofcontrole en verplicht het IAEA een technische conclusie te formuleren aangaande het eventuele "onboekbaar materiaal" (MUF genoemd) met betrekking tot elke boekhoudkundige eenheid (materiaalbalansgebied genoemd), en dit gebaseerd op de verificatieactiviteiten. INFCIRC/66 vereist niet dat soortgelijke conclusies worden opgesteld, maar het IAEA is
a
De originele tekst spreekt van "nucleaire energie", waar het misschien logischer lijkt te spreken van "nucleair materiaal".
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
29
verplicht door zijn statuut verslag uit te brengen over de naleving van de akkoorden en in geval van niet-naleving, dit te rapporteren aan de Raad van Gouverneurs. INFCIRC/66 geeft het IAEA wel een aantal middelen om met betrekking tot splijtbaar materiaal conclusies te trekken gelijkaardig als voor INFCIRC/153. Onder INFCIRC/66 moet het IAEA voor iedere afzonderlijke situatie zelf evalueren of de afgesproken waarborgcontroles voor splijtbare materialen het toelaten om zijn verantwoordelijkheden inzake controles correct uit te oefenen. De technische objectieven van splijtstofcontrole zijn in de overeenkomsten ([8] paragraaf 28) verder gedefinieerd als "het tijdig ontdekken van het onttrekken van significante hoeveelheden nucleair materiaal van vreedzame nucleaire activiteiten voor de vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of voor onbekende doeleinden". De noties "tijdig ontdekken", "significante hoeveelheid" en "risico" werden gekwantificeerd in de loop der tijden, mede steunend op de praktijkervaring. De kwantificatie van deze noties is wel afhankelijk van het soort nucleair materiaal, de manier waarop het is opgeslagen en de fysisch/chemische vorm waarin het verkeert. Een "significante hoeveelheid" komt overeen met "de benaderende hoeveelheid splijtstof waarmee de mogelijkheid van de aanmaak van een kernwapen niet kan uitgesloten worden, alle conversieprocessen in acht genomen". Zij wordt onder andere gebruikt voor de selectie van doelwaarden van boekhoudkundige verificatie. Deze doelwaarde bepaalt de nauwkeurigheid van de verificatie en de moeite die een inspecteur zich moet getroosten om zijn inspectiedoel te bereiken. Het is moeilijker de afwezigheid van 1 gram splijtbaar materiaal vast te stellen dan de afwezigheid van 10 kilogram. Significante hoeveelheden moeten niet verward worden met kritische massa's; zij nemen de onvermijdelijke verliezen in beschouwing die te wijten zijn aan conversie- en fabricageprocessen ([10] paragraaf 3.14). Tabel 2 geeft waarden voor de nu toegepaste significante hoeveelheden voor verschillende categorieën van materialen. Tabel 3 geeft voor verschillende materiaalcategorieën de "drempelwaarden" die gedefinieerd zijn als de benaderende hoeveelheid speciaal splijtbaar materiaal nodig voor de aanmaak van een kernwapen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
30
Tabel 2 : Significante hoeveelheden (IAEA) Materiaal
Significante hoeveelheid
Safeguards van toepassing op
Direct-gebruiksklaar nucleair materiaal Pu
8 kg
totaal element
233
8 kg
totaal isotoop
25 kg
hoeveelheid 235U
U
U(235U > 20%)
Niet direct-gebruiksklaar nucleair materiaal U(235U < 20%)
75 kg 20 t
Th
hoeveelheid 235U totaal element
Tabel 3 : Drempelwaarden Materiaal
Drempelwaarde
Pu (239Pu > 95%)
8 kg 239Pu
U (235U > 90-95%)
25 kg U
233
U
8 kg 233U
De IAEA tijdslimieten ("timeliness criteria") zijn afhankelijk van de materiaalvorm en zijn weergegeven in tabel 4 ([10] paragraaf 3.20). De tijdslimiet geeft de tijd aan tussen twee opeenvolgende IAEA inspecties van het betrokken kernmateriaal. In landen waar het Additioneel Protocol van kracht is zal het IAEA zich minder strikt aan deze tijdslimieten houden, omdat het er dan vanuit gaat dat er geen illegale activiteiten in dat land gebeuren.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
31
Tabel 4 : IAEA tijdslimieten Materiaal
Tijdslimiet
onbestraald direct-gebruiksklaar materiaal
1 maand
bestraald direct-gebruiksklaar materiaal
3 maanden
niet direct-gebruiksklaar materiaal
1 jaar
De IAEA tijdslimieten zijn gebaseerd op de omzettingstijden. Dit is de tijd die nodig is om het materiaal om te zetten in een vorm die bruikbaar is in een kernwapen (metallisch plutonium of uranium). De omzettingstijden staan vermeld in tabel 5 ([10] paragraaf 3.13). Tabel 5 : Geschatte tijden voor de omzetting naar plutonium- of uraniummetaal eindproduct (IAEA) Vorm van het uitgangsmateriaal
Omzettingstijd
Pu, HEU of 233U metaal
grootteorde: dagen (7-10)
PuO2, Pu(NO3)4 of andere zuivere Pu verbindingen
grootteorde: weken (1-3)
HEU of 233U oxide of andere zuivere U verbindingen
idem
MOX of andere niet bestraalde zuivere mengsels van Pu, U (233U + 235U $ 20%); Pu, HEU en/of 233U in productieresten of andere onzuivere mengsels
idem
Pu, HEU of 233U in bestraalde brandstof
grootteorde: maanden (1-3)
U met 233U + 235U < 20%; Th
grootteorde: 1 jaar
Het hierboven uiteengezette systeem is dus het door het IAEA wereldwijd toegepaste systeem van waarborgcontroles. Inzake splijtstofcontrole hebben de landen van de Europese Unie een speciale ontwikkeling meegemaakt door de bijna gelijktijdige ontwikkeling van twee parallelle controlesystemen: dat van Euratom en dat van het IAEA. In de volgende paragraaf wordt het Euratom systeem uiteen gezet.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
32
3.3. Autoriteit voor Euratom waarborgcontroles De autoriteit voor Euratomcontroles vloeit voort uit het Verdrag van Rome en meer bepaald het Euratom Verdrag. Het Euratom Verdrag is één van de drie Verdragen gesloten door dezelfde 6 Staten, die de basis vormden voor de Europese Gemeenschap (de andere Verdragen zijn het Kolen en Staal Verdrag en dat van de Economische Gemeenschap). Het Euratom Verdrag bevat een hoofdstuk over nucleaire waarborgen. Het eerste artikel van dit hoofdstuk ([4] artikel 77) stelt dat: "Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk moet de Commissie zich ervan vergewissen of op het grondgebied van de Lidstaten: • de ertsen, grondstoffen en de bijzondere splijtstoffen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen, • de bepalingen met betrekking tot de voorziening en elke bijzondere verbintenis betreffende controle, die de Gemeenschap heeft aangegaan in een akkoord met een derde Staat of een internationale organisatie, worden nageleefd". Artikel 77 van het Verdrag, dat hiervoor is geciteerd, bevat 2 verschillende bepalingen: • dat materialen niet onttrokken worden voor een ander gebruik dan verklaard door de gebruiker; • dat voldaan wordt aan de verplichtingen aangegaan door de Commissie onder een bepaalde overeenkomst met een derde Staat of met een internationaal organisme. Het is nuttig te beklemtonen dat het waarborgstelsel van Euratom niet enkel de onttrekking van nucleair materiaal omvat voor de potentiële aanmaak van een kernwapen (wat eveneens de zorg van IAEA waarborgen is door het NPV) maar ook vele andere aspecten betreffende het eigenlijke gebruik van die materialen, normaal bepaald in bevoorradingscontracten waarbij de gemeenschap garandeert specifieke verplichtingen na te komen. Door artikel 77 van dit Verdrag wordt het Europees inspectoraat (Luxemburg) verplicht controles uit te voeren in de verschillende installaties binnen de Europese Unie die splijtstoffen in hun bezit hebben, teneinde zich ervan te verzekeren dat "de mineralen, splijtgrondstoffen en speciale splijtstoffen niet zijn afgevoerd van het gebruik dat door de gebruiker voorzien was". De volgende artikels van dit hoofdstuk specifiëren hoe die doelstellingen bereikt zouden moeten worden: • de operatoren moeten aan de Commissie de fundamentele technische kenmerken van hun installaties meedelen en zij moeten regelmatig stocks en bewegingen van nucleaire materialen rapporteren; • de Commissie zendt inspecteurs naar de verschillende installaties en die inspecteurs hebben toegang tot alle plaatsen waar nucleaire materialen aanwezig zijn; • de Commissie kan sancties opleggen aan die operatoren die zich onder meer niet schikken naar de bepalingen en kan bijvoorbeeld een installatie onder de leiding van een inspecteur plaatsen, wat in het verleden al gebeurd is. Bijzonder interessant in deze context is dat de Commissie, voor de toepassing van zijn waarborgensysteem, rechtstreeks onderhandelt met de operatoren en niet met de regeringen van de lidstaten. Het Europese systeem is een supranationaal systeem, waarbij zekere soevereiniteitsrechten door de Staten zijn overgedragen aan de Europese Commissie. Zij heeft nochtans geen politiebevoegdheid en een beperkte bevoegdheid op
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
33
het vlak van fysische bescherming. Na de ondertekening van de waarborgovereenkomsten met het IAEA werd het voor de Commissie nodig een nieuwe waarborgen reglementering aan te nemen, die inspeelt op de nieuwe vereisten; die nieuwe reglementering [11] moest toepasbaar zijn op nucleaire materialen en installaties van de toenmalige 9 lidstaten (inclusief de twee kernwapenstaten) en was bedoeld om de Commissie toe te laten om van de operatoren de informatie te bekomen die nodig was voor het IAEA en voor de eigen doelstellingen. Zij is van kracht sinds januari 1977. De modaliteiten van die synergie zijn weergegeven in document INFCIRC/193 [12], dat in grote lijnen analoog is aan het hoger besproken document INFCIRC/153. Zonder in detail te gaan worden hier enkele belangrijke punten opgesomd: • de verplichting de fundamentele technische kenmerken mee te delen aan de Commissie, • de verplichting tot mededelen van de rapporten over materiaalstocks en bewegingen aan de Commissie, • het opstellen door de Commissie van de "Bijzondere bepalingen inzake de Veiligheidscontrole"; deze bepalen in detail de procedures waardoor de operatoren hun waarborgverplichtingen kunnen nakomen en definiëren in het bijzonder de materiaalbalansgebieden (MBG), de hoofdmeetpunten (HMP), inspectiefrequenties, rapportformaten en maatregelen voor insluiting (verzegeling) en toezicht (camera bewaking). De bijzondere bepalingen zijn specifiek voor de installatie en zijn verwant met de Facility Attachments van het IAEA, met nochtans ook de specifieke verschillen (bv. de oorsprong van de nucleaire materialen moet gerapporteerd worden). Het Europees Inspectoraat heeft analoge waarden voor "significante hoeveelheid" en "tijdige ontdekking" als het IAEA. Deze waarden zijn niet echt gepubliceerd maar meegedeeld op conferenties en enkel als voorbeeld. Zo werd een waarde van 6.2 kg vermeld in verband met plutonium [13] in vergelijking met de 8 kg volgens het IAEA. De andere belangrijke parameter is de tijdslimiet op de ontdekking van een onttrekking van splijtbaar materiaal. De Europese tijdslimieten zijn gelijkaardig aan die van het IAEA [13]. Sinds enkele jaren is er bij het Europees Inspectoraat (het vroegere Euratom) een reorganisatie op datum van eind 2004 aan de gang met als doel de wijze van inspectie fundamenteel te wijzigen. Hoewel de reorganisatie nog niet volledig uitgekristalliseerd is, wenst de huidige leiding een controlesysteem waarbij het de operatoren zijn die de metingen uitvoeren. Het Europees Inspectoraat beperkt zich tot een controle om te zien of de metingen conform welbepaalde procedures zijn uitgevoerd en wenst meer mankracht te besteden aan het evalueren van de metingen.
3.4. Synergie IAEA-Euratom De verschillende niet-kernwapenstaten van de Europese Unie hebben gezamenlijk het NPV ondertekend en hebben een gezamenlijke overeenkomst gesloten met Euratom en het IAEA voor het nakomen van de NPV verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening. Na de ratificatie verscheen die overeenkomst samen met het NPV in het Belgisch Staatsblad [6]. Dit document vormt de basis van de inspecties die in België worden uitgevoerd. De overeenkomst tussen de zeven niet-kernwapenstaten, de Europese Gemeenschap en het IAEA [12], ondertekend in april 1973, werd van kracht in februari 1977 na ratificatie door de betrokken lidstaten en nadat de Commissie de wettelijke instrumenten had ingesteld die nodig zijn voor de implementering. In zijn structuur en bepalingen volgt het van dichtbij het
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
34
model van INFCIRC/153 [8], maar het houdt terdege rekening met het bestaan van het waarborgsysteem van Euratom, vooral via het protocol en de bijzondere bepalingen [12]. In 1976, werd een gelijkaardige overeenkomst gesloten tussen het IAEA, de Europese Gemeenschap en het Verenigd Koninkrijk (dat evenals Frankrijk onderhevig is aan Euratomcontroles) in uitvoering van het vrijwillig aanbod van het VK om IAEA waarborgen te aanvaarden op zijn civiele nucleaire installaties. Frankrijk trad toe tot het NPV in 1992, maar had reeds een overeenkomst met de Europese Unie en met het IAEA waarin analoge waarborgen waren voorzien als in de andere overeenkomsten, met dien verstande dat de waarborgen beperkt waren tot die materialen welke Frankrijk onder controle wilde plaatsen. Artikel 14 van het protocol bij dit document [12] bepaalt dat het IAEA zijn inspecties zal uitvoeren samen met de inspectiewerkzaamheden van Euratom door observatie van de inspectiewerkzaamheden van de inspecteurs van de Gemeenschap (Europese Unie). In de loop der tijden is, onder andere met betrekking tot het plutonium aanwezig in België (Belgonucléaire en de plutoniumlaboratoria van het SCK•CEN) de inspectieformule gewijzigd naar een gezamenlijke inspectie inspanning (New Partnership Approach, joint team). De inspectiemodaliteiten worden bepaald door de Euratomwetgeving terzake [11]. Er bestaat in België, evenals in de overige niet-kernwapenstaten van de Europese Unie, een dubbele inspectie van de twee internationale inspectieorganen, hetzij in een gezamenlijke, hetzij in een afzonderlijke formule. Anno 2004 beraden beide inspectieorganisaties zich over fundamentele wijzigingen in de wijze van uitvoeren van inspecties. Het IAEA wenst in het kader van het Additioneel Protocol minder klassieke inspecties op installaties en materiaal uit te voeren, terwijl het Europese inspectoraat door een herinterpretatie van het Euratom verdrag ook wenst over te gaan tot het verminderen van inspecties te velde en in plaats ervan diepgaander analyses wil maken van de inspectiegegevens samen met gegevens uit open bronnen.
3.5. Het Additioneel Protocol: opsporing van illegale activiteiten Sinds de Eerste Golfoorlog en de daarop volgende inspecties van IAEA inspecteurs via UNSCOM en later UNMOVIC, wordt nu ook aandacht besteed aan het probleem van illegale activiteiten. Na de ontdekking van de Iraakse clandestiene kernwapenactiviteiten werd het IAEA ervan beticht geen signaal te hebben gegeven aangaande de illegale activiteiten die zich in Irak aan het ontwikkelen waren. Enigszins onterecht, want het technisch objectief ([8] paragraaf 28) van het IAEA was immers "het tijdig ontdekken van het onttrekken van significante hoeveelheden nucleair materiaal van vreedzame nucleaire activiteiten voor de vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of voor onbekende doeleinden", m.a.w. het vaststellen dat het gedeclareerde materiaal geen verkeerde bestemming had gekregen, terwijl het in Irak om niet-gedeclareerde activiteiten en materialen ging. Het Agentschap had nooit een werkelijk mandaat gekregen voor de actieve opsporing van clandestiene activiteiten. Sindsdien heeft het opsporen van illegale activiteiten in een land onder IAEA inspectie, een heel bijzondere aandacht gekregen. Dit heeft geleid tot het opstellen van het Additioneel Protocol in 1997 [9]. Dit Protocol kan op vrijwillige basis door een land worden aanvaard en toegevoegd aan de waarborgovereenkomst, die het heeft afgesloten met het IAEA in het kader van het NPV.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
35
Aanvaarden van het Additioneel Protocol houdt voor een Staat onder meer in: • de verplichting tot het verschaffen, in een vroeg stadium, van de planning aangaande nieuwe activiteiten en constructies; • het rapporteren van de productie, export en import van nucleair materiaal en de verificatie ervan; • het rapporteren van export en import van uitrusting en materialen, speciaal bedoeld voor gebruik in nucleaire activiteiten en de verificatie ervan; • toegang geven aan inspecteurs op alle locaties waar nucleaire activiteiten plaatsvinden om de afwezigheid van niet-gedeclareerde activiteiten of materiaal te verifiëren; • toegang geven aan de inspecteurs om waar dan ook in de Staat milieumonsters te nemen teneinde de afwezigheid van niet-gedeclareerde activiteiten of materiaal te verifiëren. Tevens voert het IAEA bijkomend onderzoek uit om de afwezigheid van niet-gedeclareerde activiteiten verder te verifiëren. Dit onderzoek omvat: • het gebruik van open informatie. Hierbij kan men denken aan kranten- en tijdschriftartikelen, maar ook aan financiële informatie en jaarverslagen; • het gebruik van satellietfoto's. De bijkomende informatie, die het IAEA aldus vergaart, geeft meer zekerheid dat de Staat geen illegale activiteiten ontplooit om een kernwapen te maken. De bijkomende inspecties zijn specifiek gericht om niet-gedeclareerde verrijkings- en heropwerkingsactiviteiten te ontdekken, activiteiten die tot doel hebben om resp. hoogverrijkt uranium en afgescheiden plutonium te verwerven. Deze materialen zijn de benodigde grondstoffen voor een kernwapen. Indien het IAEA deze activiteiten in een Staat kan uitsluiten, dan hoeft men het nucleair basismateriaal ook minder frequent te inspecteren. Dit leidt tot besparingen bij zowel het IAEA als de operatoren van kerninstallaties, die de inspecties moeten begeleiden. Concreet kan het IAEA de inspecties op bestraalde splijtstof, die plutonium bevat, verminderen indien het IAEA er zeker van is dat er geen illegale heropwerking van bestraalde splijtstof in een land gebeurt, waarbij plutonium gescheiden wordt van de rest van de bestraalde splijtstof. Evenzo kunnen de inspecties op laagverrijkt uranium verminderd worden indien men geen illegale verrijkingsactiviteiten ontdekt, waarmee laagverrijkt uranium omgevormd kan worden tot hoogverrijkt uranium dat geschikt is voor kernwapens [14]. Het aanvaarden van het Additioneel Protocol gebeurt op vrijwillige basis, maar de diplomatieke druk om het te aanvaarden mag toch niet genegeerd worden, zoals het geval van Iran duidelijk gedemonstreerd heeft. Binnen de Nucleaire Bevoorraders Groep leeft bijvoorbeeld sterk de gedachte om exporten van nucleair-gerelateerd materiaal alleen nog maar toe te laten naar landen die het Additioneel Protocol aanvaard hebben. Het Additioneel Protocol heeft tot doel een grotere transparantie teweeg te brengen, met grotere vrijheden voor de inspecteurs en minder inspecties als compensatie voor de betrokken Staat. Euratom treft geen speciale maatregelen voor het opsporen van illegale activiteiten, maar heeft door artikel 77 van het Verdrag van Rome een controle op in- en uitvoer uit de EU en op het gebruik van de splijtstoffen. Dit houdt tevens een controle op illegale activiteiten in.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Samenvatting Waarborgsystemen IAEA Volgens Statuut (document INFCIRC/66) Controle op: uitrusting, diensten, installaties, nucleair materiaal, ander materiaal, informatie Controle op: individuele installatie in overeenkomst met Staat Volgens NPV (document INFCIRC/153) Controle op: ALLE splijtstoffen in ALLE activiteiten van de toegetreden Staat Volgens AP (document INFCIRC/540) Controle op: ALLE splijtstoffen in ALLE activiteiten van de toegetreden Staat niet-gedeclareerde activiteiten in de Staat EURATOM Volgens Verdrag van Rome Modaliteiten in verordening nr. 3227/76 EURATOM - IAEA Synergie Volgens document INFCIRC/193
36
SCK•CEN
4.
Non-Proliferatie Verdrag
37
Fysische beveiliging van splijtstoffen
4.1. Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal Op 3 maart 1980 werd het "Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal" [15] voor ondertekening opengesteld voor alle Staten van de VN. Het werd door België geratificeerd op 24 juli 1984 [16]. Het Verdrag omvat 23 artikels en 2 bijlagen. Het concentreert zich voornamelijk op de bescherming van kernmateriaal tijdens internationaal nucleair transport, hoewel enkele bepalingen betrekking hebben op de bescherming van kernmateriaal bij binnenlands gebruik, opslag en transport. Krachtens het Verdrag betekent "internationaal nucleair vervoer" het vervoer met om het even welk vervoermiddel van een zending kernmateriaal dat de grenzen moet overschrijden van de Staat waar ze haar oorsprong heeft, vanaf het vertrek uit een installatie van de expediteur in die Staat tot de aankomst in een installatie van de geadresseerde op het grondgebied van de Staat van eindbestemming. De term "installatie" komt in het Verdrag slechts in deze context voor. Bovendien is "installatie" niet gedefinieerd en wordt de interpretatie van dit begrip overgelaten aan de ondertekenaars van het Verdrag. Dit gemis aan definitie was opzettelijk en is een compromis voortvloeiend uit de noodzaak om, voor wat de installaties op hun grondgebied betreft, de nationale bevoegdheid inzake externe beveiliging ten volle te behouden. Artikel 3 stelt dat elke Verdragsluitende Staat, overeenkomstig zijn nationale wetgeving en het internationale recht, de nodige maatregelen moet nemen om tijdens een internationaal nucleair vervoer het kernmateriaal dat zich op zijn grondgebied bevindt of aan boord van een schip of vliegtuig dat zich onder zijn jurisdictie bevindt, in de mate van het mogelijke te beveiligen overeenkomstig de vastgelegde niveaus (weergegeven in tabel 6). Elke partij stemt er eveneens in toe om in-, uit- en doorvoer van nucleair materiaal enkel toe te laten mits zij de verzekering heeft gekregen dat het kernmateriaal zal beschermd worden volgens de overeengekomen niveaus. De partij moet ook de overeengekomen niveaus van bescherming toepassen op materiaal dat tijdens doorvoer van één plaats op zijn grondgebied naar een andere plaats, en daarbij doorheen internationale wateren of luchtruim passeert (artikel 4). De partij die verantwoordelijk is voor de ontvangst van hierboven beschreven verzending moet op voorhand die Staten in kennis brengen van de doorvoer van het kernmateriaal over hun grondgebied. De partijen gaan akkoord om, in geval van diefstal, overval of enige dreiging, samen te werken en hulp te verlenen aan elke Staat die erom verzoekt inzake de bescherming en het terug verkrijgen van zulk materiaal. Voor zover nodig kunnen Staten die geen partij zijn bij dit Verdrag, het voordeel inroepen van de samenwerkingsvoorzieningen. Hiertoe zijn de partijen het eens om elkaar in te lichten, direct of via het IAEA, over hun respectievelijke gezagsorganen die verantwoordelijk zijn voor de externe bescherming van kernmateriaal en voor elk antwoord of elke herwinningoperatie inzake ontoelaatbare verwijdering, gebruik of verandering. De partijen zijn het er ook over eens om direct samen te werken en elkaar rechtstreeks of via internationale organisaties te raadplegen, teneinde het ontwerp en onderhoud van systemen voor beveiliging van kernmateriaal voor internationaal vervoer te verbeteren.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
38
Tabel 6 : Indeling van nucleaire materialen Materiaal
Vorm
Klasse I
1. Pua
Niet bestraaldb
2 kg of meer
meer dan 500 g maar minder dan 2 kg
2. 235U
Niet bestraaldb
5 kg of meer
Uranium verrijkt tot 20%
meer dan 1 kg maar
meer dan 15 g maar minder dan 500 g
minder dan 5 kg
meer dan 15 g maar minder dan 1 kg
10 kg of meer
meer dan 1 kg maar minder dan 10 kg
235
U of meer
Uranium verrijkt tot
IIIc
II
10% 235U of meer maar minder dan 20%
10 kg of meer
Uranium verrijkt boven het natuurlijk gehalte maar minder dan 10% 235U 3. 233U
Niet bestraaldb
2 kg of meer
meer dan 500 g maar minder dan 2 kg
meer dan 15 g maar minder dan 500 g
4.Bestraalde
verarmd of natuurlijk
splijtstof
uranium, thorium of laagverrijkte splijtstof (minder dan 10% splijtbare materie)d,e
a b c d e
Alle plutonium uitgezonderd dit waarvan de isotopenconcentratie in plutonium-238 de 80% overschrijdt. Niet in een reactor bestraald materiaal of materiaal bestraald in een reactor, maar niet met een stralingsniveau gelijk aan of minder dan 100 rad/uur op één meter afstand, onafgeschermd. Hoeveelheden welke niet onder klasse III vallen, alsook natuurlijk uranium, dienen beveiligd te worden overeenkomstig de gebruiken van toepassing bij voorzichtig beheer. Ofschoon dit beveiligingsniveau wordt aangeraden, is het de Staten veroorloofd om, na evaluatie van de specifieke omstandigheden, er een verschillende fysische-beveiligingsklasse aan toe te kennen. Andere splijtstoffen die uit hoofde van haar oorspronkelijk gehalte aan splijtbare materie ondergebracht zijn bij klasse I en II voor bestraling, mogen bij de onmiddellijk lager gelegen klasse ingedeeld worden indien het stralingsniveau van de splijtstoffen méér is dan 100 rad/uur op één meter afstand, onafgeschermd.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
39
Een belangrijk onderdeel van het Verdrag vinden we in Artikel 7. Iedere partij is verplicht om bepaalde daden als strafbaar feit te beschouwen volgens zijn nationale wetgeving en schendingen te bestraffen volgens de ernst van het strafbaar feit. Hieronder vallen diefstal, verduistering en afpersing inzake kernmateriaal. Tevens ressorteren hieronder ongeoorloofde daden met kernmateriaal "om eender welk persoon te doden of hem ernstig lichamelijk letsel toe te brengen of aanzienlijke schade aan goederen te veroorzaken". Naast de introductie van soortgelijke bepalingen in het nationale strafrecht, is elke Verdragsluitende Staat er krachtens Artikel 8 eveneens toe gehouden de nodige maatregelen te treffen teneinde zijn bevoegdheid vast te leggen om kennis te nemen van de in Artikel 7 bedoelde strafbare feiten. Aldus is de rechter van een Verdragsstaat bevoegd wanneer: • het strafbaar feit wordt begaan op het grondgebied van deze Staat of aan boord van een schip of vliegtuig dat geregistreerd is in dat land; • de vermoedelijke dader een onderdaan is van die Staat; • de vermoedelijke dader zich op het grondgebied van het land bevindt en niet wordt uitgeleverd; • bovendien kan elke Verdragsluitende Staat die bij internationaal vervoer van kernmateriaal betrokken is als in- of uitvoerende Staat, zijn bevoegdheid voor de bedoelde strafbare feiten vaststellen, overeenkomstig het internationaal recht. Het Verdrag voorziet ook in de gepaste nationaalrechterlijke maatregelen (vervolging of uitlevering, gevangenschap inbegrepen) met het oog op de beschikbaarheid van de vermoedelijke dader. Het schema van vervolging of uitwijzing en aanverwante procedures zijn bedoeld om te verzekeren dat geen asiel verleend wordt aan daders van terroristische of andere ernstige misdadige handelingen met kernmateriaal. Ze zijn gebaseerd op analoge voorzieningen van de zogenaamde "Kaping Verdragen" en het Verdrag inzake bescherming en bestraffing van misdaden begaan tegen internationaal beschermde personen met inbegrip van diplomaten.
4.2. De rol van het IAEA Als dusdanig is het IAEA geen partij bij het Verdrag. Het oorspronkelijke exemplaar van het Verdrag werd neergelegd bij het IAEA. De functie van het Agentschap is de bewaring van het origineel en de mededeling van elke informatie betreffende ondertekening, ratificatie, amendering, voorbehoud, klachten, van kracht worden of uittreding van Staten. Het IAEA heeft een bemiddelende taak door: • de Staten te informeren betreffende de nationale wetten en regelingen die uitwerking hebben op het Verdrag; • de Staten in te lichten over het resultaat van de maatregelen inzake de vervolging van vermoedelijke daders; • informatie te geven inzake de desbetreffende nationale gezagsorganen verantwoordelijk voor de externe bescherming van kernmateriaal en voor de coördinatie van antwoord en terugwinningacties. Het IAEA zal ook de samenwerking tussen de Staten vergemakkelijken bij de ontwikkeling en de verbetering van systemen voor de externe bescherming van kernmateriaal bij internationale transporten.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
40
4.3. De betekenis van het Verdrag Het is duidelijk dat een verbetering in het systeem van externe bescherming, de eenvormige toepassing van de niveaus van externe bescherming van kernmateriaal, de internationale samenwerking in geval van diefstal of verkeerd gebruik en het vastleggen van een standaard reeks van strafbare feiten voortvloeiend uit het Verdrag, bijdragen tot de veiligheid van kernmateriaal gebruikt voor vreedzame doeleinden. Deze verhoogde beveiliging van kernmateriaal gebruikt voor vreedzame doeleinden tracht terrorisme of sabotage van kernmateriaal te verhinderen, waardoor de kans dat de bevolking blootgesteld wordt aan straling, afneemt. Aldus draagt een doeltreffende fysische bescherming van kernmateriaal bij tot de aanvaarding van kernenergie zowel vanwege de bevolking als van de regeringen door het afzwakken van de publieke bezorgdheid omtrent de risico's van nucleaire proliferatie en de nadelige effecten van blootstelling aan radioactieve straling. Bovendien kan een doeltreffend Verdrag de totstandkoming versnellen van de afspraken inzake nucleaire bevoorrading tussen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, aangezien het niet langer nodig is om afzonderlijk te onderhandelen over voorzieningen inzake de externe bescherming van kernmateriaal. Ook moet het opnemen van de niveaus van externe bescherming in het Verdrag volgens de aanbevelingen van het Agentschap, de aanvaardbaarheid vergemakkelijken van deze aanbevelingen door de Staten die geen partij zijn bij dit Verdrag, dit in zowel de bilaterale als de multilaterale Verdragen over de nucleaire bevoorrading. Het Verdrag draagt daardoor bij tot de vermindering van de mogelijke oorzaken van wrijving tijdens de onderhandelingen over de nucleaire bevoorrading. Op deze manier kan dit Verdrag dienen als ondersteuning van het vertrouwen in de uitvoerbaarheid van de internationale Verdragen inzake nucleaire bevoorrading.
4.4. Externe beveiligingsniveaus Hierna volgen de externe beveiligingsniveaus van toepassing bij internationaal transport van nucleair materiaal volgens de klassenindeling van Tabel 6. • Tijdens opslag ter gelegenheid van een internationaal nucleair transport, gelden de volgende externe beveiligingsniveaus: o Materialen van klasse III worden opgeslagen in een zone waarvan de toegang onder controle staat; o Materialen van klasse II worden opgeslagen in een zone die onder permanent toezicht staat, uitgeoefend door bewakers of met behulp van elektronische toestellen, omgeven door een afsluiting met een beperkt aantal uitgangen onder aangepaste controle, ofwel elke andere zone die een gelijkwaardig peil van externe beveiliging biedt; o Materialen van klasse I worden opgeslagen in een zone die op dezelfde wijze beveiligd is als deze voor de hiervoor vernoemde klasse II, maar waarvan de toegang bovendien beperkt is tot personen waarvan de betrouwbaarheid bewezen is en die onder toezicht staat van bewakers die in nauwe verbinding staan met de gepaste interventie-eenheden. De in dit verband genomen specifieke maatregelen zullen ertoe strekken, elke aanval, elke ongeoorloofde toegang of elk ongeoorloofd wegnemen van materialen op te sporen of te voorkomen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
41
• Tijdens internationaal transport gelden de volgende externe beveiligingsniveaus voor nucleair materiaal: o
o
o
Materialen van klasse II en III zullen vervoerd worden met inachtneming van bijzondere voorzorgen. Deze omvatten onder meer het treffen van voorafgaande schikkingen tussen verzender, bestemmingen en vervoerder en een voorafgaand akkoord tussen natuurlijke of rechtspersonen onderworpen aan de jurisdictie en reglementen van de uitvoerende en invoerende Staten, waarbij de datum, de plaats en procedure van overdracht van de verantwoordelijkheid over het vervoer bepaald worden; Materialen van klasse I zullen vervoerd worden met inachtneming van de bijzondere voorzorgen zoals voorzien voor materialen van klasse II en III en daarenboven, onder bestendig toezicht van een escorte en onder voorwaarden die een nauwe verbinding met gepaste interventie-eenheden waarborgen; Voor natuurlijk uranium anders dan in de vorm van erts of ertsafval, behelst de transportbeveiliging, voor hoeveelheden groter dan 500 kilogram U, de voorafgaandelijke kennisgeving van de verzending met de vermelding van de wijze van vervoer, het verwachte uur van aankomst en de ontvangstbevestiging van de verzending.
Er waren op 23 april 2004 104 lidstaten [17]: Het Verdrag is eveneens onderschreven door het Europees Inspectoraat, het vroegere Euratom. In overeenstemming met artikel 102 van het Euratom Verdrag en volgens beslissing 7390/80 (29 mei 1980) van de Raad, hebben de lidstaten en Euratom samen het Verdrag geratificeerd wat voor België gebeurde door de Wet van 24 juli 1984 [16]. Het IAEA publiceert regelmatig aanbevelingen met betrekking tot de fysische beveiliging van nucleaire materialen [18]. De laatste publicatie vestigt in het bijzonder de aandacht op de beveiliging tegen sabotage van nucleair materiaal en nucleaire intallaties [19].
SCK•CEN
5.
Non-Proliferatie Verdrag
42
Handel in splijtstoffen
Splijtstoffen en andere gevoelige materialen vormen een essentieel onderdeel voor de aanmaak van een kernwapen. In een geest van non-proliferatie is het dan niet opportuun een vrije handel in die materialen toe te laten. Om de handel in splijtstoffen en andere gevoelige materialen onder controle te houden zijn via verscheidene kanalen inspanningen geleverd. Deze behelzen vooral het Zangger Comité, de nucleaire bevoorradingsgroep (NSG), de Wassenaar overeenkomst (het vroegere COCOM), het MTCR en de HCOC (ook wel ICOC genoemd). Elk van deze internationale afspraken en informele overeenkomsten wordt hier verder besproken en in zijn historische context verklaard.
5.1. Het Zangger Comité Het Zangger Comité (meer formeel het NPV-uitvoerders comité) werd gesticht in 1971 en is genoemd naar zijn eerste Zwitserse voorzitter Claude Zangger. Het Comité is belast met het opvolgen van procedures binnen de NPV verplichtingen in verband met export van nucleaire materialen en uitrusting. Het NPV voorziet dat splijtgrondstoffen en speciale splijtstoffen, of uitrusting, of materialen speciaal ontworpen voor de productie, gebruik of verwerking van speciale splijtstoffen, niet aan niet-kernwapenstaten mogen geleverd worden, tenzij de splijtgrondstoffen of speciale splijtstoffen onderworpen zijn aan de IAEA waarborgen ([6]-Art.III.2). Het Comité stelde in 1974 een "Trigger List" samen van artikelen nucleaire uitrusting en materiaal waarvoor de transfer afhankelijk dient te zijn van IAEA waarborgen in het ontvangende land [20]. Deze lijst wordt regelmatig aangepast en kan geraadpleegd worden bij het IAEA als de laatste herziening van INFCIRC/209 [21]. Hoewel het NPV de ondertekenaars impliciet via artikel III.2 verplicht zorg te dragen voor een zekere exportcontrole van nucleair materiaal en uitrusting, gebeurt deze exportcontrole in het kader van het Zangger comité op vrijwillige basis. Naast het toepassen van de exportcontrole informeren de leden elkaar ook jaarlijks over de aard en hoeveelheid van de uitvoer en uitvoerlicenties van nucleaire materialen en uitrusting. Lidstaten van het Zangger Comité zijn op datum van 26 augustus 2004 [5]: Argentinië, Australië, België, Bulgarije, Canada, China, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Zweden, Zwitserland. De Europese Unie is een permanente waarnemer.
5.2. De Nucleaire Bevoorraders Groep (NSG, Nuclear Suppliers Group) De Nucleaire Bevoorraders Groep (ook informeel de Londen Groep of de Londen Bevoorradersgroep genoemd) groepeert de landen van de Europese Unie en andere nucleaire uitvoerende landen. In tegenstelling tot het Zangger Comité is het mandaat van de NSG niet verbonden met het NPV zodat deze groep een ruimere waaier van exportcontrole initiatieven kan nemen, ook bijvoorbeeld voor goederen voor niet-uitsluitend nucleair gebruik (de nucleair-verwant dubbelgebruik goederen). Het doel van de NSG is te verzekeren dat nucleaire exporten slechts gebeuren enkel en alleen als aan de passende maatregelen van waarborgen, externe beveiliging, non-
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
43
proliferatie voorwaarden en andere beperkingen is voldaan. De groep tracht ook alle export te beperken van gevoelige artikelen die kunnen bijdragen tot de proliferatie van kernwapens. De exportregels werden in 1976 gebundeld en aan het IAEA medegedeeld in januari 1978 [22] en voorzien enkele aanvullende exportcontrole beperkingen bovenop deze voorzien door het NPV: de uitvoer zou nooit mogen uitmonden in om het even welk nucleair explosief tuig. De NSG richtlijnen betreffen exporten naar iedere niet-kernwapenstaat van materialen of uitrusting die vermeld zijn in de annexen van deze richtlijnen. De richtlijnen bestaan uit een deel 1 voor nucleair materiaal en uitrusting en een deel 2 voor nucleair-verwant dubbelgebruik artikelen. De NSG "Trigger List" in deel 1 is bijna letterlijk dezelfde als de Zangger Comité "Trigger List", wat de nauwe samenwerking tussen de NSG en het Zangger comité illustreert. In aanvulling op deel 1 is sinds de Golfoorlog in Irak (1991) een zogenaamde nucleairverwant dubbelgebruik artikelenlijst opgesteld welke artikelen vermeldt die voor de aanmaak van kernwapens nuttig of nodig zijn, maar ook niet-nucleaire toepassingen hebben. Deze lijst staat in de annex van deel 2 van de NSG richtlijnen. Ook deze richtlijnen worden regelmatig aangepast [23]. De bevoorrading van artikelen is afhankelijk gemaakt van de verzekering van vreedzaam gebruik, toepassing van de IAEA waarborgen, doeltreffende fysische beveiliging en het aanvaarden door de ontvanger dat iedere re-transfer het voorwerp is van dezelfde beperkingen. De Warschau plenaire vergadering van de NSG groep in 1992 nam ook full-scope waarborgsystemen onder IAEA toezicht aan als een voorwaarde voor export, d.w.z. waarborgen op alle splijtgrondstoffen en speciale splijtstoffen bij de ontvanger. Concreet betekent dit dat de NSG landen niet langer exporteren naar landen waar geen full-scope waarborgen toegepast worden. Enkele voorbeelden van nucleair-verwant dubbelgebruik artikelen zijn: draai- en freesmachines, ovens, isostatische persen, robotten, bepaalde materialen (bv. aluminium, berillium, boor, "maraging" staal, enz.), uitrusting en componenten voor uranium isotopenscheiding, uitrusting voor de produktie van zwaar water, uitrusting voor de ontwikkeling van implosiesystemen, uitrusting en componenten voor nucleaire testen. Op datum van 26 augustus 2004 zijn er 44 Lid-Staten van de Nucleaire Bevoorraders Groep [5]: Argentinië, Australië, België, Brazilië, Bulgarije, Canada, China, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Kazachstan, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk, Wit-Rusland, ZuidAfrika, Zuid-Korea, Zweden, Zwitserland. We noteren dat alle leden van het Zangger comité ook lid zijn van de NSG, maar omgekeerd is dit niet het geval.
5.3. De Wassenaar Regeling (opvolger van COCOM) COCOM (CO-ordinating COmmittee for Multilateral Export Controls) was een overeenkomst tussen Westerse landen in verband met de toelevering van industrieel materieel en technologie met mogelijk militaire waarde aan de voormalige USSR en zijn bondgenoten en aan China. De COCOM lijst bevatte onder andere ook nucleair-gerelateerd materiaal en technologie. COCOM was een informele intergouvernementele overeenkomst, maar geen Verdrag. Het werd voor de eerste maal goedgekeurd in 1949 en werd gecoördineerd vanuit Parijs.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
44
Sinds het einde van de Koude Oorlog zijn de internationale relaties omgegooid en de vroegere COCOM beperkingen zijn niet meer geldig. De overeenkomst werd in 1994 opgeschort en is vervangen door de Wassenaar Regeling, waarin ook de voormalige Oostblok landen zetelen. De COCOM lijst van nucleair-verwante dubbel-gebruik artikelen is overgedragen aan de NSG. Het doel van de Wassenaar Regeling is de regionale en internationale veiligheid te verhogen door toezicht te houden op conventionele wapenexporten en dubbel-gebruik technologieën en door controleregimes voor massavernietigingswapens te ondersteunen en versterken, zonder deze echter te dupliceren.
5.4. Het controleregime aangaande rakettechnologie (Missile Technology Control Regime, MTCR) en de Haagse Gedragscode (Hague Code Of Conduct, HCOC) De principiële doelstelling van het controleregime aangaande rakettechnologie is de verspreiding te beperken van raketten en niet-bemande luchttransport systemen (ballistische-, kruis- en grote grond-lucht raketten, enz.) die in staat zijn een vrije last van 500 kg te verplaatsen en een minimale reikwijdte hebben van 300 km, teneinde het risico van nucleaire proliferatie te verminderen. Het controleregime aangaande rakettechnologie (MTCR) is een informele nietverdragsgebonden associatie van regeringen die gemeenschappelijke belangen delen in de non-proliferatie van raketontwikkeling. Ook hier gebeurt de controle op basis van een stuklijst, waarin de uitrusting en technologieën genoemd worden die niet of beperkt uitgevoerd mogen worden. Formele discussies over de controle van de proliferatie van rakettechnologie zijn begonnen in 1983 tussen Duitsland, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. Later namen ook Canada en Japan deel en in 1985 werd een interim akkoord bereikt op de controle van de proliferatie van ballistische raketten, inclusief de dubbelgebruik raketonderdelen. Op datum van 3 december 2004 is het lidmaatschap uitgebreid tot 34 landen. De landen die de overeenkomst hebben onderschreven zijn [5]: Argentinië, Australië, België, Brazilië, Bulgarije, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Rusland, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, ZuidKorea, Zweden, Zwitserland. Sommige andere Staten, zoals China, Israël, Roemenië en Slowakije hebben beloofd zijn richtlijnen na te leven. De Haagse Gedragscode is bedoeld als aanvulling van het MTCR. De ondertekenaars (111 Staten op datum van 26 augustus 2004) beloven zich te beperken in de ontwikkeling, het testen en het gebruik van draagraketten voor massavernietigingswapens. Gezien de gelijkenissen tussen ballistische raketten en ruimteraketten zijn er afspraken gemaakt om jaarlijks verklaringen uit te wisselen over de plannen voor het gebruik van dergelijke raketten. Ook dient een lancering op voorhand aangekondigd te worden.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Samenvatting Handel in Splijtstoffen Zangger Comité 35 leden Opgericht in 1971 Uitvoering van artikel III.2 van het NPV Nucleaire Bevoorraders Groep 44 leden Opgericht in 1976 Niet gebonden aan het NPV Wassenaar Regeling 33 leden Opgericht in 1995 Handelsbeperkingen voor alle types van wapens MTCR 33 leden Opgericht in 1987 Rakettechnologie Haagse Gedragscode 111 ondertekenaars Aangenomen in 2002 Rakettechnologie
45
SCK•CEN
6.
Non-Proliferatie Verdrag
46
Inventaris van splijtstoffen
6.1. Inventaris van civiel plutonium Plutoniumproductie is het onvermijdelijke gevolg van de bestraling van uranium in een kernreactor. De snelheid waarmee plutonium geproduceerd wordt hangt af van het reactortype en zijn karakteristieken, de verrijking van de splijtstof en zijn plaats in de reactor en de reactoruitbating. In het algemeen kan gezegd worden dat hoe langer de splijtstof bestraald wordt hoe meer plutonium er gevormd wordt. Splijtstof in reactoren voor energieproductie wordt bestraald gedurende aanzienlijk langere periodes dan in het geval van militaire toepassingen. Een verlengde bestraling (met een hoge bestralingsgraad) verandert ook de isotopische samenstelling van het plutonium, met een lager percentage van het splijtbare (of fissiele) isotoop 239Pu in de splijtstof tot gevolg. Plutonium dat ontladen is uit een commerciële reactor heeft voor 60 % splijtbare isotopen, terwijl militair plutonium gewoonlijk meer dan 93 % 239Pu bezit. Na het verblijf in de reactor wordt de splijtstof ontladen en gedurende één tot anderhalf jaar gestockeerd in een stockagebekken, gewoonlijk dicht bij de reactor. Daarna wordt de splijtstof eventueel naar de heropwerkingsinstallatie gebracht en behandeld, waarna het resterende uranium en plutonium gescheiden worden van de afvalproducten (fissie- of splijtingsproducten). Het plutonium kan dan dienen voor hergebruik in mengoxide (MOX) splijtstof. De bestraalde splijtstof kan ook in aanmerking komen voor directe berging. Plutonium kan dus voorkomen in bestraalde splijtstof, kan afgescheiden zijn en gestockeerd in de heropwerkingsinstallatie of in de plutoniumfabriek of het kan verwerkt zijn in MOX splijtstof. De wereldwijde inventaris van civiel materiaal dat aan controle is onderworpen, is weergegeven in Tabel 7. De gegevens zijn overgenomen uit het jaarverslag 2003 van het IAEA. De tabel bevat de hoeveelheden, uitgedrukt in zowel ton als in significante hoeveelheid, van de verschillende categorieën materialen onderworpen aan inspectieregimes volgens zowel INFCIRC/153 als INFCIRC/66 voor wat betreft de NKWS alsook de hoeveelheden in de KWS per soort materiaal. De IAEA significante hoeveelheden zijn gedefinieerd in paragraaf 3.2 en voor verschillende materiaalcategorieën weergegeven in Tabel 2.
6.2. Inventaris van civiel hoogverrijkt uranium Men spreekt van hoogverrijkt uranium (HEU) als het uranium voor meer dan 20 % verrijkt is in zijn isotoop 235 [10]. Om militaire kwaliteit te hebben en dus bruikbaar te zijn voor de aanmaak van kernwapens, moet de verrijking 93 % bedragen. Bijna al het hoogverrijkt uranium is aangemaakt in de militaire verrijkingsinstallaties in de kernwapenstaten. Civiel HEU wordt vooral gebruikt in onderzoeksreactoren, maar omwille van het non-proliferatie risico tracht men meer en meer over te schakelen op laagverrijkt uranium als splijtstof voor zover de operationele vereisten van de reactor dit toelaten. De grootste bevoorrader van civiel HEU zijn de Verenigde Staten van Amerika, die door de jaren heen 26 000 kg HEU (waarvan 18 000 kg 235U) uitgevoerd hebben, maar ook instonden voor de levering van 30 000 tot 35 000 kg HEU voor eigen gebruik. Vanaf 1993 is de uitvoer van HEU praktisch tot stilstand gekomen. Er wordt geschat dat de vroegere USSR, hoewel hoofdzakelijk bevoorrader van zijn eigen reactoren met 10 000 tot 20 000 kg HEU, ook nog 2 000 tot 3 000 kg exporteerde naar Oost-Europa, Irak, Libië, Noord-Korea en Vietnam [24], [25].
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
47
Het Verenigd Koninkrijk, China en Frankrijk leverden kleine hoeveelheden aan een paar landen. Zo had bijvoorbeeld Frankrijk een overeenkomst met Irak voor de levering van 30 à 40 kg per jaar voor de bevoorrading van de Osirak reactor. Nadat Israël in 1981 deze reactor had gebombardeerd, werd het contract opgeschort, maar toch was op dat moment ongeveer 12 kg HEU geleverd. Dit materiaal is in 1992 door het IAEA uit Irak verwijderd [26]. Slechts de VSA hebben details bekend gemaakt over hun civiel HEU export [24]. Het betreft hier cijfers uit 1993, maar omdat er sindsdien nauwelijks nog civiel HEU door de VSA is uitgevoerd naar andere landen, geven deze cijfers een bovengrens aan voor civiel HEU van VSA origine. Zij hebben ongeveer 26 ton HEU uitgevoerd, waarvan er nog 17.5 ton resteert bij de gebruikers. De rest is weer teruggenomen door de VSA in het kader van hun politiek om de hoeveelheid HEU in de wereld zoveel mogelijk te beperken. Het jaarverslag van het IAEA van 2003 (tabel 7) vermeldt dan weer 21.7 ton in NKWS, ondertekenaar van het NPV en 0.3 ton in landen buiten het NPV. Dit betreft HEU van alle origines. Schattingen van de hoeveelheid civiel HEU in de kernwapenstaten bedragen 5 tot 10 ton voor de VSA en Rusland samen. Het resterende door hen geproduceerde civiel HEU is reeds opgewerkt en daarna ondergebracht in hun militaire HEU voorraden. De hoeveelheid civiel HEU in het VK en Frankrijk dat buiten IAEA safeguards valt wordt geschat op 1 à 2 ton. China wordt geacht een relatief kleine voorraad van 1 ton te bezitten [24]. De totale hoeveelheid civiel HEU in de wereld wordt op basis van deze gegevens geschat op 29 tot 35 ton HEU, waarbij de 10 ton HEU, die als militair overschot onder IAEA safeguards is gebracht, buiten beschouwing gelaten wordt. Vooral de VSA hebben nog veel meer HEU als militair overschot bestempeld, maar dit materiaal is niet onder IAEA safeguards gebracht. Het totale militaire overschot is 175 ton, waarvan 37 tot 38 ton gemengd is met verarmd uranium om LEU te verkrijgen [25].
6.3. Inventaris van militair plutonium De productie van plutonium voor kernwapens begint bij de bestraling van uranium in een "productiereactor". Dit zijn reactoren die zodanig zijn ontworpen en uitgebaat dat plutonium wordt aangemaakt met een hoge concentratie aan het splijtbare isotoop 239Pu en een lage concentratie aan het isotoop 240Pu, dat een sterke neutronenstraler is en verwikkelingen kan opleveren bij het ontwerp en de fabricage van kernwapens. Plutonium wordt "van kernwapen kwaliteit" genoemd als het minder dan 7 % 240Pu bevat. De reactoren die hiervoor ontworpen en gebruikt werden zijn de LWGR of licht water gekoelde en grafietgemodereerde reactoren (vooral in de VSA, Rusland en China) en de GCR of gasgekoelde, grafietgemodereerde reactoren (vooral in Frankrijk en VK). Deze laatsten worden ook wel Magnox reactoren genoemd. Een derde type is de HWR of zwaarwater-gekoelde en -gemodereerde reactoren (vooral in de VSA en Rusland). Om de opbouw van 240Pu te beperken wordt het verblijf van de splijtstof in de reactor kort gehouden (doorgaans enkele weken); dit in tegenstelling tot reactoren voor elektriciteitsproductie, waar het verblijf in de reactor meestal 3 jaar of meer is.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
48
Tabel 7 : Benaderende hoeveelheden materialen onderworpen aan de controles van het IAEA eind 2003 Soort materiaal
Hoeveelheid (ton)
INFCIRC/153a
INFCIRC/66b
Hoeveelheid in Significante Hoeveelheid SH* Kernwapen staten
Nucleair Materiaal Plutoniumc in bestraalde brandstof
626.54
33.4
95.9
94 470
Plutonium buiten de reactorkern
12.7
0.1
72.8
10 683
Plutonium gerecycleerd in
14.2
0.3
0
1811
21.7
0,1
10.0
672
45 480
3 069
4 422
13 836
88 130
2 124
11 998
7 846
brandstofelementen in de reactorkernen Hoog verrijkt Uranium (20% of meer
235
U)
Laag verrijkt Uranium(minder dan 20% 235U) d
Kerngrondstoffen
(natuurlijk of verarmd Uranium en Thorium) Totaal (SH)
129 318
Niet-nucleair materiaale Zwaar water
a
b c
d
e
*
0
610
0
Akkoorden tot controle genomen in het kader van NPT en/of het Verdrag van Tlatelolco en andere allesomvattende waarborgovereenkomsten Niet inbegrepen de instellingen gesitueerd in de kernwapenstaten; inbegrepen de instellingen van Taiwan (China). Deze rubriek houdt een geschatte hoeveelheid in van 90 ton (11 238 SH) plutonium in bestraalde brandstof, die nog niet aan het Agentschap werden aangegeven krachtens de overeengekomen aankondigingsprocedures(het niet-aangegeven plutonium is vervat in bestraalde brandstofelementen waarop een boekhoudkundige controle per artikel evenals insluitings- en toezichtsmaatregelen van toepassing zijn). De cijfers van deze tabel bevatten niet de materialen bedoeld in alinea A en B van hoofdstuk 34 van het document INFCIRC/153 (corrected) Niet-nucleaire materialen onderworpen aan de controles van het Agentschap in termen van akkoorden van het type INFCIRC /66/Rev.2. SH = significante hoeveelheid, weergegeven in tabel 2. De exacte hoeveelheid van splijtbaar materiaal dat verwerkt is in kernwapens in militair geheim. Het is wel mogelijk op basis van secundaire bronnen een schatting te maken van de hoeveelheid splijtstoffen in omloop in het militaire circuit.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
49
Er zijn met name 3 standaardmethodes die toelaten een schatting te maken van de inventaris aan militair plutonium dat heropgewerkt is in de KWS [24]: • het tellen van de kernkoppen Ingevolge de START gesprekken tussen de VSA en Rusland is enige duidelijkheid gekomen over het aantal kernkoppen (strategische en tactische) dat in beide grootmachten aanwezig is, hoewel van Russische zijde nog heel wat vraagtekens blijven bestaan. Ook in het geval van Frankrijk en het VK bestaan er grote onnauwkeurigheden, terwijl het voor China grotendeels een gokken blijft. Tegelijk kan de hoeveelheid plutonium per wapen gevoelig verschillen en is men aangewezen op gemiddelde waarden. • de meting van de uitstoot van krypton-85 Krypton-85 (85Kr) is een fusieproduct van 235U of 239Pu in reactoren. Het is een inert gas dat in de splijtstof gevangen blijft tot het moment van heropwerking, wanneer het geloosd wordt in de atmosfeer. De concentratie aan 85Kr in de atmosfeer geeft dus een indirecte aanduiding van de mate van heropwerking, waaruit schattingen kunnen gemaakt worden van de plutonium opbrengst. Door van de totale 85Kr hoeveelheid in de atmosfeer de hoeveelheden af te trekken die toe te wijzen zijn aan andere landen, heeft men een schatting gemaakt van het Russische kernwapenarsenaal. • een studie van het ontwerp, de laad- en uitbatinggeschiedenis van productiereactoren De beste schattingen van plutoniuminventarissen komen uit de studie van ontwerpen, laadschema's en uitbatinggeschiedenissen van productiereactoren. De kennis is nog steeds onvolledig, maar kon in de 90'er jaren toch behoorlijk aangevuld worden. In de VSA zijn de thermische vermogens van de productiereactoren gepubliceerd door de VS-DOE sedert begin 1980. Dat thermische vermogen laat toe de fissies van uranium en plutonium te berekenen. In Frankrijk en het VK zijn de meeste productiereactoren ook aangewend voor elektriciteitsproductie. De gegevens over de elektriciteitsproductie zijn publiek toegankelijk, zodat het thermische vermogen kan berekend worden. Voor de USSR zijn schattingen gemaakt naar VSA voorbeeld en dezelfde benadering werd gebruikt voor China. De beste schattingen voor de 5 kernwapenstaten zijn weergegeven in tabel 8.
6.4. Inventaris van militair hoogverrijkt uranium in de kernwapenstaten Hoogverrijkt uranium in kernwapens heeft gewoonlijk een verrijking in de 235U concentratie van 93 %. De inventarissen aan HEU van wapenkwaliteit zijn in hoge mate onbekend op die van de VSA na. De voornaamste reden hiervoor is dat de 5 kernwapenstaten verrijkingsinstallaties gebouwd hebben die veel groter zijn dan nodig om het wapenmateriaal te produceren. Schattingen van totale inventarissen vereisen bijgevolg kennis van zowel de historische verrijkingsproductie als van het niet-wapen gebruik van HEU, zoals bijvoorbeeld in kernduikboten. Enkel de VSA hebben historische informatie over de militaire installaties vrijgegeven, maar hebben niet de fractie vermeld die toegewezen werd aan de vreedzame toepassingen. Niettegenstaande de tekortkomingen zijn toch eerste-orde schattingen gemaakt [24], [25], waarbij moet rekening gehouden worden met een grote foutenmarge.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
50
Deze waarden zijn weergegeven in Tabel 8. Tabel 8 : Totale hoeveelheid beschikbaar militair Pu en HEU (in ton) [25]
LAND
Pu
HEU
Rusland
145 ± 25
1070 ± 300
VSA
100 ± 2
700 ± 50
a
VK
7.6
FRANKRIJK
5 ±1,5
29 ± 7
CHINA
4.8 ± 2
20 ± 5
TOTAAL
262.4 ± 31
1841 ± 362
- bruikbaar in wapens
155
1250c
- verklaard als overschotb
107
674
a b
c
22
Van deze 7.6 ton staat 4.4 ton onder internationale waarborginspecties, ofwel omdat het plutonium niet echt van wapen-kwaliteit omdat het overbodig is. De resterende 3.2 ton wordt echt voor kernwapens gebruikt. In het kader van de verschillende ontwapeningsakkoorden tussen de VSA en Rusland is er een aanzienlijke hoeveelheid militair Pu en HEU vrijgekomen die op zich nog bruikbaar is in een kernwapen maar is aangeduid als overschot. Het is de bedoeling dat dit materiaal zodanig wordt verwerkt dat het in de toekomst niet meer bruikbaar is in een kernwapen. Voor HEU is de eenvoudigste manier om dit te mengen met verarmd uranium om te komen tot laagverrijkt uranium, dat geschikt is voor gebruik in een kerncentrale. Voor wapenkwaliteit plutonium is de meestgenoemde optie het te verwerken tot MOX splijtstof en het vervolgens te gebruiken in een kerncentrale. inclusief militair overschot waarvan de verrijking nog niet gereduceerd is, exclusief HEU dat gebruikt wordt voor de voortstuwing van marineschepen.
SCK•CEN
7.
Non-Proliferatie Verdrag
51
Probleemlanden: Irak, Noord-Korea, Iran
In de 90'er jaren en de eerste jaren van het nieuwe millennium hebben zich turbulente bewegingen voorgedaan op het vlak van kernwapenambities van verscheidene landen. Enerzijds hebben enkele landen hun ambities laten varen, soms vrijwillig (Zuid-Afrika), vaker onder diplomatieke (Libië) of zelfs militaire druk (Irak). Anderzijds heeft bijvoorbeeld Noord-Korea heel openlijk de nucleaire kaart getrokken. De motivaties voor het opgeven dan wel juist het nastreven van kernwapens zijn heel verschillend. Verschillende landen worden ervan verdacht kernwapens te willen verwerven en actieve stappen te ondernemen om plutonium of hoog verrijkt uranium aan te maken, die buiten de internationale splijtstofcontrole vallen. Noord-Korea en Iran staan bovenaan de lijst van verdachte naties. Irak heeft zijn illegale kernwapenprogramma manu militari moeten opgeven. Algerije heeft in het verleden geheime nucleaire activiteiten ontwikkeld en heeft aanleiding gegeven tot bezorgdheid aangaande zijn uiteindelijke ambities, maar die zorgen zijn verminderd door de toetreding tot het NPV met de bijbehorende ondertekening en van kracht wording van een waarborgovereenkomst in 1997. Libië heeft in 2003 verklaard actieve stappen te hebben ondernomen om kernwapens te ontwikkelen, maar heeft er sindsdien vrijwillig van afgezien. Cuba werd op verschillende momenten ook ervan verdacht de mogelijkheden te ontwikkelen voor de aanmaak van nucleair explosief materiaal, maar die programma's schijnen heden ten dage niet veel vorderingen gemaakt te hebben. Cuba is in 2002 toegetreden tot het NPV en heeft in 2003 een waarborgovereenkomst en tegelijkertijd het Additioneel Protocol ondertekend. Ten tijde van eind 2004 zijn deze nog niet geratificeerd. Zuid-Korea heeft in de jaren '70 stappen ondernomen om kernwapens te verwerven, maar heeft onder internationale druk zijn activiteiten in die zin gestopt. Vandaag wordt het niet verdacht van enig illegaal nucleair wapenprogramma. Het kwam in 2004 in het nieuws door zelf te verklaren dat wetenschappers illegale experimenten met kleine hoeveelheden nucleair materiaal hadden uitgevoerd. Het IAEA heeft deze zaak vervolgens onderzocht en geconcludeerd dat er weliswaar illegale activiteiten hebben plaatsgevonden, die betrekking hadden op de meest proliferatiegevoelige materialen en technieken, maar dat de openheid en medewerking van Zuid-Korea dusdanig was dat het IAEA geen reden had om aan te nemen dat Zuid-Korea is voortgegaan met deze illegale activiteiten. Het IAEA zal de betrokken installaties extra in het oog houden. Een saillant detail in deze materie is zeker ook de ontdekking geweest van het bestaan van een florerende zwarte markt voor technologie voor de aanmaak van kernwapens, geleid door een groep rond de Pakistani Abdul Qadeer Khan, de vader van de Pakistaanse atoombom. De volgende landen worden iets verder onder de loep genomen: Irak, Noord-Korea en Iran.
7.1. Irak Reeds in 1962 schafte Irak zich een kleine, 2 MW Russische onderzoeksreactor aan. In de 70'er jaren sloot het een overeenkomst met Frankrijk voor de levering van twee onderzoeksreactoren, de Osiraq (40 MW) en de Isis (800 kW). In dezelfde periode werd een laboratorium voor het opwerken van plutonium besteld. Irak is lid van het NPV sinds 1969, zodat het IAEA al sinds jaar en dag inspecties uitvoert in de hierboven genoemde installaties onder het waarborgenakkoord dat Irak krachtens het NPV had afgesloten.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
52
Reeds voor het uitbreken van de Eerste Golfoorlog in 1991 waren er twijfels over de vreedzame bedoelingen van het Iraakse nucleaire programma. Deze twijfels kwamen zeer duidelijk tot uiting in juni 1981, toen Israël een luchtaanval uitvoerde op de door Frankrijk aan Bagdad geleverde onderzoeksreactor Osiraq, die buiten gebruik werd gesteld. Tijdens de Eerste Golfoorlog werden dan de twee onderzoeksreactoren in Tuwaitha evenals twee andere vermoedelijke nucleaire sites door geallieerde luchtaanvallen vernietigd. Aan het einde van de Eerste Golfoorlog, op 3 april 1991 stemde de VN Veiligheidsraad resolutie 687. Hierbij werd besloten UNSCOM (United Nations Special COMmission on Iraq) op te richten, met als doel het Iraakse programma voor de ontwikkeling van massavernietigingswapens in kaart te brengen en te ontmantelen. Het IAEA kreeg de verantwoordelijkheid voor het onderzoek naar de ontwikkeling van kernwapens en werd verregaande autoriteit verleend om in Irak zowel bekende als vermoedelijke nucleaire sites te inspecteren. Het Agentschap werd ook gemachtigd alle materiaal en uitrusting dat in aanmerking komt voor de productie van nucleaire wapens te vernietigen of te verwijderen. Tenslotte diende het Agentschap ook een plan uit te werken voor toekomstige verificatie en opvolging van het Iraakse nucleaire programma. Het IAEA heeft in het kader van UNSCOM in de periode van mei 1991 tot oktober 1995 29 inspecties uitgevoerd. Daarna zijn er nog tot juli 1997 5 ad hoc inspecties geweest. Tussen juli 1997 en december 1998 is het IAEA niet permanent in Irak aanwezig geweest vanwege oplopende spanningen en dreigingen van het Iraakse regime. Dit resulteerde uiteindelijk in de evacuatie van alle UNSCOM medewerkers op 16 december 1998. Wel heeft het IAEA in de daaropvolgende jaren de routine waarborginspecties gehouden, maar heeft uit de resultaten daarvan nooit de conclusie kunnen trekken dat Irak voldeed aan zijn verplichtingen in het kader van het NPV [27]. Op 17 december 1999 nam de Veiligheidsraad resolutie 1284 aan, waarbij UNMOVIC (United Nations Monitoring, Verification and Inspection Commission) werd opgericht als opvolger van UNSCOM. Tevens werd het IAEA mandaat bevestigd. Pas op 16 september 2002 aanvaardde Irak zonder voorwaarden de terugkeer van VN inspecteurs onder zware militaire dreiging van de VSA en het Verenigd Koninkrijk. Op 27 november 2002 arriveerden de IAEA inspecteurs. Gedurende de 111 dagen van hun aanwezigheid in Irak hebben ze 237 inspecties uitgevoerd op 148 plaatsen. Op 18 maart 2003 zijn ze vertrokken, ditmaal vanwege een verklaring van de VSA dat ze niet langer de veiligheid van de inspecteurs kon waarborgen. De IAEA inspecties vóór de Golfoorlog bleven beperkt tot de controle van het door Irak aangegeven nucleair materiaal in de twee reactoren, een pilootinstallatie voor splijtstofproduktie en een opslagruimte op de Tuwaitha site. Dergelijke inspecties waren er niet op gericht om een illegaal Iraaks kernwapenprogramma op te sporen. Dit behoorde toen ook nog niet tot het IAEA mandaat. UNSCOM beschikte echter over verregaande inspectie bevoegdheden en werd versterkt met experten uit de nucleaire wapenstaten. Voor het eerst kreeg het Agentschap ook toegang tot satellietfoto's en vertrouwelijke informatie van nationale geheime diensten. Die combinatie van verplichte transparantie van Iraakse zijde en beter geïnformeerde inspecteurs aan de zijde van het Agentschap leidde tot het ontrafelen van een zeer omvangrijk clandestien nucleair programma. Een belangrijke vaststelling daarbij is dat Irak tegelijkertijd op industriële schaal investeerde in verscheidene procédés voor de productie van materiaal voor nucleaire wapens. Eén van die procédés (de electromagnetische isotopen scheidingsmethode of EMIS methode), ooit gebruikt voor het Amerikaanse Manhattan project, werd al lang als totaal verouderd beschouwd, maar was wel bruikbaar in de Iraakse context.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
53
Even belangrijk was het feit dat zolang in al deze installaties geen nucleair materiaal geïntroduceerd of geproduceerd werd, de Iraakse autoriteiten ook niet formeel verplicht waren ze te onderwerpen aan de inspecties van het agentschap (het type INFCIRC/153 garanties akkoord heeft immers technisch gezien enkel betrekking op de controle van nucleaire materialen en niet op nucleaire installaties). De ontdekking van het Iraakse clandestiene nucleaire programma heeft ook geleid tot een grootscheeps zelfonderzoek van het IAEA en de landen, die het NPV hebben ondertekend. Het Iraakse voorbeeld heeft aangetoond dat inspecties op al het nucleaire materiaal in een land onder INFCIRC/153 garanties niet een volledige garantie geven dat een geïnspecteerd land geen kernwapens nastreeft. Men blijft afhankelijk van de goede trouw van het land. Het resultaat van het zelfonderzoek is het Additioneel Protocol, waar bijkomende eisen worden gesteld aan de staten en waarin het IAEA meer bevoegdheden krijgt bij het uitvoeren van de inspecties.
7.2. Noord-Korea In 1964 startte Noord-Korea met het bouwen van een nucleair complex in Nyongbyon. In 1965 leverde de Sovjet-Unie er een onderzoeksreactor. Vervolgens werd er ook een scheidingsinstallatie voor plutonium gebouwd. In 1979 startte Noord-Korea met een forse uitbreiding van de capaciteit van dit complex. Een 5 MWth reactor werd geleverd met een ertsverwerkings- en een splijtstoffabriek. In 1986 kwamen daar nog twee grotere reactoren (50 en 200 MWth) bij. Noord-Korea trad toe tot het NPV in 1985, dus precies op het moment dat zijn nucleair programma een grootschaliger karakter begon aan te nemen. Indien het niet toetreden van Noord-Korea voordien geen al te grote ongerustheid wekte, ontstond er nu ook druk van Noordkoreaanse bondgenoten (Rusland bijvoorbeeld) om toe te treden tot het NPV. Noord-Korea wachtte nochtans tot februari 1992 vooraleer met het Agentschap een waarborgenakkoord af te sluiten, hoewel artikel 3 van het NPV uitdrukkelijk bepaalt dat een dergelijke zaak moet gebeuren binnen de 18 maanden na ondertekening. Die ondertekening van het garantieakkoord volgde na steeds toenemende internationale druk op Noord-Korea. De aanvankelijke inspecties van het Agentschap vorderden goed en waren er op gericht de door Noord-Korea overgemaakte initiële inventaris van nucleair materiaal te verifiëren. Tegelijkertijd, als gevolg van de in 1990 begonnen politieke dialoog tussen Noord- en Zuid-Korea, bereikten Noord- en Zuid-Korea in januari 1992 een akkoord over een gezamenlijke verklaring over de denuclearisatie van het Koreaanse schiereiland (Joint Declaration on the Denuclearization of the Korean peninsula [28]). Dit principiële akkoord voorziet o.a. dat: • Noord- noch Zuid-Korea nucleaire wapens zullen produceren, ontvangen, opslaan, enz. (dit wil zeggen ook geen stationering van nucleaire wapens voor derde landen, zoals de VSA bijvoorbeeld: na het einde van de Koude Oorlog voelde Noord-Korea zich immers verzwakt ten aanzien van de nog steeds sterke militaire aanwezigheid van de VSA in Zuid-Korea); • Noord- noch Zuid-Korea zullen nucleaire opwerkingsinstallaties of uraniumverrijkinginstallaties bezitten (wat veel verder gaat dan het NPV voorschrijft; deze installaties zijn immers ook het onderdeel van de civiele nucleaire industrie); • gemeenschappelijke verificatie door een nog op te richten "South-North Joint Nuclear Control Commission". Tijdens het najaar van 1992 bleek nochtans uit verificatie door het Agentschap van de
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
54
initiële inventaris aan nucleair materiaal dat er tegenstrijdigheden bestonden tussen enerzijds deze verklaring en anderzijds de metingen van het Agentschap: in tegenstelling tot wat men beweerde, werden in de Nyongbyon opwerkingsfabriek niet slechts één maar wel meerdere opwerkingscampagnes gevoerd. De verdenking ontstond hierdoor dat meer plutonium geproduceerd was dan opgegeven door de Noordkoreanen. Luchtfotografie ter beschikking gesteld door de VSA toonde ook aan dat de ondergrondse verdieping van een gebouw waar naar het Agentschap vermoedt - afval van deze campagnes ondergebracht werd, gecamoufleerd en ontoegankelijk werd gemaakt. Het verschil tussen geschat en gedeclareerd nucleair materiaal was voldoende voor één of twee kernwapens. Consultaties met Noord-Korea leidden niet tot een bevredigende oplossing en op 9 februari 1993 verzocht het Agentschap formeel onder artikel 73(b) van het garantieakkoord een speciale inspectie te mogen uitvoeren, in het bijzonder in twee sites van het Nyongbyon complex. Op eind 2004 wordt deze speciale inspectie nog steeds geweigerd door Pyongyang. Bovendien werd in het voorjaar van 1994 de bestraalde splijtstof uit de 50 MWth onderzoeksreactor verwijderd, zonder dat het Agentschap de nodige metingen kon uitvoeren. Hierdoor wordt het zeer moeilijk precies na te gaan welke hoeveelheid plutonium tot op heden werd geproduceerd. Opeenvolgende oproepen tot medewerking van het Agentschap bleven zonder resultaat aangezien Pyongyang enkel de VSA als volwaardige gesprekspartner in dit nucleaire dossier beschouwde. Op 12 maart 1993 meldde Noord-Korea dat het zich terugtrok uit het NPV. Die terugtrekking werd "opgeschort" nadat Washington er in toestemde een bilaterale dialoog aan te gaan met Noord-Korea, maar leidde niet tot het aanvaarden door Noord-Korea van volwaardige waarborginspecties. De bemoeienissen van de Veiligheidsraad leidden evenmin tot enige oplossing, temeer daar China zich zeer behoudend opstelde en steeds bleef aandringen op een voorzichtige dialoog 'tussen alle betrokken partijen'. Een oplossing van het nucleaire vraagstuk in Korea leek in zicht na een dialoog tussen Noord-Korea en Washington evenals tussen Noord- en Zuid-Korea. Afvaardigingen van de regeringen van de VSA en Noord-Korea hielden gesprekken in Genève van 23 september tot 21 oktober 1994, om te onderhandelen over een globale oplossing van het nucleaire probleem op het Koreaanse schiereiland. De voornaamste besluiten werden vastgelegd in het zog. "Agreed Framework" [29]: • de twee partijen zullen samenwerken om de Noordkoreaanse grafietgemodereerde reactoren en aanverwante installaties te vervangen door lichtwaterreactoren voor elektriciteitsproductie; • de twee partijen zullen streven naar een volledige normalisatie van de politieke en economische relaties; • de twee partijen zullen samenwerken voor vrede en veiligheid op het geregulariseerde Koreaanse schiereiland. • de twee partijen zullen samenwerken om het internationale nucleaire non-proliferatieregime te versterken. Echter, de afspraken van het "Agreed Framework" werden door beide partijen niet nagekomen. Noord-Korea stelde afspraken met het IAEA om de Noordkoreaanse installaties te inspecteren voortdurend uit, waarop de VS de levering van het lichtwater reactoren bevroor. In 2002, tijdens volle Tweede Golfoorlog, bevestigde Noord-Korea dat het bezig was verrijkingsactiviteiten uit te voeren met het oog een kernwapen te maken. Dit was een schending van alle vroegere afspraken. Noord-Korea verbrak IAEA zegels, stelde IAEA bewakingscamera's buiten werking en stuurde de IAEA inspecteurs het land uit. Noord-Korea verklaarde dat het zich effectief op 11 januari 2003 uit het NPV terugtrok.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
55
Sinds de terugtrekking van Noord-Korea worden er de zogenaamde zespartijen onderhandelingen gevoerd tussen Noord-Korea, de VS, Rusland, China, Zuid-Korea en Japan. Deze onderhandelingen hebben tot op heden nog geen merkbaar resultaat gehad. Het feitelijk buiten spel zetten van het Agentschap en het onderhevig maken van de uitvoering van NPV verplichtingen aan een politieke onderhandeling is een gevaarlijk precedent voor het non-proliferatie regime tijdens de komende jaren. Noord Korea beschikt over verscheidene types draagraketten met een bereik van 500 tot 2500 km welke in staat zijn een kernwapen te vervoeren [30].
7.3. Iran Reeds in 1960 onder de toenmalige Sjah schafte Iran zich een 5 MW onderzoeksreactor aan. Bij de door de VS geleverde reactor werd ook een laboratorium met "hete cellen" geleverd, wat toelaat gram-hoeveelheden plutonium van bestraalde splijtstof af te scheiden. Er bevinden zich nu 3 onderzoeksreactoren en 2 vermogensreactoren in aanbouw. Ook heeft Iran een conversiefabriek, twee subkritische installaties, een zwaar water fabriek en een verrijkingsinstallatie op basis van centrifuges. Deze laatste twee zijn pas bekend geraakt na onthullingen in 2002 van een Iraanse oppositiegroep, die het Iraanse regime ervan beschuldigt een kernwapen te willen ontwikkelen. Iran is lid van het NPV en is als dusdanig onderworpen aan IAEA controles op alle activiteiten waarbij splijtstoffen betrokken zijn. Het heeft ook de mogelijkheid "speciale inspecties" te vragen indien dit nodig is, bijvoorbeeld als vertrouwen scheppende maatregel. Ook het IAEA kan dergelijke inspecties opleggen indien er aanwijzingen zijn van illegale activiteiten. Na de ontdekking van de verrijkingsinstallatie is er zware politieke druk op Iran uitgeoefend om het Additioneel Protocol zo snel mogelijk te tekenen. Dit gebeurde op 18 december 2003. Op 21 mei 2004 heeft Iran de zogenaamde begindeclaratie overhandigd aan het IAEA, waarin het een opsomming moet geven van alle nucleair gerelateerde installaties en onderzoek in het land. Na de ontdekking van de niet-gedeclareerde verrijkingsfabriek in Natanz heeft het IAEA verregaande inspecties uitgevoerd om te verifiëren of er geen hoogverrijkt uranium was geproduceerd met de centrifuges. Monsters, genomen in de installatie, toonden sporen van hoogverrijkt uranium aan. Waar de Iraniërs eerst hadden verklaard dat de centrifuges in eigen land waren ontwikkeld, verklaarden ze later dat de herkomst van de centrifuges buitenlands was en dat de uraniumsporen daar waren ontstaan. Tevens bleek begin 2004 dat de Iraniërs een nieuw type centrifuge aan het installeren waren, wat niet gemeld was aan het IAEA. Dit alles leidde niet tot een vergroting van het vertrouwen tussen beide partijen. Eind 2004 is de situatie dat bemiddeling van de grote drie van Europa (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) heeft geleid tot een wankel compromis, waarbij Iran als tegemoetkoming voor het stopzetten van verrijking handelsvoordelen beloofd worden. Iran behoudt zich het recht voor in een later stadium de verrijkingsactiviteiten weer op te starten. De VS en Israël staan sceptisch tegenover de diplomatieke regeling.
SCK•CEN
8.
Non-Proliferatie Verdrag
56
De facto kernwapenstaten: Israël, Indië, Pakistan
Naast de vijf officiële kernwapenstaten erkend door het NPV zijn er ook drie niet-leden van het NPV welke we de facto kernwapenstaten kunnen noemen: Israël, Indië en Pakistan. De twee laatsten hebben ook bevestigd dat zij in het bezit zijn van kernwapens en dit aangetoond door middel van een aantal kernproeven in mei 1998. Israël volgt een politiek van noch bevestigen, noch ontkennen dat het over kernwapens beschikt. Wegens de geheimhouding rond de nucleaire programma's in die landen is er weinig definitieve en open informatie aangaande het aantal wapens dat zij bezitten en over de voorraden aan plutonium of hoog verrijkt uranium. Nochtans is er heel wat informatie gepubliceerd, die hierna voor elk van die landen onder de loep wordt genomen [24].
8.1. Israël Israël exploiteert verschillende uiterst geheime nucleaire installaties bij Dimona in de Negev woestijn, met de bedoeling plutonium voor kernwapens te produceren [24]. De site bevat een kleine productiereactor en een opwerkingsfabriek voor de aanmaak van plutonium op basis van bestraalde brandstof. Hoewel plutonium Israëls belangrijkste weg naar kernwapens schijnt te zijn, werd uranium verrijking toch verder gezet, tenminste als onderzoeksactiviteit. Bovendien zijn er ook zeer duidelijke aanwijzingen dat Israël effectief beschikt over operationele nucleaire wapens. De Israëlische bom moet gezien worden tegen de achtergrond van de precaire geopolitieke en militaire situatie van dat land in het Midden-Oosten. Op termijn kan de nucleaire wapenstatus van Israël nochtans de hefboom zijn voor de ontwikkeling van een nucleair wapen in de Arabische wereld. Het is geen toeval dat heel wat van de landen met min of meer concrete nucleaire wapenambities eveneens in de Arabische wereld moeten gesitueerd worden: Irak, Iran en Syrië. Israël meent nochtans dat het NPV onvoldoende waarborgen biedt en stuurt aan op een kernwapen Vrije Zone in het Midden-Oosten met een meer verregaand inspectieregime. Dergelijke overeenkomst is allicht pas mogelijk in het kader van een globale oplossing of tenminste een verbetering van de politieke situatie in de regio. Israël wordt er ook van verdacht 100 kg wapenkwaliteit uranium te hebben onttrokken aan een VSA installatie in de jaren 60, hoewel argumenten zijn aangehaald om die onttrekking te ontkennen. Israëls belangrijkste bron van plutonium is de reactor van Franse makelij, 24 MWth en in werking sinds december 1963. Het reactorvermogen schijnt nu nochtans heel wat hoger te liggen, met een aanzienlijk grotere mogelijkheid voor plutoniumproductie. Het gebrek aan eenduidige informatie betekent dat het eveneens gissen is naar de mogelijke plutonium voorraad. Het enige gedetailleerde verslag van de constructie en van de originele grootte van de Dimona reactor werd gepubliceerd in 1982 door Pierre Pean [24]. In de oorspronkelijke overeenkomst tussen Frankrijk en Israël van 1956 werd Frankrijk gevraagd een kernreactor te leveren van het 'EL-3' type, d.w.z. een 18 MWth onderzoeksreactor met zwaar water als moderator en gekoeld door zowel zwaar water als door lucht. Wanneer het Franse team dat bezig was met de constructie van de plutonium extractie-installatie het originele plan van de reactor te zien kreeg, waren zij verrast dat het reactorvermogen twee- tot driemaal hoger lag dan oorspronkelijk was overeengekomen. Zij vonden ook dat de koelleidingen driemaal groter waren dan nodig voor een 24 MW reactor. Door deze opwaarderingen van het originele plan kon men besluiten dat de Dimona reactor in staat zou kunnen zijn om zoveel plutonium te kunnen aanmaken als de G1 reactor in Marcoule, Frankrijk. Dit is een gasgekoeld grafiet
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
57
gemodereerde reactor van 38 MWth, in staat om ongeveer 13 kg plutonium van kernwapenkwaliteit per jaar aan te maken. Algemene schattingen van het vermogen van de reactor schommelen tussen 70 en 150 MW. Het hoogste vermogens-'cijfer' is afgeleid uit de gegevens van de plutonium scheidingsinstallatie in Dimona, die in 1986 werden bekend gemaakt door Mordechai Vanunu, een gewezen technicus in de Dimona scheidingsinstallatie. Volgens een VSA ambtenaar blijkt echter uit studies gebaseerd op de gegevens die Vanunu bekend maakte, dat de reactor nooit het vermogen van 150 MW heeft bereikt. Het vermogen van de reactor zou de 70 MW nooit overschreden hebben, wat in overeenstemming is met de informatie van Pierre Pean in verband met de afmetingen van de koelleidingen. Amerikaanse specialisten geloven dat de reactor in het begin heeft gewerkt met een vermogen van 40 MW wat daarna is opgevoerd tot 70 MW vóór 1977, datum wanneer Vanunu aankwam in Dimona. Indien men aanneemt dat deze gegevens juist zijn, kan de reactor 8,8 tot 15 kg plutonium van kernwapenkwaliteit aanmaken per jaar, indien hij in werking is tussen 40 en 70 MWth en dat gedurende gemiddeld 60% van de tijd. Vanunu heeft ook een beschrijving gegeven van de ondergrondse installatie voor plutoniumscheiding in Dimona, geleverd door Frankrijk, waar ook voorzieningen waren voor de afscheiding van plutonium uit bestraalde splijtstof volgens het PUREX procédé, waarbij het plutonium wordt omgezet in metaal in de vorm van onderdelen voor een bom. Schattingen op eind 1999 spreken van een productie van 510 kg plutonium van wapenkwaliteit [31]. Dit komt overeen met ongeveer 100 kernwapens, maar andere bronnen spreken van 300 kernwapens als bovengrens [32]. De kwaliteit van de Israëlische kernmacht wordt vergeleken met die van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Ook met betrekking tot transportsystemen staat Israël ver. Naast vliegtuigen en ballistische raketten met een bereik van 1500 km of meer, heeft Israël ook een zogenaamde "second-strike" mogelijkheid opgebouwd met behulp van drie conventioneel aangedreven onderzeeërs, van waaruit kruisraketten met een kernlading afgevuurd kunnen worden [33]. Er is weinig geweten over het uranium verrijkingsprogramma van Israël. Men weet dat het gestreefd heeft naar laser verrijking, maar de huidige status of het juiste doel van deze inspanning is onduidelijk. Volgens Vanunu zou Israël voor zijn uranium verrijking gebruik maken van gas centrifuge. Ook daarover zijn geen details bekend. Israël heeft het NPV niet ondertekend, maar heeft een overeenkomst met het IAEA van het type INFCIRC/66, waarbij slechts welbepaalde installaties en materiaal geïnspecteerd worden. Het land doet dus in principe niets onwettelijks.
8.2. Indië Van al de ontwikkelingslanden heeft Indië het grootste nucleaire programma waarbinnen een vrij grote inspanning wordt geleverd voor het verwerven van kernwapens op grond van de productie van plutonium. Het Indische nucleaire programma begon in 1958. In 1968 startte het met een militair programma om kernwapens te verkrijgen. Indië baarde in 1974 opzien met zijn "vreedzame" nucleaire explosie van 12 kiloton. Sindsdien heeft het zijn onderzoek en ontwikkeling van kernwapens verder gezet met een duidelijk verhoogde inspanning in het midden van de jaren tachtig als antwoord op de Pakistaanse inspanning. In die tijd hield Indië vol dat het geen kernwapens bezat, maar dat het indien nodig op zeer korte termijn erover kon beschikken. In mei 1998, tijdens een zwaar oplopende escalatie van IndischPakistaanse spanningen, liet Indië deze politiek varen en voerde het vijf kernproeven uit.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
58
Het verklaarde zichzelf hierna een kernwapenstaat. Hoewel Indië beweerde dat één van de vijf kernproeven een waterstofbom betrof, wordt hier in vakkringen toch aan getwijfeld gezien de geringe kracht van de explosies [34]. Het hart van hun kernwapenprogramma is twee kleine zwaar water reactoren en een plutonium scheidingsinstallatie. De Indische civiele en militaire nucleaire programma's zijn niet duidelijk gescheiden. De Indische regeringspolitiek is er steeds een geweest van minimalisatie van internationale waarborgen op zijn nucleaire installaties, om de militaire weg op te gaan indien nodig. Resultaat hiervan is dat de meeste van de zwaar-water reactoren en de heropwerkingsinstallatie niet onder IAEA controle staan en aldus kunnen gebruikt worden voor de productie van plutonium voor kernwapens. De twee grootste onderzoeksreactoren Cirus en Dhruva zijn bronnen van plutonium van wapenkwaliteit, staan niet onder IAEA controle en gebruiken natuurlijk uranium als splijtstof en zwaar water als moderator. Cirus (40 MWth) startte in 1960 en kan per jaar 8.8 tot 10 kg wapenkwaliteit plutonium produceren in ongeveer 8.8 tot 10 ton splijtstof. Cirus werd door Canada geleverd voor vreedzame doeleinden. Dhruva (100 MWth) is gelijkaardig aan Cirus en is in werking sinds 1985. De plutoniumproductie wordt geschat op 22 tot 26 kg per jaar bij 60 % belasting. Indië heeft ook nog zes vermogenreactoren, die evenmin onder controle staan en die plutonium zouden kunnen aanmaken, hoewel hiervoor geen harde bewijzen bestaan dat dit inderdaad gebeurd is. Elke reactor van 235 MWe zou tot 150 kg plutonium per jaar kunnen aanmaken bij 60 % belasting. Sinds 1964 heeft Indië een plutonium scheidingsinstallatie bij Trombay, die inmiddels werd aangepast tot een capaciteit voor de Cirus en Dhruva reactoren. Daarnaast bestaat sinds 1979 de PREFRE installatie bij Bombay met een capaciteit van 100 tot 150 ton bestraalde splijtstof per jaar. De Indische voorraad aan wapenkwaliteit plutonium wordt geschat op ongeveer 300 kg op het einde van 1999, goed voor 60 kernwapens, indien 5 kg per kernwapen wordt gerekend. Men neemt aan dat Indië sinds het begin van de jaren '70 bezig is met onderzoek naar gascentrifuge verrijking voor uranium en het zou sinds 1986 beschikken over een grote installatie voor uraniumverrijking, waarvan de omvang onduidelijk is. Om de kernwapens te transporteren beschikt Indië over vliegtuigen en ballistische raketten, waarvan de krachtigste een geschatte reikwijdte heeft van 2000 km. Het claimt een second-strike capaciteit te hebben, maar echte bewijzen zijn er hiervoor niet [34]. Indië heeft het NPV niet ondertekend, maar heeft een overeenkomst met het IAEA van het type INFCIRC/66, waarbij slechts welbepaalde installaties en materiaal geïnspecteerd worden. Het land doet dus in principe niets onwettelijks.
8.3. Pakistan In het begin van de zeventiger jaren startte Pakistan met een kernwapenprogramma als gevolg van de nederlaag, dat het had geleden in de oorlog rond Bangladesh. Pakistan heeft programma's voor zowel plutoniumscheiding als uraniumverrijking en beide schijnen sterk gericht te zijn op het verwerven van materialen voor kernwapens. Het heropwerkingsprogramma is ondertussen stilgelegd en de enige vermogenreactor in bedrijf is onder IAEA controle. De uraniumverrijkingsfabriek in Kahuta bij Islamabad heeft wapenkwaliteit uranium
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
59
geproduceerd, staat niet onder IAEA controle en is de spil van het kernwapenprogramma. Evenals Indië, voerde ook Pakistan in mei 1998 twee kernproeven uit. De kracht van de explosies was relatief laag en duidde op een eerder eenvoudig ontwerp. Er zijn sterke aanwijzingen dat de Chinezen Pakistan hebben geholpen met het ontwerp van een kernwapen [35]. Als transportmiddel beschikt Pakistan over vliegtuigen en van Noord-Korea gekochte ballistische raketten. Bij dit laatste wordt vermoed dat de raketten zijn ingewisseld voor kernwapentechnologie. Pakistan heeft in de jaren '70-'80 een goed gefundeerd geheim bevoorradingsnetwerk opgezet om in het Westen verrijkingstechnologie en -componenten en uitrusting aan te schaffen om zelf centrifuges te bouwen. Dit programma was een succes en Pakistan heeft een eigen verrijkingsindustrie, in staat om centrifuges te bouwen en de capaciteit in stand te houden. In 1984 werd laag-verrijkt uranium aangemaakt en in 1988 werd aangenomen dat Pakistan voldoende wapenkwaliteit uranium had voor vier tot zes kernwapens. Algemeen wordt aangenomen dat het ontwerp en de technische gegevens voor verscheidene van hun centrifuges zijn "gestolen" van Urenco, het Engels-Nederlands-Duits consortium voor verrijking in Almelo, Nederland. Ook de lijst van bevoorraders was bekend en werd ingebouwd in het vermelde netwerk. Ook wordt geloofd dat Pakistan basis ontwerpinformatie had over de vroegere Duitse centrifuges, bekend als G-1 en G-2. Ondanks de geslaagde start had Pakistan tal van moeilijkheden in de namaak van de Nederlandse centrifuges, maar had meer succes met de bouw van het G-2 ontwerp, dat nu de basis uitmaakt van hun programma. Op basis van de geschatte verrijkingscapaciteit komt men tot een mogelijke productie van 45 tot 75 kg wapenkwaliteit uranium per jaar. Tot eind 1999 wordt geschat dat Pakistan een gecumuleerde productie van wapenkwaliteit uranium had opgebouwd van 690 kg. Die schatting heeft nochtans een zeer beperkte nauwkeurigheid en een foutenmarge van 25 % is niet overdreven. Er is gerapporteerd dat Pakistan voldoende wapenkwaliteit uranium bekwam van China voor de aanmaak van twee kernwapens, maar de authenticiteit van die informatie kon niet bepaald worden. Analoge rapporten melden dat China ook een wapenontwerp leverde, maar men weet niet hoeveel uranium dit ontwerp vereist, maar dit zal niet hoger zijn dan 20 kg. Hoewel er geen bestraalde "vrij van waarborgen" splijtstof voorhanden is, heeft Pakistan toch een kleine plutoniumscheidingsinstallatie opgestart in Pinstech bij Rawalpindi. Zowel de Indische als de Pakistaanse nucleaire wapencapaciteit houden duidelijk verband met de relatief onevenwichtige situatie in de regio. Er is de gespannen verhouding van Indië met zijn nucleaire buur China: het is niet toevallig dat Indië zich de meest uitgesproken tegenstander van het NPV toont en de nadruk legt op het discriminerende karakter van dit Verdrag (dat de nucleaire wapenstatus van China "legitimeert"). Er is ook de gespannen relatie tussen Indië en Pakistan (dit laatste land verklaarde overigens uitdrukkelijk dat het zijn nucleaire wapencapaciteit wil prijs geven indien Indië hetzelfde doet). Het laboratorium van A.Q. Khan heeft zich in 2003 in de actualiteit gewerkt doordat het de spil was in een smokkelnetwerk van kernwapentechnologie. Iran, Noord-Korea en Libië staan op de klantenlijst van het laboratorium, maar of de lijst daarmee volledig is, is een veelgestelde vraag.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Pakistan heeft het NPV niet ondertekend, maar heeft een overeenkomst met het IAEA van het type INFCIRC/66, waarbij slechts welbepaalde installaties en materiaal geïnspecteerd worden. Het land doet dus in principe niets onwettelijks.
60
SCK•CEN
9.
Non-Proliferatie Verdrag
61
Landen die afzien van kernwapenambities: Zuid-Afrika, Argentinië, Brazilië, Libië, Algerije, Nieuwe onafhankelijke Staten van de ex-USSR
Deze landen konden in het verleden vermeld geweest zijn onder de voorgaande twee hoofdstukken. In het geval van Zuid-Afrika blijken ook effectief nucleaire wapens geproduceerd geweest te zijn. De nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige USSR, met uitzondering van Rusland, hebben ook allen het NPV ondertekend en daarmee het bezit van kernwapens afgezworen.
9.1. Zuid-Afrika Zuid-Afrika beschikt over twee onderzoeksreactoren, de Safari-1 (1965) en de Safari-2 (1967), een conversiefabriek, een verrijkingsinstallatie en twee vermogensreactoren, Koeberg 1 en 2. Nadat Zuid-Afrika in 1991 toegetreden was tot het NPV, kondigde president De Klerk in maart 1993 aan dat zijn land in de loop van de jaren '80 zes nucleaire projectielen had geproduceerd, die ondertussen volledig ontmanteld waren. Het nucleaire materiaal uit de wapens was sinds 1991 volledig onderworpen aan de inspecties van het Agentschap. De politieke achtergrond van het prijsgeven van de nucleaire wapens door Zuid-Afrika is enerzijds de algemene ontspanning in Zuidelijk Afrika (ontbinding van de USSR) en anderzijds de opheffing van het apartheidsregime en de onzekerheid over de interne politieke stabiliteit van Zuid-Afrika. Historisch gezien betekent dit een belangrijke doorbraak: voor het eerst heeft een land vrijwillig afstand gedaan van zijn nucleaire wapens vanuit een wel begrepen eigenbelang en streven naar veiligheid. Deze beslissing heeft Zuid-Afrika ook een moreel gewicht gegeven en het land gebruikt dit gewicht door een belangrijke rol te spelen bij ontwapeningsconferenties.
9.2. Argentinië en Brazilië Zowel de Argentijnse als de Braziliaanse splijtstofcyclus zijn goed ontwikkeld. Beide landen waren tot het midden van de 90'er jaren niet lid van het NPV, wat de internationale gemeenschap zorgen baarde. Echter, met het vestigen van democratische regeringen in beide landen vergrootte ook het onderlinge vertrouwen. Dit resulteerde in juli 1991 in de ondertekening door beide landen van een akkoord voor de oprichting van een "Gemeenschappelijk Systeem voor Boekhouding en Controle van Nucleair Materiaal" waarvan de inspecties uitgevoerd worden door ABACC (het Braziliaans-Argentijns Agentschap voor Boekhouding en Controle van Nucleair Materiaal). Met het IAEA werd een inspectieakkoord afgesloten dat nagenoeg identiek is aan het akkoord tussen Euratom en het IAEA: de inspectierechten van het IAEA in de ABACC zone zijn dus volwaardig en beantwoorden aan de vereisten van het NPV. De IAEA inspecties, steeds in samenwerking met de ABACC inspecteurs, verlopen nu volgens een normaal, gevestigd patroon. Argentinië en Brazilië hebben ondertussen ook het verdrag van Tlatelolco (zie paragraaf 2.2.3) en het NPV getekend. Argentinië deed dit laatste in 1995, Brazilië in 1998. Beide landen hebben eind 2004 nog niet het Additioneel Protocol ondertekend. In het geval van Brazilië en Argentinië is niet helemaal duidelijk welke mate van ontwikkeling hun nucleaire programma's bereikt hadden. Het is onduidelijk hoe dicht men bij een operationele kernmacht gekomen was en de inspecties van het IAEA hoeven hiervoor niet meteen uitsluitsel te brengen (de inspectieakkoorden verplichten niet om
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
62
volledig rekenschap te geven van de nucleaire activiteiten in het verleden, tenzij dan van de productie van nucleair materiaal). Argentinië heeft nu een verrijkingsinstallatie en Brazilië heeft een zeer kleine heropwerkingsinstallatie en een verrijkingsinstallatie. Het opgeven van de nucleaire wapenoptie ging samen met de democratisering op het gehele Zuid-Amerikaanse continent en wel in het bijzonder in Argentinië en Brazilië. De ontwikkeling van een evenwichtig en open democratisch systeem is op termijn een belangrijk vertrouwenwekkend element voor de internationale gemeenschap evenals de wederzijdse controle die beide landen uitoefenen op elkaar via ABACC. Zowel Argentinië als Brazilië is ondertussen verder gegaan door toe te treden tot de NSG (zie paragraaf 5.2), terwijl Argentinië ook nog lid is van het Zangger Comité (zie paragraaf 5.1).
9.3. Libië Libië heeft het NPV in 1968 ondertekend en geratificeerd in 1975. In 1979 kocht het een 10 MWth IRT reactor van de Sovjet-Unie. Ook bezit het een kritische opstelling. In december 2003 maakte de Libische leider Khaddafi bekend dat Libië in het geheim een kernwapenprogramma had gehad en dat het na maandenlange onderhandelingen met de VS en het VK had besloten te stoppen met de verdere ontwikkelingen van massavernietigingswapens. Het Libische kernwapenprogramma was gestart in het begin van de 80'er jaren en volgde de hoogverrijkt-uranium route via centrifuges. Onderdelen van de centrifuges waren geïmporteerd en de centrifuges waren deels geassembleerd. Eén experimentele centrifuge cascade van 9 centrifuges was operationeel, wat Libië mogelijk ervaring opleverde, maar wat absoluut niet voldoende is om een voldoende grote hoeveelheid hoogverrijkt uranium voor een kernwapen te produceren. Ook had Libië de plannen van een kernwapen van Chinese makelij verkregen. Libië had ook clandestien een hoeveelheid verarmd uranium in hun proefreactor bestraald en het erin gevormde plutonium gescheiden. Ook hier ging het eerder om het verkrijgen van kennis en ervaring dan om het vergaren van een voldoende hoeveelheid plutonium voor een kernwapen. De technische componenten en documentatie zijn na de aankondiging van Khaddafi vanuit Libië naar de VS overgebracht onder toezicht van het IAEA. De redenen dat Libië besloot te stoppen met het kernwapenprogramma moeten gezocht worden in de steeds zwaarder wegende internationale sancties naar aanleiding van de aanslag op een Pan Am vliegtuig in Lockerbie en de beperkte vooruitgang van het programma. Het ontbrak Libië aan technische kennis en infrastructuur om zelf een kernwapen te ontwikkelen, waardoor telkens beroep moest worden gedaan op buitenlandse specialisten. Het netwerk rond de Pakistaan Abdul Qadeer Khan heeft een grote rol gespeeld in het Libische kernwapenprogramma.
9.4. Algerije In april 1991 meldde de pers dat Algerije met behulp van China in het geheim een reactor bouwde. Pas na onthulling van het bestaan van de reactor, ging de Algerijnse regering akkoord om de reactor onder IAEA controle te plaatsen; het akkoord werd ondertekend in februari 1992. De reactor heeft een vermogen van 10-15 MWth, gebruikt laag-verrijkt uranium als
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
63
splijtstof en heeft zwaar water als moderator en koelmiddel. Dit betekent dat die reactor de theoretische mogelijkheid heeft om 2 kg plutonium van kernwapenkwaliteit per jaar aan te maken. Er zijn geen rapporten die bevestigen dat Algerije eveneens een scheidingsinstallatie voor plutonium heeft verworven op dezelfde site. Algerije was tot 1994 onder geen enkele internationale verplichting om zijn nucleaire installaties te onthullen of om ze onder IAEA controle te plaatsen (tenzij zulks geëist wordt door de bevoorraders van zijn materiaal en uitrusting), daar het geen partij was bij het Non-proliferatie Verdrag. In 1994 heeft Algerije het NPV onderschreven waarmee de regering een nieuwe belangrijke stap zette in de richting van een stevig non-proliferatie engagement. Daardoor komen alle splijtstoffen onder IAEA waarborgen. In januari 1997 werd de waarborgovereenkomst van kracht. Algerije heeft in september 2004 ook aan het IAEA te kennen gegeven het Additioneel Protocol te willen ondertekenen. Eind 2004 is dit nog niet gedaan. Hiermee is een eind gekomen aan een onduidelijke toestand en aan een gebrek aan openheid.
9.5. De nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige USSR De USSR was een kernwapenstaat waar de militaire en civiele splijtstofcyclus niet strikt gescheiden waren. Bovendien was de controle over de nucleaire activiteiten in de diverse republieken in Moskou gecentraliseerd. Als kernwapenstaat werden de Sovjet installaties overigens op enkele uitzonderingen na niet gecontroleerd door het IAEA. Bij het opbreken van de oude staatsstructuur ontstonden er dan ook heel wat problemen. De nieuwe onafhankelijke staten beschikken immers over substantiële nucleaire installaties: kernreactoren (2 in Armenië, 2 in Litouwen, 16 in Oekraine); een snelle kweekreactor en een splijtstofelementenfabriek in Kazakstan en in een aantal Staten bevinden zich onderzoeksreactoren en -installaties waar hoog verrijkt uranium gebruikt wordt. Er bevonden zich ook kernwapens op het grondgebied van Wit-Rusland, Kazakstan en Oekraïne. In Artikel V van het Protocol van Lissabon bij het START I akkoord verplichtten de nieuwe onafhankelijke Staten zich in mei 1992 tot toetreding tot het NPV als nietkernwapenstaat. De eigenlijke toepassing van het Protocol van Lissabon verliep vrij moeizaam. Vooral in Oekraïne was er heel wat protest. Het Oekraïense parlement eiste in ruil voor afstand van kernwapens onder meer: • • • •
veiligheidsgaranties van de KWS; bijstand voor de ontmanteling van de kernwapens; compensatie voor splijtstoffen in de wapens; economische bijstand in het algemeen.
Na moeilijke onderhandelingen en druk van de internationale gemeenschap werd op 14 januari 1994 een akkoord ondertekend door de presidenten van de VSA, Rusland en Oekraïne voor de verwijdering van kernwapens van het Oekraïense grondgebied, waarbij een gedeelte van die eisen werd vervuld. Ook met Kazakstan bereikte Rusland een principieel akkoord op presidentieel niveau over de verwijdering van de kernwapens. De kernwapens uit deze landen zijn allemaal naar Rusland overgebracht. Naast de kernwapenproblematiek is er het probleem van maatregelen voor materiaalboekhouding en externe beveiliging van installaties. De Sovjet structuur werd slechts moeizaam vervangen door een nieuwe administratie, waar hoe dan ook de prioriteit niet onmiddellijk op veiligheid lag. De 15 ex-sovjet staten zijn allen lid van het NPV. Van deze 15 heeft Rusland de status
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
64
van KWS van de USSR overgenomen. Alleen Turkmenistan heeft nog geen waarborgovereenkomst met het IAEA afgesloten. Moldova en Tadzjikistan hebben een waarborgovereenkomst getekend maar deze is nog niet van kracht. Het betreft hier wel twee landen met slechts geringe hoeveelheden nucleair materiaal (minder dan een significante hoeveelheid). Met het oog op de uitbouw van nationale systemen voor materiaalboekhouding en het opzetten van externe beveiligingssystemen is een aantal steunprogramma's opgestart op initiatief van de Europese Commissie, het IAEA, de VSA, enz. Deze inspanningen hebben vrucht gedragen, gezien ook de afname van nucleaire smokkelincidenten uit de regio. Het zou echter van naïviteit getuigen om te beweren dat de situatie in de ex-USSR staten volledig genormaliseerd is. Er blijft een hoger risico bestaan voor diefstal van nucleair en ander radioactief materiaal.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
65
10. Conclusies In de brochure is een overzicht gegeven van de inspanning die op wereldvlak en in Europa wordt geleverd betreffende de niet-verspreiding van kernwapens. Er is geschetst hoe historisch verschillende Internationale Verdragen en afspraken tot stand zijn gekomen, welke Staten erbij betrokken zijn en wat de gevolgen en verplichtingen zijn van de toetredende Staat. Met 188 Staten die op datum van 1 december 2004 zijn toegetreden, is het NonProliferatie Verdrag zeker het meest universele Verdrag dat tot nog toe tot stand is gekomen. Het legt verplichtingen op inzake waarborginspecties door het internationale controleorganisme IAEA en de modaliteiten van die inspecties zijn complex gestructureerd. Het NPV heeft gezorgd dat het aantal reële of vermeende kernwapenstaten beperkt is gebleven. Daarnaast is de nagenoeg exponentiële groei van de kernwapenarsenalen in de kernwapenstaten, die zich in de periode van de Koude Oorlog manifesteerde, een halt toegeroepen, zowel om economische als om politieke motieven. Niettemin is de oproep van het NPV tot complete nucleaire ontwapening slechts zeer gedeeltelijk opgevolgd. De kernwapenstaten blijken een zeer geringe motivatie aan de dag te leggen om hun status op te geven, een status die bijvoorbeeld ook resulteert in politieke macht, o.a. in de vorm van een vetorecht in de Veiligheidsraad van de VN. Tevens zien we dat landen, die zich bedreigd voelen door hun buren of door een kernwapenstaat, of vanwege ambities om zich sterker in hun regio te manifesteren, zich laten verleiden tot pogingen om kernwapens te maken. De waarborginspecties van het IAEA worden niet door alle landen als volledig sluitend beoordeeld. Gedurende zijn bestaan heeft het NPV commerciële transacties mede mogelijk gemaakt, zowel door het toestaan van handelsovereenkomsten mits waarborgen van de controleorganismen, als door het verhinderen van de overdracht van nucleaire materialen en uitrusting naar landen met kernwapenambities of die als dissident aanzien worden. Ook hier blijkt het (vrijwillige) controlesysteem niet sluitend te zijn, waarbij we denken aan het zwarte netwerk voor nucleaire technologie, dat in Pakistan aan het licht kwam. Ondanks de kritiek op het NPV wegens het enerzijds discriminerend karakter en anderzijds de niet altijd even effectieve controle, kan het voor onbepaalde tijd prolongeren van het Verdrag een noodzaak genoemd worden om de strijd tegen de horizontale en verticale verspreiding van kernwapens verder te zetten. Het uiteindelijke doel van het NPV, een kernwapenvrije wereld, is nog ver weg. Er zijn echter enkele successen geboekt in deze strijd, hoewel de internationale gemeenschap ook enkele nederlagen heeft moeten incasseren. De laatste jaren manifesteert zich echter een zorgwekkende mentaliteit: het NPV als pasmunt voor economische bijstand en compensaties, zoals duidelijk geworden in de discussies tussen de Verenigde Staten en Noord-Korea. Een verontustende evolutie, en totaal niet in overeenstemming met het oorspronkelijk opzet: de wereld veiliger maken tegen de nucleaire dreiging.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
66
Referenties [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12]
[13]
[14] [15] [16]
[17] [18] [19] [20]
"Global nuclear stockpiles, 1945-2002", Bulletin of Atomic Scientists, Nov/Dec 2002, p.103 IAEA Statute, June 1980 IAEA Bulletin Vol. 45 No. 2, December 2003 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of het Verdrag van Rome, 25 maart 1957 "Inventory of International Non-Proliferation Organizations and Regimes 2002" Center for Non-Proliferation Studies, www.nti.org/e_research/official_docs/inventory/index.html Wet van 14 maart 1975, houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de niet verspreiding van kernwapens, opgemaakt te Londen, Moskou en Washington op 1 juli 1968, Belgisch Staatsblad van 20 november 1975, p. 14680-14687 INFCIRC/66/Rev.2: "The Agency's Safeguards System" (1965, as Provisionally Extended in 1966 and 1968), IAEA, September 1968 INFCIRC/153 (Corrected): "The Structure and Content of Agreements between the Agency and States Required in Connection with the Treaty on the Non Proliferation of Nuclear Weapons", IAEA, June 1972 INFCIRC/540(corrected): "Model Protocol Additional to the Agreement(s) between State(s)and the International Atomic Energy Agency for the Application of Safeguards", IAEA, September 1997 IAEA Safeguards Glossary, 2001 Edition,ISBN 92-0-111902-X, Wenen, IAEA, 2002 Verordening (Euratom) nr.3227/76 van de Commissie van 19 oktober 1976 houdende toepassing van de bepalingen inzake de veiligheidscontrole van Euratom, Publikatieblad nr. L 363 van 31 december 1976 INFCIRC/193: "The Text of the Agreement between Belgium, Denmark, the Federal Republic of Germany, Ireland, Italy, Luxembourg, the Netherlands, the European Atomic Energy Community and the Agency in Connection with the Treaty on the Non Proliferation W. Gmelin, B. Math, W. Stanners, E. Van der Stricht, B. Love, G.V. Landresse: "Implementation Questions Relating to inspection Goals and Safeguards Effectiveness", 7th Annual ESARDA Symposium on Safeguards and Nuclear Material Management, p.17-27, Liège 1985. Jill N. Cooley, "Integrated Nuclear Safeguards: Genesis and Evolution", VERTIC Year Book 2003,ed. Trevor Findlay, The Verification Research, Training and Information Centre (VERTIC), December 2003 INFCIRC/274: "The Convention on the Physical Protection of Nuclear Material", IAEA, May 1980 Wet van 24 juli 1984, houdende goedkeuring van het Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal, en van de Bijlagen, opgemaakt te Wenen en te New York op 3 maart 1980, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1992, p. 41174126 http://www.iaea.org/Publications/Documents/Conventions/cppn_status.pdf INFCIRC/225/Rev.4(corrected):"The Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities", IAEA, juni 1999. Ludo Carnas, Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, persoonlijke communicatie. INFCIRC/209: "Communications Received from Members Regarding the Export of Nuclear Material and of Certain Categories of Equipment and Other Material", IAEA, September 1974
SCK•CEN
[21] [22] [23] [24]
[25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35]
Non-Proliferatie Verdrag
http://www.IAEA.org/publications/documents/infcircs/numbers/nr.201-250.shtml INFCIRC/254: "Communications Received from Certain Member States Regarding Guidelines for the Export of Nuclear Material, Equipment or Technology", IAEA, February 1978 INFCIRC/254/Rev.1: "Communications Received from Certain Member States Regarding Guidelines for the Export of Nuclear Material, Equipment and Technology. Nuclear Transfers", IAEA July 1992 D. Albright, F. Berkhout, W. Walker: "World Inventory of Plutonium and highly enriched Uranium", 1992 SIPRI Oxford University Press 1993 and D. Albright, F. Berkhout, W.Walker:"Plutonium and highly enriched Uranium 1996, World Inventories, Capabilities and Policies" SIPRI, Oxford University Press, 1997. D. Albright et al., "Global Fissile Material Inventories", http://www.isis-online.org/global_stocks/tableofcontents.html Note by the UN Secretary-General to the Security Counsil S/24223, 2 July 1992 http://www.iaea.org/worldatom/Programmes/ActionTeam/chronology.html http://www.ceip.org/files/projects/npp/resources/koreadenuclearization.htm INFCIRC/457: "Agreed Framework of 21 October 1994 between the United States of America and the Democratic People's Republic of Korea ", IAEA, November 1994 North Korea's Nuclear Program, 2003", Bulletin of Atomic Scientists, Mar/Apr 2003, p.74 http://www.isis-online.org/mapproject/introduction.html http://www.nti.org/e_research/profiles/Israel/index.html Israeli Nuclear Forces, 2002", Bulletin of Atomic Scientists, Sep/Oct 2002, p.73 India's Nuclear Forces, 2002", Bulletin of Atomic Scientists, Mar/Apr 2002, p.70 Pakistan's Nuclear Forces, 2001", Bulletin of Atomic Scientists, Jan/Feb 2002, p.70
Algemene literatuur [36] [37] [38] [39] [40] [41]
67
http://www.iaea.org/OurWork/SV/Safeguards/sv.html J. Jennekens, R. Parsick, A. von Baeckmann: "Strengthening the International Safeguards System", IAEA Bulletin, Volume 34, n°1, p. 6 10, 1992 "Civil Nuclear Energy and the Proliferation of Nuclear Weapons", Uranium Institute, April 1990 J. Goldblat, "Twenty Years of the Non Proliferation Treaty: Implementation and Prospects" International Peace Research Institute, Oslo, 1990 www.iaea.org/publications/documents/infcircs/index.html http://www.iaea.org/Publications/Documents/Treaties/index.html
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
68
Bijlage 1 : Waarborgen Historisch Overzicht 1945-46
1953
1956-57
Voorstel tot stichting van een VN Atoom Energie Commissie belast met de controle van nucleaire materialen en alle vormen van nucleaire activiteit, bekend als het Baruch Plan. Tegenvoorstel van Rusland: vernietiging van de oude wapens en verbod van nieuwe wapens. Wijziging van het Baruch plan: waarborgen op vreedzame activiteiten en bijkomend ook internationaal beheer van gevoelige installaties (heropwerking en verrijking). Het voorstel was niet haalbaar wegens het vermeende verlies van soevereiniteit; de besprekingen komen op het einde van de jaren '40 in een impasse en de commissie wordt opgeheven in 1952. De VSA doen een voorstel tot oprichting van het IAEA met als doel de verspreiding van de weldaden van de nucleaire technologie, maar als tegenprestatie worden waarborgen opgelegd. Na 3 jaar onderhandelen is er een statuut (1956) dat stelt: het "invoeren van waarborgmaatregelen op materialen, diensten, uitrusting, installaties en informatie". Het IAEA statuut wordt van kracht en het Agentschap (Wenen) vangt haar werkzaamheden aan. Er worden vele bilaterale overeenkomsten gesloten waarin het aanvaarden van IAEA waarborgen verplicht wordt gesteld. Het statuut van het IAEA wordt goedgekeurd op 23 oktober 1956 door de Conferentie over het statuut van het IAEA, gehouden in de zetel van de VN te New York en geopend voor ondertekening op 26 oktober 1956; de tekst werd van kracht op 29 juli 1957. Het statuut beklemtoont de duale rol van het IAEA: promotie en controle.
1957
Oprichting van EURATOM voor de landen van de Europese Gemeenschap (creëert een eigen waarborgsysteem).
1957-64
Er is weinig activering van de IAEA waarborgen. Er zijn inmiddels 5 officiële kernmachten: VSA, USSR, VK, Frankrijk en China. Strikte controles op transfer van nucleaire technologie hebben de verspreiding ervan niet verhinderd.
1965
Het IAEA waarborgsysteem conform het statuut wordt voorgesteld en vastgelegd in document INFCIRC/66. Er zijn herzieningen in 1966 (Rev.1) en in 1968 (Rev.2). Het laat de vrijheid toe bepaalde installaties niet te onderwerpen aan IAEA waarborgen.
1967
Goedkeuring van het Verdrag over het Verbod op Kernwapens in Latijns-Amerika (Tlatelolco). Het is gelijkaardig aan het NPV maar het is ruimer doordat het streeft naar een kernwapenvrije regio.
1968
Goedkeuring van het Verdrag op de Niet-Verspreiding van Kernwapens (NPV), dat van kracht wordt vanaf mei 1970. Het wordt onderschreven door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en is open voor toetreding voor alle Staten. De verplichtingen voor de partijen zijn: Art.1: verbod op het doorgeven van kernwapens; Art.2: verbod op het verwerven van kernwapens; Art.3: het afsluiten van een waarborgakkoord met het IAEA; Art.4: alle partijen krijgen toegang tot vreedzame nucleaire technologie; Art.5: het ter beschikking stellen van de weldaden van kernenergie;
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
69
Art.6: poging tot algehele nucleaire ontwapening. Het is hoofdzakelijk een VSA-USSR Verdrag, met andere Staten, dat ontstaan is uit de ontwapeningsgesprekken van Genève. België ondertekent het NPV op 20 augustus 1968. 1970 1974
Het NPV wordt van kracht. De overeenkomstige waarborgen omvatten de ganse splijtstofcyclus in een land. Het waarborgsysteem wordt vastgelegd in document INFCIRC/153. Een kernproef grijpt plaats in India, met een "vreedzaam" karakter. Er rijzen niettemin ernstige vragen: hoe adequaat is het IAEA controlesysteem? India is evenwel geen lid van het NPV: het gebruikte materiaal voor de kernproef valt niet onder het IAEA waarborgsysteem.
1975
De overeenkomst tussen het IAEA en Euratom wordt afgesloten. De overeenkomst wordt door België geratificeerd op 2 mei 1975.
1976
De overeenkomst tussen het IAEA en Japan wordt afgesloten.
1977
Inwerkingtreding van INFCIRC/193 op 22 februari 1977
1978
Goedkeuring van de richtlijnen van Londen (NSG) welke beperkingen voorzien op de handel in nucleaire materialen en -uitrusting. In de VSA voorziet de "Non-Proliferation Act" beperkingen op export en gebruik van heropwerking en andere wapengevoelige technologieën. Dit ligt zeer gevoelig bij ondermeer de West-Europese landen die kiezen voor een gesloten splijtstofcyclus.
1980
Op VSA initiatief wordt de INFCE conferentie gehouden: uitgebreid onderzoek van alle aspecten van de splijtstofcyclus met als voornaamste conclusies: • er is geen eenvoudig technisch middel om te verhinderen dat nucleair materiaal wordt verworven; • het is onmogelijk verschillende splijtstofcycli te schikken naar proliferatierisico; • proliferatie is een probleem van politiek en veiligheid samen: een oplossing moet gevonden worden door institutionele en andere internationale maatregelen en een verbetering van het internationale waarborgsysteem.
1980-90
Verdere studies ter versteviging van het systeem met onderzoek naar: • multinationale centra; • activering van de maatregel voorzien in het IAEA-statuut (Art.XII.A.5) • IPS: Internationale Pu opslag; • internationale stockage van bestraalde splijtstof; • herstel van de stabiliteit van bevoorrading door het comité CAS. Geen enkele van deze voorstellen leidt tot concrete maatregelen.
1987
MTCR - controleregime op rakettechnologie
1990
Irak maakt zich schuldig aan overtreding van NPV verplichtingen.
1991
Als gevolg van de Golfoorlog is er een reactie in de IAEA Raad van Gouverneurs: maatregelen ter versterking van de effectiviteit van
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
70
waarborgen, gekoppeld aan de verbetering van de efficiëntie. 1993
Noord-Korea maakt bezwaar tegen sommige vragen van het IAEA om inspecties uit te voeren, wat leidt tot een gespannen sfeer in de internationale politiek.
1995
Herzieningsconferentie NPV: 17 april tot 12 mei in de zetel van de VN
1998
Openstellen van het Additioneel Protocol ter ondertekening. In mei voert India vijf en Pakistan twee kernproeven uit. Beide landen roepen zichzelf tot kernwapenmogendheid uit.
2003
Tweede Golfoorlog met als gevolg de bezetting van Irak. Noord-Korea trekt zich terug uit het NPV. Iran wordt betrapt op illegale verrijkingsactiviteiten. Libië verklaart pogingen te hebben ondernomen kernwapens te verwerven.
2004
Additioneel Protocol treedt in werking in België en de andere landen van de Europese Gemeenschap,
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
71
Bijlage 2 : Verdrag inzake de niet verspreiding van kernwapens [6] De Staten die dit Verdrag sluiten, hierna te noemen de *Partijen bij het Verdrag+; Overwegend de rampspoed, die over de gehele mensheid zou komen als gevolg van een nucleaire oorlog en de daaruit voortvloeiende noodzaak alles te doen om het gevaar van een zodanige oorlog af te wenden en maatregelen te treffen ter waarborging van de veiligheid der volkeren; Van mening, dat de verspreiding van kernwapens de kans op een nucleaire oorlog ernstig zou vergroten; In overeenstemming met resoluties van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties, waarbij wordt aangedrongen op het sluiten van een overeenkomst inzake het voorkomen van een verdere verspreiding van kernwapens; Zich hiertoe verbindend samen te werken bij het bevorderen van de toepassing van de waarborgen der Internationale Organisatie voor Atoomenergie voor vreedzame kernenergieactiviteiten; Uitdrukking gevend aan hun steun aan het onderzoek, de ontwikkeling en andere activiteiten gericht op het bevorderen van de toepassing binnen het stelsel van waarborgen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, van het beginsel van doeltreffende controle op de circulatie van basismaterialen en bijzondere splijtbare materialen door gebruikmaking van instrumenten en andere technieken op bepaalde strategische punten; Bevestigend het beginsel, dat de voordelen van de vreedzame toepassingen van de nucleaire technologie, met inbegrip van alle technologische nevenproducten verkregen door kernwapenstaten uit de ontwikkeling van nucleaire explosiemiddelen, voor vreedzame doeleinden ter beschikking dienen te staan aan alle Partijen, zowel kernwapenstaten als niet-kernwapenstaten; Overtuigd, dat ter bevordering van dit beginsel alle Partijen bij dit Verdrag het recht hebben om deel te nemen aan een zo uitgebreid mogelijke uitwisseling van wetenschappelijke gegevens ten behoeve van en om afzonderlijk dan wel in samenwerking met andere Staten bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van de toepassingen van atoomenergie voor vreedzame doeleinden; Verklarend dat zij voornemens zijn aan de kernbewapeningswedloop zo spoedig mogelijk een einde te maken en doeltreffende maatregelen te nemen in de richting van nucleaire ontwapening; Aandringend op de medewerking van alle Staten ter verwezenlijking van dit doel; Herinnerend aan de voor de Partijen bij het gedeeltelijk Kernstop Verdrag van 1963, in de Preambule van dat Verdrag tot uitdrukking gebrachte vastbeslotenheid om het streven naar de beëindiging voor altijd van alle proefexplosies van kernwapens en om tot dat doel de onderhandelingen voort te zetten; Verlangend de internationale spanning te verminderen en het vertrouwen tussen de Staten te vergroten ten einde de mogelijkheden te verbeteren voor de stopzetting van de vervaardiging van kernwapens, de liquidatie van alle bestaande voorraden kernwapens en verwijdering van kernwapens en hun overbrengingsmiddelen uit de nationale arsenalen overeenkomstig een Verdrag inzake algemene en volledige ontwapening onder
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
72
strenge en doeltreffende internationale controle; Eraan herinnerend dat Staten zich, in overeenstemming met het Handvest der Verenigde Naties, in hun internationale betrekkingen moeten onthouden van bedreigingen met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van enige Staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met de Doeleinden van de Verenigde Naties en dat het tot stand brengen en de handhaving van de internationale vrede en veiligheid dienen te worden bevorderd met een zo gering mogelijke aanwending van de menselijke en economische hulpbronnen van de wereld voor bewapening, Zijn overeengekomen als volgt: Artikel I Iedere kernwapenstaat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich, kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen, dan wel de beschikkingsmacht over zodanige wapens of explosiemiddelen noch direct noch indirect aan welke ontvanger dan ook over te dragen, noch een niet-kernwapenstaat op enigerlei wijze te helpen, aan te moedigen of te bewegen kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen te vervaardigen of anderszins te verwerven of de beschikkingsmacht over zodanige wapens of explosiemiddelen te verwerven. Artikel II Iedere niet-kernwapenstaat, die Partij is bij dit Verdrag, verbindt zich, de overdracht door welke Verdragen dan ook van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of van de beschikkingsmacht over zodanige wapens of explosiemiddelen noch direct noch indirect te aanvaarden, noch kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen te vervaardigen of anderszins te verwerven en evenmin te trachten hulp te verkrijgen bij de vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of zodanige hulp te aanvaarden. Artikel III 1.
2.
Iedere niet-kernwapenstaat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich tot de aanvaarding van waarborgen, neergelegd in een Overeenkomst waarover zal worden onderhandeld en die zal worden gesloten met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie in overeenstemming met het Statuut en het waarborgstelsel van die organisatie, welke waarborgen uitsluitend verificatie tot doel hebben van de naleving van de verplichtingen die hij ingevolge dit Verdrag op zich heeft genomen ten einde te voorkomen, dat kernenergie in plaats van voor vreedzame doeleinden wordt aangewend voor kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen. De procedures voor de op grond van dit artikel vereiste waarborgen worden in acht genomen ten aanzien van basismaterialen en bijzondere splijtbare materialen ongeacht of deze worden vervaardigd, verwerkt of gebruikt in een grote kernenergieinstallatie dan wel zich buiten een zodanige installatie bevinden. De op grond van dit artikel vereiste waarborgen zijn van toepassing op alle basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen bij alle vreedzame nucleaire werkzaamheden op het grondgebied van die Staat, onder zijn jurisdictie, of te eniger plaatste onder zijn beschikkingsmacht verricht. Iedere Staat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich ertoe, a) basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen, of b) uitrusting of materialen die in het bijzonder zijn bestemd of gemaakt voor de verwerking, het gebruik of de vervaardiging van bijzondere splijtbare materialen niet te leveren aan niet-kernwapenstaten voor vreedzame doeleinden, tenzij de basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
73
onderworpen zijn aan de op grond van dit artikel vereiste waarborgen. 3.
De op grond van dit artikel vereiste waarborgen worden op zodanige wijze toegepast, dat wordt voldaan aan Artikel IV van dit Verdrag en dat geen belemmering ontstaat van de economische en technologische ontwikkeling van de Partijen of van de internationale samenwerking ten aanzien van werkzaamheden met betrekking tot het vreedzame gebruik van kernenergie, met inbegrip van de internationale uitwisseling van kernmaterialen en uitrusting voor de verwerking, het gebruik of de vervaardiging van kernmaterialen voor vreedzame doeleinden overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en het in de Preambule neergelegde beginsel van controle.
4.
Overeenkomsten met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie teneinde aan de in dit artikel gestelde eisen te voldoen worden door niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag hetzij individueel, hetzij samen met andere Staten gesloten overeenkomstig het Statuut van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.De onderhandelingen over die overeenkomsten dienen binnen 180 dagen na de oorspronkelijke inwerkingtreding van dit Verdrag te beginnen. Voor Staten die hun akten van bekrachtiging na deze periode van 180 dagen neerleggen, dienen de onderhandelingen over die Overeenkomsten uiterlijk op de datum van deze neerlegging te beginnen. De overeenkomsten dienen uiterlijk achttien maanden na de datum waarop de onderhandelingen werden aangevangen in werking te treden.
Artikel IV 1.
Geen enkele bepaling in dit Verdrag mag worden uitgelegd als van invloed te zijn op het onvervreemdbare recht van alle Partijen bij het Verdrag om het onderzoek met betrekking tot en de productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden zonder discriminatie en in overeenstemming met de Artikelen I en II van dit Verdrag te ontwikkelen.
2.
Alle Partijen bij het Verdrag hebben het recht deel te nemen aan een zo uitgebreid mogelijke uitwisseling van uitrusting, materialen en wetenschappelijke en technologische gegevens ten behoeve van het vreedzame gebruik van kernenergie en verbinden zich ertoe een zodanige uitwisseling te bevorderen. Partijen bij het Verdrag die zulks kunnen doen, zullen ook medewerken om afzonderlijk dan wel in samenwerking met andere Staten of internationale organisaties bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van de toepassingen van kernenergie voor vreedzame doeleinden, inzonderheid op het grondgebied van niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij het Verdrag en zullen daarbij passende aandacht schenken aan de behoeften van de in ontwikkeling verkerende gebieden van de wereld.
Artikel V Iedere Partij bij dit Verdrag verbindt zich tot het treffen van passende maatregelen ten einde te verzekeren, dat eventuele voordelen van vreedzame toepassingen van kernexplosies in overeenstemming met dit Verdrag onder passend internationaal toezicht en door middel van passende procedures op niet-discriminatoire basis ter beschikking zullen komen van niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag en dat de kosten die aan deze partijen voor de gebruikte explosiemiddelen in rekening gebracht worden zo laag mogelijk zullen zijn en dat daarin de kosten voor onderzoek en ontwikkeling niet begrepen zullen worden. Niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag zullen die voordelen ingevolge een bijzondere internationale overeenkomst of overeenkomsten kunnen verkrijgen door bemiddeling van een passend internationaal orgaan waarin de
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
74
niet-kernwapenstaten voldoende vertegenwoordigd zijn. Onderhandelingen over dit onderwerp zullen zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag aanvangen. Niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag zullen, wanneer zij dat wensen, die voordelen ook kunnen verkrijgen ingevolge bilaterale overeenkomsten. Artikel VI Elke van de Partijen bij dit Verdrag verbindt zich ertoe te goeder trouw onderhandelingen te voeren omtrent doeltreffende maatregelen met betrekking tot spoedige beëindiging van de nucleaire bewapeningswedloop en tot nucleaire ontwapening en omtrent een Verdrag inzake algemene en volledige ontwapening onder strenge en doeltreffende internationale controle. Artikel VII Geen enkele bepaling in dit Verdrag tast het recht van een groep Staten aan, regionale Verdragen te sluiten ten einde algehele afwezigheid van kernwapens op hun onderscheiden grondgebied te verzekeren. Artikel VIII 1.
Iedere Partij bij dit Verdrag kan voorstellen doen tot wijziging van dit Verdrag. De tekst van iedere voorgestelde wijziging wordt voorgelegd aan de depotregeringen, die deze bij alle Partijen van het Verdrag doen toekomen. Daarna roepen, indien ten minste een derde van de Partijen bij het Verdrag zulks verzoekt, de depotregeringen ter bespreking van bedoelde wijziging een conferentie bijeen, waartoe zij alle Partijen bij het Verdrag uitnodigen.
2.
Iedere wijziging van dit Verdrag moet worden goedgekeurd met een meerderheid van de stemmen van alle Partijen bij het Verdrag, daaronder begrepen de stemmen van alle kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag en van alle andere Partijen die op het tijdstip, waarop de wijziging wordt toegezonden, lid zijn van de Raad van Beheer van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. De wijziging wordt ten aanzien van elke Partij die haar akte van bekrachtiging van de wijziging neerlegt van kracht na neerlegging van de akten van bekrachtiging door een meerderheid van alle Partijen, daaronder begrepen de akten van bekrachtiging van alle kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag en van alle andere partijen die ophet tijdstip, waarop de wijziging wordt toegezonden, lid zijn van de Raad van Beheer van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. Daarna wordt zij ten aanzien van iedere andere Partij van kracht op het ogenblik waarop deze haar akte van bekrachtiging van de wijziging neerlegt.
3.
Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt er door de Partijen bij het Verdrag te Genève (Zwitserland) een conferentie belegd, met het doel de werking van het Verdrag aan een onderzoek te onderwerpen ten einde te verzekeren dat de doeleinden van de Preambule worden verwezenlijkt en dat de bepalingen van het Verdrag worden nagekomen. Daarna kan met tussenpozen van vijf jaar een meerderheid van de Partijen bij het Verdrag, door indiening van een daartoe strekkend voorstel bij de depotregeringen, de bijeenroeping verkrijgen van verdere conferenties met hetzelfde doel van een onderzoek van de werking van het Verdrag.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
75
Artikel IX 1.
Dit Verdrag staat voor alle Staten voor ondertekening open. Iedere Staat die het Verdrag niet voor de datum van inwerkingtreding overeenkomstig lid 3, van dit artikel ondertekent, kan te allen tijde tot dit Verdrag toetreden.
2.
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd door de ondertekenende Staten. De akten van bekrachtiging en de akten van toetreding worden neergelegd bij de regering van de Verenigde Staten van Amerika, de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van de Unie van Sovjet Socialistische Republieken die hierbij worden aangewezen als depotregeringen.
3.
Dit Verdrag treedt in werking na bekrachtiging door de depotregeringen en veertig andere Staten die dit Verdrag hebben ondertekend en de neerlegging van hun akten van bekrachtiging. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kernwapenstaat verstaan een Staat die een kernwapen of ander nucleair explosiemiddel vóór 1 januari 1967, heeft vervaardigd en tot ontploffing heeft gebracht.
4.
Ten aanzien van Staten wier akten van bekrachtiging of van toetreding na de inwerkingtreding van dit Verdrag worden neergelegd, treedt het in werking op de datum van de neerlegging van hun akten van bekrachtiging of van toetreding.
5.
De depotregeringen doen alle ondertekenende en toetredende Staten onverwijld mededeling van de datum van iedere ondertekening, de datum van de neerlegging van iedere akte van bekrachtiging of van toetreding, de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, alsmede van de datum van ontvangst van elk verzoek een conferentie te beleggen of van elke andere kennisgeving.
6.
Dit Verdrag wordt door de depotregeringen geregistreerd ingevolge artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties.
Artikel X 1.
Iedere partij heeft, in de uitoefening van haar nationale soevereiniteit, het recht het Verdrag op te zeggen indien zij van mening is dat buitengewone gebeurtenissen die betrekking hebben op het onderwerp van dit Verdrag de hoogste belangen van het land in gevaar hebben gebracht. Zij stelt alle andere Partijen bij het Verdrag, alsmede de Veiligheidsraad der Verenigde Naties, drie maanden van tevoren van deze opzegging in kennis. Deze kennisgeving dient een beschrijving te bevatten van de buitengewone gebeurtenissen die, naar haar oordeel, haar hoogste belangen in gevaar hebben gebracht.
2.
Vijfentwintig jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag wordt een conferentie belegd ten einde te beslissen of het Verdrag voor onbeperkte tijd van kracht zal blijven, dan wel of het voor één of meer nieuwe bepaalde perioden zal worden verlengd. Deze beslissing wordt genomen door een meerderheid van de Partijen bij het Verdrag.
Artikel XI Dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Russische, de Franse, de Spaanse en de Chinese tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd in de archieven van de depot-regeringen, die daarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan de
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
regeringen der ondertekenende en toetredende Staten. Ten blijke waarvan de ondertekenenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend. Gedaan in drievoud, te Londen, Moskou en Washington, 1 juli 1968
76
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
77
Bijlage 3 : Lijst met de status van de landen volgens waarborgovereenkomst per 25 /11/2004 [36] 1.
Niet-kernwapen staten aangesloten bij het NPV en met inspectieakkoorden (waarborgovereenkomsten) van kracht (INFCIRC/153):
Afghanistan, Albanië, Algerije, Antigua en Barbuda, Argentinië, Armenië, Australië, Azerbeidzjan, Bahamas, Bangladesh, Barbados, Belarussia, België, Belize, Bhutan, Bolivië, Bosnië-Herzegovina, Brazilië, Brunei Darussalam, Bulgarije, Burkina Faso, Cambodja, Canada, Chili, Columbia, Democratische Republiek Congo, Costa Rica, Cyprus, Denemarken, Dominica, Dominicaanse Republiek, Duitsland, Ecuador, Egypte, El Salvador, Estland, Ethiopië, Fidji, Filippijnen, Finland, Gambia, Georgië, Ghana, Grenada, Griekenland, Guatemala, Guyana, Heilige Stoel, Honduras, Hongarije, IJsland Indonesië, Iran, Irak, Ierland, Italië, Ivoorkust, Jamaica, Japan, Jemen, Jordanië, Joegoslavië (Servië en Montenegro), Kazakstan, Kiribati, Democratische Volksrepubliek Korea, Republiek Korea, Kroatië, Koeweit, Laos, Lesotho, Letland, Libanon, Libië, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Madagaskar, Malawi, Maleisië, Malediven, Mali, Malta, Marokko, Mauritius, Mexico, Monaco, Mongolië, Myanmar, Namibië, Nauru, Nepal, Nederland, Nicaragua, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noorwegen, Oekraïne, Oezbekistan, Oostenrijk, Panama, Papoea Nieuw Guinea, Paraguay, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, Samoa, San Marino, Santa Lucia, Senegal, Singapore, Sint Christophe-en-Nevis, Sint Vincent en de Grenadinen, Slovenië, Slowakije, Solomon Eilanden, Spanje, Sri Lanka, Sudan, Suriname, Swaziland, Syrië, Taiwan, Thailand, Tonga, Trinidad en Tobago, Tsjechië, Tunesië, Turkije, Tuvalu, Uruguay, Venezuela, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam, Zaïre, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zweden, Zwitserland. 2.
Niet-kernwapen Staten aangesloten bij het NPV, de Verdragen van Tlatelolco en/of Rarotonga met inspectieakkoorden volgens deze Verdragen nog niet van kracht:
Bahrein, Benin, Botswana, Burundi, Centraal Afrikaanse Republiek, Congo, Cuba, Djibouti, Equatoriaal Guinea, Eritrea, Gabon, Guinea, Guinee-Bissau, Haïti, Kaap Verdische Eilanden, Kameroen, Kenia, Kirgizië, Komoren, Liberia, Marshall eilanden, Mauretanië, Micronesië, Moldavië, Mozambique, Niger, Oeganda, Oman, Oost Timor, Palau, Qatar, Rwanda, Sao Tome en Principe, Saoedi-Arabië, Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Tadzjikistan, Tanzania, Togo, Tsjaad, Turkmenistan, Vanuatu . 3.
Niet-kernwapenstaten met garantieovereenkomsten volgens INFCIRC/66:
Indië, Israël, Pakistan. Argentinië en Brazilië hebben in 1993 besloten tot een gezamenlijke controle op hun installaties, het zogenaamde ABACC (Agence Brasilo-Argentine de Comptabilité et de Contrôle des matières nucléaires) systeem onder de supervisie van het IAEA. 4.
Kernwapenstaten aangesloten bij het NPV met vrijwillig aanbod:
China, Frankrijk, Rusland, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk. Het aantal landen die het NPV ondertekenen is in voortdurende ontwikkeling. Zo waren er 188 toegetreden landen in december 2004.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
78
DE AUTEURS Roland Carchon Behaalde in 1975 een doctoraat in de Wetenschappen, richting kernfysica aan de Rijksuniversiteit Gent. Van 1977 tot 2002 was hij werkzaam aan het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN) te Mol, eerst als veiligheidsverantwoordelijke in de plutonium laboratoria, daarna als stafmedewerker in het Safeguardsproject (splijtstofcontrole) en sinds 1985 als projectleider van het Safeguardsproject. Thans is hij werkzaam voor het IAEA in het Safeguards Department. Hij schreef de eerste versie van deze brochure, uitgegeven in 1995. Klaas van der Meer (
[email protected]) studeerde experimentele natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam en de Technische universiteit van Delft. Van 1986 tot 1990 werkte hij als medewerker in het safeguardsproject van het Nederlandse onderzoekscentrum ECN te Petten. Sinds 1990 werkt hij op het Studiecentrum voor Kernenergie SCK•CEN te Mol. Vanaf 2002 is hij projectleider van het Safeguardsproject. Hij verzorgde de actualisering van de tekst in 2004.
8 SCK•CEN - 2005 Roland Carchon, Klaas van der Meer Niets in deze uitgave mag vermenigvuldigd worden zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de auteur.