NGIZ Den Haag Woensdag 30 April | Van Bylantlezing “De ontwikkeling van de economische relatie tussen Nederland en Afrika en de rol van het Nederlandse beleid daarin.” - Bob van der Bijl, Managing Director NABC (Netherlands-African Business Council) Dames en heren, Het is voor mij een groot voorrecht om hier vandaag een lezing te mogen houden. Aan de ene kant is het mijn werk om in Nederland informatie te verschaffen over economische ontwikkelingen in Afrika, maar aan de andere kant is Afrika ook al zeer lange tijd mijn hobby en daarom vertel ik er graag over. Om met dat laatste te beginnen: in augustus 1990 zette ik voor het eerst voet op Afrikaanse bodem. Het was in Johannesburg, iets meer dan een half jaar na de vrijlating van Nelson Mandela. Terwijl ik op station Braamfontein wachtte op mijn Zuid-Afrikaanse kennis die me in de eerste week zou opvangen, raakte ik al in vervoering van de nieuwe indrukken die ik opdeed in de frisse ochtendlucht. Tijdens de reis – via Luxemburg nog wel! – had ik al gesproken met een groot aantal medepassagiers en iedereen was opgewonden over de veranderingen die op til stonden. Wat zou Mandela doen als hij eenmaal aan de macht was? In de jaren voorafgaand aan deze eerste reis naar Afrika had ik me vooral verdiept in Zuid-Afrika, maar ook tijdens mijn eerste studiejaren had ik al kennis gemaakt met ontwikkelingseconomie, het vak waarin ik in 1993 in Groningen op ben afgestudeerd. Mijn eerste reis voerde al liftend langs Zuid-Afrika, Swaziland, Zimbabwe, Botswana en Namibië. Via Kaapstad en Pretoria ging ik na bijna vier maanden weer terug naar Nederland. U kunt zich voorstellen dat deze reis heel veel indruk op mij heeft gemaakt. Afrika heeft sindsdien een belangrijke plaats in mijn leven ingenomen. Na een aantal jaren bij KPMG ben ik vier jaar voor Artsen Zonder Grenzen gaan werken, in Khartoum en in Lusaka. Daarna vijf jaar voor de Directie Koninkrijksrelaties van het ministerie van BZK als plaatsvervangend afdelingshoofd Samenwerkingsbeleid. Maar het werd uiteindelijk toch weer Afrika: vanaf begin 2007 ben ik begonnen als directeur van NABC. Bij NABC kon ik de daarvoor opgedane ervaring uitstekend gebruiken. Maar velen van u zullen NABC helemaal niet kennen. Daarom enige informatie. Aan het einde van de tweede wereldoorlog besloot de heer K.P. van de Mandele dat na de oorlog ook Afrika meer zou moeten worden gezien als een markt voor het Nederlandse bedrijfsleven. Inspiratiebron was het zogenaamde “Atlantic Charter”, waarin door Roosevelt en Churchill werd afgesproken, dat zij elkaar zouden bijstaan, mits Churchill aan de Engelse koloniën onafhankelijkheid in het vooruitzicht zou stellen.
Eind 1946 zag het Afrika Instituut het licht, waaraan naast bedrijven ook de Kamer van Koophandel van Rotterdam en de Rijksuniversiteit Leiden deelnamen. Al na enkele jaren ging het wetenschappelijke gedeelte verder als Afrika Studiecentrum (bekend van eerdere Van Bylantlezingen). Het “zakelijke gedeelte” bleef het Afrika Instituut. Die naam is circa 20 jaar geleden veranderd in Netherlands-African Business Council. NABC heeft een roemrucht verleden: tot in de jaren ’80 was er nog sprake van een aanzienlijke instellingssubsidie. In de jaren ’60 en ’70 fungeerde ZKH Prins Bernhard als beschermheer. Maar in de jaren ’90, toen de Nederlandse overheid handelsbevordering meer ging zien als een publieke taak, verdwenen de vaste subsidies en werd NABC steeds kleiner. Met het aantreden van een nieuw bestuur in 2005 werd een omslag bereikt. In 2006 werd een opdracht voor FMO binnengehaald en kon NABC een “doorstart” maken. In de afgelopen zeven jaar is er bij NABC heel veel veranderd: we hebben een professionele staf van bijna 20 medewerkers. Bijna 350 Nederlandse bedrijven dragen in financiële zin bij en onze ambitie is om in 2015 op 500 aangesloten bedrijven uit te komen. Onze activiteiten vinden plaats in Nederland (meerdere evenementen per maand, inkomende missies, conferenties) en in Afrika (uitgaande missies, strategische programma’s (bijvoorbeeld: Holland Africa Poultry Partners, Dutch Dairy Development Partners, Port Development Partnership Africa-Netherlands) en allerlei vormen van praktische dienstverlening. NABC is ook steeds meer toonaangevend als het gaat om het vertegenwoordigen van de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, zowel in Afrika als in Nederland. Tot slot is NABC aangesloten bij EBCAM, een Europese paraplu voor soortgelijke private sector organisaties (in 13 europese landen) en hebben we uitstekende contacten met counterparts in de Verenigde Staten en in Canada. Onze doelstelling is om Nederlandse bedrijven succesvol zaken te laten doen in Afrika. Daarbij gaat het enerzijds om faciliteren, maar anderzijds ook om het pro-actief onder de aandacht brengen van kansen. Omdat wij volledig onafhankelijk zijn en geen vaste subsidies krijgen, moet er op een bedrijfsmatige manier worden gewerkt – dat maakt dat de band met het bedrijfsleven heel hecht is. Ook voor Afrikaanse bedrijven staan wij open: zonder Afrikaanse partners kunnen er immers geen zaken worden gedaan. Dames en heren, Na deze persoonlijke inleiding wil ik u graag vertellen waar ik het vandaag over wil gaan hebben. Ik zal daarbij af en toe teruggrijpen naar mijn persoonlijke ervaring. Het is een luxe dat ik zoveel tijd heb: bij radio-interviews zijn er vaak luttele minuten beschikbaar en dan ook nog op hele vreemde tijdstippen. Zo herinner ik me een interview om vijf uur ’s ochtends vanuit een hotelkamer in Lusaka, of tijdens een bezoek aan een haven in Angola. Nu heb ik gelukkig tijd om met iets meer diepgang mijn visie te geven. Ik wil eerst stilstaan bij de economische ontwikkeling van Afrika. Daarna meer uitgebreider over wat dat voor Nederland betekent, of zou moeten betekenen volgens mij. Aan het eind van mijn betoog wil ik graag vragen beantwoorden.
Economische groei in Afrika. Toen ik in 2007 voor NABC door Nederland trok om bedrijven voor Afrika te interesseren, keken veel mensen sceptisch naar het plafond. Maar sinds de economische crisis in 2008 is dat volledig veranderd. Bedrijven zien nu dat in de traditionele afzetmarkten sprake is van verzadiging. Voor echte groei moet je zijn in de emerging markets. Maar is Afrika wel een emerging market? Voor de meeste beslissers in het Nederlandse bedrijfsleven is die knop maar moeilijk om te zetten. Afrika, dat is toch Bob Geldof en het Glazen Huis? Bob Geldof heeft inmiddels een investeringsmaatschappij opgezet en probeert daarmee de reputatieschade die hij eerder in Afrika aanrichtte weer enigszins recht te zetten. Althans, zo zou je het kunnen zien. Je zou ook kunnen zeggen, dat de negatieve perceptie ertoe heeft geleid, dat in de afgelopen decennia slechts weinigen de kansen in Afrika hebben gegrepen en dat investeren daardoor juist heel winstgevend is. Maar zo cynisch zal de heer Geldof niet hebben geopereerd denk ik. Na de onafhankelijkheid in de jaren ’60 en ’70 zakten vrijwel alle Afrikaanse landen in economisch opzicht door het ijs. De jaren ’80 worden alom beschouwd als een ‘verloren decennium’. Maar vanaf de jaren ’90 werden de trends allengs positiever. Hoe kwam dat? Ten eerste omdat de Koude Oorlog tot een einde kwam (helaas lijkt die nu weer te beginnen): veel conflicten in Afrika kwamen daaruit voort of werden daardoor chronisch. Ten tweede: ook had het einde van de Koude Oorlog tot gevolg dat de socialistisch angehauchte Afrikaanse landen dit model inruilden voor een markteconomie. Een derde belangrijke reden was het schuldsaneringstraject. De structural adjustment policies van het IMF en het daarop volgende HIPC (Highly Indebted Poor Countries) traject van de Wereldbank zijn vaak bekritiseerd. Maar vooral het HIPC traject heeft ervoor gezorgd dat de huishoudboekjes van de meeste Afrikaanse landen op orde zijn gekomen. Sterker nog: minister Dijsselbloem zou zijn vingers aflikken bij de schuldquote van de meeste Afrikaanse landen. Een vierde reden is de urbanisatie en de bevolkingsgroei: Afrika is zeer groot en de bevolkingsomvang relatief laag. Als gevolg van de trek naar de steden en de snelle bevolkingsgroei in de afgelopen decennia, zijn stedelijke gebieden ontstaan die voldoende omvang hebben om een veel hoger niveau van bedrijvigheid te ondersteunen. Ook speelt wellicht een rol dat ontwikkelingssamenwerking geleidelijk aan kritischer is bekeken. Ook op dat beleidsterrein is langzamerhand het besef gekomen dat meer moet worden gezocht naar marktconforme oplossingen en een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven. Ik kom hier in het tweede deel van mijn betoog op terug. Zoals gezegd, sinds de jaren ’90 is er in de meeste landen sprake van een voorzichtig herstel. Maar sinds het jaar 2000 is sprake van een spectaculaire economische groei van gemiddeld meer dan 5% per jaar. In sommige landen zelfs boven de tien procent. Dat betekent dat het BBP van Afrikaanse landen ongeveer iedere 10 jaar verdubbelt. Dat zie je niet alleen terug aan de bovenkant van de Afrikaanse samenlevingen, maar ook aan de onderkant.
Armoedecijfers dalen zeer snel en de verwachting is dat nog slechts minder dan 20% van de Afrikaanse bevolking in 2025 onder de armoedegrens leeft. Op dit moment is het aantal armen in India groter dan het aantal armen in Afrika. Maar over cijfers gesproken: in veel landen in Afrika kloppen die niet. Enerzijds zijn de statistieken onbetrouwbaar als gevolg van de vaak nog slecht functionerende overheden, anderzijds is de methodologie vaak achterhaald. In de afgelopen jaren heeft een aantal landen een “rebasing” van het BBP doorgevoerd: bijvoorbeeld Ghana ging in 1 keer van 800 naar 1500 USD per capita. De Noorse econoom Jerven heeft hier vorig jaar een interessant boek over geschreven, waaruit zeer duidelijk naar voren komt dat Afrikaanse economieën veel groter zijn dan de cijfers nu aangeven. Ook naar mijn mening is de koopkracht van de Afrikaanse bevolking veel groter dan we aannemen. Een belangrijke factor hierbij is dat in de meeste Afrikaanse landen de informele sector erg groot is. Het gaat hier niet alleen om straatverkopers, maar ook veel grotere ondernemingen ontplooien hun activiteiten vaak “onder de radar”. Telecombedrijven die in plaats van de geplande 30.000 abonnees uitkwamen op 3 miljoen, kunnen over deze onderschatting van koopkracht meepraten! Ook Nederlandse bedrijven die veel in Afrika actief zijn trouwens: de meest winstgevende business units van Nederlandse bedrijven zitten meestal in Afrika. Heineken haalt inmiddels meer dan 20 procent van haar omzet en winst uit Afrika! Dus alle Nederlandse bedrijven zijn nu het vliegtuig aan het nemen naar Afrika? Helaas niet! Hoewel we wel een enorme toename van import en export hebben gezien, van meer dan 300% stijging in de afgelopen tien jaar, is nog geen sprake van een explosieve toename van Nederlandse bedrijven die full steam ahead naar Afrika gaan. Waarom niet? Zakendoen met Afrika wordt als zeer risicovol beschouwd. Business cases kunnen bij gebrek aan data niet goed worden gemaakt. Weinig Nederlanders weten er echt de weg. En de kost gaat voor de baat: de kosten van business development liggen relatief hoog. En dan zijn er zoveel landen om uit te kiezen: l’ embarras du choix. Bij NABC proberen we de risico’s voor bedrijven te verlagen door betrouwbare contacten op te sporen, collectieve activiteiten voor bedrijven aan te bieden en ervoor te zorgen, dat in Nederland en in Afrika kennis en ervaring wordt gedeeld. Ook helpen we kennisoverdracht door Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen tot stand te brengen om daarmee markten te ontwikkelen. Landen die bij onze achterban het meest populair zijn op dit moment: Ghana, Nigeria, Kenia en Ethiopië. Maar in mijn ervaring is in de meeste landen wel een markt. Het aantal missies uit Afrika neemt zeer sterk toe en ook in Afrika is dus veel belangstelling voor Nederland. Ik verwacht dat we volgend jaar al meer missies uit Afrika zullen ontvangen dan we richting Afrika organiseren. Maar hoe zit het dan met China zult u zeggen? Of met andere “nieuwe partners”? China is sinds het jaar 2000 heel intensief bezig om Afrika te “veroveren”. Dat lukt heel aardig, met een sterke groei van de handel tussen China en Afrika in de afgelopen tien jaar. In tien jaar tijd is de handel tussen China en Afrika van 2 procent naar 5 procent van
China’s buitenlandse handel gegaan. In Nederland zitten we op ruim 2 procent en de ambitie van NABC is om in 2025 ook op 5 procent te zitten. Naast toegenomen handel, heeft China een zeer groot aantal infrastructurele projecten uitgevoerd. Het gehele snelwegennet van Angola bijvoorbeeld. Is dat rampzalig voor Nederlandse bedrijven? Volgens mij niet: enerzijds is het een wake up call (China was making money in Africa while we tried to make money in China), anderzijds dragen de investeringen in infrastructuur bij aan de aantrekkelijkheid van Afrikaanse landen. Het gaat niet alleen om fysieke infrastructuur, maar ook om onderwijs en gezondheidszorg. Overigens moeten we het ook niet dramatiseren, van de totale Chinese Foreign Direct Investment komt 10 procent in Afrika terecht en dat is dus nog tamelijk beperkt. Helder is dat investeringen in infrastructuur de ruggengraat vormen van economische ontwikkeling. De producten moeten immers bij de klant kunnen komen. Het verhogen van productiviteit in de landbouw is belangrijk, maar de producten moeten wel naar de stedelijke centra kunnen worden vervoerd, of naar de havens voor export. Voor de Nederlandse infra-sector is het natuurlijk heel pijnlijk dat hun Chinese concurrenten kunnen rekenen op 100% financiering door de Chinese overheid. Zo mooi is het in Nederland niet! Om te voorkomen dat Nederland blijft steken in advisering en plannenmakerij, moet er snel een faciliteit komen waarbij concessionele financiering beschikbaar komt voor Nederlandse infrastructuurbedrijven. Ik heb daarover al hoopvolle signalen opgevangen van de zijde van de Nederlandse overheid. Voordat ik naar de beleidsdiscussie ga, nog een tweetal zaken die niet mogen ontbreken in een “state of affairs” van Afrika. Ten eerste corruptie. Mede als gevolg van de “schaamte cultuur” (vrij vertaald: alles mag als het maar niet publiek aan de kaak wordt gesteld) in combinatie met “chiefdom” (en dan hebben we het over winner takes all, macht is kennis, vested interests, etc.) is sprake van samenlevingen die bol staan van gunsten verlenen op basis van respect in plaats van rechten en plichten. Maar we moeten het allemaal wel in het perspectief van een historisch proces plaatsen. Vergelijk het eens met Nederland: pas sinds 1848 heeft onze vorst de alleenheerschappij uit handen gegeven en de bouwfraude ligt nog vrij vers in ons geheugen. Ik heb soms het idee dat we ons iets te paternalistisch opstellen als Nederland, het verbeteren van het bestuur is geen zaak van jaren, maar van vele decennia. Het bestuur in de meeste Afrikaanse landen is beneden de maat, maar het is vooral aan de Afrikanen zelf om dat te verbeteren. Dat is zoals gezegd een lange termijnproces. Maar door middel van harde conditionaliteiten (zoals ten tijde van de HIPC schuldsanering) kunnen we er wel aan bijdragen. Het helpt ook om hier vooral in breder verband actie op te ondernemen, door het good governance dossier vooral over te laten aan de EU. Tot slot van mijn “tour d’ horizon” nog aandacht voor het EPA dossier. De EU wil met Afrikaanse handelsblokken handelsakkoorden sluiten, European Partnership Agreements. De lower income countries in Afrika blokkeren dat tot dusverre, omdat zij de status quo willen handhaven: hoge tarieven voor Europese producten en diensten en duty free quota free toegang tot de EU.
Maar de WTO heeft al meer dan tien jaar geleden op instigatie van andere Zuidelijke landen aangegeven dat deze voorkeursbehandeling niet meer kan. Maar wat zit er nog meer achter? In veel Afrikaanse landen is het echte probleem dat gevestigde belangen de vooruitgang dwarsbomen. Deze ‘vested interests’ – vaak een aantal families die grote delen van de economie beheersen – hebben vaak monopolieposities. Dit verklaart de relatief hoge prijzen en lage kwaliteit van het lokale aanbod. Meer concurrentie zou zeer voordeling zijn voor de Afrikaanse consumenten. Maar de gevestigde partijen willen natuurlijk hun monopolieposities behouden. De EPA’s hebben precies tot doel de concurrentie te laten toenemen. Natuurlijk zal dat werkgelegenheid gaan kosten bij de monopolies, maar de toegenomen economische dynamiek zal veel meer opleveren. De EU wil met behulp van de EPA’s ook bewerkstelligen, dat intra-Afrika handel gaat toenemen door middel van het bevorderen van het functioneren van regionale handelsblokken. Ook daar vinden we dezelfde lobbyisten van de gevestigde economische machten op ons pad. U begrijpt het al: ik ben zeer enthousiast over de argumentatie van de EU. Uiteraard moeten de tariefmuren geleidelijk aan worden afgebouwd, maar daar is in de plannen rekening mee gehouden. Ik heb met betrekking tot de EPA’s begrepen dat een deal tussen de EU en West-Afrika in de maak is – waarschijnlijk zal daarmee nog dit jaar het eerste schaap over de dam gaan. Overigens zijn de parallellen met het EU-USA vrijhandelsakkoord groot: ook hier steken protectionistische reflexen de kop op. Maar voor mij staat als een paal boven water dat toegenomen concurrentie het fundament is van economische dynamiek en daarmee het recept voor duurzame groei. Dan kom ik nu aan bij het tweede deel van mijn betoog, waarbij ik mij vooral zal richten op beleidsimplicaties voor Nederland. Dames en heren, Ik ben zeer verheugd over het grote aantal beleidsmakers in deze zaal en hoop een constructieve bijdrage te leveren aan uw gedachtenvorming. De opmars van Afrika, wat moeten we er mee in Nederland en dan met name ten aanzien van ons beleid? De beeldspraak van de dominee en de koopman doet nog steeds opgeld. Helaas nog teveel. De Nederlandse overheid is wel aan het bijdraaien, maar dat proces gaat langzaam. Ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen worden maar zeer mondjesmaat ingezet ten behoeve van bilaterale economische relaties. Ambassades worden gesloten in plaats van geopend. U begrijpt vast dat ik graag had gezien dat Ontwikkelingssamenwerking zou zijn ondergebracht bij Economische Zaken. Dat had pas echt een cultuurverandering met zich meegebracht! Ik hoorde in de wandelgangen dat deze optie wel is besproken tijdens formatiebesprekingen, dus wellicht gaat het in de toekomst nog lukken. Maar over de toekomst gesproken. Wat moeten we aan met Afrika? En wat zal er gebeuren, of moeten gebeuren, met ontwikkelingssamenwerking? Ik begin met dat laatste.
Van de 15 focuslanden van OS, staan er maar liefst 10 Afrikaanse landen op de lijst. Een aanzienlijk deel daarvan is nu al “transitieland” (bijvoorbeeld Ghana, Kenia, Oeganda): dat betekent dat de hulprelatie zal worden afgebouwd en de economische relatie steeds belangrijker zal worden. Daarmee komen we met het dilemma te zitten, dat steeds minder landen ontvanger van OS-geld zullen worden. Zeker nu de Nederlandse economie gaat aantrekken, zullen de daaraan gekoppelde ODA-middelen nog verder stijgen en het resterende lijstje is bepaald niet het groepje landen waar sprake is van een gezond fundament voor (OS)investeringen. Volgens mij is iedereen het er wel over eens dat ontwikkelingssamenwerking met de meeste landen zal worden afgebouwd. Dat is uiteindelijk ook de bedoeling van ontwikkelingssamenwerking. Maar ik heb het gevoel dat de beleidsmakers nog niet helemaal hebben uitgewerkt wat ervoor in de plaats moet komen. Het Dutch Good Growth Fund lijkt toch iets meer op een bezuinigingsoperatie dan op een “big push”. Van de 4 miljard euro ontwikkelingssamenwerking wordt slechts een zeer klein gedeelte besteed aan private sector ontwikkeling: in het DGGF gaat slechts 250 miljoen per jaar. Rechtstreeks naar het Nederlandse bedrijfsleven nog veel minder dan dat. In internationaal perspectief denk ik dat Nederlandse bedrijven bepaald weinig opdrachten uitvoeren die deels met OS-geld worden gefinancierd. Het revolverende karakter van het DGGF is op zich lovenswaardig, maar infrastructurele investeringen hebben niet alleen financiële baten. Het meest succesvolle private sectorprogramma, PSI, is vooral onder druk van de Tweede Kamer gesneuveld. Het is maar de vraag of er bij Nederlandse MKB bedrijven animo is voor investeringen in Afrika als hiervoor flinke leningen moeten worden afgesloten. Ook het infrastructuur instrument ORIO (binnenkort onder de naam Drive) wordt geplaagd door bureaucratische hobbels en geforceerde ongebondenheid. Dit terwijl het ORET programma (net als PSI juist heel goed draaide). Het is lastig uit te leggen dat de meest succesvolle instrumenten uit de roulatie worden genomen. Uitvoering van veel regelingen en activiteiten ligt bij RVO, die maar zeer beperkt beschikt over kennis en ervaring om complexe investeringsplannen te beoordelen. Ook is de landen- en sectorenkennis slechts beperkt aanwezig bij RVO. Dus het bedrijfsleven instrumentarium voldoet op dit moment nog onvoldoende en heeft te weinig impact. Maar ontwikkelingssamenwerking als geheel heeft ook onvoldoende impact: veel organisaties zijn met hetzelfde bezig in hetzelfde land. De nadruk ligt vaak op het in stand houden van de organisatie in plaats van het oplossen van het probleem. Maar veranderingen zitten er aan te komen: het MFS stelsel wordt verder neerwaarts bijgesteld in financiële zin en Buitenlandse Zaken zal proberen meer regie te pakken om dubbel werk te voorkomen. Maar eigenlijk is mijns inziens een veel grotere hervorming nodig, die tegelijkertijd de problemen bij het bedrijfsleven-instrumentarium aanpakt: het op afstand plaatsen van het beheer en de uitvoering van OS-middelen.
Op afstand plaatsen? Ik bedoel hiermee dat de OS-middelen niet meer rechtstreeks worden uitgegeven door Nederlandse overheidsinstanties, maar door professionele beheerders. Een heldere scheiding dus: - Beleidsmakers stellen het beleid vast en definiëren de gewenste prioriteiten en ontwikkelingsdoelstellingen. - RVO organiseert de aanbestedingen voor de selectie van de uitvoeringsorganisaties. Bijvoorbeeld per beleidsspeerpunt of per focusland. - De daaruit resulterende uitvoeringsorganisaties zorgen voor de besteding en monitoring van de beschikbare middelen - wederom met behulp van aanbestedingen. - RVO houdt toezicht op de uitvoeringsorganisaties. Uit mijn ervaring in de Nederlandse Antillen kan ik u verzekeren dat deze opzet buitengewoon goed werkt. Deze constructie lijkt dus op een “fund of funds” dat door RVO wordt beheerd in opdracht van Buitenlandse Zaken. Hierdoor kan aan de kant van de Nederlandse overheid een aanzienlijke bezuinigingsslag worden gemaakt: vrijwel alle beheer en uitvoering wordt immers uitbesteed. Ik stel voor om die bezuinigingen te investeren in het uitbreiden van het ambassadenetwerk in Afrika. De uitvoerders van de concrete projecten en programma’s zullen dus alleen via een transparant aanbestedingsproces hun opdrachten krijgen. Bij het FDOV programma hebben we al gezien dat dit kan leiden tot interessante nieuwe combinaties van actoren, met veel meer betrokkenheid van het bedrijfsleven. Als wij van Afrikaanse landen vragen om op transparante wijze middelen te besteden, mogen we dat ook zeker van de Nederlandse overheid verwachten. Ik verwacht dat niet iedereen blij zal zijn met mijn suggestie, maar ook hier geldt dat a competition of ideas zal leiden tot meer resultaten tegen lagere kosten. Slecht nieuws voor Nederlandse NGO’s en Nederlandse universiteiten zegt u? Niet per se, als zij echte toegevoegde waarde brengen zullen zij ook aanbestedingen kunnen winnen, al dan niet in samenwerking met bedrijven. Overigens heeft de AIV ook al eerder gepleit voor het meer bewandelen van de weg van de aanbestedingen. De voorgestelde systematiek zal enorme vermindering van parallelle trajecten tot gevolg hebben, omdat per land (of er sector) er maar 1 organisatie is die de middelen beheert. De beleidsmakers zullen zich kunnen concentreren op beleid maken en lange termijn strategie ontwikkeling. Voordeel van voorgaande is ook dat er naar alle waarschijnlijkheid veel meer met minder geld kan worden gerealiseerd, omdat er veel meer concurrentie zal ontstaan tussen organisaties die projecten en programma’s willen uitvoeren. Maar wat doen we dan op het gebied van de handelsbevordering? Of economische diplomatie, zoals het de laatste tijd vooral wordt genoemd? Meer ambassades openen noemde ik al. Daarnaast verbetering van de rolverdeling: ik neem waar dat ambassades en overheidsinstanties nu graag van A tot Z alles willen doen wat met economische diplomatie te maken heeft.
Dat gaat voorbij aan het feit dat overheidsinstanties over het algemeen niet in staat zijn om flexibel in te spelen op de wensen van bedrijven, of om strategisch kansen te identificeren. Ik zeg dit met alle respect, want dit is natuurlijk een generalisatie. De rol van de overheid blijft cruciaal als het gaat om overheidscontacten. Er zijn zeker ambassades en ambassadeurs die zeer goed werk leveren op dit terrein. Maar ook zij zullen beamen dat hun dienstverlening aan het bedrijfsleven begrensd is. Ik stel daarom voor om in Afrika (en uiteraard ook in andere opkomende markten) de praktische dienstverlening aan Nederlandse bedrijven ook op afstand van de overheid te plaatsen. Op dit moment is RVO zowel beheerder als uitvoerder en dat leidt tot onnodige complicaties. Ook is het niet in lijn met de Wet Markt en Overheid. RVO kan op basis van een beleidskader vanuit de ministeries uitstekend de rol spelen van beheerder van middelen. Maar de uitvoering moet wat mij betreft worden gedaan door bedrijfslevenorganisaties met een concrete achterban van Nederlandse bedrijven. Uiteraard betekent op afstand plaatsen niet dat er niet zeer regelmatig wordt overlegd of dat er geen eisen aan de uitvoerders worden gesteld. Ook hier zie ik een vergelijkbare systematiek als met ontwikkelingssamenwerking voor ogen: het ministerie bepaalt het beleid en de randvoorwaarden, RVO besteedt aan en uitvoerders worden dus geselecteerd in een competitief proces. Ik hoop dat u het voorgaande niet te technocratisch vond, maar ik heb in ieder geval nog een aantal beleidssuggesties voor u die feitelijk “quick wins” zijn: lage kosten en hoge impact. - Ten eerste: maak Nederland gidsland voor Afrikaanse ondernemers die op zoek zijn naar een buitenlandse partner. Als wij ieder jaar honderden Afrikaanse bedrijvendelegaties naar Nederland halen, zal dat leiden tot een zeer goede naam voor Nederland in Afrika en voor veel vruchtbare contacten. Nederland als Africa Business Hub dus. Of moet ik zeggen Africa Business Port? Past mooi bij Greenport, Europoort, etc. - Een andere suggestie: Nederlandse studenten kunnen enorm veel ervaring opdoen in Afrika tijdens een stage. In plaats van “Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp”, wordt het dan: Jan de Wit gaat ondernemen in Afrika. NABC wil een programma opzetten dat er op termijn toe moet leiden dat jaarlijks 1000 Nederlandse studenten in Afrika stage gaan laten lopen bij een Afrikaans bedrijf. - En dan, zoals beloofd: hoe gaan we vrijgekomen OS-budget besteden. Maak daar een infrastructuurfonds van: steek het in professionele financieringsfondsen die daarmee wellicht ook investeringen van Nederlandse institutionele beleggers kunnen aantrekken. - Het al eerder genoemde PSI programma moet volgens mij snel terugkomen. Het zou van politieke moed getuigen dit programma dat geleidelijk aan zo populair is bij het Nederlandse MKB (meer dan 200 aanvragen tijdens de laatste ronde!) weer in ere te herstellen. - Met betrekking tot de prioriteitssectoren zou ik willen adviseren deze zo veel mogelijk los te laten. Ook zou ik de focus op werkgelegenheid creëren willen loslaten: waar het eigenlijk om gaat in Afrika is het introduceren van innovaties en het versterken van de marktwerking. Als er in Afrika vraag is naar producten en diensten waar Nederland goed in is, zal dat vanzelf naar boven komen drijven. Agribusiness zal zichzelf waarschijnlijk volop kunnen handhaven, maar voor de watersector ligt dat anders. Gezien het zeer kleine aantal bedrijven dat hier in Nederland echt geld mee verdient, zullen we de Nederlandse watersector in Afrika zien opschuiven naar maritieme infrastructuur en logistiek; daarnaast
-
-
faciliterend aan land- en tuinbouw. Nieuwe sectoren als ICT zullen sterk opkomen en waarschijnlijk ook industrie. De meest winstgevende investeringen door private equity fondsen zitten nu vaak in private gezondheidszorg en in privaat onderwijs. Volgens mij moet het mogelijk zijn om ook in deze sectoren ontwikkelingsdoelen te bereiken via private kanalen. De werkgelegenheid moet in ieder geval niet in de landbouw worden gezocht maar in dienstverlening en in de maakindustrie (inclusief agroprocessing). Goed nieuws is dat ons Ministerie van Defensie heeft getoond open te staan voor samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven: Afrika zal een steeds grotere rol gaan spelen voor Defensie en de link met het bedrijfsleven kan verder worden versterkt. Defensie kan leren van het bedrijfsleven en vice versa. Tot slot: ik geloof dat oud president Lula van Brazilië tijdens zijn twee termijnen als president maar liefst acht keer in Afrika is geweest. Ons Koningspaar kent Afrika goed en houdt van Afrika. Onze minister-presidenten komen er vrijwel nooit. Ik weet zeker dat staatsbezoeken en bezoeken door de minister-president sterk zullen bijdragen aan succesvolle (economische) relaties met Afrika en verwijs derhalve graag nog eens aan president Lula, maar ook naar China: het eerste bezoek van president Xi Jinping was naar een aantal Afrikaanse landen!
Dames en heren, Het was een lang verhaal. Het was ook een positief verhaal. Het gaat goed met Afrika en goed met Afrika en Nederland. Het goede nieuws is vooral dat er nog zoveel meer mogelijk is als we onze instelling ten opzichte van Afrika veranderen. Ik hoop dat mijn suggesties u aan het denken hebben gezet. Heel erg veel dank voor uw aandacht! ----ooooOoooo----