Charles den Tex
De macht van meneer Miller
de geus
Dit boek kwam tot stand mede dankzij een verblijf in een van de huizen van de Fundación Cultural Knecht-Drenth in Callosa d’En Sarrià, Spanje Twaalfde druk © Charles den Tex, 2005 Deze editie © De Geus bv, Breda 2011 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Andy & Michelle Kerry / Trevillion Images isbn 978 90 445 2057 6 nur 332 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
1 Bellilog 13.06.04 Kees vandaag. Om de vijf minuten tranen in mijn ogen. Wist niet dat ik zo sentimenteel was. Misschien betekent het gewoon meer dan ik weet. Of wil toegeven. En dat met niet meer dan een halve dag vrij, waar ik eigenlijk niet eens de tijd voor heb, want ik zou niet weten wanneer ik die uren moet inhalen – leven in de marge – meer heb ik niet. Alles telt. Fuck it. Jes nog zeker tot eind van de week in s.f. waarschijnlijk langer. Geen seks dus, behalve in mijn hoofd. Leven voor de toekomst, permanent heden. Nu, nu, nu, zoveel nu. Daarom. Drieënhalf uur, drie als het meezit. Terug in de tijd. Wish me luck.
7
2 Hyperventilatie Het einde van mijn leven landde vier weken geleden op Schiphol. Daarna is het nooit meer hetzelfde geworden. Op een maandagochtend om twaalf voor halfnegen bracht een Boeing 747 het rechtstreeks uit Atlanta, zonder tussenstops, en ik ging het nog afhalen ook. Vanaf het moment van de landing, zeven minuten te vroeg zelfs, was ik verloren. Alle controle die ik dacht te hebben, werd me ontnomen. Als ik die ooit al had gehad natuurlijk, maar zolang niemand je test, kun je denken wat je wilt. Bij de gate heerste de verwachtingsvolle sfeer van mensen die speciaal voor een ander doen wat ze anders nooit zouden doen: in een meute door een glaswand staren naar een ruimte waar ze niet in kunnen en waar altijd minder te zien is dan ze hadden verwacht. Toch stond ik daar ook op mijn tenen te turen naar iemand die ik wilde herkennen. Een gezicht liefst, met een speurende blik, met dezelfde verwachting die vanaf de andere kant van het glas ontlading zoekt. Zwaaiende armen, handen, springende mannen en vrouwen, rondrennende kinderen, intense ogen die door alle belemmeringen heen signalen zenden naar de ander, die ander, die zij hier komen ophalen. Ik stond samen met mijn ouders te wachten op Kees, mijn jongere broer, die vijfenhalf jaar geleden was vertrokken en tussendoor niet meer terug was geweest. Hij was toen net tweeëntwintig. Hij was blijven hangen in een studie die elk jaar een andere naam had en ik was doorgestoomd op weg naar een baan die me voorgoed uit mijn verleden zou trekken. Kees en ik schelen iets meer dan twee jaar en lijken niet op elkaar, in niets. Hij is blond en ik ben donker en dat is misschien nog het minste onderscheid. In alles kozen wij het tegengestelde: smaken, kleuren, het maakte niet uit. Als ik sport wilde, wilde hij muziek. En andersom. Had ik trek in een burger, zeurde hij om pizza. 8
Altijd was er wel iets, en we waren altijd samen, onafscheidelijk, want met Kees wist ik wie ik was. Hij was mijn broer, ik was zijn broer. Het was makkelijk als ademen, vanzelfsprekend als lopen. Behalve dat hij zich inschreef voor een exchange program theoretische wiskunde, een vak waarin hij verzeild was geraakt omdat hij het kon. Wat hij zelf het liefst zou willen, werd nooit helemaal duidelijk. Hij ging naar Amerika en was vijf jaar later nog niet terug. Na een paar maanden werden e-mails niet meer beantwoord, het telefoonnummer dat ik van hem had, was van de ene op de andere dag afgesloten. Niets begreep ik ervan. Mijn ouders werden gek van dingen die ze niet vertelden. Geschreeuwde woorden achter dichte deuren, ademhaling zo hoog dat de lucht nauwelijks door hun keel kwam, zich ophoopte achter hun ogen. Maar ze zeiden niets. Toen Kees vertrok, waren we allebei al het huis uit. Van de rand van Dordrecht was ik, via een studie in Rotterdam, in Amsterdam terechtgekomen. Dat ik zomaar, zonder paspoort en zonder inentingen, van de bijbelstreek naar het hart van de internationale handel kon, sterkte mijn vertrouwen in de dingen die ik vanuit de sober gelovige wereld van mijn ouders niet kende. Het bedrijfsleven en de enorme hoeveelheden geld, drank en dure kleding die daarin omgaan. Mannen en vrouwen die elkaar op elk denkbaar vlak beconcurreren: status, positie, relatie, macht of bezit. Niets ligt vast, behalve dat je het moet bevechten. Voor het eind van mijn vierde jaar had ik een baan in Amsterdam, communicatieconsultant bij een groot adviesbureau, hc&p. De economie had een onstilbare honger naar jonge, pas afgestudeerde figuren met een hoge hormoonspiegel en een meer dan gemiddeld iq. Bij hc&p zaten meer dan vierhonderd adviseurs en stafleden in een blinkend glazen toren aan de Zuidas van Amsterdam. Het is de Nederlandse vestiging van een adviesbureau dat over de hele wereld actief is. Daar zat ik, op de negende verdieping, met een flexplek, een complete uitrusting moderne 9
apparatuur, een leaseauto van de zaak en elke maand meer geld op mijn bankrekening dan ik ooit had gezien. Ik kan met iedereen praten, altijd, onder alle omstandigheden. Dat is wat ik doe. Ik leef van praten, e-mailen, bellen en vergaderen. Zestien uur per dag. Ik train anderen, zodat ze altijd weten wat ze moeten zeggen. Soepeler voor de camera, beter in vergadering, effectiever in overleg. Dat is mijn vak, voor een gedeelte heb ik dat geleerd, maar het is vooral een natuurlijke aanleg. Directeuren, voorzitters en politici zijn mijn klanten. De minister van Justitie zag ik elke week, soms vaker, om hem te leren hoe hij hard beleid zo kan brengen dat het zo min mogelijk weerstanden oproept. Dat deed ik, al jaren, en in die jaren verdween Kees. Stap voor stap trok hij zich terug uit mijn herinnering waar alles wat wij samen deden steeds mooier werd, maar ook steeds minder. Tot ik die donderdagochtend met mijn neus tegen de glaswand stond en beelden vanuit het verleden projecteerde op de twijfelende mensenmenigte die rond de lopende band schuifelde, op zoek naar koffers en tassen. Met droge lippen en te snelle adem wachtte ik. Zonder erbij na te denken, haalde ik een Labello-stift uit mijn zak en wreef het vet rond mijn mond. Een automatisme. Nergens zag ik iemand die in de verste verte op Kees leek. Mijn ouders naast me waren net zo verbaasd als ik toen onze blikken eindelijk werden beantwoord. Een zwaaiende arm, eerst aarzelend, daarna vol overtuiging. Mijn ouders zwaaiden terug. Ik niet. Om de een of andere reden kon ik mijn armen niet meer omhoog krijgen. Mijn ledematen leken vastgeschroefd aan mijn lijf. Mijn longen hingen met keilbouten aan mijn rug, vol veel te zware lucht. Mijn hart pompte paniek door mijn aderen. Kees zwaaide, naar mij, en keek me aan met ogen die me door het glas heen leken te zuigen. Even later gingen de schuifdeuren van Gate 3 open. Kees liet 10
de tassen op de grond vallen en holde op me af, viel me om de hals, gewoon, zonder iets te zeggen, sloeg armen om me heen en drukte me tegen zich aan, puur lichamelijk contact, en zei toen: ‘Jezus, wat heb ik jou gemist!’ Dat was het moment waarop ik mezelf niet meer kon vinden. Vierkant in de aankomsthal, Kees in mijn armen. Ik wist wat ik zag, maar ik zag niet wat ik wist. Ergens ging iets kapot en langzaam voelde ik mijn knieën slap worden. De ontvangsthal van Schiphol werd steeds donkerder en later, pas veel later had ik in de gaten dat een onbekende man aan me zat te plukken en te trekken. ‘Hij is er weer’, riep de man. Tussen de menigte zag ik mijn ouders. En Kees. Meteen daarna werd alles weer zwart. De volgende keer dat ik weer iets zag, was het een man in een groen-geel pak achter in een ambulance. Hij klopte op mijn rug, luisterde aan mijn borst, scheen met een lichtje in mijn ogen en bewoog zijn rechterwijsvinger langzaam van links naar rechts op en neer. ‘Hyperventilatie’, zei hij en hij gaf me een klein zakje om in te ademen als het nog een keer zou gebeuren. Wist hij veel.
11
3 Bellilog 14.06.04 Ik ben er niet. Oké?
12
4 Uitroeptekens in het niets Gisteren werd mijn woordenstroom abrupt gestopt. Nadat ik uit de ziekenauto was gestapt, formulieren ingevuld, vragen beantwoord en gezond verklaard, stond ik alleen voor de terminal van Schiphol. Zonder ouders, zonder Kees. Tussen de hysterische aanvallen door had ik mijn vader duidelijk gemaakt dat ze niet op mij moesten wachten. Liever niet. In mijn hand hield ik het zakje en de instructies ‘wat te doen bij een volgende aanval’. Ik had niets meer te zeggen. Hoe ik ook probeerde, ik kon geen antwoord vinden op de vragen die steeds groter en agressiever op me af kwamen. Behalve drank. Dat wilde ik. Veel alcohol, zonder andere mensen. En dan vooral zonder bekenden, zonder adviseurs en klanten. Zuigers. In de dichtstbijzijnde bar zocht ik een dubbele wodka-ijs. Na een derde glas wilde ik helemaal niemand meer zien, zelfs de barman niet. Zijn professionele vrolijkheid werkte averechts. Half dronken en half ontregeld ging ik terug naar huis. Zo kon ik toch niet meer naar kantoor, zeker niet naar een klant. Dat wilde ik ook niet, maar door de alcohol hoefde ik er niet meer over na te denken. Ik trok de deur van mijn flat achter me dicht en begon. Tegen de tijd dat ik de lege fles tegen de muur aan scherven smeet, heerste er in mijn hoofd een totale verstopping van onhandelbare gedachten en overstuurde emotie. De drie uur die ik had vrijgenomen om Kees op te halen werden er vijf. De eerste afspraak ging voorbij terwijl ik opnieuw inschonk en een gevoel van overwinning niet kon onderdrukken. De telefoon ging, mijn mobiel, kantoor, dat kon ik op de display zien. Meer dacht ik er niet van. Alcohol had de besturing van mijn systemen overgenomen. Uur na uur verdween mijn agenda, vergaderingen losten op in het niets. De wekelijkse sessie op het ministerie van Justitie. De 13
voorbereiding van de Europese top over Veiligheid en Integratie zou het vandaag zonder mijn inbreng moeten stellen. Etnische spanningen en religieuze waarheden leidden in bijna alle Europese landen tot steeds fellere tegenstellingen. De eu moest tot gemeenschappelijk beleid komen, maar de gevoeligheden waren zo groot, dat vooruitgang onmogelijk leek. Voor hc&p was het de grootste opdracht ooit. Vanuit tien landen werkte het bureau aan de conferentie. Ik ook. Mijn begeleiding van de minister was een essentieel onderdeel van het hele project. Maar niet nu. Het eindeloze piepen van mijn mobieltje was niet meer dan het staartje van uitzinnig belverkeer tussen bureau en klanten die voor niets in vergaderkamers zaten te wachten. Het maakte geen enkele indruk meer op me. Het waren hinderlijke geluiden uit een andere wereld, signalen die geen verbinding meer konden leggen. Trillend van de drank pakte ik het toestelletje op en schakelde het uit. Legde het terug op tafel. Stil nu, een eenzaam object. Ding onder de dingen. Ik wilde de fles pakken die iets verderop stond, maar verloor mijn evenwicht. Niets bijzonders, alleen kon ik niet meer bedenken hoe ik mezelf moest tegenhouden. Mijn armen en benen kenden nog wel wat reflexen, zoals zwaaien en om me heen grijpen, maar de wodka had er geen grip op. Met een enorme klap ging ik onderuit. Languit achterover. Stijlvol, dacht ik nog, tot ik met mijn hoofd veel te hard de houten vloer raakte. Scheuten pijn vochten zich door de drank en hielpen me verder, want door de steken wist ik nu zeker dat ik meer drank nodig had. Veel meer. Midden in de nacht viel de elektriciteit uit. Alles. In één keer. Van het ene moment op het andere was de flat donker. Ik hing half op de bank en probeerde te begrijpen wat er aan de hand was, maar veel verder dan de aardlekschakelaar kwam ik niet. Waarom die nou plotseling zou zijn uitgeschakeld, daar had ik 14