De Methode Losser Een beknopte beschrijving Versie 2014
Auteur: Renzo Waasdorp Met dank aan Hans Fröling
Woord vooraf .................................................................................................................................. 3 Doel van dit stuk ............................................................................................................................ 5 Ontwerpprincipes ......................................................................................................................... 5 Waarom kiezen voor de Methode Losser? .............................................................................. 6 Theoretische achtergrond van de Methode Losser ............................................................. 7 Onderzoekend leren ..................................................................................................................... 7 Vertellend leren .............................................................................................................................. 8 Mediabewustzijn .......................................................................................................................... 11 Samen leren, co-‐directed learning en co-‐creatie ........................................................... 12 Het leerproces volgens de Methode Losser .......................................................................... 13 De fasen in het leerproces volgens de Methode Losser .............................................. 13 Een globale opzet voor de begeleiding van het leerproces ............................................ 16 Het mediaproductieproces ........................................................................................................... 17 De pre-‐productiefase ................................................................................................................. 17 De productiefase .......................................................................................................................... 17 Verhalen laten ontstaan ....................................................................................................... 17 Op zoek naar het authentieke en de verzadiging ...................................................... 17 Proefopnamen maken ........................................................................................................... 18 Thematiseren ........................................................................................................................... 18 Volgen .......................................................................................................................................... 18 Postproductiefase ........................................................................................................................ 18 Literatuurlijst ..................................................................................................................................... 20
2
Woord vooraf De betekenis voor het onderwijs en de beroepspraktijk In 2010 werden Hans Fröling en ik gevraagd om op zoek te gaan naar voorbeelden van de ecologisch pedagogische praktijk en ze ‘in beeld te vangen’1, aangezien dit materiaal nauwelijks voorhanden was voor het Instituut Ecologische Pedagogiek aan de Hogeschool Utrecht. Via een toenmalige collega kwamen we in contact met de Landgoedboerderij in Losser. We werden uitgenodigd voor een werkbezoek met studenten. Na aankomst werden we meteen gegrepen door deze prachtige locatie, maar minstens net zo inspirerend was het bevlogen verhaal van eigenaar Rianne Lubbers over haar mensen, visie en aanpak op de landgoedboerderij. We vonden meer dan voldoende aanknopingspunten in haar verhaal om de pedagogische praktijk van de Landgoedboerderij verder te onderzoeken. Dit zou wel eens een geschikte kandidaat kunnen zijn voor onze opdracht! Gedurende de eerste helft van 2011 bereidden we ons voor op ons project en in de zomer van dat jaar ‘draaiden’ we het meeste materiaal voor onze serie reportages over de Landgoedboerderij in Losser. Anders dan bij een traditionele aanpak bij het maken van dergelijke reportages -‐ waarin vaak scripts worden gebruikt, geregisseerd wordt en zelfs geënsceneerd -‐ lieten we ons leiden door wat er gebeurde in de praktijk. Daarbij hadden we wel een aantal focuspunten, zoals ‘het pedagogisch handelen’ en ‘de (mogelijke) verwantschap met het ecologisch pedagogische gedachtengoed’. Maar vooral de open, onderzoekende houding die Hans en ik als filmmaker aannamen, liet de ruimte tijdens het filmen om de verhalen te laten ontstaan. Dat maakt uiteindelijk het materiaal en de verhaallijnen authentieker en tegelijkertijd veel meer het resultaat van co-‐ creatie. Die aanpak was niet zo helder a priori vastgesteld. Het hing wel in de lucht en werd meteen in de richting geduwd van de pedagogische benadering van de Landgoedboerderij zelf: geen aanpak of therapie a priori, maar ‘er zijn’, gewoon ‘er zijn’. Voor dit project gaven we onszelf een tweede opdracht mee en dat was om naast het filmen en monteren ook het proces en onze werkwijze zelf in beeld (en op papier) te krijgen ten einde deze geschikt en beschikbaar te maken voor het onderwijs. Het voortdurend beschrijven van en reflecteren op dit proces was enerzijds een leerproces voor ons en anderzijds een bevestiging van een aantal aannames en vooronderstellingen die we bij aanvang hadden. Zo werd voor ons nog eens bevestigd dat het maken van audiovisuele reportages een zeer intense, krachtige manier van onderzoekend leren is. Professionele en persoonlijke ontwikkeling, professioneel handelen en reflectie komen allemaal samen bij het maken van een audiovisuele reportage. De onderzoekende filmmaker (of fotograaf) heeft verschillende rollen. Allereerst als professional en vervolgens ook als cameraman, interviewer, regisseur en editor. Niet te vergeten neemt de onderzoekende filmmaker (fotograaf) ook zichzelf als persoon mee. Die 1 Het ‘in beeld vangen’ heeft op zijn minst drie connototaties: 1) opnames maken, 2) al doende ergens een beeld van krijgen, 3) Vangen wil ook zeggen: vastleggen
3
verschillende rollen dwingen de maker voortdurend van perspectief te wisselen en te reflecteren op zichzelf en de praktijk. Daarnaast is de audiovisuele onderzoeker geen observerende buitenstaander, maar een actieve participant in de praktijk. Net zoals de pedagogische benadering van de Landgoedboerderij geldt voor het audiovisueel, onderzoekend en vertellend leren ook dat je ‘er bent’. Je kunt er niet ‘niet-‐zijn’. De camera zorgt ervoor dat men voortdurend bewust is van je aanwezigheid en dat alles wat wordt gezegd en gedaan kan worden gebruikt in een audiovisueel product dat aan een zeker publiek wordt getoond. Omgekeerd zal degene over wie de reportage gaat dus ook zeer kritisch zijn op het eindresultaat. Als reportagemaker en onderzoekend lerende kun je dus niet zomaar je eigen verhaal maken. Je maakt samen het verhaal. Omdat dit zo werkt, ligt er voor het onderwijs een kans. Audiovisuele reportages maken kan een krachtige leervorm zijn en de reportages zelf documenten waarmee de performance (het handelen) van de student, het leerproces en de reflectie op het leerproces zijn te verantwoorden. Dat ondervonden Hans en ik aan den lijve. Het maken van de film en de interactie met de mensen van de Landgoedboerderij dwong ons om ons eigen handelen onder de loep te nemen en voortdurend aan te passen. Zo kon een spannende onderneming als ‘het maken van reportages’ een veilige setting worden met ruimte voor ontwikkeling. En het lukte. We bouwden een persoonlijke en professionele relatie op met de mensen aldaar. We voerden gesprekken met ze over hun leven, werk en ideeën, de praktijk, de voortgang van de reportage en het resultaat. We aten met hen aan dezelfde tafel. Het maken van de reportage opende deuren naar communicatie met mensen waar die voorheen gesloten bleven. Het daagde hen uit tot nieuw gedrag. Medewerkers en personeel kregen door de gesprekken steeds scherper wat hun aandeel was in het geheel, wat ze wilden bereiken en waarom deze praktijk voor hen zo’n prettige omgeving was. Er zijn nog meer kansen voor het onderwijs. Studenten de mogelijkheid bieden om ook een audiovisueel product in te leveren als geldig product dat kan worden getoetst of als assessment kan dienen, geeft de student meer keuzevrijheid. Portfolio’s en presentaties kunnen hiermee rijker en afwisselender worden. Het toestaan van visueel werken en verantwoorden geeft studenten die niet zo sterk zijn in het schrijven van stukken een extra mogelijkheid om te laten zien wat ze kunnen, zonder gehinderd te worden door de taal. Laat helder zijn dat de Methode Losser niet gaat over ‘filmpjes maken om het leren filmpjes maken’ op zich of de audiovisuele media als opsmuk. Het gaat om de ontwikkeling van audiovisuele geletterdheid en het audiovisueel werken als instrument voor het creëren van verandering, visie, verbinding, empowerment en het bevorderen van participatie, betrokkenheid, regie en eigenaarschap. Aan de slag! Renzo Waasdorp
4
Doel van dit stuk Deze beknopte beschrijving van de Methode Losser is een leidraad die inzicht geeft in een bepaalde manier van werken en denken. Het is geen uitputtend boekwerk met alle mogelijke bronnen, verwijzingen en hulpmiddelen. Het is in de eerste plaats geschreven ter inspiratie van docenten. Zij zijn immers degenen die studenten de mogelijkheid kunnen bieden om op deze wijze aan de slag te gaan en dienen als eerste geënthousiasmeerd te worden!
Ontwerpprincipes Bij het ontwikkelen van de Methode Losser hebben we onszelf een aantal ontwerpprincipes meegegeven. Deze ontwerpprincipes moeten ervoor zorgen dat de methode tegemoet komt aan de uitdagingen van opleidingen en docenten op het gebied van tijd, geld, inspanning en opbrengst. Men moet op relatief eenvoudige manier kunnen starten met de methode en ook direct de kracht van de methode kunnen ervaren. Aangezien de methode vrij is in te vullen, zijn dit tevens de ontwerpprincipes voor de docenten die er mee gaan werken. • Leerrendement De Methode Losser is zo opgezet dat er hoe dan ook een rijke leerervaring ontstaat. Audiovisueel werken betekent bij de Methode Losser heel duidelijk iets anders dan een ‘knoppencursus’ of ‘filmpjes maken’. • Laagdrempelig De Methode Losser is weliswaar een verdieping in de audiovisuele geletterdheid, maar is er niet op uit de studenten op te leiden tot volleerde regisseurs, cameramensen, interviewers, of editors. Anders gezegd: de methode is met betrekkelijk eenvoudige, basale kennis omtrent videobewerkingssoftware en cameravoering uit te voeren. • Betaalbaar De Methode Losser is zo opgezet dat met een minimale uitrusting gewerkt kan worden. Met wat er doorgaans qua hard-‐ en software voor studenten binnen opleidingen al beschikbaar is kun je aan de slag. • Uitvoerbaar Een audiovisueel ‘onderzoek’ volgens de Methode Losser is binnen 7 weken uitvoerbaar, met een uitloop naar 10 weken (de duur van een enkele periode binnen het onderwijs). • Geen extra werk De Methode Losser levert geen meerwerk voor zowel studenten als docenten. Het vervangt traditionele producten, opdrachten, lesinhouden en snijdt in het lees-‐ en schrijfwerk.
5
Waarom kiezen voor de Methode Losser?
De Methode Losser is zeer de moeite waard als je enthousiast wordt van activerend onderwijs. Je ziet kansen in audiovisueel werken en de kracht van moderne media en geeft dit graag een volwaardige plek in je onderwijsrepertoire. Een levendige dialoog tussen onderwijs en praktijk klinkt je aantrekkelijk in de oren. Dat geldt ook voor het achterhalen en vertellen van verhalen waarin de complexiteit en meervoudigheid van de praktijk inzichtelijk worden, evenals de positie en het handelen van de lerende professional. Een leerproces waarin voortdurend gereflecteerd wordt is volgens jou effectiever dan een waar dat alleen achteraf gebeurt. Het behoort ook tot jouw overtuiging dat lerende professionals gebaat zijn bij snelle, regelmatige feedback op hun werk en je vindt dat zij meer leren als ze samen leren en medeontwerper zijn van hun leerproces. Tot slot zie je wel voordelen in het werken met een methode die waardevol materiaal kan opleveren voor het portfolio en curriculum vitae van de lerende professional.
6
Theoretische achtergrond van de Methode Losser
De Methode Losser combineert in grote lijnen de elementen onderzoekend leren, vertellend leren, samen leren (co-‐creatie) en mediabewustzijn. Hieronder volgt een korte samenvatting van de theoretische achtergrond van de methode.
Onderzoekend leren
De Methode Losser daagt de student uit tot ‘onderzoekend leren’. Dat betekent dat de student op pad gaat, de praktijk in. De student verzamelt gegevens, analyseert deze kritisch en komt vervolgens met conclusies. Deze aanpak, waarbij de student zelf actief nieuwe kennis moet verzamelen en creëren heeft onze voorkeur boven de consumerende aanpak, waarbij de student achterover kan hangen en bestaande kennis kan ‘downloaden’. Het betekent tevens dat de student nieuwe kennis in de school brengt. Als we de methode in het spectrum van onderzoek zouden willen plaatsen – om een idee te krijgen uit welk hout deze aanpak is gesneden -‐, dan zou de werkwijze aan de kant van kwalitatief onderzoek terecht komen. Meer bepaald heeft de werkwijze zowel etnografische elementen, als elementen van vierde generatie onderzoek (FGE) in zich. Etnografisch onderzoek gaat over het beschrijven van een volk of groep mensen met een bepaalde cultuur. De onderzoeker neemt voor langere tijd deel aan de levens van de mensen. Het doel van etnografisch onderzoek is om de wereld vanuit hun perspectief te zien en om de betekenissen van de praktijken, rites, artefacten en activiteiten te begrijpen en te beschrijven (Brohm & Jansen, 2010). In de Methode Losser dompelt de student zich ook voor langere tijd onder in de beroepspraktijk en probeert in feite dezelfde zaken inzichtelijk te maken. De Methode Losser zoekt de dialoog met alle betrokkenen. De onderzoekende student is niet een objectief observerende, maar juist subjectief en maakt onderdeel uit van de setting. Dit zijn allemaal onderdelen uit Fourth Generation Evaluatioon (FGE). FGE wordt ook wel ‘evaluatieonderzoek’ genoemd (Abma, 2000), of de ‘lerende evaluatie’ (Edelenbos & Van Buuren, 2005). FGE gaat uit van meervoudigheid. “Guba & Lincoln (in Abma & Widdershoven, 2006) verstaan onder meervoudigheid het betrekken van deelnemers en hen als belanghebbenden stem geven in het onderzoek. Guba & Lincoln (ibid) hanteren in FGE een benadering waarin pluraliteit, dialoog en participatie belangrijk zijn en waarin sprake is van acceptatie van ambiguïteit. In FGE kunnen belanghebbenden zoals studenten, docenten en werkveld in een gezamenlijke dialoog onderdeel uitmaken van het onderzoek. Er is sprake van waardegeladenheid van belanghebbenden en onderzoeker. Achterliggende motivering, waardesystemen en controversen zijn een belangrijk deel van FGE onderzoek. Hierbij is het vooral van belang om te achterhalen wat relevant is voor de mensen in de onderzochte setting. Centraal in vierde generatie onderzoek staan de betrokkenen. (…) Zij geven (…)
7
weer op welke wijze zij acties en gebeurtenissen hebben ervaren. In dit ervaren komen cognitieve, zintuiglijke en gevoelsmatige zaken bijeen. Juist deze meervoudigheid geeft kleur aan de ervaring welke in vragenlijstonderzoek niet aangeraakt wordt.”2 Het maken van een audiovisueel verslag is in de Methode Losser meer “een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wier belangen worden geraakt door de evaluatie. Dit proces kan uitmonden in consensus, maar is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds begrip zijn toegenomen.” (Abma, 2000).
Vertellend leren Vertellen is een krachtige vorm van leren. Volgens de leerpyramide van Bales (1996)3 is het ‘zelf iets aan een ander uitleggen’ – dus vertellen -‐ de hoogste vorm van leren en levert bovendien het meeste leerrendement op. Maar er zijn meerdere redenen om voor vertellend leren te kiezen. “Wanneer leren via verhalen en verbeelding vorm krijgen, vergroot deze vormgeving het leerrendement. Wanneer je van een belevenis een ‘mooi’ beeld, verhaal of beeldverhaal maakt, blijft de essentie langer hangen. De bespreking van je ‘product’ en de confrontatie met andere verhalen en de commentaren van kijkers/luisteraars versterken het ‘resultaat’. Wanneer je tegelijkertijd leert van het proces van maken, delen en bespreken van je eigen product, spreken we van optimaal leren” (Jansen en Van der Linde, 2006). In de Methode Losser vragen we de student verhalen te vertellen, waarin een aantal vaste thema’s aan bod komen: de onderzochte praktijk, de (betekenis van) relevante theorie, het eigen leerproces en het eigen professionele handelen. De verhalen ontstaan door voortdurende reflectie en dialoog met de betrokkenen. De Methode Losser lokt op verschillende manieren reflectie en dialoog uit. Om te beginnen door het audiovisueel werken. De Methode Losser zou kunnen worden gezien als een specifieke vorm van Digital Storytelling. Binnen het onderwijs wordt Digital Storytelling (het maken van een digitale vertelling, ofwel het toepassen van digitale video, audio en fotografie als een verhalend en verbeeldend hulpmiddel) al geruime tijd ingezet binnen leerprocessen10. Digital Storytelling (Janssen & Van der Linde, 2006) start een “transactioneel proces tussen verteller, middelen en publiek. De vertelling, de hulpmiddelen en de reacties van kijkers/luisteraars grijpen actief op elkaar in als een zoektocht naar betekenis. De betekenisgevende en betekenisveranderende mechanismen steunen op 3 punten: 2 Bron: Studiegids Bachelor Pedagogiek deeltijd 2011-‐2012, Hogeschool Utrecht, 2011 3 Bales, E. (1996) Corporate Universities Versus Traditional Universities. Keynote at the Conference on innovative practices in Business Education. Orlando, Florida. , December 4-‐7
8
Subject – object
De interne dialoog van het subject, de verteller (herinnering, interpretatie, reflectie en herinterpretatie), over het object (de gebeurtenis) Subject – middelen De actie-‐reactie patronen van het subject in het werken met de digitale middelen. Het experimenteren met beelden, teksten, geluiden, en muziek verandert en ontwikkelt de kijk op de gebeurtenis. Subject – subject Het interactieproces tussen verteller en kijker/luisteraar” In het bovenstaande zou je “object” als “praktijk” kunnen opvatten en het mechanisme ‘subject – object’ als de reflectie op de praktijk. Het mechanisme ‘subject – middelen’ is op te vatten als de reflectie op het “product” en het mechanisme ‘subject – subject’ de reflectie die plaatsvindt tijdens de presentatie van het product. Janssen en Van der Linde (2006) vervolgen bovenstaand schema met “Dit transactionele proces is complex en dynamisch. Het beoogde resultaat is de ontwikkeling van betekenis en waardering van belevenissen door de interactie binnen de driehoek. (…) De kracht van Digital Storytelling voor leren en ontwikkelen ligt onder meer aan de koppeling van de vertelling aan gesprekken daarover”4. Het maken van een audiovisueel verhaal is naast een instrument voor het leren in en over de praktijk ook een instrument voor de (reflectie op de) eigen ontwikkeling (professionalisering). Dat betekent dat de ontwikkeling in het audiovisueel verslag en/of de gesprekken erover expliciet aan bod moet komen. Als we uitgaan van competentiegericht leren, dan gaat het niet alleen om de ontwikkeling van vaardigheden en kennis, maar ook die van attitudes5. Impliciet zitten de attitudes van de student, of de persoonlijke ideeën en overtuigingen die leiden tot bepaalde attitudes, al in het verhaal. Want “wat je waarneemt, zegt iets over het onderscheid dat je zelf maakt, je eigen creatie van de werkelijkheid. Ofwel: wat je zegt ben je zelf” (Olthof & Vermetten, 1994). Door dit bewust aan te kaarten “ontstaat er ruimte om jezelf (…) beter te begrijpen. Dit kan leiden tot het bijstellen van opvattingen, waardoor het handelen kan veranderen”, aldus Touw en Van Beukering (2009). Er is meer. Een onderzoek naar de praktijk zou volgens Brohm en Jansen (2010) moeten leiden tot 3 vormen van reflecteren:
4 Janssen, H. & Linde, R. van der (2006), Vertellend leren, Digital Storytelling binnen Levend Leren, Uitgeverij Agiel 5 Hier wordt de definitie van Parry (1996) gehanteerd: “een competentie is een integratie van verwante kennis, vaardigheden en houdingen die van invloed is op een belangrijk deel van iemands taak, (een rol of verantwoordelijkheid) die samengaat met de prestatie op de taak, die kan worden gemeten en getoetst aan aanvaarde normen, en die kan worden verbeterd via training en ontwikkeling.”
9
1. Contextualisering: welke patronen zijn er te onderscheiden in termen van dynamieken en karakteristieken, bijvoorbeeld de aannamen in team, afdeling, organisatie, etc.? 2. Conceptualisatie: hoe verhouden de patronen zich tot de academische literatuur en filosofische concepten? 3. Methodologische reflectie: hoe verantwoord ik me; waarom zou de lezer (luisteraar, kijker) mij moeten geloven? Welke systematische bevraging heb ik ontwikkeld? Wat heb ik gedaan om zelfkritisch te blijven (en niet slechts uit te komen, bij wat u altijd al vermoedde) Dit zijn onmisbare elementen in het verhaal van de student. Dat maakt het ook logisch dat de student voortdurend in cycli werkt. Enerzijds is de student aan het contextualiseren en integreren. Om een deel van het geheel te kunnen begrijpen eerst de context moet kennen. En tegelijkertijd moet men ook de delen kennen om het geheel te kunnen begrijpen. Dit proces is het interpretatieproces (zie Figuur hieronder).
Figuur 1: het interpretatieproces volgens Brohm en Jansen Anderzijds is de student voortdurend aan het conceptualiseren. In de Methode Losser vragen we de student om allereerst zelf in de praktijk op onderzoek te gaan en vervolgens om die bevindingen naast bestaande literatuur te leggen. Zo kunnen de eigen bevindingen in een theoretisch kader worden geplaatst. Het vergelijken van de eigen bevindingen met de literatuur vindt meerdere malen plaats tijdens het leerproces en daardoor ontstaat er een cyclische relatie tussen praktijk en theorie (Zie figuur 2). Of beter gezegd: een spiraalbeweging doormaken, omdat ze onder invloed van de (onderlinge) dialoog eigenlijk nooit meer helemaal op hetzelfde punt uitkomen (Brohm en Jansen, 2010).
10
Figuur 2: de cyclische relatie tussen theorie en praktijk volgens Brohm en Jansen Kortom, tijdens het leerproces heeft de student te maken met verschillende dynamische en cyclische (denk)processen, waarbij van groot belang is dat er regelmatig gereflecteerd wordt op deze processen en de balans wordt opgemaakt. Dat proces herhaalt zich net zolang tot alle (actief) betrokkenen zich kunnen vinden in het verhaal want “wanneer we er niet in slagen een coherent verhaal te vertellen, blijven we aan de slag, in onze voortdurende zoektocht naar wie we zijn en wat ‘leven’ inhoudt” (Olthof & Vermetten, 1994).
Mediabewustzijn De term ‘mediawijsheid’ werd in 2005 geïntroduceerd in het advies van de Raad van Cultuur: ‘Mediawijsheid: de ontwikkeling van nieuw burgerschap’. Mediawijsheid is volgens de Raad van Cultuur: ‘…het geheel van kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde wereld’ (Raad van Cultuur 2005:8). Jarenlang werden allerlei goedbedoelde activiteiten georganiseerd in het kader van mediawijsheid, maar of zij ook werkelijk leidden tot ‘mediawijsheid’ zoals het oorspronkelijk bedoeld was valt te betwijfelen. Kinderen en jongeren konden deelnemen aan initiatieven als het Meet & Greet project van het Instituut Beeld & Geluid (Mediapark Hilversum), ze kregen ‘knoppencursussen’, gingen filmpjes maken (om het filmpjes maken) en maakten kritische analyses van media.6 Dat leidde in het geval van het Meet & Greet juist tot een hernieuwde mystificatie, maar voor de overige activiteiten vooral tot een beperkte wijsheid, en dan toch vooral als ‘consument’. Van ‘bewust, kritisch en actief bewegen’ was nog niet echt sprake. Bij Mediawijzer.net (voorheen Mediawijsheid Expertisecentrum, opgericht met als doel mediawijsheid in alle lagen van de bevolking te bevorderen) vinden ze dat inmiddels ook en daarom is het accent bij mediawijsheid verschoven van consumptie (van bijvoorbeeld massamedia) naar productie van mediacontent en van reflectie naar expressie7. Een positieve ontwikkeling, want in reactie op de 6 Fröling, H. (2011). Macht, mythe en media, over mediabewustzijn in ecologisch, pedagogisch perspectief, VBSP 7 Mediawijsheid.nl (2014). Over mediawijsheid.nl, geraadpleegd op http://www.mediawijsheid.nl/disclaimer-‐links/over-‐mediawijsheidnl/
11
ontwikkeling van de eerder genoemde ‘beperkte’ (media)wijsheid introduceerde Hans Fröling (2011)6 al de term ‘mediabewustzijn’, juist om in gesprekken een onderscheid te kunnen maken tussen activiteiten die leiden tot bewust, kritisch en actief bewegen en de activiteiten die plaatsvinden in het kader van ‘mediawijsheid’. Bij mediabewustzijn licht de nadruk ook nadrukkelijker op het bevorderen van emancipatie en ‘culturele actie voor vrijheid’. Dit is vergelijkbaar met de Engels/Amerikaanse term ‘media literacy’; een term waarin heel duidelijk de aspecten geletterdheid, ofwel het kunnen lezen en schrijven met media, leren en empowerment heel sterk naar voren komen8. De Methode Losser mag worden gezien als een vorm van werken vanuit mediabewustzijn.
Samen leren, co-‐directed learning en co-‐creatie
Geïnspireerd door het postmoderne, constructivistische denken werkt de Methode Losser volgens het model van co-‐directed learning (Jansen, 2007). Dat betekent dat student medeverantwoordelijkheid krijgt over het leren. De student bepaalt samen met docent en medestudenten de leerinhoud en het leertraject, waardoor er naast de beoogde competentie(s) ook kwaliteiten als plannen, zelfsturing, zelfdiscipline, leiderschap en het ‘leren leren’ (het ontwikkelen van kwaliteiten die nodig zijn om van leren een interessante en waardevolle ervaring te maken) worden ontwikkeld. Met meer inspraak op het leren werken de studenten veel meer vanuit inspiratie en eigenaarschap. Co-‐directed learners ‘zijn meer betrokken op hun eigen en elkaars leerprocessen en participeren binnen verschillende leersituaties’ (Jansen, 2007). Co-‐directed learners leren dus samen, van elkaar en met elkaar. Het leertraject – en in het geval van de Methode Losser dus het onderzoek – is het resultaat van co-‐creatie. Voor de docent betekent het co-‐directed learning model dat de rol van de docent meer opschuift in de richting van procesbegeleider en onderzoeksbegeleider. De docent kan vooraf niet het gehele programma bepalen. De input van de studenten bepaalt grotendeels wat de behoefte aan ondersteuning is. Er wordt nog wel les gegeven, maar dit verloopt meer volgens het ‘just-‐in-‐time’-‐principe. Maar belangrijker nog is dat de docent zelf ook bereid is om te leren en zichzelf niet als de enige bron van geldige kennis ziet. De docent beschouwt de input van de student als een waardevolle aanvulling op de eigen kennis en kan inspelen op de bevindingen die uit de actuele praktijk worden aangedragen.
8 Center for Media Literacy (2014). Empowerment Through Education. Geraadpleegd op http://www.medialit.org/
12
Het leerproces volgens de Methode Losser
In het kort Bij de Methode Losser gaat de student alleen, in tweetallen of als team, op onderzoek uit. Bevindingen worden met behulp van audiovisuele media vastgelegd en tussentijds regelmatig gepresenteerd aan de docent en medestudenten. Zij voorzien dit materiaal van feedback en de student kan vervolgens met deze feedback verloop van het leerproces, het onderzoek en het verhaal over het onderzoek en leerproces verder vormgeven. Dit proces herhaalt zich een aantal keer. Aan het einde van het proces presenteert de student een audiovisueel verhaal met daarin de conclusies en ervaringen in de vorm van een korte, eigenstandige mediaproductie. NOOT: Waar ‘student’, ‘docent’ en ‘medestudent’ staat kan ook ‘lerende professional’, ‘coach’ en ‘collega’ worden gelezen.
De fasen in het leerproces volgens de Methode Losser De student verloopt volgens de Methode Losser gedurende het leerproces een aantal fasen. Een deel daarvan herhalen zich, waardoor het leerproces in feite een cyclisch proces wordt (beter gezegd nog: een spiraalvormig proces, zoals hieronder zal blijken). In de nu volgende paragrafen worden de verschillende fasen ui het leerproces kort toegelicht.
Figuur 3: de verschillende fasen in het leerproces volgens de Methode Losser Initiëren Het vertrekpunt is altijd een ontwikkelvraagstuk (of: onderzoeksvraag) van de student. In het meest ideale geval ligt dit in lijn met een reële vraag of opdracht vanuit de praktijk, zodat er verbinding ontstaat en gedeeld eigenaarschap. De student stelt in overleg met praktijk, docent en een groepje medestudenten een plan op. Daarin staat tenminste uitgewerkt aan welk ontwikkelingsvraagstuk wordt gewerkt, welke competenties de student wil ontwikkelen en welke
13
leerdoelen daaraan worden gesteld, binnen welke tijd, wie er nog meer bij betrokken zijn en wat hun rol is. Verder vermeld het plan (in grote lijnen) hoe de student aan de opdracht denkt te werken, welke vorm en inhoud de eindproductie zal krijgen en welk deel van het leer-‐ en onderzoeksproces de student hiermee wil verantwoorden. De student start pas wanneer alle betrokkenen (student, school en praktijk) zich aan de opdracht en doelstellingen hebben verbonden. Exploreren & Registreren De student werkt in de praktijk aan het vraagstuk (de opdracht) en legt zijn/haar eigen proces vast met audiovisuele media. Afhankelijk van het gekozen medium (en eindproductie) filmt of fotografeert de student (onderdelen uit) het proces en/of legt deze vast in een geluidsregistratie. Publiceren De student geeft regelmatig (korte) updates over de voortgang van het proces op een voor alle betrokkenen toegankelijk medium, bijvoorbeeld via een blog of Facebook. De updates kunnen een verschillende insteek hebben, namelijk gericht op het leerproces, de praktijk, het eigen handelen of de theorie. De student kan gebruik maken van de foto’s, film-‐ of geluidsopnamen uit de praktijk, maar staat natuurlijk ook vrij om te verwijzen naar (delen van) externe bronnen. De docent en het groepje medestudenten volgt dit proces op de voet. Dialoog & Reflecteren De student reflecteert al doorlopend tijdens het registreren en publiceren, want registreren en publiceren is keuzes maken: wat laat je wel en wat laat je niet zien? Wat is belangrijk? Daarnaast is de afspraak dat de docent, de medestudenten en betrokkenen uit de praktijk feedback geven op de updates. Doordat de student daar vervolgens weer op reageert (ook onderdeel van de afspraak) vindt de volgende reflectieslag plaats. Het doel van het voortdurende publiceren en reflecteren is het werken aan het reflectieverslag (vaak nodig voor het portfolio) terwijl het proces loopt en niet alleen achteraf. Naast deze online updates komen studenten en docent ook nog een aantal keer face-‐to-‐face bij elkaar. Co-‐creëren De verzamelde feedback en input van docent en medestudenten geeft de student voldoende materiaal in handen om het oorspronkelijke plan nog eens onder de loep te nemen en waar nodig te wijzigen of aan te scherpen. Bijvoorbeeld omdat de gekozen aanpak niet leidt tot het gewenste doel of het gewenste leerproces. Dit aanscherpen kan real time in het team of via feedbackrondes. Naast het aanscherpen van het plan kunnen de gesprekken ook gaan over de bevindingen, de betekenis van het materiaal en het vormgeven van het verhaal. Vervolgens gaat de student weer naar de stap ‘Exploreren en Registreren’, tot de leerdoelen zijn behaald.
14
Dit cyclische proces ziet er als volgt uit:
Figuur 4: een cyclische weergave van het leerproces volgens de Methode Losser Presenteren Het leerproces wordt afgesloten met een korte, eigenstandige mediaproductie over het gehele proces en eindresultaat. Eigenstandig wil zeggen dat buitenstaanders het verhaal ook moeten kunnen begrijpen, zonder dat zij het proces hebben gevolgd. Dat betekent keuzes maken, tot de kern komen en een goed verhaal neerzetten. Deze productie wordt getoond aan alle studenten (ook buiten het groepje), de docent en betrokkenen. De dialoog die hierdoor ontstaat is nog steeds onderdeel van het leerproces. Hierna wordt het leerproces afgesloten en beoordeeld.
15
Een globale opzet voor de begeleiding van het leerproces
Zoals hierboven beschreven werkt de docent vooral vanuit de behoefte van de studenten. Een lesprogramma is in die zin slechts op globaal niveau vooraf vorm te geven. Uitgaande van de fasen van de Methode Losser kan een lesprogramma voor de duur van een standaard onderwijsperiode van tien weken er zo uit zien: Week 1: Initiëren: Uitleg van de opdracht, teamvorming, opstellen van de onderzoeksvraag Week 2: In de praktijk: Registreren, exploreren Face-‐to-‐face: Uitwisselen, definitief vaststellen en goedkeuren van onderzoeksplan Week 3: In de praktijk: Registreren, exploreren Online: publiceren, dialoog, reflectie en co-‐creëren Week 4: In de praktijk: Registreren, exploreren Face-‐to-‐face: tussentijds presenteren, dialoog, co-‐creëren Week 5: In de praktijk: Registreren, exploreren Online: publiceren, dialoog, reflectie en co-‐creëren Week 6: In de praktijk: Registreren, exploreren Online: publiceren, dialoog, reflectie en co-‐creëren Week 7: Eindpresentatie, dialoog en beoordeling Week 8: Uitloop Week 9: Uitloop Week 10: Uitloop Afhankelijk van de behoefte van de studenten kunnen allerlei oefeningen, workshops, trainingen en colleges gegeven worden. Hierbij kan worden gedacht aan oefeningen en workshops op het gebied van feedback, online discussie, cameravoering, interviewtechniek, verhalen vertellen, beeldanalyse, montage, et cetera.
16
Het mediaproductieproces Het mediaproductieproces kent globaal 3 fasen: • De pre-‐productiefase • De productiefase en • De postproductiefase Bij de Methode Losser krijgen die productiefasen een eigen invulling en lopen soms door het cyclische karakter van de methode ook door elkaar. Toch is het goed om even bij de verschillende fasen stil te staan.
De pre-‐productiefase Het is heel gebruikelijk om in deze fase te werken aan een concept, scenario (script), storyboard en planning te maken9. In de Methode Losser werken we niet met een scenario of storyboard. Het streven is juist om zo min mogelijk te regisseren en je te onthouden van ensceneren en dramatiseren, maar vooral te registreren. Evenwel moet er wel een heldere onderzoeksvraag zijn, een idee over hoe het eindproduct en eventuele tussentijdse producten eruit komen te zien. De planning is bij aanvang een globale planning, die gaandeweg het proces steeds verder wordt aangescherpt.
De productiefase
In deze fase worden de opnamen gemaakt10. Aangezien er geen scenario en storyboard is, ontstaan verhalen op een andere manier. Verhalen laten ontstaan De Methode Losser kiest er voor om bij aanvang van het filmen (fotograferen) het onderzoeksveld zo open mogelijk te betreden, zodat een onderzoek echt een onderzoek wordt en niet een proces van ‘met een hamer naar spijkers zoeken’. Een onderzoek moet nieuwe feiten en inzichten opleveren, en niet alleen bevestiging van de eigen ideeën en vooronderstellingen zoeken. Op zoek naar het authentieke en de verzadiging Tijdens het filmen gaat de student op zoek naar het bijzondere en het authentieke (niet het curieuze) totdat er verzadiging in het materiaal ontstaat. Met ‘verzadiging’ in je materiaal wordt bedoeld dat je voldoende materiaal hebt voor je onderzoek. Anders gezegd, nieuw materiaal schieten levert geen nieuwe 9 KU Leuven (2014). Video in Onderwijs; Wat is pre-‐productie? Geraadpleegd op
http://www.kuleuven.be/onderwijs/adviesmateriaal/helpplatform/videoproductie/preproduct ie 10 KU Leuven (2014). Video in Onderwijs; Wat is Productie? Geraadpleegd op http://www.kuleuven.be/onderwijs/adviesmateriaal/helpplatform/videoproductie/productie
17
inzichten op. Of zoals Gregory Bateson (1972) het zei: “Information is any difference that makes a difference”. Een audiovisueel verslag maakt in de meest ideale vorm bij de kijker een gevoel van ‘being there’ los: het gevoel je onderdeel wordt van de onderzochte praktijk. Proefopnamen maken Allereerst worden er proefopnamen gemaakt. Je gaat eerst eens even kijken, kennismaken en ‘proeven’ op de locatie. Hoe ziet het er uit, waar en wat kun je filmen, wie lopen er allemaal rond, wat hebben we nodig om te draaien en hoe is de sfeer? Niet te vergeten: wordt dit wat, heeft het kans van slagen, is het interessant? Je loopt met camera rond, schiet hier en daar wat materiaal, maar gebruikt de tijd ook vooral om zonder camera de locatie op je in te laten werken en met mensen een praatje te maken. Dit helpt ook om het eerste ijs met de betrokkenen te breken. Thematiseren Je gaat ‘low profile’ materiaal schieten. Dat betekent dat je zonder je specifiek op iets te richten gaat filmen. Je laat iedereen zijn gang gaan en filmt op verschillende plekken verschillende personen (in feite alles wat je aandacht maar trekt), zonder al te veel op te vallen. Ondertussen maak je veldnotities. Als je dit materiaal thuis bekijkt ga je het materiaal ‘intuïtief ‘ analyseren en destilleer je daar thema’s uit om in een volgende fase verder uit te diepen. De keuze voor de thema’s overleg je met de betrokkenen. Je maakt hierbij gebruik van je veldnotities. Volgen Dit is een leuke, spannende en intensieve fase in het productieproces. Ook hier geldt: maak veldnotities wanneer je de kans krijgt. Aan de hand van je gekozen thema’s zoek je een bepaald persoon of fenomeen op en gaat filmen. Tijdens het draaien ga je op zoek naar de verhaallijn. Als je die te pakken hebt blijf je de betrokkene(n) volgen. Het spannende en intensieve zit hem er in dat je je op het moment van filmen met ongelofelijk veel ‘petten’ rondloopt: de petten van cameraman (-‐vrouw), interviewer, regisseur, producent, lerende professional en natuurlijk als jezelf, als persoon (mens) en als onderzoekend lerende.
Postproductiefase Dit is de fase van montage en distributie11. De opnamen worden ingeladen in de computer. Eerst maak je een overzicht van alle shots met een korte beschrijving. Vervolgens bekijk je het materiaal wat nauwgezetter. Is er al sprake van een verhaal? Geven de veldnotities aanwijzingen en komt het overeen ? Of geeft het materiaal juist aanleiding tot een geheel andere wending aan het verhaal? Welk thema heb ik nu bij de kop? Anders gezegd, slaat het materiaal wat ik heb op het 11 KU Leuven (2014). Video in Onderwijs; Wat is postproductie? Geraadpleegd op http://www.kuleuven.be/onderwijs/adviesmateriaal/helpplatform/videoproductie/postproduc tie
18
thema praktijk, mijn leerproces, de theorie of mijn professionele handelen? Draagt het bij aan de onderzoeksvraag en de doelen die ik mijzelf heb gesteld? En wat is er voor nodig om dit verhaal verder vorm te geven? De student hoeft de antwoorden op deze vragen niet zelf te verzinnen. In dialoog met de docent en medestudenten kan een deel van het materiaal worden gepubliceerd (gepresenteerd) en kan er in gezamenlijkheid naar antwoorden worden gezocht en vervolgstappen worden uitgewerkt. Aangezien de student meerdere malen in de postproductiefase en de productiefase belandt krijgt de student ook meerdere keren de mogelijkheid om het plan en het verhaal aan te scherpen. Tenslotte wordt het verhaal in zijn geheel gepresenteerd. In overleg met de betrokkenen kan de student er voor kiezen het materiaal voor een groter publiek beschikbaar te maken.
19
Literatuurlijst
Abma, T.A. (2000). Onderhandelend Evalueren. In: Klassieke studies in de bestuurskunde, nr 17, red: P. de Jong en A. Michels, pp 393-‐403 Abma, T.A. & Widdershoven, G.A.M. (2006). Responsieve methodologie. Interactief onderzoek in de praktijk. Den Haag: LEMMA. Bateson, G. (1972). Steps to an Ecology of Mind: Collected Essays in Anthropology, Psychiatry, Evolution, and Epistemology. Chicago, Illinois: University of Chicago Press. Brohm, R. & Jansen, W. (2010). Kwalitatief onderzoeken, praktische kennis voor de onderzoekende professional, Delft: Uitgeverij Eburon. Edelenbos, J. & M.W. van Buuren (2005). Evaluatie als leerproces. Een nadere kennismaking met de ‘lerende evaluatie’. In: Bestuurskunde, 14 (6), pp. 2-‐12. Fröling, H. (2011). Macht, mythe en media, over mediabewustzijn in ecologisch, pedagogisch perspectief, VBSP Meer, M. & Verhoeven, R. (2011). Studiegids Bachelor Pedagogiek deeltijd 2011-‐2012, Instituut voor Ecologische Pedagogiek, Hogeschool Utrecht Olthof, J. & Vermetten, E. (1994). De mens als verhaal, narratieve strategieën in psychotherapie voor kinderen en volwassenen, Utrecht: De Tijdstroom. Parry, S.B. (1996). The Quest for Competences; Competency studies can help you make HRM decisions but the results are only as good as the study. In: Training, 33. Frederickson, H.G. & Smith, K.B. (2003). The Public Administration Theory Primer, The Perseus Books Group KU Leuven (2014). Video in Onderwijs; Wat is postproductie? Geraadpleegd op http://www.kuleuven.be/onderwijs/adviesmateriaal/helpplatform/videoproductie/po stproductie KU Leuven (2014). Video in Onderwijs; Wat is pre-‐productie? Geraadpleegd op http://www.kuleuven.be/onderwijs/adviesmateriaal/helpplatform/videoproductie/pr eproductie KU Leuven (2014). Video in Onderwijs; Wat is Productie? Geraadpleegd op http://www.kuleuven.be/onderwijs/adviesmateriaal/helpplatform/videoproductie/pr oductie Center for Media Literacy (2014). Empowerment Through Education. Geraadpleegd op http://www.medialit.org/
20