De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
2
Inleiding De sociale onderneming maakt een periode van groei mee. Zes partnerorganisaties die zich bezig houden met sociale ondernemingen in België, Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland hebben meegewerkt aan een gezamenlijk onderzoek naar de sociale onderneming. Dit onderzoek probeert te achterhalen hoe en waarom de publieke sector en de private, commerciële sector de sociale onderneming kan en moet helpen om een rol van betekenis te spelen op lokaal niveau. Dit rapport behandelt een van de zes lokale studies die zijn uitgevoerd in het gezamenlijk onderzoeksproject genaamd: “Management and Promotion of Local Economic Processes”. De zes partnerorganisaties werken voor en met sociale ondernemingen en zijn daarnaast ook zelf verenigingen van sociale ondernemingen. De onderzoekspartners hebben allemaal hun eigen geschiedenis en zeer uiteenlopende mogelijkheden om namens de sociale ondernemingen te handelen. Dit is het gevolg van diverse factoren als verschillen in wetgeving en verschillen in de beginfase van de ontwikkeling van de coöperatieve beweging in de diverse landen. Hierdoor verschillen ook de lokale studies zeer sterk van elkaar omdat iedere partner zo zijn eigen aanpak heeft. Door het lezen van de zes onderzoeken krijgt u echter een goed beeld van de verschillen, moeilijkheden en mogelijkheden van de sociale ondernemingen in de gekozen onderzoeksgebieden. Als gezamenlijk resultaat van het onderzoek als geheel heeft de Nederlandse partner een publicatie geschreven om het totaalconcept van de sociale onderneming voor het voetlicht te brengen, de plaats die deze ondernemingsvorm binnen Europa inneemt en de mogelijkheden en noodzaak om relaties met de publieke en private, commerciële sector aan te gaan. Deze publicatie heeft als titel: “Successful Partnerships for Social Enterprise” (‘succesvolle samenwerkingsrelaties voor sociale ondernemingen’) en mag gezien worden als het gezamenlijke standpunt van alle onderzoekspartners. De publicatie is samengesteld uit de resultaten van het onderzoek als geheel wat betreft begrippen, ideeën, informatie en instrumenten met betrekking tot het belangrijkste onderzoeksthema: sociale ondernemingen als bron voor inspiratie en vernieuwing in lokale en regionale ontwikkeling in samenwerkingsverbanden met de publieke en private sector. “Successful Partnerships for Social Enterprise” is bedoeld om beleidsmakers, ambtenaren, bestuurders en werknemers in de publieke en private sector kennis te laten maken met de belangrijkste thema’s. De bedoeling is om te inspireren, ideeën, middelen en beoogde doelen aan te dragen voor bestuurders en collega’s in de sociale ondernemingen. De lokale studies zijn beschikbaar in de taal van het desbetreffende land en in het Engels. De gezamenlijke publicatie “Successful Partnerships for Sociale Enterprise” is in het Engels beschikbaar en in de talen van de diverse onderzoekspartners. De samenwerkende partners en de gebieden die zij bestrijken, zijn de: SAW, sociale ondernemingen in Wallonië, België; GIEPP, sociale ondernemingen in Nord-Pasde-Calais, Frankrijk; Netz-NRW, coöperaties in Noord-Rijn-Westfalen, Duitsland; ÖkoStadt
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
3
Bremen, coöperaties in Bremen, Duitsland; Cgm Brescia, sociale coöperaties in Itallë; Verandering / Solidair, sociale ondernemingen in Nederland. Alle informatie over het onderzoek, de partners en hun onderzoeken en de gezamenlijke publicatie zijn te vinden op http://www.mple.info. Als vertegenwoordiger van de coördinatiegroep van het onderzoek wil ik graag alle partners bedanken voor het werk dat ze hebben verricht, de bezielende werking die van hen uitging bij de talrijke gesprekken die we hebben gevoerd tijdens het project en hun inbreng in onze gezamenlijke publicatie. Hopelijk raken de lezers gaandeweg geïnspireerd en gaan ze op zoek naar meer informatie bij andere lokale studies en lezen ze de gezamenlijke resultaten die te vinden zijn in “Successful Partnerships for Social Enterprise”. Paul Dijkstra Algemene coördinatie MPLE onderzoek
This publication has received funding from Directorate general Employment and Social Affairs of the European Commission. The contents of this publication do not necessarily reflect the opinion or position of the European Commission - Directorate general for Employment and Social Affairs.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
4
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer Sociale initiatieven als bron van economische activiteit in samenwerking met de publieke en private sector Uitgewerkt in studies naar Moedercentra en het Amsterdamse Broedplaatsenbeleid
Een studie in het kader van het Europese project: Management and Promotion of local economic processes Supporting economic self help and sustainable development Redactie Eugène Janssen Onderzoek Jaap van Leeuwen, Paul Dijkstra
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
5
Colofon Europees onderzoek Projectnaam (En): Projectnaam (NL): Project referentie: Project periode: Coördinatie: Partners:
Management and Promotion of local economic processes Aansturen en promoten van lokale economische processen EU B5-5030 2002-2003 V.o.f. de Verandering, Utrecht, Nederland SAW, Charleroi, België GIEPP, Lille, Frankrijk NETZ-NRW, Köln, Duitsland Okostadt, Bremen, Duitsland CGM, Brescia, Italië V.o.f. de Verandering, vereniging Solidair, Utrecht, Nederland
Colofon Nederlands onderzoek Projectnaam: Uitvoering: Redactie: Onderzoek: Bijdragen, interviews: Foto’s omslag:
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer V.o.f. de Verandering, Utrecht. Eugène Janssen, Jaap van Leeuwen, begeleiding: Nils Buis Jaap van Leeuwen, Paul Dijkstra, Gerard Jager, André Jonkers, Sonja Knottnerus, Wienand van Dijk, Bertine van Lamoen Gina Giavarra en Wil van der Leur, Jaap Draaisma, Greet Hettinga, Paul de Waal, Leo Versteijlen, Edo Arnoldussen en Jurgen Hoogendoorn, Noortje van der Kaaden en Wil Kerkvliet. Joost van der Spek, Diana van Oort, Peter Heijmen, Silly Screens.
Met dank aan Jaap Draaisma en Greet Hettinga voor het kritisch nalezen van het rapport.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
6
Indeling: Voorwoord
9
1. 1.1 1.2 1.3
Inleiding Raamwerk van het onderzoek De oorsprong van een sociaal initiatief Voorwaarden voor het aangaan van relaties
11 13 15 15
2. 2.1 2.2 2.3
Sociale economie in Nederland Wat is sociale economie Wat is een maatschappelijke onderneming? Weven aan Samenleven: niet domineren maar faciliteren
19 19 21 23
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Moedercentra: krachtcentrales van lokale, sociale samenhang Geschiedenis Beschrijving en doelstellingen van moedercentra Is een moedercentrum een maatschappelijke onderneming? Zelfstandigheid of onder de vleugels van het welzijnswerk? Spanningen Analyse Samenwerking met de publieke en commerciële sector Conclusies
27 27 27 29 29 33 34 36 39
4. 4.1 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9.
Broedplaatsen: Wonen, werken en cultuur in eigen hand Inleiding Broedplaatsen: Woon-, werk- en cultuurpanden onder de loep Is een broedplaats een maatschappelijke onderneming? Samenwerking met publieke en commerciële partners Spanningen Handhaving van sociale functies Analyse: communicatie Wat kunnen de partners betekenen voor de maatschappelijke onderneming Conclusies
41 41 42 46 47 49 50 53 55 55
5.
Conclusies en aanbevelingen
59
Literatuur
Bijlagen I. II. III. IV. V. VI VII VIII IX X.
Instrumenten voor Handhaving van Sociale functies Strategie advies voor lokaal sociaal beleid Convenant ter ondersteuning van zelfinitiatieven Communicatie analyse en strategie De Gouden Gids Woon-, werk- en cultuurpanden Interview Gina Giavarra, Landelijk Netwerk Moedercentra Verslag gesprek moedercentrum de Koffiepot Kort verslag workshop verzelfstandiging, verjaardag Moedercentra, 5-11-2002. Samenvattend verslag Landelijke bijeenkomst verzelfstandiging Moedercentra, 2003. Een overzicht van de “stimuleringstools”Weven aan Samenleven
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
71 73 77 79 83 85 89 93 95 101
7
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
8
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer Voorwoord Deze studie gaat over de “maatschappelijke onderneming”, waarvoor in het Engels de term “social enterprise” gebruikt wordt. In het Nederlands kan dat zowel met “sociale onderneming” als met “maatschappelijke onderneming” vertaald worden; beiden worden verschillend geïnterpreteerd. We kiezen in dit rapport voor het begrip “maatschappelijke onderneming” 1 waarvan de betekenis aan de hand van de EMES-indicatoren in het eerste hoofdstuk duidelijk wordt gemaakt. Het begrip “maatschappelijke onderneming” zit dicht bij het begrip “maatschappelijk verantwoord ondernemen”, een term, die naar onze mening te vaak door bedrijven wordt gebruikt als excuus om zich aan echte verantwoordelijkheid voor mens en milieu te onttrekken. Dat zijn weliswaar "sociale" bedrijven of ondernemingen die zich van hun mooiste kant laten zien, maar geen echte "maatschappelijke ondernemingen" volgens de EMES definitie. Daarnaast zijn er instellingen en semi-private bedrijven (bijvoorbeeld welzijn, zorg en reïntegratie), die zich ook de term sociaal of maatschappelijk ondernemerschap toe-eigenen. Daar beschrijven zij echter vooral hun werkveld mee terwijl ze qua afhankelijkheid en financiering eerder tot de publieke sector behoren. Ook deze 'ondernemingen' kennen uiteraard een sociale of maatschappelijke doelstelling, maar delen geen van de andere kenmerken van de maatschappelijke onderneming volgens de EMES. Kortom het is tijd voor een nieuwe introductie. Waar wij voor staan en in dit rapport duidelijk willen maken is dat sociale en maatschappelijke initiatieven, die ontstaan vanuit een praktische sociale of maatschappelijke behoefte, uit de samenleving passende ondersteuning en samenwerking verdienen om uit te kunnen groeien naar een blijvende en verankerde “maatschappelijke onderneming” van burgers zelf. Met dit rapport willen we op basis van onderzoek op twee terreinen laten zien dat het begrip “maatschappelijke onderneming” met een daaraan verbonden instrumentarium een uitgangspunt kan zijn voor nieuw integraal sociaal, cultureel en economisch beleid, waarbij het eigen initiatief van de burger centraal staat. De overheid wil de leefbaarheid, de veiligheid en de sociale cohesie van bewoonde gebieden verhogen. Dit onderzoek laat zien dat de weg daar naar toe loopt via het stimuleren van het eigen initiatief en het ondersteunen van het streven naar zelfstandigheid van zichzelf organiserende burgers. Dat deze vaak kleinschalige, sociale, lokale organisatievormen van burgers, die het heft in eigen hand nemen, zowel sociale verantwoordelijkheid als economische activiteit kunnen omvatten, is niet meer dan logisch. De spanning die die combinatie echter kan oproepen bij zowel publieke instellingen als de commerciële sector, is een niet te onderschatten hindernis voor het slagen van de “maatschappelijke onderneming”. Een lokaal sociaal initiatief kan alleen uitgroeien tot een duurzame volwassen ‘maatschappelijke onderneming’ als er samenwerking met partners uit de publieke en commerciële sector mogelijk is. Het initiatief kan op deze manier tevens succesvol zijn zonder dat het zijn sociale meerwaarde verliest.
1
De EMES definitie voor een maatschappelijke onderneming kan worden gevonden onder www.emes.net. Deze definitie komt in paragraaf 2.2 terug.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
9
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
10
1. Inleiding Deze studie, uitgevoerd door V.o.f. de Verandering, is het Nederlandse deel van een gezamenlijk onderzoek in het kader van het Europese onderzoekprogramma ‘het aansturen en 2 promoten van lokale economische processen’ . Het onderzoek is gericht op het ondersteunen van sociaal maatschappelijke initiatieven en daarmee samenhangende ontwikkelingen. Zes partners in vijf landen onderzoeken de manier waarop de publieke en de commerciële sector omgaan met zelforganisaties en maatschappelijke ondernemingsgezindheid. Er is naast de verschillende partnerstudies een ‘cross over’ studie uitgevoerd, waarvan de eindpublicatie het product is van de gezamenlijke inspanning van de zes Europese partners. Er is in Nederland onderzoek verricht op de volgende twee terreinen. Het eerste terrein beslaat een reeks van projecten en initiatieven die worden begeleid, of zijn gestart, in het aanmoedigingstraject ‘Weven aan Samenleven’ van het Landelijk Centrum Opbouwwerk. ‘Weven aan Samenleven’ is in 2002 gestart en heeft een looptijd van drie jaar. Het kan worden gezien als een belangrijke verandering in het beleid gericht op het versterken en emanciperen van al dan niet gemarginaliseerde groepen en buurten. Het traject richt zich op het ondersteunen van autonome, op kleine schaal opererende, zelforganisaties en groeperingen van burgers. Daarnaast wil het een positieve stimulerende omgeving creëren zodat deze groepen autonoom kunnen functioneren. Daartoe richt het zijn pijlen ook op vertegenwoordigers van de publieke sector. In het bijzonder de welzijnsinstellingen en het opbouwwerk. In dit rapport kijken we in het bijzonder naar 'moedercentra'. (www.wevenaansamenleven.nl) Het tweede terrein beslaat het ervaringsterrein van de Verandering in de begeleiding van groepen die, in sociaal-cultureel-economische projecten, wonen en werken in zelfbeheer nastreven en daartoe samenwerken met commerciële en publieke partners. Als voorbeeld voor deze samenwerking wordt gekozen voor het ‘Broedplaatsenbeleid’ zoals dat is vormgegeven in Amsterdam. Het Broedplaatsenbeleid is, vanuit de overheid gezien, aan de ene kant bedoeld om kunstenaars, ambachtelijke- en culturele ondernemers een plek in de stad te geven en aan de andere kant om de kraakbeweging niet elke keer op haar weg te vinden bij stedelijke vernieuwing. De sociaal maatschappelijke initiatieven, broedplaatsen of vrijplaatsen, zien het Broedplaatsenbeleid als een ondersteuning in hun strijd tegen de werking van de vrije markt in Amsterdam die nietsontziend alles wat te weinig geld opbrengt de stad uitjaagt. (www.broedplaatsamsterdam.nl) In dit onderzoek is het belangrijk te weten welke rollen de verschillende partijen in de samenwerking spelen, welke verantwoordelijkheden ze dragen en welke instrumenten worden gebruikt. In hoofdstuk 1 leggen we het raamwerk van het onderzoek uit, waaronder de stelling en uitgangspunten en geven een toelichting op de belangrijke aspecten in het goed functioneren van een maatschappelijke onderneming. We geven vervolgens in hoofdstuk 2 een beschrijving van het bredere kader over de 'sociale’ en de ‘solidaire economie' in Nederland, waardoor de beide onderzoeksterreinen iets beter te plaatsen zijn. Vervolgens komen in de hoofdstukken 3 en 4 over respectievelijk moedercentra en broedplaatsen, het beleid, de projecten, de ontwikkelingen en de verschillende visies daarop aan bod. We eindigen met conclusies en aanbevelingen. In de bijlagen vindt u allereerst de 5 instrumenten die in de Nederlandse situatie ontwikkeld zijn en zoals die terug te vinden zijn in het ‘cross over’ verhaal van het Europese onderzoek. Deze vormen de kern van het resultaat van dit werk. Het tweede instrument heeft de vorm van een advies gekregen (aan de publieke sector) en is een warm pleidooi voor een andere opzet van lokaal sociaal beleid.
2
De originele naam van dit onderzoek luidt: ‘The Management and Promotion of local Economic Processes’, in het kader van het project “Preparatory Measures for a local commitment for employment”, VP/2001/015, 2002-2003 in opdracht van de “DG Employment and Social Affairs” van de Europese Commissie. In totaal is er een twintigtal studies uitgevoerd, variërend van reïntegratietrajecten, nieuwe typen software en databases, tot lokale werkgelegenheid programma's. Dit is het enige onderzoek dat zich richtte op de ontwikkeling van zogenaamde "social enterprises" op lokaal niveau.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
11
De andere bijlagen bevatten samenvattingen van de gevoerde gesprekken met de experts en een verdere toelichting op diverse bijdragen en informatiebronnen. Het rapport en de bijlagen zijn in concept voorgelegd aan de betrokkenen en hun reacties zijn zo goed mogelijk verwerkt. We danken hen voor hun bijdragen en waarderen de ondankbare taak om onze wilde en soms onvolledige hersenspinsels in concept door te ploegen. V.o.f. De Verandering richt zich op organisatieontwikkeling en het begeleiden van projecten voor met name minder draagkrachtige groepen. Het bedrijf is zelf qua werkwijze en inzet een maatschappelijke onderneming in de volledige betekenis van het woord. De Verandering is een belangrijk lid en drager van Vereniging Solidair: een samenwerkingsverband een veertigtal bedrijven en andere initiatieven, dat een nieuw type economie nastreeft, gebaseerd op 3 wederzijdse ondersteuning en samenwerking: de solidaire economie. De Verandering stoelt op ruim 20 jaar ervaring bij de ontwikkeling van woonprojecten en bedrijven door het gehele land. Meestal omvat dit planontwikkeling vanaf het allereerste stadium in samenspraak met opdrachtgevers tot en met de financiering en de realisatie. De Verandering heeft over de honderd projecten gerealiseerd zowel in steden en dorpen als op het platteland, variërend van klein tot groot. De Verandering vindt zijn oorsprong in woonwerk projecten in zelfbeheer en is sinds kort betrokken bij projecten met het opbouwwerk. We hopen ondanks onze relatieve nieuwheid met het vakgebied van welzijn en opbouwwerk de stand van zaken fris en zo goed mogelijk weergegeven te hebben. (www.deverandering.com) In de literatuurlijst vindt u verwijzingen naar de openbare publicaties en interessante websites.
3
Zie ook: www.solidair.nl
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
12
1.1. Raamwerk van het onderzoek Het thema van dit onderzoek is: ‘het aansturen en promoten van lokale economische processen’. Meer specifiek richt het zich op de manier waarop sociale initiatieven van burgers en actoren uit de publieke en commerciële sector zich tot elkaar verhouden. Een belangrijk onderdeel daarvan is de totstandkoming van samenwerkingsverbanden om sociale initiatieven verder te ontwikkelen en in stand te houden. Het gaat dan met name om de uitwisseling tussen een sociaal initiatief en de voor hen lokaal relevante partijen uit de publieke en commerciële sector. Zoals uit onderstaande figuur blijkt, kan dat om communicatie gaan of de uitwisseling van financiële en materiele middelen, maar het kunnen ook producten, diensten of bijvoorbeeld weten regelgeving zijn.
berichten, regelgeving middelen, etc. derde sector (met o.m.:) o.m.: sociale initiatieven maatschappelijke ondernemingen
publieke sector o.m.: rijk, gemeenten, instellingen, etc.
berichten, diensten middelen, etc. commerciële sector o.m.: midden en klein bedrijf multinationals, etc.
Schematisch voorbeeld van interactie tussen de sectoren. Op de bredere betekenis van met name de 'derde sector' ook wel het 'maatschappelijk middenveld' wordt dieper ingegaan in paragraaf 2.1. Stelling De centrale stelling in dit onderzoek is dat sociale initiatieven, voortkomend uit een maatschappelijke behoefte, lokale samenwerking met de publieke en commerciële sector nodig hebben om uit te kunnen groeien tot een maatschappelijke onderneming met een blijvende betekenis. Voorwaarden daarvoor zijn onder meer: • Dat de publieke en commerciële sector hun verantwoordelijkheid erkennen en durven nemen om initiatieven gericht op leefbare lokale gemeenschappen te ondersteunen. • Dat de betrokkenen bij het sociale initiatief leren om te gaan met de actoren uit beide sectoren. Of dit ook zo is, onderzoeken we op twee terreinen: de moedercentra in Nederland binnen het ‘Weven Aan Samenleven’ project en het Broedplaatsenbeleid in Amsterdam. Hiertoe zijn onder meer gesprekken gevoerd met experts op beide terreinen en is een literatuurstudie uitgevoerd waarbij vele recente uitgaven over ‘Weven aan samenleven’ en het Broedplaatsenbeleid zijn bestudeerd. De literatuurlijst wordt achterin dit rapport weergegeven. Uitgangspunten De achtergrond van de stelling komt voort uit de volgende uitgangspunten A1. Noch de groeiende globaliserende economische sector, noch de overheden op verschillende niveaus zijn in staat om een leefbare, lokale gemeenschap, met een sociaal verband en een solidair economische inslag, te creëren of in stand te houden. De afstand tussen de beide sectoren en de lokale sociaal-economische processen wordt steeds groter. A2. Alleen op initiatief van en door de burger kan een lokaal sociaal verband en een solidaire gemeenschap werkelijk tot stand komen. De publieke en commerciële sectoren zullen daarom moeten erkennen dat het sociale initiatief in de buurt cq de stad ruimte en steun verdient om dat te kunnen realiseren.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
13
A3. De sociale en solidaire economische inslag richt zich niet alleen op een eigen leefbare, lokale wijk en gemeenschap. Het drukt eveneens een verantwoordelijkheid uit voor een proces gericht op onder meer duurzame ontwikkeling en streeft naar gelijke rechten en mogelijkheden voor mens, dier en milieu elders in de wereld. Vragen De volgende vragen komen in het onderzoek naar voren: 1. Zijn de publieke en commerciële sector benaderbaar voor de, in onze ogen, gezamenlijke verantwoordelijkheid om een leefbare omgeving of een solidaire economie of omgeving in stand te houden? 2. Hoe reageren de publieke en commerciële sector op burgerinitiatieven die hen benaderen op de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hoe is deze houding te beschrijven? 3. Wat zijn de argumenten om een initiatief niet te ondersteunen? 4. Wat zijn de argumenten om een initiatief wel te ondersteunen? 5. Hoe kunnen de actoren het beste kunnen worden benaderd om hen te stimuleren samen te werken met burgerinitiatieven, of deze te stimuleren en te faciliteren? 6. Hoe kunnen de partners van een sociaal initiatief een bijdrage leveren? Dat de partners uit de eerste en tweede sector problemen kunnen hebben in de omgang met een sociaal initiatief waar ook economische activiteit bij komt kijken, blijkt uit de volgende twee denkwijzen. Zienswijze vanuit de commerciële sector Een bedrijf in de buurt met een bepaald product of dienst, dat ook door het sociale initiatief geleverd wordt, kan bezwaar hebben tegen dat initiatief. Dat bezwaar kan voortkomen uit angst voor concurrentievervalsing of oneerlijke competitie. Het bezwaar kan inhouden dat het bedrijf de toegevoegde sociale waarde van het initiatief niet ziet, het niet noodzakelijk of nuttig vindt, of de meerwaarde wel ziet maar geen prijs stelt op extra concurrentie. De volgende scenario’s zijn denkbaar: • De sector of het bedrijf voelt zich niet verantwoordelijk voor de processen in de lokale, sociale gemeenschap. Zij gaan niet akkoord met de veronderstellingen (A1 t/m A3). • Het bedrijf of de sector herkent de sociale functie of de meerwaarde van het initiatief niet en begrijpt daarnaast niet dat de economische activiteit daar ten dienste van staat. • Het initiatief is niet in staat om deze sociale functie of meerwaarde overtuigend zichtbaar te maken of heeft in het ergste geval inderdaad geen sociaal toegevoegde waarde. • Het bedrijf herkent de sociale meerwaarde van een initiatief, maar ziet die meerwaarde ook bij zichzelf. Zienswijze vanuit de publieke sector Een ambtenaar of een bestuurder van een lokale overheidsinstantie kan het sociale initiatief zien als een aanval, beschuldiging of een vorm van concurrentie op het overheidsbeleid. Er wordt immers al beleid op dat terrein uitgevoerd. Subsidiering, beantwoording of zelfs luisteren naar de noodkreet of verzoek van zo’n initiatief kan gezien worden als een bevestiging van het falen van de overheid. Kortom de doorsnee socialistische houding: de overheid weet alles het best en is verantwoordelijk voor alles in de samenleving. Ook hier zijn verschillende scenario’s denkbaar: • De overheidsinstantie voelt zich juist wel verantwoordelijk voor de processen in de lokale, sociale gemeenschap, maar het probleem is dat de overheid, ook al doet ze nog zo haar best, niet almachtig is. Daarnaast wil de burger zelf ook initiatief kunnen nemen als dat nodig is. • De overheidsinstantie erkent de sociale functie of de meerwaarde van het initiatief niet. • De overheid wil zichzelf en haar eigen werkgelegenheid beschermen. • Het initiatief is niet in staat om de sociale meerwaarde overtuigend zichtbaar te maken of heeft in het ergste geval inderdaad geen sociaal toegevoegde waarde. We gaan proberen om de antwoorden op deze vragen en de veronderstellingen en de reacties daarop te behandelen in de komende hoofdstukken. Hierbij zullen we aandacht besteden aan twee voorbeelden van initiatieven vanuit groeperingen van burgers, te weten moedercentra en broedplaatsen (woon-, werk- en cultuurpanden). In dit kader zijn meerdere gesprekken gevoerd met partijen uit het veld en is uit de overvloedige hoeveelheid informatie en publicaties materiaal verzameld voor de vraagstelling.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
14
1.2 De oorsprong van een sociaal initiatief Gedurende het onderzoek zijn vijf eigenschappen geïdentificeerd die een belangrijke rol spelen in ontwikkeling van de maatschappelijke onderneming en de wijze waarop deze zich verhoudt tot de publieke en commerciële sector: • bewustzijn, • zichtbaarheid, • professionaliteit, • organisatorische kwaliteit • netwerken. De mate waarin deze eigenschappen zijn ontwikkeld in een sociaal initiatief of in een maatschappelijke onderneming verschilt per project. Deze eigenschappen zijn dus van belang voor het succes van het initiatief. Voor we hier verder mee gaan, willen we eerst kort beschrijven hoe een sociaal maatschappelijk initiatief kan ontstaan, of waar het vandaan komt. Veel initiatief is eenmalig en op het moment gericht. Het richt zich op een verandering in een buurt, straat of op een bepaald onderwerp. Het is meestal kort en krachtig, heeft het karakter van een protest en vaak geen opvolging. Het sociaal maatschappelijk initiatief dat verder gaat dan dat, bijvoorbeeld een moedercentrum (zie hoofdstuk 3) is misschien wel vanuit een zelfde idee, woede of protest ontstaan, maar wil daar een meer langdurige invulling aan geven. Het moedercentrum De Spiegeling in Leiden, bijvoorbeeld, is gestart door een initiatiefgroep van vier vrouwen die vanuit een huiskamer in de behoefte van een aantal andere vrouwen voorzag: een sociaal verband, steun, uitzicht op ontwikkeling, werk of opleiding. Broedplaatsen zijn vaak ontstaan door het simpelweg in gebruik nemen van grote leegstaande panden door alternatieve ondernemers, activisten en kunstenaars. De schaarste aan betaalbare woon en werk ruimte voor ideële en niet commerciële functies in de stad is een belangrijke drijfveer. En dat is in de meeste gevallen de kern van het ontstaan van maatschappelijke initiatieven. Er is een behoefte, protest of anderszins, waar de publieke en commerciële sectoren niet of slechts ten dele aan voldoen, en mensen nemen het initiatief om daar iets aan te doen. Zo’n initiatief heeft het meeste kans van slagen als het individu of de individuen een collectief weten te smeden. Maar dat is niet genoeg, het zal ook aan meerdere voorwaarden moeten voldoen om door te groeien naar een organisatie met een blijvende betekenis, zoals: een maatschappelijke onderneming.
1.3 Voorwaarden voor het aangaan van relaties De eigenschappen die in deze paragraaf aan de orde komen, zijn gedurende het onderzoek vanuit de ‘cross over’ ontwikkeld. Vanwege het belang van deze eigenschappen en het nut dat ze ook voor ons onderzoek hebben, voegen we ze hier toe. De maatschappelijke onderneming heeft een aantal eigenschappen nodig om relaties aan te kunnen gaan met de publieke en/of commerciële sector. Bijvoorbeeld: wanneer een maatschappelijk initiatief het product, inclusief de maatschappelijke meerwaarde, zichtbaar kan maken, is het eenvoudiger om bijvoorbeeld de commerciële sector warm te krijgen voor het initiatief. Deze gewenste eigenschappen kunnen dienen als algemene invalshoeken van waaruit de 'maatschappelijke onderneming' zichzelf kritisch kan bekijken. Deze voorwaarden geven zodoende een spiegel, een theoretisch kader waaraan de organisatie zichzelf kan toetsen. Vragen die de betrokkenen bij de maatschappelijke onderneming bij het aangaan van relaties met andere partijen, zich kunnen stellen, zijn bijvoorbeeld: o Met betrekking tot zichtbaarheid en bewustzijn: wordt ik serieus genomen? Kan ik duidelijk maken wat mijn belangen zijn? Sta ik stevig genoeg in mijn schoenen om dat belang te behartigen? o Met betrekking tot netwerken: kan ik rekenen op steun van mijn netwerk? Kan ik mijn maatschappelijk belang waarmaken? Kan ik een netwerk opbouwen, activeren, inzetten, in stand houden? o Met betrekking tot professionaliteit/organisatorische kwaliteit: zijn mijn vaardigheden en mijn structuur voldoende ontwikkeld om de baten van de relatie duurzaam te gebruiken voor mijn ontwikkeling en voortbestaan? Is mijn organisatorische kwaliteit voldoende om een consistente presentatie naar de buitenwereld te kunnen geven? Zullen de baten van de samenwerking beklijven?
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
15
Zoals voor elke organisatie is het ook voor de maatschappelijke onderneming van groot belang dat wordt afgebakend wat je bent, maar vooral wat je niet bent. Doel en missie dienen grote aandacht te krijgen. Daaruit volgen profiel en presentatie. Bewustzijn Bewustzijn ontstaat wanneer de maatschappelijke onderneming haar specifieke kwaliteiten kan formuleren: identiteit, missie, visie en politieke motivatie. Wat zijn de hogere doelen, wat is de specifieke bijdrage van de onderneming aan de maatschappij? Wanneer deze vragen kunnen worden beantwoord door mensen binnen de organisatie, dan heeft deze een hoge graad van bewustzijn. Bewustzijn is weten wat je waarde is. Wat betreft de maatschappelijke onderneming wordt deze waarde per definitie uitgedrukt in termen van sociale waarde en sociale kwaliteit, idealiter in combinatie met een economische of commerciële kwaliteit en een balans tussen beiden. (sleutelwoorden: missie, politieke motivatie, visie, identiteit, eigen waarde/kwaliteit) Zichtbaarheid Bewustzijn is een eerste vereiste voor zichtbaarheid. Hoe meer de maatschappelijke onderneming zich bewust is van haar kwaliteiten, waarden en motivatie, des te beter kan zij zichzelf presenteren. Aangezien zichtbaarheid een belangrijke eigenschap is, moet zij worden gedefinieerd vanuit het perspectief van de maatschappelijke onderneming. De vraag is derhalve: wat doet deze organisatie om zichzelf zichtbaar te maken? Hierbij kan je denken aan activiteiten in de richting van publiciteit of, meer algemeen, communicatie. Om te controleren of de maatschappelijke onderneming zichtbaar is: • moeten de andere spelers (commerciële en publieke sector) haar als geheel kennen; de producten (diensten), de missie en de sociale meerwaarde, • moeten zij inzicht in de onderneming hebben die overeenkomt met de boodschap die zij verkondigt wat betreft de waarden, kwaliteiten en de identiteit, • zien zij de organisatie als een serieuze speler/partner in economische, sociale, en politieke processen. (sleutelwoorden: communicatie, publiciteit) Professionaliteit Professionaliteit heeft te maken met gebruik maken van elkanders capaciteiten, mogelijkheden en faciliteiten om de professionele kwaliteiten verder te ontwikkelen, efficiënt werk en of er genoeg mogelijkheden zijn voor mensen om hun kwaliteiten verder te ontwikkelen. In Nederland staat professionaliteit vaak gelijk aan betaald werk, in tegenstelling tot vrijwilligerswerk dat voor veel mensen gelijk staat aan amateurisme. Voor ons is dat echter niet het geval. De maatschappelijke onderneming kan een hoge mate van onbetaald werk hebben dat even professioneel is als het betaalde werk. Andere aspecten van professionaliteit zijn: interne communicatie, adequate besluitvorming duidelijke taken en verantwoordelijkheden, goed georganiseerd archief, goed opgezette financiële administratie, een eerlijke prijskwaliteit verhouding. Professionaliteit start met een proces van overweging en evaluatie van de activiteiten, het product (vaak een dienst), relaties met de klanten, vindingrijkheid et cetera met betrekking tot je doelen en je identiteit. Het trainen van mensen, de invulling van het management en de kwaliteit van je product zijn van belang. Dit is de 'software' van de organisatie. (sleutelwoorden: leidinggeven, sociaal ontwerpen, training) Organisatorische kwaliteit Dit gaat over de kwaliteit van de ‘hardware’ van de maatschappelijke onderneming: het collectief, de organisatorische ontwikkeling, juridische vorm, besluitvormingsstructuur, overeenkomsten over beloning van de mensen binnen de organisatie, overeenkomsten over de sociale zekerheid in de organisatie, overeenkomsten met andere organisaties, zoals bijvoorbeeld een organisatorisch netwerk waaraan zij gelieerd is, of andere bestaansvormen waarmee de maatschappelijke onderneming een structurele relatie heeft. (sleutelwoorden: institutionalisatie, juiste structuur, sociale architectuur/contracten)
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
16
Netwerken Een maatschappelijk initiatief komt vaak tot stand bij een tekort of leemte in de samenleving. De informele en formele netwerken zijn de basis voor het voortbestaan van het initiatief als maatschappelijke onderneming en haar toekomstige mogelijkheden. Relaties met partners in de publieke sector kunnen (bijvoorbeeld) formeel zijn, gebaseerd op contracten, ingebed in beleid en beklonken middels subsidies. De relaties met (managers van) commerciële partners kunnen (bijvoorbeeld) informeel zijn en gebaseerd op de persoonlijke overtuiging van de betrokken persoon. Zichtbaarheid, goed publiciteitsmateriaal en de kwaliteit van het product (of dienst) en missie zijn belangrijke instrumenten voor het netwerken. Netwerken heeft te maken met verankering in de maatschappij, gebruikmaken van de kwaliteit van organisaties in de directe, of minder directe omgeving, en bijdragen aan ook hun ‘kwaliteit van leven’. Een maatschappelijke onderneming geïnstalleerd door de overheid (zoals de uitkeringsinstanties in Nederland) hoeven geen eigen netwerk te hebben. Zij kunnen volledig hangen aan het netwerk van de betrokken overheid. Een eigen onafhankelijke plaats in de maatschappij, hangt altijd samen met andere personen en organisaties. Netwerken is op deze manier een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de maatschappelijke onderneming (de externe functie). 4 (Sleutelwoord: sociaal kapitaal)
4
Deze tekst over de beschrijving van de voorwaarden voor de maatschappelijke onderneming is ontleend aan de cross over studie van dit project, door S. Knottnerus en P. Dijkstra, 2003.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
17
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
18
2 Sociale economie in Nederland In dit hoofdstuk gaan we in op de stand van zaken binnen Nederland met betrekking tot de sociale (en solidaire) economie. De meeste maatschappelijke ondernemingen bevinden zich namelijk in dat marktsegment. Naast deze bredere situatieschets gaan we ook in op de definitie van een maatschappelijke onderneming op Europees niveau aan de hand van EMES indicatoren. De samenstellers van deze indicatoren zeggen niet dat het harde criteria zijn, zij geven eerder een ideaalbeeld of een ontwikkelingsrichting aan voor allerlei type ondernemingen en instellingen.
2.1 Wat is sociale economie In Nederland kennen we zowel sociale als solidaire economie. Hieronder volgt een korte toelichting op beide begrippen. Sociale economie zoekt evenwicht tussen het bedrijfsbelang en het algemeen belang. Ze doet dat binnen de kaders van de markteconomie. Feitelijk zoekt ze voor de markteconomie minder interessante of door deze verlaten hoeken van de samenleving op om ze alsnog te laten deelnemen. Over het algemeen speelt de Nederlandse overheid met soms ruime subsidies een hoofdrol in de ontwikkeling van de sociale economie. Het gaat dan om het opknappen van verwaarloosde wijken, het creëren van aanvullende werkgelegenheid voor moeilijk bemiddelbare werklozen, het stimuleren van initiatieven in achterstandswijken, het aanbieden van goedkope werkruimte voor startende ondernemers in bedrijfsverzamelgebouwen, het stimuleren van duurzaam bouwen, gebruik van duurzame energie enz.. Ter verduidelijking van het veld dat zich tussen de al eerder genoemde publieke en commerciële sector en de burgers zelf bevindt, citeren we hier de rubricering van de politicoloog Krijnen van 5 het 'maatschappelijk middenveld'. Hij onderscheidt drie soorten organisaties in het maatschappelijk middenveld. Ten eerste zijn dat de officiële, professionele, instellingen die publieke taken als zorg, welzijn, onderwijs en dienstverlening op zich hebben genomen (uit de beschrijving verderop van de 'non-profit sector' leren we dat veel van deze instellingen ooit ook als zelforganisatie binnen een zuil begonnen zijn). Als tweede noemt Krijnen het stelsel van private zorg-, hulp- en dienstverlening op nietcommerciële basis. Hij bedoelt daarmee informele netwerken als burenhulp, mantelzorg, maaltijdverzorging, telefooncirkel, Gilde-projecten, buurtbeheer, et cetera. De derde groep ten slotte wordt gevormd door 'zelforganisaties'. Een greep uit het enorme scala van zelforganisaties geeft een goed beeld van de ideële diversiteit ervan: de Nederlandse bond voor Plattelandsvrouwen, de Algemene Bond voor Ouderen en het netwerk Zwarte Migranten vrouwen, de speeltuinvereniging, de voetbal vereniging en andere sport en gezelligheidsverenigingen, traditionele belangenorganisaties als vakbonden, standorganisaties en beroepsverenigingen, moderne belangenorganisaties als huurderverenigingen, consumentenorganisaties, en patiëntenverenigingen, de ANWB, Amnesty, Natuurmonumenten en andere professionele leden- en donatieverenigingen, nieuwe sociale bewegingen als de milieubeweging, de vrouwenbeweging, de kraakbeweging en diverse actie-, pressie- en lobbygroepen met een incidenteel karakter. Het moge duidelijk zijn dat de projecten die wij hier onder de loep nemen, moedercentra en broedplaatsen, binnen het maatschappelijk middenveld van Krijnen qua ziel en doelstelling in de groep 'zelforganisaties' horen. Ook al neigen sommige projecten (moedercentrum binnen een welzijnsinstelling of een atelierpand binnen het broedplaatsenbeleid) meer naar de eerste groep van Krijnen: de 'officiële, professionele instellingen'. 6
In 'The Emergence of Social Enterprise' wordt het maatschappelijk middenveld, ook wel de derde sector genoemd, in Nederland nader beschreven als de 'non-profit sector'. De werkzaamheden die in Nederland in de non profit sector plaatsvinden, zoals het ziekenhuiswezen, sociale werkplaatsen of gesubsidieerde arbeid, worden in andere landen door de overheid of het bedrijfsleven verricht. Mede daardoor lopen de percentages van de
5
Uit "Open deuren, sleutelwoorden voor Lokaal sociaal beleid, bladzijde 90 met een citaat van Krijnen: 'Burgerschap en maatschappelijk middenveld, 1992'. 6 Defourney, Borzaga, The Emergence of Social Enterprise, hoofdstuk 14, betreffende Nederland.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
19
arbeidsbevolking van Nederland en gemiddelde in de wereld dat werkzaam is in de non profit sector nogal uiteen (12% in Nederland tegenover 7% gemiddeld). De non-profit sector Om te begrijpen waarom de non-profit sector in Nederland zo groot is, moeten we eerst in het kort de geschiedenis weergeven. In het begin van de twintigste eeuw raakte Nederland steeds meer verzuild. De samenleving bestond in die tijd uit vier hoofdgroepen. Twee onderscheidden zich op godsdienstige gronden (katholieken en protestanten). Daarnaast had je de socialistische zuil en de liberale zuil. Het opdelen van de samenleving in zuilen was op dat moment een uitstekende manier om de verschillende bevolkingsgroepen naast elkaar te laten leven en de mensen binnen die zuilen te emanciperen. Binnen elke zuil ontstond namelijk een soort van eigen maatschappij. Elke zuil had alle voorzieningen die een mens nodig had binnen de eigen groep geïntegreerd. Zo had elke zuil bijvoorbeeld scholen, zorginstellingen, kranten en omroepen. Kenmerkend voor de verzuiling was dat de leiders van de zuilen met elkaar samenwerkten om het land te besturen. Er was immers geen bevolkingsgroep die dat zonder de andere kon. Dat is één van de oorzaken van het Nederlandse poldermodel. Inmiddels is de verzuiling zo goed als ten einde. Dat proces werd in de jaren zestig ingezet. De laatste stuiptrekking van deze unieke samenlevingsvorm is onder andere terug te zien in de grote hoeveelheid omroepen die het land rijk is, of in het aantal politieke partijen. Aan de andere kant gaan er sinds enige jaren stemmen op om een islamitische zuil te vormen. Dit om de emancipatie van dat deel van de bevolking te bevorderen. De ‘oude’ zuilen zijn hier overigens niet onverdeeld enthousiast over. De verzuiling kun je dus als de oorzaak zien van de grote non-profitsector in Nederland. Elke zuil had namelijk de eigen non-profit organisaties op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting. Deze bestaan vaak nog steeds, al is het voor veel mensen tegenwoordig niet meer duidelijk hoe die ooit zijn ontstaan. Nederland neemt ook hierdoor een aparte plaats in aangezien deze organisaties in het buitenland (Duitsland, Engeland, VS) vaak als profitorganisaties zijn opgezet. De voormalig private non-profit organisaties worden inmiddels met publiek geld gefinancierd, dit in tegenstelling tot de tijd dat de zuilen de eigen financiering regelden. In de loop van de tijd is dat echter door de overheid overgenomen. Dat houdt overigens wel in dat de organisaties zich aan de overheidsregels en wetten moeten houden. Het onderwijs kan bijvoorbeeld geen eigen salarissen vaststellen of een eigen curriculum instellen. Zij zijn met handen en voeten aan wetten gebonden. Niet alle non-profit organisaties zijn overblijfselen van de verzuiling. Zeker in de afgelopen twintig jaar zijn organisaties als Greenpeace, Amnesty International en aanverwante organisaties sterk gegroeid. Voor een zeer uitgebreide beschrijving van de nonprofit sector in de Nederland zie ook: “Hybrid 7 governance, the Impact of het nonprofit sector in the Netherlands”. Solidaire economie Naast de sociale economie is er een groeiende groep mensen die zich richten op de ontwikkeling van de solidaire economie. Solidaire economie handelt per definitie met respect voor mens, natuur en milieu. Geld is geen doel maar een middel. De solidaire economie ziet samenwerking als drijvende kracht, waarin wederzijdse ondersteuning, optimale zelfbeschikking, eigen verantwoordelijkheid en beheersing van de processen centraal staan. De solidaire economie ontwikkelt directe alternatieven voor het markteconomisch denken en handelen. Net zoals de maatschappelijke onderneming en de sociale economie, start de solidaire economie in de hedendaagse maatschappij met een radicale houding over hoe de maatschappij zich zou moeten ontwikkelen. Het belangrijkste antwoord hierop is “door het zelf te doen”. Dit is in principe de houding van iedere starter, ook diegene die zich niets aan sociale of solidaire 7
Hupe, Meijs & Vorthoren (2000), “Hybrid governance. The impact of the nonprofit sector in the Netherlands”, Working report 65, Social and Cultural Planning Office (www.scp.nl/boeken/werkdocumenten/doc65uk/uk/metainfo.htm)
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
20
economie gelegen laat liggen. Het verschil met ‘starters’ binnen de solidaire economie is echter dat de laatsten direct verbinding zoeken met anderen die de solidaire economie vorm willen geven en zich persoonlijk en financieel aan die anderen binden. Verschillende groepen in Nederland richten zich op de theorievorming van de solidaire economie, zoals de David Alliantie 8 en het XminY project ‘Voor de Verandering’. De laatste groep bracht al eens een boekje uit met dezelfde titel dat de solidaire economie behandelde en probeert via discussiebijeenkomsten de ideeën te verdiepen. ‘Voor de Verandering’ heeft in de laatste jaren contact opgebouwd met Vereniging Solidair, een groepering/structuur in Nederland die de solidaire economie vanuit de praktijk binnen de bestaande markteconomie, vorm geeft. Vereniging Solidair brengt de kenmerken van de solidaire economie in de praktijk door een scala aan afspraken over geld, zeggenschap en hoe dat geld het beste kan worden ingezet. Door deze afspraken in een structuur te gieten is het voor Solidair mogelijk om zonder geld (subsidies) van buitenaf voor langere tijd beleid te maken. Meer achtergrond informatie over de Solidaire economie in Nederland (in het engels) kan ook 9 gevonden worden in ‘The Yearbook of Sustainable Economics’ .
2.2 Wat is een maatschappelijke onderneming? Voor we aan de uitwerking van het onderzoek beginnen, willen we eerst de nieuwe definitie van het begrip maatschappelijke onderneming toelichten. Hiervoor kunnen we de zogenaamde EMES definitie van een maatschappelijke onderneming gebruiken. De afkorting EMES staat voor ‘the Emergence of Social Enterprises in Europe’ en kan worden gevonden onder: www.emes.net. Daarna maken we een overzicht van wat gezien kan worden als een deel van de Nederlandse lokale sociale economie en met welke instrumenten en wetten dat kan worden geïdentificeerd. De EMES definitie van een maatschappelijke onderneming. De werkdefinitie onderscheidt aan de ene kant indicatoren die meer economisch van aard zijn en aan de andere hand indicatoren die voornamelijk sociaal zijn. Het verhaal is niet één geheel, maar de indicatoren geven aspecten aan waaruit blijkt hoe een onderneming gekenschetst kan worden als maatschappelijke onderneming. De volgende vier economische indicatoren zijn van toepassing om de sociaal-economische en ondernemingsgezinde natuur van de initiatieven te versterken. Een continue activiteit van productie van goederen en/of verkoop van diensten Maatschappelijke ondernemingen, en daarin zijn ze verschillend van de traditionele non-profit organisaties, zijn normaliter niet gericht op adviserende activiteiten of op het redistribueren van geldstromen (zoals bijvoorbeeld subsidiegevende stichtingen). Ze zijn in plaats daarvan gericht op het produceren van goederen of diensten voor mensen op een continue basis. De diensten zijn daarmee de reden, of één van de voornaamste redenen, dat de maatschappelijke ondernemingen bestaan. Hoge graad van autonomie Maatschappelijke ondernemingen zijn vrijwillig opgezet door een groep mensen en worden door die mensen autonoom geleid. Alhoewel een maatschappelijke onderneming afhankelijk kan zijn van subsidies, overheden of andere organisaties (federaties, private ondernemingen e.d.), besturen die het project niet. Ook hebben alleen de oprichters van een maatschappelijke onderneming het recht om het project te beëindigen. Een redelijke mate van economisch risico Diegenen die de maatschappelijke onderneming neerzetten, nemen het gehele, of gedeeltelijke, risico op zich. Anders dan in de meeste publieke organisaties, is de maatschappelijke onderneming financieel afhankelijk van wat de deelnemers aan de organisatie er insteken.
8
XminY Solidairiteitsfonds, "Voor de Verandering-alternatieven op het neoliberalisme", 2001. Schindowski, Voss (ed), Yearbook Sustainable economics, issue 1 AG SPAK Bücher, Neu-Ulm, 2002, Germany, www.leibi.de/yearbook 9
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
21
Een zeker hoeveelheid aan betaald werk (dus niet alleen vrijwilligerswerk) De activiteiten van de maatschappelijke onderneming dienen een minimaal een zekere hoeveelheid tijd aan betaald werk te hebben. Maar, net als bij vrijwilligersorganisaties gebruikelijk is, kunnen maatschappelijke ondernemingen zowel financiële als non-financiële middelen en zowel betaalde als onbetaalde krachten combineren. Om de sociale dimensies van het initiatief in een vorm te gieten, zijn de volgende vijf indicatoren geselecteerd. Dit overzicht van indicatoren maakt duidelijk dat een initiatief of onderneming, wanneer het met alle indicatoren positief correleert, een werkelijk bijzondere organisatie is met een grote sociale meerwaarde. Aan de andere kant is de lijst ook niet compleet: niet genoemd zijn bijvoorbeeld zeer belangrijke aspecten voor de werknemer wat betreft de werksfeer, de arbeidsomstandigheden en de werkomgeving. De sociale indicatoren: Een initiatief gelanceerd door een groep burgers Maatschappelijke ondernemingen zijn het resultaat van de collectiviteit van een groep mensen behorende tot een gemeenschap of groep die een bepaalde benodigdheid of doel hebben. Ze moeten deze vorm op de één of andere manier behouden. Besluitvorming die niet is gebaseerd op het bezit van geld Over het algemeen betekent dit het principe van één mens één stem, of op z’n minst een stemverhouding die niet is gebaseerd op bezit of aandelen in het besluitvormend orgaan. De eigenaren van het kapitaal zijn vanzelfsprekend belangrijk, maar de besluitvorming is gedeeld met de andere deelnemers. Van nature samenwerkend, en betrekt de personen die beïnvloed zijn door de activiteit Representatie en medewerking van klanten, deelnemer oriëntatie en democratisch leiderschap zijn belangrijke karakteristieken van maatschappelijke ondernemingen. In veel zaken is een van de doelen van maatschappelijke ondernemingen verdere democratie op lokaal niveau door economische activiteit. Gelimiteerde winstdistributie Maatschappelijke ondernemingen omvatten organisaties, die de winst gelimiteerd verspreiden, dat wil zeggen niet hun gehele winst distribueren onder de investeerders of aandeelhouders en op deze manier winstmaximalisatiegedrag vermijden. Een expliciet doel om van belang voor de gemeenschap te zijn Eén van de belangrijkste doelen van maatschappelijke ondernemingen is om de gemeenschap of een specifieke groep mensen van dienst te zijn. Ook promoten maatschappelijke ondernemingen verantwoordelijkheid op lokaal niveau.
Het hoofddoel van de maatschappelijke onderneming is: not-for-profit. Men betaalt de activiteiten met een duidelijke integrale sociale doelstelling met het uitvoeren van economische activiteiten. Aspecten van persoonlijke ontwikkeling, kansen voor mensen met weinig geld en mogelijkheden of leertrajecten spelen een rol in en het voortbestaan van het project met de sociale doelstelling. Het verdienen van geld staat volledig ten dienste van de doelstelling. Het is dus niet non–profit (vrijwilligers organisaties, NGO’s of de publieke instellingen) en niet profit: (markt, commercieel bedrijf, eigen belang van het bedrijf)
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
22
2.3 Weven Aan Samenleven: niet domineren maar faciliteren In deze paragraaf gaan we het hebben over initiatieven van burgers en onder welke omstandigheden die naar onze mening het best uit kunnen groeien tot maatschappelijke ondernemingen. We beperken ons hierbij tot initiatieven binnen het meerjarig samenwerkingstraject ‘Weven aan samenleven’. Dit traject richt zich op het scheppen van een 10 zo gunstig mogelijk klimaat voor initiatieven van burgers. Situatieschets in Nederland Het landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO) stimuleert de emancipatie van burgers van onderop. Doel is het ondersteunen van burgers en die hun eigen kundigheid in te laten zetten voor de belangen die die burgers nastreven. En dus minder afhankelijk te zijn van bijvoorbeeld ambtenaren, welzijnswerkers of andere functionarissen. Het opbouwwerk is een onderdeel geworden van grote (semi private, semi publieke) welzijnsinstellingen, die zich in de loop van de tijd middels fusies tot steeds grotere organisaties hebben ontwikkeld. Een welzijnsinstelling houdt zich bezig met een scala aan activiteiten op het gebied van algemeen maatschappelijk en sociaal werk in de buurt of wijk. Denk aan: opbouwwerk, voorzieningen, cursussen en activiteiten met en voor jongeren, ouderen, migranten, vrijwilligers, vrouwen, maar ook bewonersondersteuning, kinderopvang, peuterspeelzalen, speeltuinen, buurthuizen, theaterwerkgroepen en dergelijke. Het welzijnswerk en dus ook het opbouwwerk waren vroeger onderdeel van de gemeenten, maar zijn tegenwoordig geprivatiseerd in zelfstandige maatschappelijke instellingen met een not-for profit karakter. De financiering van deze instellingen komt van hun opdrachtgevers en dat zijn hoofdzakelijk gemeenten en woningbouwverenigingen. De welzijnsinstellingen leggen jaarlijks aan hun opdrachtgever verantwoording af over de geboekte resultaten. 11
In 2000 is er door de Tweede kamer een amendement aangenomen, dat de weg vrijmaakte voor het Meerjarig Stimuleringstraject ‘Weven aan Samenleven’. Het is van belang dat men zich in de loop van de jaren heeft gerealiseerd dat de verzakelijking van het welzijnswerk door de welzijnsinstellingen zijn doel voorbij is geschoten. Door verantwoording af te willen of moeten leggen aan de opdrachtgevers, de gemeenten, worden initiatieven gedomineerd of ‘onteigend’ door die instanties die de initiatieven eigenlijk slechts hoefden te faciliteren. Op deze manier worden de sociale- of buurtinitiatieven beroofd van het zelfstandig sociaal-economisch potentieel dat ze in zich hebben. Het amendement is gericht op bemoediging en versterking van de rol van het eigen initiatief van de burger met een sterke sociale meerwaarde, daarbij begeleid door gemeentelijke ambtenaren en de welzijnsinstellingen. De bedoeling is om een zo gunstig mogelijk klimaat voor het eigen initiatief van de burger te scheppen. In het amendement wordt voorgesteld om een beperkt budget van het sociaal beleid te reserveren om gedurende 3 jaar aan de realisatie van dit klimaat te werken. Het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO) is namens het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de opdrachtgever voor de diverse lijnen in dit project. In de volgende paragraaf, die is gebaseerd op het cahier ‘Onteigening in tijden van vraagsturing en accountability’ (Prof.dr. J.W. Duyvendak, Prof.dr. G. van der Laan, Drs. L. Veldboer; Utrecht 2003) en het boek ‘Dragers en schragers (Hansje Galesloot; Amsterdam/Den Haag 2002) gaan we in op hoe burgerinitiatieven ontstaan en onteigening tot stand komt. In de paragrafen daarna worden een paar praktijkvoorbeelden wat betreft de onteigening besproken. Onteigening van Burgerinitiatieven Met onteigening bedoelen we het loskoppelen van een project van de eigen kern. Dit is vaak geen kwade wil, maar wel een gevolg van de weinig flexibele houding van de instanties wat betreft de initiatieven. De welzijnsinstellingen houden zich strikt aan de wet en creëren zo een starre houding. 10
Zie voor een volledige beschrijving van het project het plan van aanpak. Dijk, W. van, Draaisma, J. (2002), Associaties van Baat en Nut, betrokken kleinschalige zelforganisatie als bijdrage aan: WEVEN AAN SAMEN LEVEN, plan van aanpak meerjarig stimuleringstraject, v.o.f. de Verandering, Landelijk Centrum Opbouwwerk, Utrecht, Den Haag.
11
Middel, Referentie: 27 400 XVI, nr 24.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
23
Voor een project van korte duur zijn er meestal niet zoveel middelen nodig. Initiatieven van langere duur of met een continue doelstelling krijgen op een gegeven moment wel meer behoefte aan financiële middelen of andere ondersteuning zoals goedkope ruimte. Ze richten zich dan meestal tot de gemeente De gemeente neemt zo’n aanvraag in behandeling en beoordeelt het. In veel gevallen wordt het initiatief dan langs de eigen regelgeving gelegd. Wanneer dat gebeurt zijn er verschillende scenario’s mogelijk. Scenario I: Het initiatief is niet volgens de regels, men ziet er het nut niet van in en steun aan het initiatief wordt geweigerd; Scenario II: Men ziet het nut in van een initiatief, maar vindt dat het anders moet worden aangepakt, bijvoorbeeld geprofessionaliseerd, en men bedt het in in het eigen beleid en in de eigen instelling. Dit leidt weliswaar tot professionalisering, maar zorgt ook voor meer afstand tussen de beleidsmakers en hen, die het veldwerk verrichten. Dit leidt tot vervlakking en het einde van het eigenlijke burgerinitiatief; Scenario III: Het initiatief wordt overgenomen door een welzijnsinstelling en in stukjes gehakt volgens de eigen beleidsterreinen. Hierdoor verdwijnt de sfeer van het initiatief, dat vaak een overkoepelende functie heeft en de verschillende beleidsterreinen combineert. De welzijnsinstelling heeft daarmee een welkom project extra tussen de resultaten van dat jaar staan en kan daarmede verantwoording afleggen aan de gemeente en zo haar eigen continuïteit verzekeren; Scenario IV: Het initiatief wordt gekoesterd en gefaciliteerd. Het behoudt de eigen identiteit. In scenario II en III wordt het initiatief langs de eigen regelgevingen gelegd en is het project derhalve losgekoppeld van de eigen kern. Het burgerinitiatief is dan onteigend als gevolg van de weinig soepele houding van de overheid en van de welzijnsinstellingen. Het risico is dan ook groot dat de initiatiefnemers zelf ermee ophouden. De overheid zou zich dus het best bezig kunnen houden met het scheppen van de voorwaarden binnen de publieke sector en aanverwante instellingen om initiatieven van burgers een kans te geven zich te ontwikkelen en ze te faciliteren en niet te domineren of zelfs te onteigenen (zie ook scenario IV). Volgens dat beeld moeten de gemeenten het mogelijk maken dat het opbouwwerk in kan spelen op maatschappelijke initiatieven en dat ze de vrijheid krijgen om daar flexibel mee om te gaan. Het zou voor veel initiatieven overigens het beste zijn als ze zich niets aan de overheid of andere externe invloeden gelegen zouden laten liggen om het doel te bereiken dat ze zich gesteld hebben, maar dat is (helaas) niet altijd het geval. In het geval dat initiatieven zich tot gemeente of de welzijnsinstelling richten, pleiten wij voor een beleid gericht op faciliteren in plaats van domineren. Dat houdt in dat de overheid (gemeente/welzijnsinstelling) uit moet gaan van vraagsturing (wat is er in het veld nodig), in plaats van aanbodsturing (wat vinden wij dat er in het veld nodig is). De overheid kijkt immers op een andere manier naar de leefwereld van burgers dan de burgers zelf. In plaats van alles in beleidsterreinen op te delen, zoals ambtenaren gewend zijn, zou men kunnen leren de situatie als geheel te zien zoals de burgers doen. Convenanten Een convenant is een afspraak tussen verschillende partijen. In het kader van het project ‘Weven aan Samenleven’ worden in verschillende gemeenten convenanten opgesteld tussen de publieke, commerciële en particuliere sociale initiatieven. Doel van de convenanten is het ondersteunen van zelfinitiatieven volgens de uitgangspunten van ‘Weven aan Samenleven’. Die initiatieven komen over het algemeen van de bevolking van een wijk, buurt of gemeente die zich richten op de leefbaarheid in de eigen buurt. Het convenant richt zich op versterking van de organisatie van deze initiatieven, met name op de opbouw van een zelfstandige positie en de rol die zowel de overheid als het bedrijfsleven daarin kan spelen. De versterking van de positie van het initiatief geschiedt met name door het coachen, ondersteunen en begeleiden van de dragers en deelnemers in het initiatief. De gemeente speelt hier over het algemeen een ondersteunende rol in. Zij schept een positief klimaat rondom de initiatieven met betrekking tot de ontwikkeling van zelfstandige burgerinitiatieven. Dit positieve klimaat krijgt onder meer vorm in een open houding naar de
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
24
plannen en initiatieven, soepele toepassing van procedures en regelgeving ten aanzien van wijkinhoudelijke zaken en toegang tot mogelijke incidentele ondersteuningspotjes. De commerciële sector accepteert, waar nodig, de status van burgers als opdrachtgevers van hun eigen initiatieven en handelt in de begeleiding van de initiatieven in deze lijn. Theorie Het grote voordeel van convenanten is dat de verschillende sectoren elkaar niet tegenwerken. Dat bijvoorbeeld de gemeente een burgerinitiatief niet dwarsboomt omdat het niet in het eigen beleid zou passen. Of dat de commerciële sector niet wil investeren omdat het initiatief een winstdoelmerk ontbeert. Of dat een buurt verpaupert omdat de lokale bevolking er geen been in ziet om die op orde te houden. Je maakt vooraf bindende afspraken en zorgt dat eenieder zich daar aan houdt. Praktijk Het LCO (en V.o.f. de Verandering) is als partner betrokken bij twee convenanten, te weten in Zwolle en Sumar. De Verandering neemt hier een aparte positie in. Als maatschappelijke onderneming biedt het ondersteuning aan het buurtinitiatief. Verder biedt de Verandering organisatieadvies, zorgt het voor continuïteit binnen het initiatief en monitoort het werkzaamheden en voortgang van het verzelfstandigen van initiatieven. Tenslotte zorgt de Verandering voor een voortgangsrapportage. Tot nu toe is het convenant op twee plekken toegepast. In Zwolle en Sumar. Opvallend is dat in Zwolle weliswaar het hele voorbereidingstraject van het convenant is doorlopen, maar dat het uiteindelijk niet is afgesloten. Dit is omdat het convenant door een dermate grote bureaucratische molen moest, dat het hele traject grote vertraging zou hebben opgelopen. Het traject heeft vooral gewerkt om afspraken te maken met de verschillende instellingen in de stad. Zo is het convenant, ook zonder dat het is afgesloten, een waardevol instrument gebleken. De projecten in Zwolle, een gemeente met ongeveer 110.000 inwoners, beslaan een deel van de Zeeheldenbuurt en de Diezenpoort. Dat gaat in het kader van ‘Onze buurt aan zet’. De bewoners van de Zeeheldenbuurt nemen één of meer straten geheel in eigen hand en richten die in naar eigen behoefte. Binnen de Diezenpoort bemiddelen de buurtbewoners zelf bij conflicten in de buurt, halen verhalen uit buurt naar boven en organiseren ze een presentatie daarvan. Sumar is een kleine plaats in Friesland binnen de gemeente Tytsjerksteradiel. Het initiatief gaat hier door het leven onder de naam Dorpsbelangen Sumar. Deze heeft een concept uitvoeringsprogramma ontwikkeld (2003-2004) ‘Meiinoar Foarinoar’ (Met Elkaar, Voor Elkaar). Speerpunt binnen dit programma is het ‘Dorpscentrum Sumar’. Dit convenant is wel afgesloten. In een kleine gemeente is de bureaucratische rompslomp minder.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
25
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
26
3. Moedercentra: krachtcentrales van lokale, sociale samenhang 3.1 Geschiedenis Het moedercentrum kan worden gezien als een sterk voorbeeld van initiatief dat vanuit burgers zelf is bedacht, opgezet en gerund. Je vindt het moedercentrum over het algemeen in steden. In Duitsland bestaan moedercentra sinds 1984 en in Nederland sinds 1992. Op dit moment zijn er bijna 30 moedercentra in Nederland. Tevens is het een internationaal fenomeen geworden: in 12 maar liefst 14 landen bestaan moedercentra. Het moedercentrum vervult vele sociaal economische functies die niet gedaan kunnen worden door de overheid of welzijnsinstellingen omdat die daar geen geld voor hebben en de kennis missen over wat er in een gemeenschap daadwerkelijk nodig is. In het moedercentrum worden vele activiteiten ontwikkeld en onderhouden door mensen die daar veelal geen opleiding voor hebben gevolgd, maar simpelweg met hun eigen gezond verstand voorzien in de behoefte van een groot aantal vrouwen en kinderen.
3.2 Beschrijving en doelstellingen van moedercentra De ervaring leert ons dat moedercentra in Nederland op twee manieren ontstaan. Ze worden opgestart vanuit de behoefte van een aantal vrouwen uit een buurt die besloten samen wat aan te pakken; een burger- of zelfinitiatief. Of ze worden opgezet vanuit de welzijnsinstelling. In beide gevallen beschouwen de deelnemende vrouwen het centrum als ‘ons’ moedercentrum. Wat is een moedercentrum? Moedercentra zijn als het ware broedplaatsen op het gebied van integratie, emancipatie, economische onafhankelijkheid en sociale activering van vrouwen. Ze bewerkstelligen, doordat ze elke dag met elkaar werken, een verschil voor de toekomst. Het concept is gebaseerd op viel pijlers. De kracht is de interactie tussen de pijlers. Zelforganisatie en zelfbestuur De moedercentra gaan ervan uit dat de vrouwen hun eigen wensen en behoeften het beste kennen. De medewerkers en deelnemers zijn derhalve zelf verantwoordelijk voor wat er gebeurt, hoe het gebeurt, de sfeer en de ruimte. Open aanbieding De activiteiten en wat er wordt aangeboden komen voort uit het initiatief van de vrouwen zelf. Vrouwen kunnen komen en gaan wanner ze dat willen. Het centrum is open op dagen en uren dat het voor de vrouwen mogelijk is om te komen. Dat is in de meeste gevallen wanneer de kinderen op school zitten. Het werk wordt betaald Elke vrouw die een deel van het reguliere werk op haar neemt wordt gekwalificeerd als een medewerkster, heeft de daarbij behorende verantwoordelijkheden en wordt beloond door gratis gebruik van de faciliteiten en deelname in activiteiten en cursussen. Sommige moedercentra hebben de mogelijkheid om ook financieel te belonen. De kinderen maken er een onlosmakelijk deel van uit. Binnen de organisatie van de activiteiten is ruimte voor verzorging van kinderen en aandacht voor de vrouwen die deelnemen en meewerken. In een moedercentrum zijn alle vrouwen welkom ongeacht de leeftijd, seksuele voorkeur, sociale positie, culturele achtergrond, moederschap of niet. Elke vrouw die de behoefte daartoe voelt, kan initiatief nemen om een moedercentrum, samen met andere vrouwen, op te zetten. Elke vrouw die de behoefte daartoe
12
Voor meer informatie over moedercentra in de hele wereld zie ook: “Mothers in the centre, Mother centres” (2002), oorspronkelijke titel: “Mütter im Zentrum – Mütterzentrum” (1997), MINE, e.v. Hamburg, Germany, www.bestpractices.org/cgi-bin/bp98.cgi?cmd=detail&id=21506
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
27
voelt, kan een moedercentrum inlopen om deel te nemen in een activiteit of haar eigen activiteit te starten. Wie gaan naar een moedercentrum? Zonder vrouwen zijn er geen moedercentra. Het is belangrijk om te weten welke vrouwen naar een moedercentrum gaan en waarom. De deelneemsters vormen een doorsnee van de samenleving. Alle vrouwen zijn welkom. Dat betekent dat alle vrouwen, ongeacht de culturele achtergrond, afkomst, niveau van onderwijs, leeftijd en religie naar een centrum kunnen komen en zich daar thuis voelen. Dit creëert een spontane mix van vrouwen en culturen. Iedereen in het centrum is gelijkwaardig. Er zijn geen rangen of klassenverschillen en de vrouwen respecteren elkaar. Niemand is de baas en elke mening telt. Veel van de moedercentra zijn gelegen in zogenaamde achterstandswijken waar veel migrantenvrouwen wonen. Doordat de moedercentra laagdrempelig zijn, voelen vrouwen zich, ongeacht hun achtergrond, snel thuis. We hebben het hier niet slechts over vrouwen met een lage opleiding, maar ook over hoger opgeleide vrouwen die door omstandigheden beperkt zijn in hun mogelijkheden en vrouwen die op wat voor manier dan ook moeite hebben om zichzelf in de maatschappij staande te houden. De onderstaande figuur laat zien op welke pijlers het moedercentrum concept gebouwd is.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
28
3.3 Is een moedercentrum een maatschappelijke onderneming? Om te onderzoeken in hoeverre een moedercentrum een maatschappelijke onderneming is, is een vergelijking gemaakt met de EMES indicatoren. Het resultaat is samengevat in de tabel en toelichting hieronder. EMES indicatoren Economisch Een continue activiteit van productie en/of verkoop van goederen en diensten. Een hoge graad van autonomie. Een redelijke mate van economisch risico. Een minimum aan betaald werk (niet slechts vrijwilligerswerk). Sociaal Een initiatief gelanceerd door een groep burgers. Besluitvorming die niet is gebaseerd op het bezit van geld. Van nature samenwerkend en betrekt de personen die beïnvloed zijn door de activiteit. Gelimiteerde winstdistributie. Een expliciet doel om van belang voor de gemeenschap te zijn.
Moedercentrum Ja Soms / Nee Soms / Nee Ja Ja / Meestal Ja / Soms /Nee Ja / Soms Ja Ja
1. Een moedercentrum, opgezet door een groep vrouwen en niet ingekapseld in een welzijnsinstelling, is zeker een maatschappelijke onderneming. De vele gecombineerde activiteiten met een grote sociale meerwaarde voor de deelneemsters en de gemeenschap maken dat overduidelijk. 2. Het wordt een ander verhaal wanneer het moedercentrum wordt opgezet en geleid door een welzijnsinstelling en de mate van autonomie laag is wat betreft de financiële controle en de besluitvorming. In dit geval is het Moedercentrum nog lang geen maatschappelijke onderneming. Over het algemeen lijkt het dus: • hoe zelfstandiger het moedercentrum, des te meer het een maatschappelijke onderneming is, maar ook: • hoe meer economische activiteit mogelijk is (uiteraard met de sociale doelstelling voorop) des te meer het een maatschappelijke onderneming is. Buiten deze opmerkingen kun je je in algemene zin afvragen:: 1. Welke mate van economisch of commercieel gedrag (maximalisatie van winst) is toelaatbaar in een maatschappelijke onderneming? 2. Welke activiteiten en diensten zijn werkelijk van belang voor de gemeenschap?
3.4 Zelfstandigheid of onder de vleugels van het welzijnswerk? Van de 30 moedercentra zijn er 26 binnen of met hulp van een welzijnsinstelling opgezet. Voor een groot deel van de moedercentra is dat een welkome steun en biedt het ook zekerheid en continuïteit. Er is immers altijd een beroepskracht aanwezig vanuit het welzijnswerk. Nadeel: voor andere moedercentra voelt het juist als een beperking van de zeggenschap over het eigen beleid, zeker als het als een eigen initiatief van een vrouwengroep begonnen is. In deze tijden van bezuinigingen levert het echter ook risico’s op. Gina Giavarra merkt op dat een moedercentrum, ook al is het binnen een welzijninstelling opgestart, toch iets heel anders is dan een regulier buurthuis of andere meer top down
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
29
gestuurde wijkvoorzieningen. Het concept, wat in de paragraaf hiervoor is toegelicht, geeft dat ook duidelijk aan: het gaat juist om de inzet en de ontwikkeling van de deelneemsters zelf bij de invulling en het opzetten van het moedercentrum. Zij behoren het laatste woord te hebben over hun eigen 'project'. Zelfstandige moedercentra Er zijn vier zelfstandig opgezette Nederlandse moedercentra. De Spiegeling in Leiden is er daar één van. De Spiegeling, vroeger in Leiden Noord inmiddels in het centrum met een eigen pand, is los van welzijnsinstellingen zelfstandig gestart. Een initiatiefgroep van 4 vrouwen is begonnen in een huiskamer in Leiden. Nadat ze een aantal jaar op deze manier draaiden, zijn ze een lobby naar de politiek gestart. Die leek te mislukken, maar door direct contact te zoeken met vrouwelijke raadsleden heeft de lobby alsnog geresulteerd in een pand waarvan de gemeente huur, gas, water en licht betaalt. De initiatiefgroep heeft ook een cursus fondsenwerving gevolgd en haalt haar eigen fondsen binnen. De doelgroep bestaat onder meer uit Marokkaanse vrouwen die veel thuis te zitten, nauwelijks contact hebben met de buitenwereld en daar erg ongelukkig mee zijn. Momenteel draait het moedercentrum goed. Het heeft 6 bestuursleden en 11 medewerksters. Er werken alleen onbetaalde krachten in het centrum. Begeleiding verzelfstandiging moedercentra In het ‘Weven aan Samenleven’ project begeleidt de Verandering een aantal moedercentra die naar (meer) zelfstandigheid streven. Daarnaast kunnen initiatieven zelf onder meer via een website (www.wevenaansamenleven.nl) vaak gestelde vragen op dit gebied beantwoord krijgen of contact zoeken om andere vragen te stellen. Op de tiende verjaardag van moedercentra in november 2002 is een workshop over het onderwerp verzelfstandiging gehouden, waarna maar liefst 12 moedercentra en initiatieven reageerden met een verzoek tot steun om dat te verkrijgen. Van deze groep zijn er vier uitgekozen voor een begeleidingstraject, namelijk: Dubbel en Dwars uit Den Bosch, Luna uit Arnhem, De Malle Molen uit Haarlem en de Heksenketel uit Heerlen. Daarnaast is er intensiever contact met de reeds zelfstandige moedercentra De Boei uit Groningen en Maximina uit Roermond. Van deze centra zijn in de loop van 2003 onder meer de vragen en wensen ten aanzien van verzelfstandiging geïnventariseerd en is een nieuw opgezet “Motivatiespel” (training om het doel, de missie, de identiteit en het profiel van de medewerksters naar boven te krijgen) uitgevoerd. Een jaar later op 30 oktober 2003 kwamen sleutelfiguren en betrokken professionals van deze zes moedercentra wederom bijeen voor een voortgangsevaluatie. Hier kwamen twee hoofdthema’s aan de orde: • Het Situatiespel. Welke personen, instanties en partijen spelen eigenlijk een rol binnen en buiten het Moedercentrum? (netwerken, zelfhulp) • De Markt van Welzijn en Geluk. • Vraag: Welke concrete vragen hebben de moedercentra en kunnen zij die zelf dan wel het LCO (en de Verandering) deze beantwoorden? • Aanbod: Wat hebben de moedercentra elkaar en het LCO te bieden? Uit het overzicht van vraag en aanbod komt duidelijk naar voren op welke terreinen de moedercentra vragen hebben in hun streven naar zelfstandigheid maar ook dat zij al een enorme bagage aan ervaring hebben opgebouwd en elkaar zeer goed zouden kunnen ondersteunen. Uit de vragen die zij aan het LCO en De Verandering stellen blijkt wel dat er nog deskundigheid nodig en gewenst is, maar vaak op onderdelen van het hele proces. Zie ook bijlage X: Samenvattend verslag van Landelijke Bijeenkomst verzelfstandiging moedercentra, 2003. Haalbaarheidsstudie zelfstandig moedercentrum Er is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd door studenten van de Economische Hogeschool in Den Haag naar de mogelijkheden van een zelfstandig opererend moedercentrum Rumoer in de wijk Rustenburg-Oostbroek in het stadsdeel Escamp te Den Haag. Het huidige moedercentrum Rumoer maakt als gast twee dagen gebruik van een andere ruimte en is zodoende erg beknot in haar mogelijkheden. Rumoer zou graag in een eigen pand vijf in plaats van twee dagen per week open willen zijn. Het verslag van de studie is in 2003 gereedgekomen. De studenten komen na een gedegen analyse tot de conclusie dat het financieel niet haalbaar is om in deze wijk een volledig
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
30
zelfstandig moedercentrum te runnen. Dat wil dus zeggen dat er structureel geld bij moet. Het onderzoek beveelt echter aan - en biedt daarvoor ook genoeg aanknopingspunten - om het 13 gesprek met de gemeente Den Haag aan te gaan. Men gaat bij het programma van eisen voor het zelfstandige moedercentrum uit van het bestaande, zeer diverse, pakket aan activiteiten: • Taalcursussen • Computerles • Computerclub • Creatieve cursussen • Sportlessen • Praatgroepen (thema’s, problemen) • Bingo en andere spelletjes • Uitjes, Clubs en leesmap e • 2 handskleding (vooral kinderkleding) • een kinderclub • Beweging met kinderen (sport en spel) En heeft daaraan ter ondersteuning van de exploitatie aan toegevoegd: • Lunchroom • Kinderdagopvang • Cadeauwinkel Lunchroom en kinderopvang zijn activiteiten waarvoor de gemeente eisen zal stellen aan het gebruik, de inrichting en kwalificaties van het personeel. Het moedercentrum zal daarom hoogstwaarschijnlijk met deze activiteiten moeten stoppen. Men heeft onder meer een korte marktverkenning in de wijk uitgevoerd en bij het moedercentrum in Amsterdam veel informatie ingewonnen over verzekeringen, personeel en rechtsvorm. Centraal staat uiteraard het bedrijfsplan en de exploitatie van een mogelijk nieuw pand met een verwachte oppervlakte van 200 m2. De sport en bewegingsactiviteiten vinden in een gymzaal in de buurt plaats. Enkele opvallende getallen uit de analyse: De verwachtte netto uitgaven bedragen bijna 75.000 euro. Het grootste deel hiervan – 45.000 euro - is huur. De netto inkomsten bedragen 22.300 euro.
Lunchroom Cursussen en lessen Crèche Huur (commercieel niveau) Servicekosten en verzekering Verkoopkosten Beheerkosten Afschrijvingen en rente Totaal:
Netto inkomsten 20.000 2.300 0
22.300
Tekort
Netto uitgaven
45.000 4.000 1.800 12.500 11.300 74.600 52.300
Men gaat er bij de kinderopvang bewust vanuit dat de moeders hier tegen kostprijs gebruik van kunnen maken. Hiermee geeft men aan dat dit geen winst hoeft te maken omdat het juist een toegevoegde waarde aan het Moedercentrum geeft. Kortom, men voorziet een jaarlijks tekort van 52.300,= euro. Dit schept echter een vertekend beeld. Aanpassing en opties Qua huur is rekening gehouden met een bedrag van 45.000 euro op jaarbasis. Omgerekend naar de 200 m2 te gebruiken oppervlak is dit een huurprijs van 225 euro per m2 per jaar. Dat komt overeen met een zeer dure kantoorruimte of een redelijke horeca gelegenheid in de binnenstad. Oftewel: als de gemeente in staat is om een degelijke ruimte in een leegstaand 13
Intern document, afstudeerrapport: Driel, R. van, Glasbergen, R., Hakkaart, W., Heemskerk, H.(2003), Moedercentrum Rumoer, Een bloeiende toekomst, Den Haag.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
31
pand om-niet of tegen onderhoud- en verbruikskosten te verhuren aan het Moedercentrum, dan scheelt dat al 60 % van de kosten. Het is beter om het te vergelijken met huren, die door sociale functies opgebracht kunnen worden. Voor moedercentrum Rumoer in Den Haag zou de huur voor 200 m2 dan 7.000,= tot 8.000,= euro bedragen. De gemeente erkent het belang van de bewuste sociale functie en legt het verschil na aftrek van andere mogelijke subsidies bij. In diverse contracten tussen de gebruikersorganisatie, de gemeente, de eigenaar van het pand of eventueel ook een externe beheerder wordt vervolgens vastgelegd dat de sociale doelstelling van het project ook daadwerkelijk gehandhaafd blijft. In dit geval zou de gemeente Den Haag en het stadsdeel als onderdeel van haar lokale sociale beleid in de wijk Rustenburg-Oostbroek: • Een pand van een gemeentelijke instelling ter beschikking kunnen stellen en daar een jaarlijkse huursom van 35 tot 40 euro per vierkante meter voor ontvangen voor onderhoudsreserve en andere eigenaarlasten. • In overleg met het moedercentrum bekijken hoe het resterende tekort (15.000,= euro in dit geval) opgevangen kan worden door het uit diverse soorten gemeentelijk beleid (sociale activering, opvoedingsondersteuning, integratiebeleid) deels te financieren of als achtervang te fungeren voor een fondsenwervingsbeleid dat door het moedercentrum wordt uitgevoerd. Dit kan gebeuren middels een startkrediet of –lening, of als een overbruggingskrediet. Het exploitatie plaatje resulteert dan in: Netto inkomsten Lunchroom 20.000 Cursussen en lessen 2.300 Crèche 0 Bijdragen uit diverse 15.300 beleidsterreinen Huur (sociaal niveau) Servicekosten en verzekering Verkoopkosten Beheerkosten Afschrijvingen en rente Totaal: 37.600
Netto uitgaven
8.000 4.000 1.800 12.500 11.300 37.600
In het Amsterdamse broedplaatsenbeleid rekent men bijvoorbeeld met een huurprijs van ordegrootte 35 tot 40 euro per vierkante meter per jaar. Ook wordt in Amsterdam gewerkt aan de ontwikkeling van een aparte huurprijs voor speciale ideële organisaties, non-profit functies en 14 kleine culturele ondernemers. Dat kan ook voor andere steden een suggestie zijn. Moedercentra binnen het welzijnswerk Voor een aantal welzijnsinstellingen in Nederland valt binnenkort het doek door wanbeleid, mismanagement en bezuinigingen van maar liefst 30 % door de rijksoverheid. Moedercentra zoals de Koffiepot in Den Haag en het Lokaal in Amsterdam zijn ternauwernood aan hun eind ontsnapt bij het faillissement van de welzijnsinstellingen waar zij onderdeel van vormden: respectievelijk "Ondernemend Welzijn" in Den Haag en "Alcides" in Amsterdam. Het Lokaal heeft inmiddels onder de naam ‘Het Nieuwe Lokaal’ een doorstart gemaakt nadat een grote groep verontwaardigde vrouwen van het centrum een actievergadering hadden belegd. Zij hebben zelf de politiek benaderd en hebben allerlei toezeggingen weten los te peuteren. De vrouwen hebben daar het heft in eigen hand genomen en zijn zelf met het Moedercentrum doorgegaan.
14
In een opmerkelijk initiatief van vertegenwoordigers van ideële organisaties, de Kamer van Koophandel, diverse woningbouwverenigingen en afdelingen van de gemeente Amsterdam wordt geprobeerd om voor de hele stad of per stadsdeel een speciale huurprijs voor sociaal-culturele en ideële activiteiten en/of kleinschalige (sociaal) economische functies af te spreken. Bij het afronden van dit rapport lag dit voorstel nog ter besluitvorming bij het stadsdeel binnenstad van de gemeente Amsterdam. Het is dus niet zeker of dit gelukt is.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
32
De Koffiepot te Den Haag heeft eveneens een doorstart gemaakt, maar dan wel wederom binnen het welzijnswerk (Eskamp) met een aparte stichting De Laak. Hier wordt vooral door de zeer betrokken beroepskrachten hard gevochten voor het voortbestaan van dit moedercentrum. Daarnaast zal echter ook het nieuwe beleid dat leidt tot de stopzetting van gesubsidieerde banen een extra zware slag betekenen voor alle moedercentra door heel Nederland.
3.5 Spanningen Spanning commercieel-publiek Er bestaat spanning tussen het organiseren van een economische activiteit en een publieke, gesubsidieerde organisatie. Voorbeeld hiervan is de tweedehands kledingwinkel van De Koffiepot. De instelling “Ondernemend Welzijn” heeft de tweedehands kledingwinkel in de Koffiepot, van een -open karakter naar buiten toe- en een ingang aan de straatzijde, naar binnen gehaald. Dit was omdat men constateerde dat de winkel niet tot het "product" van de welzijnsinstelling behoorde, terwijl de tweedehandswinkel (kinderkleding) wel degelijk in een behoefte voorzag en wellicht zichzelf door die inkomsten had kunnen bedruipen. In plaats daarvan is een speel-otheek gekomen. De kans op een extra financieringsbron middels verkoop via deze winkel is daardoor gedaald, terwijl dat juist een bijkomende bron van middelen voor het moedercentrum had kunnen zijn. Het doel was niet om daar een commerciële onderneming te vestigen. Het laat wellicht zien dat een publieke instelling moeite heeft met economische activiteiten. Dit geldt echter niet alleen voor moedercentra, maar voor het hele sociale terrein. Denk bijvoorbeeld ook aan sportkantines of een bar in het buurthuis. Dit moedercentrum heeft echter wel draagvlak bij de doelgroep in de wijk en bij de gemeente en kreeg complimenten vanuit de landelijke politiek (Premier Balkenende was er zelfs op bezoek). Er is een enorme toeloop van allochtone en autochtone moeders die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben (met name door een taalproblemen; lezen en schrijven). De koffiepot dreigde door financieel mismanagement bij de welzijnsinstelling Ondernemend Welzijn te verdwijnen. Deze had een schuld van 3 miljoen euro opgebouwd en de banen van de twee betaalde krachten en 9 ID-ers stonden op de tocht. Ondernemend Welzijn is inmiddels failliet, maar de Koffiepot heeft na twee maanden een doorstart kunnen maken binnen de Welzijnsinstelling Eskamp. Negatief voorbeeld van concurrentie In de gemeente Schiedam was in eind jaren negentig een initiatiefwerkgroep OKC (Ouder Kind Centrum) opgericht. Bij de gemeentelijke instelling voor sociaal cultureel werk vond men in eerste instantie geen gehoor voor de plannen van het OKC zelf, het ‘paste niet binnen de kernactiviteiten’. Samen met een bureau gericht op “werk en scholing” kon de groep echter via het Juliana Welzijnsfonds een subsidie binnenhalen, met een looptijd van twee jaar, om een OKC op te zetten. Toen was het sociaal cultureel werk opeens wel geïnteresseerd en werd samen met het Bureau voor werk en scholing het werkgever van een (tijdelijk) OKC. In eerste instantie liep het redelijk goed en werd een coördinator aangesteld, die ook weer andere kleinere fondsen en subsidies wist binnen te halen. Er werd gestart met een groep van 9 vrouwen en zelforganisatie en de 4 pijlers van het moedercentrum stonden centraal. Met name de kinderpartijtjes en de catering waren redelijk succesvol. Zo succesvol dat er zelfs een klacht van de lokale MacDonalds binnenkwam, dat de omzet door kinderpartijtjes om die reden was gedaald. Helaas is er nog al veranderd van locatie, wat de bekendheid en het aantal bezoeksters niet ten goede kwam. De plaatsing van het OKC in de kelder van een buurthuis (opening in mei 2000), waarbij onder meer een speel-o-theek en een 2e handskledingwinkel gevestigd waren, was niet gunstig. Hierbij was het probleem tweeledig: • Er was geen kinderopvang gewenst of mogelijk in het gebouw, • Er zaten op de begane grond achter de ingang altijd mannen te roken en te verpozen waardoor voor allochtone vrouwen de drempel erg hoog was om naar het centrum toe te gaan en daarnaast waren vrouwen met hoofddoek ook niet echt welkom. Onderhandelingen voor samenvoeging met een plaatselijk emancipatiecentrum waren helaas niet succesvol. In 2002 is het initiatief beëindigd door de gemeente.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
33
Dit laat zien dat er sprake was van een vorm van concurrentie met de lokale vestiging van een groot bedrijf maar ook met de sociaal culturele instelling. Die was niet bereid om verantwoordelijkheid te nemen voor het initiatief en niet in staat om een geschikte locatie voor het OKC te vinden en zowel het bedrijf als de instelling erkende blijkbaar het sociale belang van OKC niet. Een goed lopende catering en kinderpartijtjes hadden daarnaast nu juist een kans ingehouden om het OKC draaiende te houden met minder subsidies en fondsen. Dit is de kern van het probleem van de beginnende maatschappelijke onderneming in haar contacten met overheid en bedrijfsleven.
3.6 Analyse Het integrale concept van het moedercentrum maakt dat activiteiten samen beter betaalbaar zijn dan wanneer de activiteiten los van elkaar zouden zijn georganiseerd. Gebieden waarop moedercentra een belangrijke rol spelen zijn de ontwikkeling van kinderen, het wegwerken van taalachterstanden, het verminderen van sociaal isolement van (buitenlandse) vrouwen, emancipatie en integratie. Een belangrijk punt is dat de betrokken mensen het ook daadwerkelijk zelf doen. Zeker in Nederland waar alle aspecten van de samenleving zijn (over)gereguleerd, kan het concept van het moedercentrum één van de belangrijkste instrumenten worden in het lokaal sociaal beleid. Daarnaast bereikt het moedercentrum veel mensen, lees vrouwen, met een andere culturele achtergrond, vergroot het de participatie van ouders in de scholen en voorziet het in een sociale behoefte op het gebied van educatie, integratie en sociale cohesie. De moedercentra zijn succesvol omdat ze elk een persoonlijk gezicht hebben. Vrouwen nemen hun leven in eigen hand en het Moedercentrum zorgt voor de klink. Vrouwen gaan naar Moedercentra om gelijkgezinden te ontmoeten. Het wordt gezien als een tweede thuis. Uitwisseling van ervaring is even belangrijk als veiligheid en comfort was ze elders niet vaak vinden. Het is prettig voor de vrouwen dat ze niet altijd over problemen hoeven te praten, maar soms ook over het dagelijkse leven of gewoon leuke dingen. Het grote voordeel is dat de vrouw die wil helpen hetzelfde is als de vrouw die geholpen wordt. Er heerst een sfeer van gelijkwaardigheid. Vrouwen voelen zich gekend, gerespecteerd en herkennen zich in anderen. Eén van de sterke kanten van het centrum is het gevoel van veiligheid dat er heerst. De vrouwen zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. Sommige centra hebben regels om de veiligheid te waarborgen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
34
Joyce Hes trekt op de tiende verjaardag van de Nederlandse moedercentra (5 november 2002) ook een aantal conclusies en noemt een aantal mythen die de ronde doen en te pas en te onpas gebruikt worden om te beargumenteren waarom zo’n centrum geen steun nodig heeft. Domineren of faciliteren? Joyce Hes begint haar betoog door te vertellen onder de indruk te zijn van wat moedercentra doen en zijn en wat het oplevert. Wat zij geobserveerd heeft: • moedercentra bereiken mensen uit verschillende culturen die niet bereikt worden door gevestigde instanties en instellingen. • De participatie van ouders op scholen neemt toe door de tussenkomst van moedercentra. • moedercentra voldoen aan een maatschappelijke behoefte op het gebied van opvoeding, integratie en toename van sociale cohesie Zij brengt het voorbeeld van De Ketting in Tilburg te berde: in 5 jaar tijd is dit centrum uitgegroeid van een huiskameractiviteit tot een heus centrum en wordt alom in de buurt en op stadsniveau gewaardeerd. De toekomst van de Ketting is echter ongewisse. Het is knokken om erkenning voor middelen, ruimte, betaling van arbeid. De vier mythen: • Een wethouder deed de uitspraak: “zoiets betaalt zichzelf”. Dat is dus niet zo! Het werk van de moedercentra betaalt zichzelf niet. Dat is de eerste mythe. • De tweede mythe behelst het eenzijdig aanwenden van aantrekkelijke geldstromen zoals de talloze potjes voor kinderopvang. Daar zit weliswaar (overheids)geld, maar het haalt het principe van het idee van de vier pijlers onderuit. • De derde mythe behelst de beheersbaarheid: “Zelfbeheer is achterhaald. Het runnen van de centra door vrouwen is niet meer nodig, dat kan ook door anderen worden gedaan, aangezien de emancipatie is voltooid.” Dit is niet waar. Emancipatie bestaat slechts op papier. In het topdown denken wordt geen rekening gehouden met de behoeften van vrouwen zelf. • De laatste mythe: “Mensen zijn zelfzuchtig en berekenend” Dit blijkt niet de praktijk in de moedercentra. De dagelijkse praktijk is daar juist dat vrouwen zich onzelfzuchtig en voor meer dan honderd procent voor het centrum inzetten. Deze houding past bij lange na niet bij het idee van de calculerende burger. Zodoende ontstaat een politiek bestuurlijke paradox. Moedercentra zijn succesvol omdat zij niet instrumentalistisch zijn maar er juist een persoonlijke stijl op na houden. Vrouwen zijn leidsters van hun eigen leven en daar geeft het moedercentrum handvatten voor. Uit: Nieuwsbrief nr. 19, Landelijk Netwerk Moeder Centra, februari 2003. 15
Het voorbeeld van een groot moedercentrum in Saltzgitter in Duitsland laat heel goed de meerwaarde zien van een zelf opgezette integrale sectoroverschrijdende aanpak door moeders in een gemeente van kleine kernen. De gemeente, zorginstellingen, de school en de bewoners zelf worden via dit centrum tevens in een aantal kostbare taken ontlast: een buurtbus, een bejaardentehuis, kindervervoer, een cateringbedrijf, naschoolse opvang, huiswerkbegeleiding, cursus ruimte voor diverse zaken. De sociale meerwaarde van deze aanpak bestaat uit: • Ouderen kunnen vaker of langer thuis blijven wonen en hoeven niet (meteen) naar een bejaarden tehuis. • De mix van generaties: ouderen en kinderen gaan weer vaker met elkaar om zoals vroeger opa en/of oma thuis op de kinderen konden passen en kleine klusjes in huis konden doen, kunnen ze als ze dat willen nu in een moedercentrum doen in de sfeer die ze willen (huiswerk, speelhoek, rust, et cetera). • Vrouwen en moeders komen uit het isolement van hun huishouden (of werkloosheid) en werken enkele dagdelen per week als vrijwilliger of tegen lage
15
In een video van Duitse moedercentra wordt een goed beeld gegeven van de kracht en de meerwaarde van deze projecten zowel in de stad als op het platteland. Meer informatie: Landelijk Netwerk Moedercentra, Den Haag.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
35
vergoedingen in het moedercentrum en kunnen daarnaast allerlei cursussen doen en met andere vrouwen met dezelfde problemen spreken.
3.7. Samenwerking met de publieke en commerciële sector Stel dat de verschillende gespecialiseerde diensten samenkomen en zelf een integraal lokaal beleid uitstippelen voor de burger, dan heeft de directeur van het LCO, Wil van de Leur, het over het risico van het complot van de bureaucratie tegen de burger. Het gaat juist om de maximale betrokkenheid van die burger (het liefst zoveel mogelijk zelf actief zijn) en dat blijft met alle goede bedoelingen van de gemeente ook weer achterwege. De samenwerking met de overheid ligt voor een moedercentrum voor de hand, maar dat hoeft niet te betekenen dat het moedercentrum een onderdeel van de publieke sector moet zijn. Hoe dan ook de overheid kan op de volgende wijzen steun bieden aan moedercentra en de ontwikkelingen, die we hier bedoelen: • Met aangepaste regelgeving • Gesubsidieerde banen • Oppervlakte, een (deel van een) gebouw ter beschikking stellen • Op de functie aangepaste huren (sociale huren voor sociale functies of broedplaatsen) • Financiering • Kennis overdracht van de ambtenaar naar de initiatieven • De tijd geven t.b.v. de continuïteit, ruimhartigheid • Het probleem hierbij is altijd dat instellingen, die overigens niet van de overheid zijn, met eigen werkplannen en doelstellingen en planningen komen en er dus geen ruimte of tijd is om nieuwe initiatieven te steunen. • Flexibiliteit • Het initiatief moet ook mogen mislukken, dat is geen probleem, dat hoort ook bij uitproberen en burger initiatieven. De vraag is hierbij wel wie het risico draagt (zie EMES). Zijn dat de initiatiefnemers of ligt het risico bij anderen. Qua samenwerking met private partijen door moedercentra is eigenlijk vooral sprake van contact op lokaal niveau met middenstand en bedrijven in de buurt. Van echte vaste samenwerkingsverbanden is geen sprake. Als men geïnteresseerd is, is dat met name in de producten van moedercentra zoals kinderopvang en catering. Sponsoring komt ook voor zoals bijvoorbeeld de gift van van Lanschot bankiers in 's Hertogenbosch, maar dat is dan eenmalig. Bedrijven in de buurt worden vaak door de vrouwen zelf gebeld of aangeschreven om aan een activiteit zoals een open dag bij te dragen. Maar ook dit gebeurt incidenteel. Dit zou op een veel grotere schaal en veel bewuster kunnen gebeuren. Over het algemeen lijkt het MKB (Midden en Klein Bedrijf) beter bereikbaar dan grote bedrijven. Van een moedercentrum gaat weinig concurrentie uit. Het gaat meestal om activiteiten die zonder subsidie of vrijwilligerswerk niet kunnen blijven bestaan. De bezoekers zijn heel vaak mensen die enkel de ter plaatse laag geprijsde diensten en tweedehands producten kunnen of willen betalen. Het zijn voornamelijk tweedehands winkels, organisaties in sociaal-cultureel werk, cursusverstrekkers op allerlei terreinen, kinderopvang en cateringbedrijfjes, personenvervoer en thuiszorg die enige concurrentie kunnen ondervinden. De producten, die moedercentra leveren hebben dan nog een meerwaarde, zoals een biologisch, ethisch verantwoord of diervriendelijk product in een supermarkt. Hier staat het product ten dienste van het instandhouden van een speciaal sociaal verband: het moedercentrum.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
36
3.8. Conclusies Algemeen Moedercentra hebben een grote sociale meerwaarde. Een moedercentrum voldoet bijvoorbeeld aan de behoefte van vele vrouwen die op geen enkele andere wijze zoveel aspecten van het leven kunnen combineren. Maar daar komt gelijk één van de grootste gevaren om de hoek kijken. De centra combineren veel activiteiten die ook binnen diverse beleidsterreinen van welzijnsinstellingen en gemeentelijke diensten vallen. Dat beleid is vaak opgedeeld in, voor de welzijnsinstellingen en diensten, overzichtelijke stukjes. Die hebben dus eigenlijk helemaal geen behoefte aan een centrum dat een deel van hun werk doet. Daar worden ze op aangesproken en als ze niet oppassen kost ze dat ook geld. Wat je dan krijgt is dat de instellingen burgerinitiatieven gaan tegenwerken (Schiedam) of proberen over te nemen (onteigening) om het eigen hachje te redden. Er wordt op dat moment niet gedacht vanuit de behoefte van de mensen, maar vanuit het eigenbelang als welzijnsinstelling of vanuit hoe het beleid ooit vormgegeven is. Zoals in bijlage II wordt uitgelegd is er sprake van een sterk gefragmenteerd overheidsbeleid op sociaal gebied. Het zou het beleid sterk ten goede komen als de overheid naast dat type beleid meer oog zou krijgen voor een beleid dat uitgaat van het faciliteren van eigen sociaal initiatief en een integrale lokale aanpak zoals de moeders in moedercentra laten zien. Theoretisch zou het kunnen, dat de verschillende gespecialiseerde diensten dit zelf zouden proberen te bereiken (zonder initiatief van de burger) en samenkomen en zelf een integraal lokaal beleid uitstippelen voor de burger. Dit wordt door de directeur van het LCO, Wil van de Leur, echter benoemt als het risico van het complot van de bureaucratie tegen de burger. Het gaat juist om de maximale betrokkenheid van die burger (het liefst zoveel mogelijk zelf actief zijn) en dat blijft met alle goede bedoelingen van de gemeente ook weer achterwege. In paragraaf 1.1 bespraken we wat betreft de maatschappelijke onderneming de vijf eigenschappen voor het aangaan van relaties. Dit zijn: bewustzijn, zichtbaarheid, professionaliteit, organisatorische kwaliteit en netwerken. Als we deze voorwaarden op de Moedercentra toepassen, komen we tot de volgende conclusies: Bewustzijn: Of de deelneemsters zich allen bewust zijn wat hun eigenlijke maatschappelijke betekenis is, is onduidelijk en zal ook afhangen van de duur waarop iemand bij het centrum betrokken is. Een voordeel is dat het moedercentrum concept van de vier pijlers door heel Nederland heen bij alle moedercentra wordt toegepast: dit versnelt waarschijnlijk het interne begrip en het bewustzijn van wat het moedercentrum is. Dit is waarschijnlijk mede dankzij het Landelijk Netwerk Moedercentra tot stand gekomen. Zichtbaarheid: Over het algemeen lukt het de initiatiefneemsters vrij goed om de meerwaarde van een moedercentrum ten opzichte van regulier sociaal beleid bij politici en bestuurders over te brengen. Die vertegenwoordigers zien dan ter plekke in dat het meer is dan alleen 'sociale activering', of alleen "opvoedingsondersteuning" of alleen "inburgering" of 'taalonderwijs' of 'kinderopvang', et cetera. Ze zien het succes van integraal lokaal sociaal beleid in de praktijk gebracht door de vrouwen zelf. De maatschappelijke meerwaarde is overduidelijk als je eenmaal op bezoek bent geweest en het is echt iets anders dan een buurthuis of een breed opgezet schoolproject. Ook publicitair in de eigen omgeving zijn moedercentra actief en redelijk sterk. Professionaliteit: Deze voorwaarde verschilt waarschijnlijk sterk per moedercentrum en is mede afhankelijk van de betrokkenheid van het moedercentrum bij een welzijnsinstelling. Het ontwikkelingsprobleem van moedercentra ligt bij de spanning met de welzijnsinstellingen en in de interne organisatie m.b.t. de verhouding tussen professionele beroepskrachten, vrijwilligsters en bezoeksters. Uit het verzelfstandigingtraject binnen Weven Aan Samenleven blijkt dat moedercentra ook al veel professionaliteit hebben opgebouwd en elkaar daar ook in zouden kunnen adviseren. Toch leven er nog veel vragen op bijvoorbeeld juridisch en financieel terrein, het maken van bedrijfs- en communicatieplannen, et cetera, die door deskundigen uit opbouwwerk of een adviesbureau beantwoord kunnen worden. In welke mate men gebruik maakt van de aanwezige 'software' en elkanders kwaliteiten en hoe overleg gevoerd wordt e.d. is moeilijk te beoordelen. Vast staat wel dat een moedercentrum per definitie gericht is op de
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
37
persoonlijke ontwikkeling en kwaliteit van haar medewerksters en bezoeksters. Ook het sociale verband staat er centraal. Organisatorische kwaliteit: Deze voorwaarde verschilt waarschijnlijk ook sterk per moedercentrum en is tevens mede afhankelijk van de betrokkenheid van het moedercentrum bij een welzijnsinstelling. Tussen de drie genoemde moedercentra is daar waarschijnlijk al een wereld van verschil te vinden. De Spiegeling is vanaf het begin volledig zelfstandig met een eigen fondsenwervingscampagne en een eigen rechtspersoon zal een behoorlijke organisatorische kwaliteit opgebouwd moeten hebben om zo ver te komen. Het Lokaal is onlangs via een doorstart ontsnapt aan een failliete welzijnsinstelling en wordt nu een zelfstandige rechtsvorm. De Koffiepot is doorgestart, maar opnieuw als onderdeel van een welzijnsorganisatie, die toch ook weer een topdown beleid wil toepassen. Daar speelt een sterke en zeer enthousiaste beroepskracht de trekkersrol. Over de mate van toepassing van de 'hardware', zoals contracten, besluitvormingsprocessen e.d. is niet zoveel bekend. Netwerken: Uit de begeleiding naar een vorm van zelfstandigheid blijkt door middel van het toegepaste 'situatiespel', dat de betrokkenen over het algemeen een redelijk goed beeld kunnen geven van alle relevante partijen, die in relatie staan tot het moedercentrum. Het lijkt wel alsof het netwerken van nature goed loopt bij moedercentra. Het kost de moeders of soms een beroepskracht veel energie en moeite, maar omdat men zich er met overtuiging voor inzet lukt dat netwerken ook wel. Dat bewijzen zowel de Spiegeling in Leiden en het nieuwe Lokaal in Amsterdam t.o.v. hun wethouders als de Koffiepot in Den Haag t.o.v. de op bezoek zijnde premier Balkenende. Uit het Tipschrift Moedercentra blijkt ook dat moedercentra de gewoonte hebben om het netwerk en de buurt goed op de hoogte te brengen en te houden van hun activiteiten via flyers en advertenties in lokale media. Echte vaste vormen van samenwerking met bedrijven zijn er nauwelijks, en dan alleen op product niveau: zoals catering en kinderopvang. Instrumenten voor verzelfstandiging Binnen het verzelfstandigingtraject onder Weven Aan Samenleven worden allerlei relevante instrumenten ontwikkeld die een functie hebben bij het doorstarten als verzelfstandigd moedercentrum. Deze zijn onderdeel van de zogenaamde stimuleringstools die in de loop van 2004 gereed zullen komen als eindproduct binnen ‘Weven Aan Samenleven’. Voorbeelden en categorieën: • Sociaal (De Groep/sociale waarden/Vertrouwen, openheid/open i.p.v. traditioneel of gesloten), • Motivatie; Doel/Missie, persoonlijke groei, • (interne) Organisatie, intern netwerk, • Profiel en positionering, • Communicatie en netwerken, • Formele statuten, juridische vormgeving, • Financiën, spreiden van afhankelijkheid, Werk wordt betaald, of niet? Een belangrijk aandachtspunt blijft de verhouding tussen het betaalde en onbetaalde werk. In het volledig zelfstandige moedercentrum de Spiegeling werken geen beroepskrachten en wordt niemand voor het werk betaald. In moedercentrum de Koffiepot werken twee beroepskrachten vanuit de welzijnsinstelling en zijn er maar liefst 9 gesubsidieerde banen en slechts 5 'onbetaalde' vrijwilligsters. Het aantal bezoeksters is ongeveer 800 per maand. Het is ook één van de pijlers van het moedercentrum concept: "werk wordt betaald". Er moet dan echter wel geld voor zijn. En met de afhankelijkheid van een door bezuinigingen sterk onder druk staande welzijnsinstelling en het wegvallen van de gesubsidieerde banen in Nederland kan dat niet meer gegarandeerd worden. Dit kan een motivatie zijn om een meer zelfstandige rol te zoeken binnen, buiten of gelieerd aan de welzijnsinstelling waarin de vrijheid bestaat om ook eigen inkomsten te genereren die niet afgedragen hoeven te worden en die bedoeld zijn om het moedercentrum financieel te ondersteunen en sterker te maken. Het moedercentrum als "maatschappelijke onderneming" Door het opnieuw gedefinieerde begrip 'maatschappelijke onderneming' (de EMES) samen met de instrumenten voor handhaving van de sociale doelstelling (juridisch kader) (zie bijlage I) toe te passen op een moedercentrum kan het onafhankelijk van of naast een welzijnsinstelling gaan
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
38
bestaan. Het is tevens mogelijk om meer economische activiteit middels catering en winkeltjes te ontwikkelen en toch een speciale plaats te krijgen binnen een gemeentelijk huurbeleid. Het bedrijfsplan van Rumoer laat zien een moedercentrum als zelfstandige maatschappelijke onderneming zou kunnen opereren als de gemeente bereid is een lager huur niveau toe te passen dan commercieel mogelijk is. Het moedercentrum geeft dan als integrale sociale kiem uitvoering aan meerdere onderdelen van lokaal sociaal (en economisch) beleid, waardoor bij andere instellingen, waar dezelfde doelgroep nauwelijks bereikt wordt en het rendement van het beleid daalt, bespaard kan worden. Er is daartoe een instrument nodig, dat de balans tussen de sociale doelstelling en de economische activiteit kan monitoren en handhaven zodat er geen misbruik gemaakt wordt van de speciale positie en de doelstelling geoptimaliseerd wordt. In bijlage I zijn daar meerdere handreikingen toegedaan in vorm van een 'fonds bijzondere voorzieningen', een 'financieel' en een 'sociaal jaarverslag'. De monitoring hoeft niet altijd via een alomvattende overeenkomst met de overheid of een instelling te verlopen. Het is heel goed mogelijk en vaak zelfs te prefereren als de controle hierop onafhankelijk in het eigen netwerk, dat het moedercentrum draagt, geregeld wordt. Ook hier zijn handreikingen voor te geven: zoals het toezicht via een Raad van Cultuur, een stichtingsbestuur met externe leden en de toepassing van een evaluatie en een jaarlijkse bezinning.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
39
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
40
4. Broedplaatsen:
Wonen, werken en cultuur in eigen hand
4.1 Inleiding Het Broedplaatsenbeleid van Amsterdam vindt zijn oorsprong in de volhardendheid van de Amsterdamse kraakbeweging en het uiteindelijke antwoord van de gemeente hierop. Het manifest, dat bij elke ontruiming door het ‘Gilde van Woonwerkgebouwen aan het IJ’ werd uitgegeven, vond in 1998 de weg naar de gemeenteraad. De gemeenteraad besloot n.a.v. dit manifest tot een hoorzitting die in december 1998 plaatsvond. Deze hoorzitting leidde medio 1999 weer tot beleid om woon en werk projecten voor één jaar te steunen. In 2000 werd dat omgezet in meerjarig beleid t.o.v. broedplaatsen. In het manifest stelden de krakers dat in het kader van de stadsvernieuwing veel ‘in onbruik geraakte locaties’ waar alternatieve leef- en werkvormen een plek hadden gevonden, moesten wijken voor nieuw te ontwikkelen woonlocaties. In het Broedplaatsenbeleid speelt wat de gemeente betreft een aantal overwegingen een rol. In de eerste plaats werd erkend dat woon/werkpanden en ateliers zoals bedoeld met de term ‘broedplaatsen’ een welkome aanvulling vormen voor de buurt waar zij gevestigd zijn. Zij nemen soms een aantal buurtfuncties op zich en vergroten de diversiteit en het imago van de buurt en meestal hebben ze een functie binnen de alternatieve subcultuur. Omdat er in deze woon/werkpanden veel aan culturele uitingen wordt gedaan, wordt er bijgedragen aan de culturele verrijking van de hele stad waardoor de aantrekkelijkheid van de stad voor bezoekers en toeristen wordt verhoogd. Bovendien is er een wisselwerking tussen de verschillende culturele ondernemers, zowel onderling als met de omgeving. Dit effect wordt zeker vergroot wanneer er sprake is van een gecombineerde woon- en werkbestemming, hetgeen ook weer ten goede komt aan de leefbaarheid van de buurt. Het Broedplaatsenbeleid wordt inmiddels mede tot beleid gemaakt bij het realiseren van locaties in een nieuwe wijk als IJburg. In het Plan van Aanpak Broedplaats van 21 juni 2001 wordt de doelstelling van het Broedplaatsenbeleid als volgt omschreven: “doelstelling van het Project Broedplaats is het zorgdragen voor het realiseren van kleinschalige infrastructuur voor (overwegend) niet commerciële, culturele ondernemers (waaronder met name (semi) professionele kunstenaars) en het scheppen van voorwaarden voor een duurzame instandhouding van dergelijke infrastructuur in de stad”. In dit plan worden tevens twee doelgroepen onderscheiden: • Individuele beeldende en uitvoerende professionele kunstenaars gericht op het produceren van kunst. • Groepen van overwegend culturele ondernemers (waaronder kunstenaars, ambachtelijke bedrijfjes, dienstverleners en technici), gericht op het samen leven en werken om tot synergie en kruisbestuiving te kunnen komen, deel uitmakend van een subcultuur, met een eigen economie, niet direct gericht op commercieel succes. Een belangrijk kenmerk van broedplaatsen is dat het meestal gaat om grote hoge ruimtes met een lage huur, waardoor die vooral geschikt zijn voor groepen die geen plek op de reguliere markt voor bedrijfsruimtes kunnen verwerven. Broedplaatsen zijn een soort culturele vrijplaatsen en zijn open van karakter. Er is meestal sprake van een hoge graad van zelfbeheer en zelforganisatie van de gebruikersgroepen. Panden moeten daarentegen aan alle officiële eisen voldoen; er wordt echter een verband tussen de gebruikers in de omgeving gerealiseerd en is daarmee meer een middel dan het doel. Het pand biedt ruimte aan een breed scala van activiteiten en woonvormen en stelt de groep in staat om een eigen interne structuur en economie op te zetten die gebaseerd is op synergie en interactie. Ze zijn dan ook bij uitstek geschikt voor culturele ondernemers die een bedrijf willen starten dan wel voortzetten. Binnen het Broedplaatsenbeleid werken actoren uit de publieke sector, commerciële sector en de sector met de sociale en culturele initiatieven samen om het beleid vorm te geven. Het model bestaat uit de projectgroep Broedplaats met vertegenwoordigers uit de betrokken diensten van de gemeente Amsterdam en de klankbordgroep Broedplaats waarin representanten van de maatschappelijke initiatieven (De Vrije Ruimte, het Gilde van Woonwerkpanden), kunstbelangen
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
41
en kunstenaars, adviseurs (V.o.f. de Verandering) en enkele woningbouwverenigingen en ontwikkelaars zitting hebben. Het is een voorbeeld van een instrument waarmee de publieke sector contact zoekt en probeert om te gaan met sociaal culturele grass-root initiatieven in de stad. Het beschikbaar maken van betaalbare werkruimte voor kunstenaars en culturele ondernemers en dus aansluiting op het atelierbeleid in de hoofdstad is een andere doelstelling. De synergie en de kruisbestuiving tussen kunstenaars, kleinschalige ondernemers, sociaal culturele projecten en allerlei buurtfuncties zit weliswaar niet in het atelierbeleid, maar wordt wel gezien als een belangrijk neveneffect. Het Broedplaatsenbeleid poogt met gelden uit de grondexploitatie en een overlegmodel met belanghebbenden waaronder de doelgroep (de kraakbeweging en de kunstenaars) hier wat in te bereiken. Een belangrijk onderdeel voor het succes van dit beleid is de werking van de onderlinge communicatie tussen overheid, de doelgroep, hoewel die zo divers is dat die niet als actor bestaat, en de andere belanghebbenden waaronder de commerciële sector, meestal in de vorm van de vastgoedsector.
4.2. Broedplaatsen: Woon- werk- en cultuurpanden onder de loep Het volgende onderscheid in een tweetal categorieën, van in totaal vier soorten broedplaatspanden, vloeit voort uit de al eerder genoemde doelgroep: 1. Werkpanden en woon/werkpanden; 2. Atelierpanden, individuele ateliers en atelierwoningen. De eerste categorie bestaat uit panden en groepen die zich profileren als “vrijplaatsen”. Plekken en initiatieven die worden gekenmerkt door een hoge mate van zelfbeheer, met een eigen organisatie, met veel zelfwerkzaamheid en vaak met een ideële grondslag. De bewoners en gebruikers kiezen voor een zo onafhankelijk mogelijk bestaan, waarbij principes als zelfontplooiing, sociale cohesie, creativiteit, synergie en maatschappelijke verantwoordelijkheid boven materiële doelstellingen worden geplaatst. Veel van dergelijke panden vinden hun oorsprong in de kraakwereld. Bij de tweede categorie staat de kunstbeoefening centraal. Hier gaat het om de professionele kunstenaar en zijn of haar behoefte aan een goede, betaalbare, meestal individuele werkruimte. In principe valt hier het brede spectrum van scheppende en toepassende kunst onder met de specifieke behoeften en eisen aan werkruimtes: ateliers voor beeldend kunstenaars, oefenruimtes voor muziek, dans en theater, al dan niet in combinatie met voorzieningen als horeca en expositieruimte. 1.a Woon/werkpanden
1.b Werkpanden 2.a Ateliers 2.b Atelierwoningen Uit :
Panden met een gemengde woon/werkfunctie voor kunst, alternatief ondernemerschap en publieke functies, in zelfbeheer ontwikkeld en met een over het algemeen ideële grondslag. Als woon/werkpanden, maar dan zonder wonen. Atelierpanden en ateliers voor kunstenaars, in beheer bij een stichting, stadsdeel of corporatie. Individuele woon/werkruimtes voor kunstenaars.
Broedplaats Amsterdam, Voortgangsrapportage, december 2001, Projectgroep Broedplaats Amsterdam 16
In september 2001 bracht de Vrije Ruimte het boek “Laat 1000 Vrijplaatsen Bloeien” uit. Dit boek geeft veel informatie over en inzicht in het interne functioneren en de organisatie van 16
Breek, P., de Graad, F., Draaisma, J., Dokkum H. en Hollants, E., (2001), ‘Laat 1000 vrijplaatsen bloeien' - een onderzoek naar vrijplaatsen in Amsterdam, De Vrije Ruimte, sept 2001, Amsterdam, www.vrijeruimte.nl.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
42
vrijplaatsen in Amsterdam en dus voor een deel ook van de broedplaatsen. Een belangrijke constatering van deze studie is, dat de grens van een hanteerbare sociale samenhang in een project ligt bij maximaal 30 bewoners en gebruikers. Boven dat aantal raakt het sociale verband zoek, kennen mensen elkaar niet meer en krijg je grotere problemen op het gebied van handhaving. Van de bestaande vrijplaatsen is slechts een klein deel ook daadwerkelijk een broedplaats geworden binnen het Broedplaatsenbeleid. Resultaten van drie jaar project Broedplaats 2000 - 2003 Sinds de start van het project, gerekend vanaf het besluit van de gemeenteraad op 21 juni 2000, zijn op 19 locaties in Amsterdam in totaal 431 werk- of woonwerkruimtes gerealiseerd voor individuele kunstenaars en/of culturele ondernemers. Het betreft hier individuele ateliers, verzamelgebouwen, atelierwoningen en woonwerkpanden. De huren bevinden zich tussen de 12 tot 45 euro per m2 bvo per jaar. De locaties bevinden zich verspreid over de gehele stad. De termijn waarvoor de broedplaats situatie geldt varieert per locatie van 5 tot 20 jaar. Het merendeel is voor meer dan 10 jaar verzekerd van lage huren door middel van subsidiebeschikkingen. 17
De ruimtes zijn aan de doelgroep toegewezen door de projectgroep Broedplaats en de SWWK (individuen). 288 ruimtes zijn toegewezen aan personen die tot een (bedreigde) groep of locatie behoren en 143 individuele kunstenaars zijn geholpen op basis van rangorde van de wachtlijst van de SWWK. Met deze resultaten is in totaal een investering gemoeid van 6,3 miljoen euro van de in totaal beschikbare 30 miljoen euro. Aan proceskosten is tot nu toe 1,6 miljoen euro besteed. Hierbij gaat het behalve om inzet van management, communicatie (nieuwsbrieven, website), het ontwikkelen van een eigen toolbox: ‘een breed pakket van informatie om van gebouw tot broedplaats te komen’, het opstellen van een plan voor een nieuwe atelierstichting in Amsterdam en de organisatie van afstemmen van vraag en aanbod van betaalbare ruimte in Amsterdam.
De verwachtingen voor 2004 – 2005 Het totale budget, dat tot en met 2004 voor het project is vrijgemaakt, bedraagt 30 miljoen euro. Vrijwel het gehele budget is gecommitteerd aan 37 projecten die zich in alle mogelijke stadia van ontwikkeling bevinden. In de periode 2004 tot en met 2006 zullen in totaal 522 ruimtes worden toegevoegd. Ook de ingezette lijn om met communicatie, bemiddeling en expertise concreet tot meer betaalbare ruimte te komen voor de doelgroep broedplaats, wordt krachtig voortgezet. Hierbij gaat het zowel om subsidiabele projecten alsmede om advies en begeleiding bij onderhandelingen met de verhuurder of eigenaar van bestaande atelierverzamelgebouwen of woon/werkpanden. Bron: Werkplan Project Broedplaats d.d. 6-2-2004. Samenvattend komt de totale 'broedplaats'productie over de gehele periode neer op: 18 950 plekken (63.500 m2) in circa 30 projecten m.b.v. 30 miljoen euro. De projectenlijst van Broedplaats Amsterdam telt 32 projecten. Dit zijn projecten die via een financiële bijdrage van Broedplaats Amsterdam zijn of worden gerealiseerd. In tabel 1 staan alle projecten vermeld die per april 2003 waren opgeleverd. Tabel 2 geeft de lopende projecten weer, waarvan de meeste voor medio 2004 gerealiseerd zullen zijn.
17 18
Stichting Woon- en Werkruimten voor Kunstenaars. Jurgen Hoogendoorn, Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam, feb 2004.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
43
Tabel 1: Projectenlijst Broedplaats Amsterdam: opgeleverde projecten Locatie Jaar m2 bvo Aantal Subsidi I.I. 1a Huur Init. 2 Ruimtes e x € 1 In € m /jr 1b mln Zeeburgereiland 2000 1.375 14 0.46 66 23B Don Boscoschool 2000 1.530 40 0.05 11 14SCP Swammerdaminst. 2000 2.500 30 0.12 16 30SCP Wilhelmina 2001 8.500 100 0.47 8 30D Beijersweg 2001 500 10 0.04 16 23SCP Filmacademie 2001 2.700 20 0.77 57 27D Plantage Doklaan 2001 3.000 32 1.82 30 30D Spaarndammerstra 2001 360 7 0,10 14 36D at Kraaijenhoffstraat 2001 500 14 0.17 17 34SCP Danzigerbocht 2002 430 5 0.09 42 46D Luycksterrein 2002 600 9 0.16 13 46SCP J. Obrechtplein 2002 160 6 0.01 12 60SCP Quarantainegebouw 2003 1.020 12 0.80 39 60SCP Flat Florijn 2003 1.250 15 0.96 38 46SCP Diderotstraat 2003 280 6 0.05 35 46SCP Fr. Hendrikstraat 2003 40 1 0.01 13 46SCP Elektronstraat 2003 3.500 80 0.69 20 45D Zeeburgerpad 2003 1.500 13 1.19 39 46B Totaal 29.745 414 7.96
Periode gebruik
Functie
T/m 2005 T/m 2003 T/m 2003 Onbepaald T/m 2006 T/m 2005 Onbepaald Onbepaald
Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Woon/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand
Onbepaald T/m 2007 Onbepaald T/m 2007 Onbepaald Onbepaald T/m 2008 Onbepaald T/m 2013 Onbepaald
Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelierwoning Atelier/werkpand Atelier/werkpand Atelier/werkpand Woon/werkpand
1a
Investeringsindicator (I.I.) is een cijfer dat het aantal euro’s aangeeft dat per vierkante meter bruto vloeroppervlak is geïnvesteerd per exploitatiejaar. De indicator wordt hoger naarmate het geïnvesteerd bedrag hoger wordt en lager naarmate er meer meters mee zijn gerealiseerd en/of langer in exploitatie zullen zijn. SCP 1b Initiatiefnemer: D = doelgroep; SCP = stadsdeel, corporatie of particulier; B = project Broedplaats.
Tabel 2: Projectenlijst Broedplaats Amsterdam: lopende projecten 2a 2b Locatie Jaar m2 bvo Aantal Subsid I.I. Functie Huur Init. Periode 2 Ruimtes ie x € 1 In € M /jr In gebruik mln NDSM/Kinet.Noord 2003 13.500 200 6.81 50 18SCP T/m 2013 Atelier/werkpand Marcusstraat 2003 3.850 40 3.06 40 46B Onbepaald Woon/werkpand Berberisstraat 2003 1.100 11 0.70 32 46B Onbepaald Atelier/werkpand Bonte Zwaan 2003 2.750 31 2.18 39 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand De Heining I 2003 1.600 32 1.27 40 46B Onbepaald Atelier/werkpand HTS Wiltzanghlaan 2003 3.000 60 0.90 15 46SCP T/m 2010 Atelier/werkpand Grote Geusplein 2003 69 2 0.01 15 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand Stork/Blankenstraat 2003 1.375 30 1.10 40 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand Coppelstockstraat 2003 350 7 0.11 15 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand Ruychaverstraat 2003 700 14 0.05 14 46SCP T/m 2008 Atelier/werkpand Pniëlkerk 2003 700 15 0.56 40 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand AWIC II 2004 500 10 0.36 36 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand Edelsmedenschool 2004 280 6 0.20 35 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand Nieuw Argentinië 2005 400 10 0.28 35 46SCP Onbepaald Atelier/werkpand Totaal 27.024 468 17.59 Totaal tabel 1 + 2 56.769 872 25.55 2a
Investeringsindicator (I.I.) is een cijfer dat het aantal euro’s aangeeft dat per vierkante meter bruto vloeroppervlak is geïnvesteerd per exploitatiejaar. De indicator wordt hoger naarmate het geïnvesteerd bedrag hoger wordt en lager naarmate er meer meters mee zijn gerealiseerd en/of langer in exploitatie zullen zijn. SCP 2b Initiatiefnemer: D = doelgroep; SCP = stadsdeel, corporatie of particulier; B = project Broedplaats,
De opgeleverde en in uitvoering zijnde projecten kenmerken zich door grote variatie en zijn daarin een afspiegeling van de diversiteit van de doelgroep met uiteenlopende behoeften op het gebied van werk- en woonruimtes. Door de projecten te onderscheiden aan de hand van vijf
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
44
relevante criteria namelijk functie, initiatief, duurzaamheid, financiële bijdrage en huurniveau krijgen we meer inzicht in de aard van de projecten. We onderscheiden drie functies: ateliers/werkpanden, woon/werkpanden en atelierwoningen. Functie Ateliers/werkpanden Woon/werkpanden Atelierwoningen Totaal
2
Percentage Oppervlakte in m 47.469 84 8.050 14 1.250 2 56.769 100
Het atelier/werkpand is de gemakkelijkst realiseerbare vorm en sluit aan op de behoefte die zich toespitst op werk- en oefenruimtes, individueel of geclusterd. Het grootste project is NDSM/Kinetisch Noord: de cultuurwerf in de voormalige NDSM-werf in Stadsdeel Noord. De voorbereiding van dit project al enige tijd is al enige tijd bezig. Begin 2003 hebben de gebruikers een huurcontract getekend met stadsdeel Amsterdam-Noord voor de zogenaamde Cultuurloods 2 en de Oostvleugel. Kinetisch Noord start met de inbouw van de 13.500 m atelierruimtes in het derde kwartaal 2003 en eindigt in 2005. Ze biedt onderdak aan enkele grote theaterproducties, het jongerencluster (skatebaan) en tientallen kunstenaars. Panden waarin wonen en werken kan worden gecombineerd zijn schaars en staan in de belangstelling van concurrerende marktpartijen. Bovendien vergt de functie wonen hoge investeringen om het brandveilig te maken. Naast de woonfunctie moet het pand kunnen dienen voor meerdere functies als kunst, alternatief ondernemerschap en publieke functies. Er is slechts één project met individuele atelierwoningen: De Florijn in Zuid-Oost. Bij dit project geldt een bijzondere opgave om de opgebouwde woonrechten te combineren met de strenge criteria en naleving die gelden voor het ateliergebruik conform criteria Broedplaats. Plannen uit het werkplan 2004 van projectgroep Broedplaats Amsterdam: Groepenbestand In samenwerking met SWWK wordt een bestand beheerd van alle groepen kunstenaars die aangeven ruimte te zoeken. Hierbij wordt een aantal zaken geregistreerd: status, omvang, programma van eisen, criteria kunstenaarsschap en inkomen. Manifestatie Vraag en Aanbod De manifestatie Vraag en Aanbod wordt ook in 2004 gehouden. Gezien de positieve reacties van zowel vraag als aanbodzijde in 2003 zal dit jaar ingespeeld worden op de omvangrijke leegstand van kantoor- en bedrijfsruimte. Cursus Vastgoedkunsten De cursus betreft een oriëntatie op de vastgoedwereld en het concreet opstellen van een plan voor een pand. Toolbox broedplaats Ontwikkeling van de ´toolbox broedplaats´ waarbij gewerkt wordt aan een compleet overzicht van alle aspecten die spelen bij het proces om van een gebouw te komen tot de exploitatie als broedplaats. Nieuwe atelierstichting Om de garantie te bieden dat in Amsterdam structureel gewerkt kan worden aan betaalbare werkruimte voor kunstenaars en culturele ondernemers.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
45
4.3 Is een broedplaats een maatschappelijke onderneming? Is een woonwerkgemeenschap of een culturele broedplaats een maatschappelijke onderneming? EMES indicatoren Economisch Een continue activiteit van productie en/of verkoop van goederen en diensten. Een hoge graad van autonomie. Een redelijke mate van economisch risico. Een minimum aan betaald werk. Sociaal Een initiatief gelanceerd door een groep burgers. Besluitvorming die niet is gebaseerd op het bezit van geld. Van nature samenwerkend en betrekt de personen die beïnvloed zijn door de activiteit. Gelimiteerde winstdistributie. Een expliciet doel om van belang voor de gemeenschap te zijn.
Woonwerk gemeenschap
Culturele ‘broedplaats’
Ja
Ja
Ja Ja/soms Ja
Ja Ja/soms Ja/soms
Ja
Soms
Ja
Ja
Ja
Ja/soms
Ja/soms/nee Ja/soms/nee
Soms/nee Ja/soms/nee
1. In woonwerk gemeenschappen gaat het erom dat de mensen wonen en werken in eigen hand nemen. Dit noemen we ook wel zelfbeheer. Het zelfbeheer gaat puur om wat er binnen het pand gebeurt. Het is hierdoor niet altijd duidelijk of er een sociale meerwaarde is voor de buurt waar het pand staat. Dat hangt mede af van de functies binnen het pand. De gemeenschap als geheel hoeft geen maatschappelijke onderneming te zijn. Het zou kunnen bestaan uit verschillende maatschappelijke ondernemingen, maar ook uit kleine commerciële ondernemingen. Dat laatste geldt ook voor de broedplaatsen. 2. De ‘not-for-profit’ houding geldt meestal voor de hele gemeenschap binnen een woonwerkpand, vooral in combinatie met de ‘non-profit’ en de ‘profit’ ondernemingen en activiteiten. Alleen wanneer de op winst gerichte ondernemingen bereid zijn om met geld of op een andere manier deel te nemen (tijd, materiaal, faciliteiten) in de ‘non profit’ gedeeltes, wordt het geheel een maatschappelijke onderneming. Dit kan onder andere plaatsvinden door interne verevening (inkomen, huur, speciale fondsen etc.). Verevening hoeft echter niet de enige manier te zijn om de sociale meerwaarde aan te tonen. Er zijn andere manieren denkbaar (zie ook bijlage I), zoals een fonds bijzondere voorzieningen wordt toegepast, waarin de extra afdrachten in terechtkomen van de mensen die een hoger inkomen hebben. Een culturele broedplaats zoals een atelierpand (met alleen ateliers, zonder sociaal verband) heeft wellicht minder aanleg om uit te groeien tot een maatschappelijke onderneming, dan een meer ideëel ingestelde, zelfbeherende woonwerk gemeenschap, met een sociaal verband. Alhoewel ook hier puur commerciële activiteiten te vinden zijn en een spanning tussen sociaal en economisch inhouden. 3. Het moeilijkste criterium is het doel om van belang voor de gemeenschap te zijn. Dit houdt op z’n minst een soort van publieke functie in die bereikbaar is voor mensen van buiten de groep. Dat kan de lokale gemeenschap zijn (kinderopvang, bakkerij), het kan voor een specifieke subcultuur zijn (anarchistische boekwinkel, artiesten, politiek podium of café) of beide (theater voor kinderen, bakkerij, filmhuis, vegetarisch restaurant). Voorbeelden hiervan vind je verschillende broedplaatsen in Amsterdam zoals Het Veem, Tetterode, WG en Plantage Doklaan. In het algemeen kan worden gesteld dat hoe meer het belang voor de gemeenschap duidelijk en toepast wordt, des te meer wordt de broedplaats gezien als een maatschappelijke onderneming.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
46
4.4 Samenwerking met publieke en commerciële partners In ‘Broedplaats Amsterdam’ zitten overheid, initiatiefgroepen en bedrijfsleven in de vorm van onder andere projectontwikkelaars in een klankbordgroep over het broedplaatsenbeleid. Deze klankbordgroep geeft onder andere advies over de besteding van geld uit de grondexploitatie van de gemeente aan sociaal-(sub)culturele projecten die binnen de definitie van een broedplaats vallen. In de praktijk zijn dit collectieven, woon- en werkpanden (eens of nu nog steeds gekraakt) en kunstenaarsgroepen dan wel cultuurbedrijven of combinaties daarvan. Er is een aantal gesprekken gevoerd om dieper in te gaan op de voorwaarden voor de samenwerking tussen groepen, de overheid en het bedrijfsleven (woningbouwvereniging, aannemer) en de communicatie en het gebruikte instrumentarium. Belangrijke partners zijn onder meer woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en de gemeente. Er zijn gesprekken gevoerd met: • Het gemeentelijk ontwikkelingsbedrijf Amsterdam (O.G.A.). Dit is de opdrachtgever van project Broedplaats Amsterdam. De uitvoering daarvan vindt plaats 19 door het Project Management Bureau (het PMB). • De projectontwikkelaar Kristal. Dit bedrijf is onder meer verbonden is met woningbouwvereniging Het Oosten; met voorbeelden als Tetterode, Ruigoord-herhuisvesting, “de stad als Casco” en andere initiatieven. • Aannemer en ontwikkelaar, Geelen Bouw Dit is een ontwikkelaar, die niet zozeer bij het Broedplaatsenbeleid als wel bij andere projecten van de doelgroep betrokken is: woonwerkprojecten zoals: ACU Strowis (Voorstaete) in Utrecht, De Bonte Kaketoe in De Bilt en de Oude Nieuwelaan in Delft. Hieronder volgen enkele citaten uit de interviews. Edo Arnoldussen en Jurgen Hoogendoorn van het Ontwikkelingsbedrijf van de Gemeente Amsterdam definiëren meteen enkele begrippen uit dit onderzoek: „Een woningbouwvereniging is een maatschappelijke onderneming,” en: Lokale economische processen? Lokaal = Amsterdam ‘Lokaal’: Dat is het stedelijk niveau van Amsterdam en niet in een wijkje of buurt of iets dergelijks: het Broedplaatsbeleid heeft een stedelijke betekenis, een culturele en economische spin-off voor de gehele stad. Het is een netwerk van podia en er ontstaat economie door creativiteit. Amsterdam is een kenniscentrum op dit gebied. Naast Schiphol en de zakelijke dienstverlening is de creatieve industrie de derde economische pijler van Amsterdam.
Het Ontwikkelingsbedrijf van de Gemeente Amsterdam laat daarmee ook zien dat de stad met dit beleid naast een sociaal of cultureel ook een economisch motief heeft. Het is ook een (middel)lange termijnvisie die er aan ten grondslag ligt. De doelgroep bestaat uit kleine, creatieve, innovatieve, startende ondernemers die zich geen commerciële vierkante meterprijzen kunnen veroorloven Er is een brede humuslaag in de maatschappij, waar creatieve startende ondernemers, die het normaal met commerciële huren niet redden rond willen kunnen komen: dat is de doelgroep van het Broedplaatsenbeleid. Het beleid is dus een brede investering in nieuwe innovatieve werkgelegenheid: de R&D (Research & Development) van de samenleving.
19
Het ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam is voortgekomen uit een samenvoeging van het grondbedrijf en de stedelijke woningdienst.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
47
Aan de andere kant staat 13% van de kantoorruimte in Amsterdam leeg. Men denkt dat de kraakbeweging weer zal opleven, ondanks het fenomeen van de kraakwachten. Is het immers niet maatschappelijk onaanvaardbaar dat er zoveel leegstand is in een stad waar de huren zo omhooggeschoten zijn en een andere randvoorwaarde zoals jeugdwerkeloosheid ook weer toeneemt? Een aantal randvoorwaarden voor de grote kraakgolf van in en na de jaren zeventig zoals de woningnood onder jongeren, leegstand en economische depressie is het nu hetzelfde als toen. De kraakbeweging zou het initiatief, net als in de late jaren zeventig weer naar zich toe moeten trekken. Wat de gemeente betreft, dat is een veelkoppige draak die zowel de economische ontwikkeling, de culturele ontwikkelingen, de welvaart en de zorgvoorzieningen in de gaten moet houden. En daarnaast het wonen en werken op peil moet houden voor haar burgers. > Arnoldussen en Hoogendoorn, Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam
Kristal is een projectontwikkelaar voor 6 woningbouwverenigingen, waaronder het Oosten uit Amsterdam, die ook ervaring met projecten in eigen beheer en groepen heeft opgebouwd. Leo Versteijlen heeft een duidelijke visie op praktijk van woningbouw en het sociaal verband. „Eigenlijk zijn we allemaal op de één of andere wijze met samenlevingsopbouw bezig,” zegt Leo Versteijlen van Het gaat volgens hem bij woningbouw en ook voor dit type projecten vooral om twee dingen: • De Kwaliteit Daarbij moet je onderscheid maken tussen het casco en de inbouw. We zijn er van overtuigd dat het casco een goede kwaliteit (goed onderhouden) en uitstraling moet hebben: een positieve impact op de omgeving. Hij noemt Arti et Amiciea, waar men tentoonstellingsbeleid betaalde door te besparen op achterstallig onderhoud en ’t Veem, dat weinig nieuwe initiatieven meer genereert, als voorbeelden hoe het volgens hem niet moet. Als goede voorbeelden noemt hij varende woonschepen en omgebouwde kraakpanden en Loods 6 op het KNSM eiland. Van het kantinegebouw vindt hij het jammer dat het zo duur particulier verkocht is. • Handhaving en participatie Bij de projecten, die bedoeld worden, gaat het om werkelijk zelfbeheer. Dat kun je afzetten tegen bewonersparticipatie en de bewoners als consument. We hebben 20 jaar lang aan bewonersparticipatie gedaan en wat gebeurde er: de participatie professionaliseerde. De jaren ‘90 kun je zien als hét dieptepunt qua bewonersparticipatie. We proberen als woningbouwverenigingen ook in weer contact met de bewoners te komen. Vooral in de westelijke tuinsteden van Amsterdam is dat contact een groot probleem. Hoe krijg je contact met de allochtone groepen en mensen in de jaren 60 wijken? De vraag is: hoe creëer je gemeenschappen? In de jaren tachtig waren de tegenstelling en de kloof tussen de krakers en de instellingen het grootst. Er moest een ideologische brug geslagen worden: je zou kunnen zeggen dat, dat nu met het broedplaatsenbeleid ook gebeurd is. Hij is er van overtuigd dat de nieuwe kloof geen ideologische maar een culturele kloof is: weer zijn er grote groepen jongeren ontevreden met de samenleving: toen waren het de (blanke) krakers, nu zijn het allochtone jongeren. Er zal de komende decennia een culturele brug geslagen moeten worden; eentje die om leefbaarheid en sociale samenhang draait. Deze brug zou je kunnen slaan met allochtone medewerkers en door de trekkers van de lokale groepen in de wijken aan te spreken. Dat sommige van die groepen, problemen creëren, blijkt wel uit de voorbeelden uit de Parijse voorsteden. Hij vindt het erg belangrijk dat we leren vragen aan de mensen wat ze willen. > Versteijlen, Kristal.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
48
Specifieke ervaring met samenwerkingsverbanden tussen de groepen en de overheid heeft ontwikkelaar Paul de Waal van Geelen Bouw. Hij is weliswaar niet betrokken bij het broedplaatsenproject in Amsterdam, maar wel met andere projecten ism v.o.f. de Verandering in diverse steden, waar geen officieel broedplaatsenbeleid uitgevoerd wordt. Hij ziet zichzelf als een ondernemer met een maatschappelijke instelling. “Woningbouwverenigingen zijn vaak ook klein begonnen” Over het begrip 'maatschappelijke onderneming' legt Paul de Waal van Geelen Bouw uit dat de woningbouwverenigingen in Nederland ook ooit allemaal klein begonnen zijn, waarbij de bewoners de vereniging oprichtten en zelf ook het timmer- en loodgieterwerk deden. Het vraagstuk van de sociale economie gaat dus meer om de manier, waartoe een (maatschappelijk) initiatief zich ontwikkelt. In deze tijd is het ook hard nodig om een kader voor de sociale economie te ontwikkelen. De knelpunten zitten voor hem voornamelijk in de organisatie van het project en de medewerking van de gemeente. Die hebben ook met elkaar te maken. Wanneer het project chaotisch oogt en de gemeente vermoedt dat daar geen afspraken mee te maken zijn, of wanneer bijvoorbeeld de financiering rommelt, zal de gemeente eerder de kont tegen de krib gooien dan wanneer het project een solide onderbouwing heeft van zowel de organisatie als de financiering. Ook dan kan de gemeente nogal eens dwarsliggen, maar dat komt dan vaak door onbegrip en onwetendheid van ambtenaar of politiek. Dan zul je als project jezelf moeten gaan verkopen. De successen zitten in een voortvarende samenwerking tussen de drie actoren, te weten: 1. Bewoners/initiatiefnemer, 2. Ontwikkelaar/aannemer en 3. Gemeente; zie ook het Voorstaete -ACU/Strowis project. Een groep komt met een goed project, de gemeente ziet er na veel vijven en zessen wel iets in en door eendrachtige samenwerking, ook met de aannemer komt er iets prachtigs van de grond. Deze drie moeten volgens Paul de Waal er bij tegenslag alle drie in blijven geloven en elkaar niet tegenwerken. >De Waal, Geelen Bouw, Vleuten.
4.5 Spanningen Het zal niemand verbazen dat er spanningen bestaan tussen het Broedplaatsenbeleid en hoe daar door kunstenaars mee wordt omgegaan. De gemeente is er beducht op dat deelnemers in het Broedplaatsenbeleid geen onevenredig persoonlijk voordeel halen uit bijvoorbeeld de plek die aan hen ter beschikking wordt gesteld. En terecht, zo blijkt uit het volgende voorbeeld. Het grondbedrijf van de gemeente Amsterdam sluit normaliter langdurige erfpachtcontracten af om persoonlijk gewin te voorkomen. Bij het project Edelweiss op het KNSM eiland was het niet het grondbedrijf dat het contract afsloot, maar het Oostelijk Havenbedrijf. Door een hiaat in dat contract heeft een deel van de kunstenaars de ateliers recentelijk voor één miljoen euro per stuk kunnen verkopen. Een ander deel van de kunstenaars zag daar overigens niets in en maakt nog steeds gebruik van de ateliers op het KNSM eiland. Om herhaling van het bovenstaande of andere mogelijke negatieve scenario’s te voorkomen, zijn er instrumenten ontworpen om de sociale doestellingen te handhaven. Deze staan in de bijlagen, onder andere bijlage I; Instrumenten voor handhaving van Sociale functies en zijn door André Jonkers van V.o.f. de Verandering weergegeven in een rapport met de titel 20 ‘Broedplaatsen, handhaving in contracten’ . Het belang van die contracten is tweeledig. Aan de 20
intern document: Jonkers, A., (2003), Broedplaatsen, Handhaving in contracten, i.o.v. Project groep Broedplaats Amsterdam, V.o.f. de Verandering, Utrecht.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
49
ene kant geeft de broedplaats, door het afsluiten van een langdurig erfpachtcontract of een andere oplossing om snelle zelfverrijking te voorkomen aan de gemeente of andere eigenaar van het onroerend goed, aan dat het de mensen niet te doen is om snel rijk te worden en aan de andere kant zorgen contracten ook voor zekerheden binnen de Broedplaatsen zelf. Iedereen weet waar hij/zij aan toe is en kan daarin de eigen weg vinden. Het afsluiten van contracten kweekt op deze manier een vrijheid die op een andere manier niet te bereiken is. Het doel van deze instrumenten is om alle betrokken partijen het vertrouwen te geven dat de sociale functies, die de onderneming (in dit geval broedplaats) heeft, gehandhaafd blijven en niet langzaam door de belangen van de individuele leden van de sociale onderneming geërodeerd of uitgehold raken. Het gaat er daarbij om dat er evenwicht in de sociale onderneming, is tussen de economische activiteit en de sociale doelstelling. Ook Paul de Waal van Geelen Bouw heeft het over het belang van contracten. Hij meent dat een project op deze manier de angst bij een gemeente kan wegnemen en dat de gemeente ziet dat het de mensen van het project niet gaat om zelfverrijking, maar om het slagen van het project als geheel. Tevens is het in zijn ogen van belang dat de afspraken binnen het project duidelijk zijn. Dat kweekt weer vertrouwen naar de buitenwereld. Toch heeft de politiek, vaak angst om onroerend goed goedkoop van de hand te doen. Zij zijn vaak bang dat het gebruikt gaat worden om te speculeren. Daarom voeren ze vaak een anti-speculatie beding in de contracten. Je kunt de doelstelling ook vastleggen in een eigendomsvorm, een huur of koopovereenkomst of een erfpachtcontract.
4.6 Handhaving van sociale functies Bij de behandeling van het Plan van Aanpak op 21 juni 2000 werd door de gemeenteraad aangegeven dat het noodzakelijk is om een instrumentarium te ontwikkelen waarmee een eerlijke toewijzing van ruimtes kan worden gegarandeerd en waarmee oneigenlijk gebruik van gesubsidieerde ruimtes kan worden tegengegaan. Met andere woorden, hoe kan voorkomen worden dat deze ruimtes na verloop van tijd ongecontroleerd toevallen aan de markt via bijvoorbeeld onderhandse verhuur (uit Broedplaats Amsterdam; Voortgangsrapportage december 2001). In de notitie Toewijzing en Handhaving van 12 november 2001 wordt zowel het traject van de toewijzing aan individuen als aan groepen beschreven als een eerste aanzet voor handhaving en controle van het beleid. Als belangrijkste handhavinginstrument wordt in deze notitie het gebruik van standaard huurcontracten voor een bepaalde tijd voorgesteld. Daarnaast moet de controle voor het gebruik en handhaving hiervan consequent plaatsvinden door de eigenaar/verhuurder in samenwerking met een op te richten atelierstichting of de huidige SWWK. Wat betreft de handhaving van het gebruik van (woon-)werkpanden wordt in de notitie voorgesteld om de betreffende groep uit te nodigen om met juridisch afdwingbare voorstellen te komen. Komt een groep niet met bruikbare voorstellen dan zal de gemeente voorwaarden voor handhaving opleggen. Een van de belangrijkste voorwaarden zal zijn dat in overeenkomsten moet worden opgenomen dat een deel van het pand als atelier moet worden gebruikt. Om oneigenlijk gebruik van met broedplaatssubsidie gerealiseerde ruimtes tegen te gaan is een aantal handhavingmiddelen ontwikkeld. De notitie Toewijzing en Handhaving van 12 november 2001 geeft daarvan een overzicht. Alleen als er sprake is van een duidelijke, eenduidige en consequente controle van de subsidievoorwaarden kan juridische handhaving van het beleid worden afgedwongen. Daarvoor is het nodig dat deze taak bij een partij wordt neergelegd, b.v bij de op te richten atelierstichting (of de huidige SWWK). Handhaving zal alleen mogelijk zijn als er sprake is van een goede informatieverstrekking. Voor alle partijen moet duidelijk zijn welke informatie wanneer moet worden verstrekt. Daarbij moet het ook duidelijk zijn waarvoor deze informatie dient en wat de consequenties zijn van het niet of niet geheel verstrekken van de informatie. Het beleid zal vooral duidelijk moeten zijn. In de contracten die met de verschillende partijen worden afgesloten, zullen eenduidige formuleringen moeten worden opgenomen. Voor iedereen
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
50
zal duidelijk moeten zijn, welke doelstelling, criteria en eisen, toetsingsmomenten, sancties en beroepsmogelijkheden worden bedoeld. Verwijzingen naar beleidstukken en andere overeenkomsten zullen zo veel mogelijk op dezelfde wijze moeten plaatsvinden. Bij voorkeur door, daar waar mogelijk, de betreffende passages integraal op te nemen in de overeenkomst. Waarbij duidelijk moet worden aangegeven uit welk document de passage afkomstig is. Om hierover later onduidelijkheden te voorkomen kunnen de stukken als bijlagen worden toegevoegd aan de betreffende overeenkomst. Er moet gestreefd worden om zoveel mogelijk standaard contracten te gebruiken. Omdat er sprake is van een zeer gevarieerde groep van aanbieders van ruimtes en gebruikers zal er in veel gevallen maatwerk nodig zijn. Maar waar mogelijk, zoals b.v. bij de huurcontracten met de gebruikers van de panden, moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van standaardovereenkomsten. Het verdient aanbeveling om het traject van toetsing en handhaving uit te breiden met een beroepsprocedure en een overzicht van sancties bij het niet meer voldoen aan de bepalingen in de diverse overeenkomsten. In de verschillende contracten zal gezocht moeten worden naar een balans tussen de handhavingeisen en de vrijheid van de stichting om haar beleid vorm te geven. Voorkomen moet worden dat door de veelheid aan eisen de creativiteit en mogelijkheden te veel aan banden worden gelegd. Daarnaast is er voor de gemeente het probleem van de uitvoerbaarheid van de controle op het naleven van een te veel aan eisen en criteria. Leo Versteijlen van projectontwikkelaar Kristal benadrukt het grensvlak van rendement en risico versus ideaal en doelstelling. Opmerkelijk: in de samenwerkingsconstructie, waar Kristal onderdeel van uitmaakt, noemt Leo Versteijlen de zes betrokken woningbouwverenigingen “nonprofit” en de erbij betrokken ontwikkelbedrijven, “not-for-profit” organisaties! Dat komt volgens hem onder meer door de beperkingen die zij hebben als tot de 21 BBSH toegelaten instellingen. Je opereert met je ontwikkeling van nieuwe projecten en woningen ook telkens op het grensvlak van rendement en risico versus ideaal en doelstelling. Zij hebben voor de afweging hiertussen geen speciale methode ontwikkeld.
De sociale sector in het kader van het broedplaatsenbeleid kun je indelen in twee doelgroepen: kunstenaars en kraakbeweging. Dit onderscheid noemden we eerder in dit hoofdstuk: atelierpanden (of atelierwoningen) en woonwerkpanden (vrijplaatsen). Tussen de partijen ‘overheid’, doelgroep ‘kunstenaars’ en het ‘bedrijfsleven’ is soms onenigheid. Die onenigheid komt doordat delen van de overheid en delen van het bedrijfsleven de noodzaak voor meer betaalbare ateliers en cultuur ruimtes in de stad ontkennen. Een ander deel erkent die noodzaak wel en er verschenen derhalve in de afgelopen periode nieuwe atelierpanden in het kader van het Broedplaatsenbeleid. De doelgroep ‘kunstenaars’ uit geen kritiek en voert geen strijd tegen de andere twee. Tussen de partijen ‘overheid’, doelgroep ‘kraakbeweging’ en het ‘bedrijfsleven’ is veel meer onenigheid en strijd. Overheid en bedrijfsleven worden aangevallen door delen van de kraakbeweging omdat zij volgens hen falen in hun maatschappelijke taak hier - lokaal (economie, sociaal, stadsontwikkeling en woningbeleid) en als onderdeel van een globaal economisch systeem. De overheid en het bedrijfsleven nemen volgens de kraakbeweging geen verantwoordelijkheid en kennen geen solidariteit met de slachtoffers van misstanden van het maatschappelijk economisch systeem in de wereld. Dat systeem begint volgens de kraakbeweging hier in de stad in Nederland. “De vrijplaats al verzetshaard”. Delen van de kraakbeweging gebruiken het broedplaatsenbeleid derhalve om ‘vrijplaatsen‘ te legaliseren en een duurzame plek in de stad te geven. De overheid gebruikt het Broedplaatsenbeleid als 21
Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) bevat de regels waaraan woningcorporaties (en gemeentelijke woningbedrijven) zich moeten houden. In deze wetgeving ligt feitelijk de maatschappelijke doelstelling van een woningbouwvereniging in de wet verankerd. Hiertoe moet je “toegelaten” zijn, je wordt als woningbouwvereniging of -bedrijf dus getoetst.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
51
middel om de kraakbeweging deels tegemoet te komen en zodoende wind uit de zeilen te nemen en argumenten te ontnemen. Er zijn tot nu toe nog maar weinig echte ‘vrijplaatsen’ opgenomen in het Broedplaatsenbeleid. De kraakbeweging als een hechte organisatie bestaat niet en heeft nooit bestaan. In grote steden bestaan sinds de jaren ’70 kraakspreekuren (die bestaan nog steeds) en er is tegenwoordig een landelijke kraakdag waarop massaal leegstaande panden en huizen worden gekraakt. Er zijn/waren samenwerkingsverbanden zoals het landelijk pandenoverleg (opgeheven), het Gilde van woonwerkgebouwen (Amsterdam), De Vrije Ruimte (Amsterdam) en dergelijke. De kraakbeweging is deels getransformeerd tot een onderdeel van een bredere en diverse actiebeweging en ook uiteengevallen in individuele gelegaliseerde panden waar nog steeds mensen wonen en werken. Er is een grote diversiteit aan gekraakte gebouwen, straten, panden en individuele huizen en de wensen en belangen van de mensen die daar in wonen en werken. Binnen de al eerder genoemde categorieën is het volgende onderscheid te bedenken: Vrijplaatsen: als verzetshaard, maatschappelijk zeer geëngageerd en actief, met zowel gelegaliseerde panden met allerlei publieke en ideële functies als gekraakte panden. Woonwerkpanden I: met betaalbare woon- en werkruimten voor mensen die al dan niet maatschappelijk geëngageerd zijn, actief en met een publieke ideële functie. Woonwerkpanden II/Cultuurpanden I: met betaalbare woon- en werkruimten voor mensen die al dan niet maatschappelijk geëngageerd zijn, maar weinig actief en met nagenoeg geen publieke ideële functie. Cultuurpanden II: atelierpanden, dan wel broedplaatsen met een hoge mate van kunst oriëntatie en zelden enig engagement en maatschappelijke betrokkenheid. Zoals we al eerder betoogden zijn instrumenten voor handhaving van de sociale functies binnen het Broedplaatsenbeleid onontbeerlijk. Het voorbeeld van Edelweiss op het KNSM eiland laat dat zien. En ook al komt dat type misbruik gezien het grote aantal gelegaliseerde broed- en vrijplaatsen zeer weinig voor: duidelijke instrumenten voor interne of externe reflectie op de sociale meerwaarde van een project en een juridische structuur waarin afspraken vastliggen geven het vertrouwen, dat de deelnemers zelf het doel serieus nemen. Bijlage I; Instrumenten voor Handhaving van Sociale Functies en het rapport van André Jonkers; Broedplaatsen, Handhaving in contracten (V.o.f. de Verandering, mei 2003), geven daar naar onze mening voldoende handvatten voor. Beide instrumenten zorgen voor garanties naar alle deelnemende partijen. Zowel naar de atelier en woonwerkpanden in die in de vorm van soms zeer langdurige contracten zijn verzekerd van een plaats waar ze de culturele of andere ambachten uit kunnen oefenen, maar ook naar de vastgoedmaatschappij of de gemeente die er van verzekerd kunnen zijn dat onroerend goed dat zij of ter beschikking hebben gesteld of op een andere manier aan de broedplaatsen zijn toegewezen niet door mensen binnen de broedplaatsen voor veel geld worden verzilverd. Het instrumentarium biedt handvatten om de combinatie van subsidiering, economische activiteiten en het vervullen van een sociale functie in goede banen te leiden. Er zijn in de praktijk talrijke instrumenten ontwikkeld om dat te doen, het gaat hierbij met name om: • Inzicht in en de handhaving van de (verwezenlijking van de) sociale doelstelling van het project. • Het bieden van (periodiek) inzicht in de financiële stromen binnen het project om oneigenlijk gebruik van faciliteiten tegen te gaan. • De opzet van een contractstructuur, waarbinnen de partners van een sociaal initiatief, hetzij de overheid, hetzij een bedrijf het vertrouwen in de sociale onderneming kunnen opbouwen. Er is binnen broedplaatsen vaak sprake van een mix tussen profit en not-for-profit activiteiten. Ofwel een mix tussen sociale en economische activiteiten. Onderdelen van de contractstructuur, waarin afspraken ter handhaving van de sociale functie kunnen worden vastgelegd: • Erfpacht contract (tussen eigenaar en de gemeente, waarin de speciale betekenis van een project en de eisen, die daaraan gesteld worden, kan worden vastgelegd). • Huur- of gebruiksovereenkomsten (tussen deelnemers en eigenaar of beheerder).
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
52
• • •
Verenigingsstatuten (de vereniging staat voor het belang van de deelnemers, de leden van de vereniging kunnen de doelstelling veranderen). Stichtingsstatuten (in de stichting is doelstelling van het project vastgelegd, de deelnemers aan de sociale onderneming kunnen de doelstelling niet veranderen). Subsidie beschikking of een door de gemeenteraad vastgesteld beleidsstuk of besluit.
Enkele voorbeelden van type afspraken ter handhaving van de sociale functie: • Verevening: profit functies binnen het project dragen zoveel bij dat de non-profit functies (kunst, theater, publieke ruimtes en wonen) betaalbaar blijven. • Anti speculatie beding: een afspraak dat woonwerkruimte verkregen voor een appel en een ei niet met winst doorverkocht mag worden binnen een bepaalde periode. • Inkomen (of winst) gerelateerde huur: mensen, die meer verdienen dan een bepaald basis bedrag betalen een hogere vierkante meter prijs, X. • Fonds bijzondere voorzieningen: extra gelden uit X, die alleen voor het gehele project en de sociale meerwaarde ervan ingezet mogen worden. • Sociaal jaarverslag: het project doet jaarlijks verslag van de sociale kwaliteit van het project: men maakt de sociale functies zichtbaar maar ook meetbaar in aantallen bezoekers, opleidingen, klanten, films, producties, tevreden deelnemers en bewoners, festiviteiten verslagen, et cetera. • Financieel jaarverslag: het project doet jaarlijks verslag van de geldstromen in het project en hoeveel daarvan t.b.v. de verschillende functies is gebruikt.
4.7 Analyse: communicatie Voor het slagen van het Broedplaatsenbeleid is het noodzakelijk dat de actoren elkaar verstaan, dat wil zeggen dezelfde begrippen hanteren voor dezelfde dingen. Communicatie is derhalve ook hier van groot belang. V.o.f. de Verandering heeft hiervoor in april 2002 een verklarende woordenlijst opgesteld die in de communicatie tussen de publieke, commerciële en sociale sector gebruikt kan worden. Een eerste inventarisatie op het gebied van de communicatie is gemaakt aan de hand van een literatuurstudie gericht op het maken van een begrippenlijst ofwel een verklarende woordenlijst. Hierin wordt een twintigtal zeer regelmatig terugkerende begrippen toegelicht naar de invalshoek 22 van de diverse actoren. De begrippenlijst is begin 2002 (zie ook bijlage IV) gereed gekomen met financiering van de projectgroep Broedplaats Amsterdam en V.o.f. de Verandering. Er is tevens een begin gemaakt met de analyse van het gebruik van begrippen door verschillende groepen, de betekenis die zij aan een begrip geven en hoe met name de doelgroep zichzelf ziet en definieert. Hier is echter het laatste woord nog niet over gezegd. Eveneens is hierbij het ‘atelierbelang’ van de broedplaats onderbelicht gebleven t.o.v. het ‘collectieve sociale culturele belang’ van de broedplaats. Het gevoel heerst dat een extra slag gewenst is om daadwerkelijk inzicht te krijgen in hoe de overheid, de doelgroep en de commerciële sector met elkaar praten en ook hoe zij langs elkaar heen praten. Met andere woorden: hoe kunnen we een beter beeld krijgen van de onderlinge verstaanbaarheid? De uitgangspunten voor het in kaart brengen van de communicatie en de miscommunicatie zijn: • Inzicht in de belangen en de doelen van de overheid, het bedrijfsleven en de doelgroep. • Inzicht in de begrippen die gebruikt worden per groep. Een ander belangrijk onderdeel in het kader van het Broedplaatsenbeleid is het emancipatieproces en het bewustwordingproces van de beginnende maatschappelijke onderneming, ofwel de broedplaats zelf; wat is de daadwerkelijke betekenis van de begrippen die die groep gebruikt en hoe is deze zichtbaar en meetbaar te maken? Voor een vruchtbare lokale samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en met name sociaal culturele initiatieven en maatschappelijke ondernemingen, moet er wel communicatie mogelijk zijn. Voor een goedwerkende communicatie tussen overheid, doelgroep en het bedrijfsleven is de ‘verstaanbaarheid’ een belangrijke voorwaarde. De verstaanbaarheid begint met het 22
intern document: Leeuwen, J., Jonkers, A., De Graad, F., De Bruin, H., Knottnerus, S., Dijkstra, P., Dijk W. van, (2002), Verklarende Woordenlijst Broedplaatsen, V.o.f. de Verandering , Utrecht.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
53
begrijpen van de doelen en belangen die schuilgaan achter de begrippen die deze partijen gebruiken. Hierbij kun je de volgende vragen stellen: • Wat willen de overheid en het bedrijfsleven eigenlijk horen, waar hechten zij belang aan. • Wat is de daadwerkelijke inhoud achter de begrippen die gebruikt worden door de doelgroep. • Aan welke voorwaarden dient de communicatie te voldoen om een begin van samenwerking mogelijk te maken. Op welke wijze kunnen overheid en bedrijfsleven (vastgoedsector, MKB) lokaal de doelgroep aanspreken om gezamenlijk beleid vorm te geven of hun belangen lokaal te verwezenlijken. Hoe krijg je overheid en bedrijfsleven bereid om lokaal, samen met de maatschappelijke ondernemingen, samen te werken of te investeren in projecten om een duurzame maatschappelijke onderneming te realiseren. Het is misschien een open deur, maar het is in het kader van het Broedplaatsenbeleid gebleken dat de verschillende deelnemende sectoren verschillende woorden gebruiken om soms hetzelfde te zeggen. Ambtelijke taal is logischerwijs anders dan de taal van krakers, kunstenaars praten weer anders dan mensen in het bedrijfsleven, enzovoort. Wanneer daar geen rekening mee wordt gehouden door de partijen, worden kansen gemist om tot vormen van samenwerking te komen. Daarnaast blijkt er een verschil te zijn tussen wat wordt gezegd en wat wordt opgeschreven. In het kader van het Broedplaatsenbeleid wordt bijvoorbeeld duidelijk dat de uitvoerders bij de overheid: de projectgroep Broedplaats Amsterdam, Ontwikkelingsbedrijf Amsterdam (een samenvoeging van het grondbedrijf en delen van de stedelijke woningdienst) heel expliciet over de doelgroep praten, maar dat veel minder expliciet op kunnen schrijven. Waar wordt "gesproken" over krakerscollectieven en maatschappelijke innovatie, wordt "geschreven" over kunstenaars en groepen culturele ondernemers (Jurgen Hoogendoorn en Edo Arnoldussen). Communicatie is een punt van aandacht binnen het Broedplaatsenbeleid. V.o.f. de Verandering heeft in 2001 een verklarende woordenlijst gemaakt op basis van een literatuurstudie. Vijf mensen lazen 25 tot 50 documenten (publicaties, artikelen, boeken, pamfletten, folders, wetten, notulen van vergaderingen e.d.) geproduceerd door de doelgroep, de media, de overheid, adviseurs en wetenschap. Gezocht werd naar de woorden die het meest gebruikt worden en nodig zijn om de doelstellingen, het beleid of een verantwoording van het al dan niet samenwerken met de maatschappelijke ondermening te typeren en te omschrijven. Van deze woorden werd een lijst gemaakt waarin de verschillende betekenissen uitgelegd en geduid werden. Het bleek, zoals al eerder in deze paragraaf opgemerkt, dat de publieke sector en de doelgroep andere woorden gebruiken om soms hetzelfde te zeggen en ook dat er een ontwikkeling in het woordgebruik plaatsvindt. In bijlage IV: Communicatie analyse en strategie, wordt uitgebreid ingegaan op het onderzoek en het belang van het inzicht in taalgebruik. Naast het literatuuronderzoek zijn er interviews afgenomen met vertegenwoordigers van de verschillende sectoren. Helaas is het instrument nog vrijwel niet gebruikt. Men verstaat elkaar in Amsterdam blijkbaar ook zonder dit instrument. Het instrument is echter prima toepasbaar op vergelijkbare situaties. Paul de Waal van Geelen Bouw is weliswaar niet betrokken bij het broedplaatsenproject in Amsterdam, maar hij kent het belang van communicatie uit andere projecten. Naar een project van ACU en Strowis in Utrecht terugkijkend, merkt de Waal op dat zijn eerste indruk toch was dat het een zootje ongeregeld was. Dat dit onterecht was of zelfs een vooroordeel, bleek pas later, eenmaal in gesprek geraakt met de krakers onder begeleiding van V.o.f. de Verandering. De groep die de panden aan de Voorstraat en de Boothstraat wilde aankopen en verbouwen is gaan praten met de wijkmanager binnenstad en de wethouder. In zo’n proces ontstaat er van beide kanten begrip en respect voor elkaar ook al is het in eerste instantie lastig communiceren tussen mensen met en mensen zonder stropdas.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
54
Je moet de politiek en het ambtenarenapparaat echter niet vergeten. Wanneer je samen met een project langsgaat bij de gemeente en je hebt een goed verhaal, je weet de meerwaarde of toegevoegde waarde duidelijk te maken, trek je een ambtenaar die misschien in het begin tegen was, over de streep. Dat zorgt er weer voor dat ook de politiek positiever tegen het project aan gaat kijken. Wanneer je het project in de publiciteit brengt, het initiatief als het ware verkoopt, wordt zo’n wethouder ook eerder over de streep getrokken. De groep moet daar op inspelen eventueel ondersteund door bureaus zoals de Verandering. Je moet het verkopen. Het interview met Jurgen Hoogendoorn en Edo Arnoldussen van het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam gaat voornamelijk om de voorwaarden voor de samenwerking van publieke en commerciële partijen met een sociaal initiatief. Hier ontstaat meteen discussie over het gebruik van de terminologie, hetgeen benadrukt dat het belangrijk is om elkaar juist te verstaan.. De projectgroep Broedplaats Amsterdam neemt overigens een actieve rol in het organiseren van de communicatie tussen doelgroep en bedrijfsleven. Uit werkplan 2004: Het project broedplaats staat midden in het maatschappelijk debat en interesse van vastgoedpartijen, de culturele en kunstwereld en (lokale) politici en ambtenaren. Communicatie is daarom essentieel om te informeren en signalen op te pikken. De communicatie omvat een breed scala aan instrumenten die door het projectteam gestuurd worden: Nieuwsbrieven, Website, Manifestatie Vraag en Aanbod, Expositie, Evenementen, Film, Kunstproject, Cursus Vastgoedkunsten.
4.8 Wat kunnen de partners uit de publieke en commerciële sector betekenen voor de maatschappelijke onderneming? De broedplaats als maatschappelijke onderneming. Een belangrijk element van de broedplaats is dat er een verzameling mensen, culturele of andere ondernemingen is. En dat binnen één samenhangend geheel; een pand. Dat pand moet ergens vandaan komen. Sommige broedplaatsen komen voort uit eerder gekraakte panden, andere ontstaan doordat het Amsterdamse grondbedrijf, of een andere aan de gemeente gelieerde instelling een pand verkoopt of ter beschikking stelt aan de broedplaats. We hebben het hier overigens de hele tijd over Amsterdam, maar er ontstaan op het moment van schrijven ook broedplaatsen in andere steden zoals Nijmegen. De partners van de Broedplaatsen spelen derhalve zeker bij het ontstaan van de broedplaats een belangrijke rol. Het onroerend goed is immers in bezit van een onderneming of een gemeentelijke instelling. Door middel van contracten over koop of pacht is het mogelijk dat de broedplaats als zodanig kan gaan werken. Maar ook in een later stadium kan de commerciële of publieke partner een rol spelen bij de verdere ontwikkeling van de Broedplaats als maatschappelijke onderneming. De gemeente kan bijvoorbeeld advies geven over aanpassingen aan de gemeentelijke wetgeving, de brandweer over een goede brandpreventie, een commerciële partner kan advies geven over hoe om te gaan met het ambtelijk apparaat, over de vorm en inhoud van de contracten, trainingen in het stellen en behalen van doelen, groepsvorming enzovoort. Ook de instrumenten zoals verwoord in de bijlagen I t/m V bieden hulp en ondersteuning aan de maatschappelijke onderneming.
4.9 Conclusies Algemeen Samenwerking binnen het Broedplaatsenbeleid, verantwoordelijkheden en instrumenten. In dit hoofdstuk hebben we de broedplaats als een maatschappelijke onderneming bekeken. In de inleiding van dit rapport beloofden we daarbij voornamelijk aandacht te besteden aan de
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
55
samenwerking binnen het Broedplaatsenbeleid, zoals dat in Amsterdam wordt vormgegeven, en de daarbij behorende verantwoordelijkheden voor de samenwerkende actoren en de instrumenten die hun daarbij van dienst kunnen zijn. We onderscheidden naast de Broedplaats twee andere actoren, de (lokale) overheid en het bedrijfsleven. In de vorige paragraaf werd al duidelijk dat voor het fenomeen broedplaats de lokale overheid van groot belang is. De overheid faciliteert immers in de vorm van het ter beschikking stellen van ruimte en gesubsidieerde vierkante meters. Voor het bedrijfsleven bestaat de samenwerking uit het ter beschikking stellen van accommodatie, expertise, sponsoring en het geven van trainingen. Ter versterking van de eigen organisatie binnen de broedplaatsen en om de ondersteunende rol van de partners een plek te geven zijn er verschillende instrumenten ontwikkeld. Deze hebben betrekking op communicatie, de handhaving van de sociale functies en versterking en ontwikkeling van de eigen organisatie. In het kader van het laatste is bijvoorbeeld een website gestart met daarop een Gouden Gids voor woon-, werk- cultuurpanden; een wegwijzer voor startende en gevestigde groepen. Dit instrument is goed bekend bij de doelgroep die er veel gebruik van maakt. In de Gouden Gids komen onder andere organisatie, financiering en exploitatie, zelfbeheer, zelfwerkzaamheid en duurzaam bouwen aan bod. Zie de bijlagen I, IV en V. In paragraaf 1.1 bespraken we wat betreft de maatschappelijke onderneming de vijf eigenschappen voor het aangaan van relaties. Dit zijn: bewustzijn, zichtbaarheid, professionaliteit, organisatorische kwaliteit, netwerken. Als we deze voorwaarden op de Broedplaatsen toepassen, komen we tot de volgende conclusies: Bewustzijn Het is erg afhankelijk van het type broedplaats of men zich bewust is van de meerwaarde van het project en daar aan werkt of belang aan hecht of niet. Over het algemeen lijkt de woonwerkgemeenschap, voortkomend uit een strijdbare gekraakte situatie, beter in staat de maatschappelijke missie te formuleren dan het atelierpand, waar in het slechtste geval kunstenaars allen hun eigen bezigheden hebben en het sociale verband ontbreekt. Maar ook bij een woon werkproject is het de vraag of men zich bewust is van de eigenheid. Daarnaast zijn er uiteraard allerlei mengvormen van woonwerkprojecten, kunstenaarscollectieven en atelierprojecten. Binnen het Broedplaatsenbeleid is bewust gekozen voor een mengvorm van functies in één project waarbij publieke ruimten en openheid naar de buurt en de buitenwereld een voorwaarde is. Ook hecht men aan collectiviteit van projecten, dus het groepskarakter ervan. Hier ligt derhalve een zekere garantie voor een bepaald karakter van een broedplaats in verankerd, ook al verlangt men geen bredere maatschappelijke doelstelling. Een ander belangrijk aspect is de erkenning van de noodzaak en de bereidheid binnen het collectief om te leren gaan met overheid en marktpartijen. Alleen al deze stap doet initiatieven met een hoog gehalte aan maatschappijkritiek (met name voormalige kraakpanden en vrijplaatsen) regelmatig splijten in twee groepen: de voor en tegenstanders van samenwerking. Bij de meer cultureel ingestelde broedplaatsen en de moedercentra is dit geen probleem. Zichtbaarheid Zoals gezegd is de maatschappelijke meerwaarde voor een project helaas geen hard criterium binnen het Broedplaatsenbeleid; men beperkt zich in de voorwaarden van het beleid tot de aanwezigheid van kunst en cultuur. In de praktijk zitten hier ook maatschappelijk ingestelde groepen bij. Door prijsvragen uit te schrijven voor vrijkomende panden kunnen groepen zich uitleven op een apart plan voor een nieuwe situatie. Het zal echt van de groep mensen afhangen hoe het project 'eruit' komt te zien en zich zal profileren. Binnen de groepen die voortkomen uit een gekraakt verleden, is het sociale verband en de maatschappelijke meerwaarde in de loop van de tijd gegroeid, ook al hangt dat wel af van de omvang van de groep. Hoe groter de groep des te lager het sociale verband. In algemene zin zijn de beide vormen van broedplaatsen toch behoorlijk zichtbaar: hoe kan het ook anders als je creatieve mensen en innovatieve ondernemers samen stopt in panden met publieke functies? Een wezenlijk aspect van het zichtbaar zijn bestaat uit de vormen van communicatie en publiciteit. Het kan heel goed mogelijk zijn, dat een groot deel van de vrijplaatsprojecten niet erkend worden als broedplaats, omdat de vertegenwoordigers van het lokale bedrijfsleven en de
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
56
overheid het initiatief niet begrijpen of het niet geloven. Het woordgebruik is niet op elkaar afgestemd en er leeft daadwerkelijk de vraag of de maatschappelijke meerwaarde wel aantoonbaar is. Bij moedercentra speelt een soortgelijk probleem, omdat het moeilijk is om uit te leggen waarom zo'n eenvoudig concept beter werkt dan het alom aanwezige gefragmenteerde beleid van de overheid. Om deze problemen op te lossen denken we met name aan het toepassen van een "sociaal jaarverslag" of een "sociale opname", waarin de sociale kwaliteit van een initiatief beschreven wordt en meetbaar wordt en zichtbaar gemaakt wordt.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
57
Professionaliteit Deze voorwaarde is bij woonwerkprojecten met een verleden als vrijplaats vaak beter ontwikkeld dan bij de atelierpanden, die 'geregisseerd' ontwikkeld zijn voor de doelgroep. Dit komt doordat de ontwikkeling van een 'vrijplaats' tot een 'blijvende broedplaats' meer eist van de deelnemers en de interne organisatie. Door die ontwikkeling -onder begeleiding - zelf ter hand te nemen wordt de groep als het ware meer volwassen. Men leert om samen besluiten te nemen en men moet om leren gaan met spanningen en de afweging van persoonlijke belangen binnen de groep. Dit zijn vaak zeer zware en langdurige processen voor de mensen die de boel trekken en zich inzetten voor het voortbestaan van het project als geheel. Men moet ook van vele markten thuis zijn, want men krijgt te maken met alle sociale, bouwtechnische, juridische en bedrijfsmatige aspecten van het project. Deze trekkers en actievelingen bouwen zo een individuele professionaliteit op in zelfbeheer en zelfs projectontwikkeling. In de cultuurpanden of atelierpanden kan de aanwezigheid van zelfstandige culturele ondernemers tot een hoog professioneel gehalte leiden. In beide typen broedplaatsen ontwikkelen zich ook allerlei nieuwe vormen van werk en werkgelegenheid in zelfbeheer. Organisatorische kwaliteit De instrumenten ter handhaving van de sociale functies en het rapport over de handhaving in contracten dragen bij aan een helderder juridisch systeem voor de betrokkenen en de partners in een netwerk om een broedplaats, hetzij een atelierpand of een woonwerkpand. In deze contractstructuur kan het initiatief met een maatschappelijke doelstelling harde afspraken maken met de mogelijke commerciële partners uit het bedrijfsleven en overheid. De plekken en functies van de partners zijn duidelijk en de autonomie van het maatschappelijke project en haar doelstelling (een broedplaats in dit geval) kan worden gewaarborgd in de juridische structuur. Dat gaat over de organisatorische kwaliteit in het netwerk rondom een broedplaats. De gemeente Amsterdam heeft hier uiteraard een grote rol in gespeeld door vier jaar geleden de handschoen op te pakken en dit beleid verder vorm te geven. Intern hangt de kwaliteit van de organisatiegraad wederom af van de herkomst, de omvang en de ontwikkeling van het project. Kleine groepen voortkomend uit gekraakte panden hebben meer kans een goed functionerende organisatie en besluitvormingsysteem opgebouwd te hebben dan de zeer grote groepen. Grote groepen hebben daar over het algemeen meer moeite mee: immers hoe meer meningen en individuele belangen, des te lastiger het is om tot overeenstemming te komen. Netwerken Je kunt rustig zeggen dat de Broedplaatsen binnen Amsterdam over een uitgebreid netwerk beschikken. Dat netwerk komt onder andere voort uit de kraakbeweging, maar logischerwijze ook uit de uitgebreide kunstwereld. Al eerder genoemd zijn de samenwerkingsverbanden uit de kraakbeweging: het Gilde van woonwerkgebouwen en de Vrije Ruimte. Het is voor de totstandkoming van overeenstemming over de voortgang of ontwikkeling van een project essentieel dat er contacten met de eigenaar van het onroerend goed en de gemeente onderhouden worden. Wellicht nog belangrijker is het netwerken in de buurt en het leren kennen van de vertegenwoordigers van de verschillende belangen in de omgeving. Als zij het project leren kennen en waarderen en het belang ervan onderstrepen naar hun kennissen, dan ontstaat er draagvlak. Deze vorm van netwerken is indirect, maar leidt uiteindelijk tot het voortbestaan van het project. De Broedplaats als maatschappelijke onderneming Het concept Broedplaats voldoet in algemene zin aan het merendeel van de EMES indicatoren voor de maatschappelijke onderneming. Met name de projecten die in zelfbeheer zijn opgezet en in hun interne organisatie en besluitvormingsprocessen een ontwikkeling hebben meegemaakt kunnen met recht zeggen dat zij zowel het beleid als de uitvoering van hun project altijd in eigen hand hebben gehad. Dat is samen met de sociale doelstelling één van de belangrijkste verschillen tussen een maatschappelijke onderneming en andere organisaties, hetzij publiek hetzij bedrijfsleven. Ook het bestaan van een intern en extern sociaal verband zijn belangrijke pluspunten in deze geïndividualiseerde maatschappij. Aandachtspunten zijn: • De invulling van de maatschappelijke meerwaarde en de missie: gaat het puur om de uitoefening van kunst en cultuur of zit er ook een coherente maatschappijkritiek in die in de
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
58
praktijk toegepast wordt? En dragen die ook werkelijk bij aan deze of een nieuwe maatschappij? Wat is het rendement voor de (lokale) samenleving en is deze meetbaar? • De collectiviteit van het project: is het wel één onderneming of is het een samenvoeging van kleinere bedrijven en projecten? Hoe is de onderlinge solidariteit geregeld? Wederom hangt het van de groep en de invulling van de broedplaats af in hoeverre het project een maatschappelijke onderneming genoemd kan worden. Is een atelierpand zonder sociaal verband een maatschappelijke onderneming? De één zal menen van wel, de ander van niet. Duidelijk is dat de EMES indicatoren geen heilige maatstaf zijn, maar wel een ontwikkelingsrichting bieden richting een grotere maatschappelijke meerwaarde, meer sociaal verband, meer zeggenschap over je eigen leven, wonen en werken. Er is daartoe een instrument nodig, dat de balans tussen de sociale doelstelling en de economische activiteit kan monitoren en handhaven, zodat er geen misbruik gemaakt wordt van de speciale positie en de doelstelling geoptimaliseerd wordt. In bijlage I zijn daar meerdere handreikingen toe gedaan in de vorm van een contractstructuur, en onder meer de toepassing van een 'fonds bijzondere voorzieningen', een 'financieel jaarverslag' en een 'sociaal jaarverslag'. Dit hoeft niet altijd via een alomvattende overeenkomst met de overheid of een instelling te verlopen. Het is heel goed mogelijk en vaak zelfs te prefereren als de controle hierop onafhankelijk in het eigen netwerk, dat de broedplaats draagt, geregeld wordt. Ook hier zijn handreikingen voor te geven: zoals het toezicht via een Raad van Cultuur, een stichtingsbestuur met externe leden en de toepassing van een evaluatie en een jaarlijkse bezinning. Waar het eigenlijk om gaat is dat men de eigen doelstellingen van het project ook werkelijk serieus neemt en de resultaten daarvan kan evalueren en uitdragen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
59
5. Conclusies en aanbevelingen De centrale stelling Dat een sociaal initiatief alleen kan blijven voortbestaan door de samenwerking met vertegenwoordigers van de publieke en commerciële sector aan te gaan is voorbarig en te hard gesteld. Er zijn namelijk wel degelijk vele initiatieven en groepen die blijven voortbestaan door onafhankelijk te blijven en zo min mogelijk samen te werken met die sectoren. Deze worden volledig gedragen door het eigen netwerk van medestanders en ondersteuners. Het gaat eigenlijk om de invulling van het begrip "samenwerking". Het ‘voldoen aan eisen die de overheid (aan bijvoorbeeld kinderopvang, catering, keukens, personenvervoer en brandveiligheid) stelt’ is iets anders dan 'samenwerking'. Maar vaak kan beter voldaan worden aan deze eisen als wordt samengewerkt met de betrokken diensten. In onze definitie van de 'maatschappelijke onderneming' veronderstellen we dat deze samenwerking en het erkennen binnen de organisatie van de noodzaak van samenwerking onontbeerlijk is voor het effectief kunnen functioneren en het succesvol voortbestaan van de organisatie en haar sociale meerwaarde. Een essentiële voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke doelstelling van de onderneming uitgedragen wordt, erkend wordt door de partners in die samenwerking en zodoende ook versterkt wordt. Als dat niet gebeurd dan streeft men inderdaad het doel voorbij. Zoals Paul de Waal ook beschrijft vindt hier een proces van kennismaking en toenadering plaats waarbij begrip en respect voor elkanders standpunten en maatschappij visie van de partners noodzakelijk is. Als dat er niet is of kan zijn is de samenwerking waarschijnlijk ook niet haalbaar of mogelijk. Het uitgangspunt is: zelf doen is beter De volgende drie aannames zijn bij het raamwerk van het onderzoek geïntroduceerd. Met deze aannames startten wij dit rapport. Waren ze reëel, zijn ze bevestigd gedurende het onderzoek of is het tegendeel bewezen? Hier bekijken we of deze aannames de werkelijkheid benaderen en of de besproken instrumenten werkelijk van nut kunnen zijn. A1. Noch de groeiende globaliserende economische sector, noch de overheden op verschillende niveaus zijn in staat om een leefbare, lokale gemeenschap, met een sociaal verband en een solidair economische inslag, te creëren of in stand te houden. De afstand tussen de beide sectoren en de lokale sociaal-economische processen wordt steeds groter. Dit uitgangspunt wordt in vrijwel elk gesprek en door de praktijk en het succes van de moedercentra en het voorkomen van broedplaatsen en vrijplaatsen bevestigd. Juist op dit moment gaan welzijnsinstellingen failliet en nemen (als we niet oppassen) de moedercentra in hun kielzog mee. Door financieel mismanagement en bezuinigingsdrift dreigen zeer waardevolle lokale sociale verbanden kapot te gaan (dit zegt ook iets over het probleem van een te grote afhankelijkheid van de overheid en instellingen). In Amsterdam worden aan de ene kant vrijplaatsen en sociaal-culturele voorzieningen ontruimd of met spectaculaire huurverhogingen bedreigd door een sterke marktoriëntatie van de overheid en aan de andere kant wordt het Broedplaatsenbeleid uitgezet. Mensen zoeken plekken om samen te komen in de stad. Daarmee wordt een sociaal verband gecreëerd. Die plekken moeten betaalbaar zijn en niet in elkaar storten. Bij zowel broedplaatsen als moedercentra ligt daar de essentie: een betaalbare ruimte om samen te gebruiken en zelf te ontwikkelen. A2. Alleen op initiatief van en door de burger kan een lokaal sociaal verband en een solidaire gemeenschap werkelijk tot stand komen. De publieke en commerciële sectoren zullen daarom moeten erkennen dat het sociale initiatief in de buurt cq de stad ruimte en steun verdient om dat te kunnen realiseren. Zowel de publieke sector als de commerciële sector zijn hierin dubbelhartig. Het uitgangspunt wordt sterk bevestigd door zowel de doelstellingen van Weven Aan Samenleven als van Broedplaats Amsterdam: eigen initiatief en zelfbeheer door burgers dient gestimuleerd en gesteund te worden.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
60
In de praktijk spelen echter de belangen van overheidsinstellingen en marktpartijen een dusdanig grote rol, dat deze erkenning in algemene zin moeilijk te realiseren is. Het opstellen van convenanten toonde aan dat deze erkenning zowel in een kleine gemeenschap zoals een dorp als in een grote stad met meer bureaucratie mogelijk is, ook al bleef de daadwerkelijke bestuurlijke bekrachtiging in de stad achterwege. Bij de betrokken ambtenaren was er wel degelijk iets veranderd qua opstelling en visie naar burgerinitiatief. Een ontwikkelaar zoals Geelen Bouw ziet het eigen (maatschappelijk) initiatief van burgers als een prima ontwikkeling en ondersteunt dat omdat het past bij de praktijk van zijn eigen bedrijf. Hij staat daar open voor, andere ontwikkelaars wellicht niet. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid zien wij het liefst geuit in aandacht voor de doelstelling van het initiatief en hulp bij de uitvoering daarvan, in plaats van dat het initiatief wordt overgenomen en ingekapseld door overheid, welzijnsinstelling of een andere actor. A3. De sociale en solidaire economische inslag richt zich niet alleen op een eigen leefbare, lokale wijk en gemeenschap. Het drukt eveneens een verantwoordelijkheid uit voor een proces gericht op onder meer duurzame ontwikkeling en streeft naar gelijke rechten en mogelijkheden voor mens, dier en milieu elders in de wereld. Deze aanname zal voor de meeste initiatieven, bijvoorbeeld de moedercentra of de meeste van de broedplaatsen die in dit rapport aan de orde komen, niet in zijn geheel worden gedeeld. De meeste initiatieven van burgers in Nederland zijn gericht op de eigen leefomgeving, buurt, of groepering die het dichtst bij hem/haar in de buurt staat. Dat wil echter niet zeggen dat het geen uitvloeisel van het directe doel kan zijn, of dat men er onverschillig tegen aan kijkt.
Om te onderstrepen dat deze uitgangspunten in de sfeer van de beide werkterreinen van dit onderzoek onderschreven worden, volgen hier de omschrijvingen van de uitgangspunten van zowel ‘Weven Aan Samenleven’ als het Broedplaatsbeleid in Amsterdam. Uitgangspunten van ‘Weven aan Samen leven’ Het doel van ‘Weven aan Samenleven’ is de versterking van op zichzelf staande, kleinschalige, zelforganisaties door bewoners-/burgergroepen. Uitgangspunten: • Dat mensen, burgers niet meer als consument, klant, cliënt aangesproken worden, maar als verantwoordelijke actor en dragen van vernieuwend maatschappelijk in initiatief. • Dat bewonersorganisaties flexibel moeten inspelen op in de qua bevolkingssamenstelling, belangen en interesses toegenomen variatie in de woongebieden. • Het verkleinen van de afstand tussen sectorale instanties en bedrijven enerzijds en mensen / burgers anderzijds. • Om te voorkomen dat sociale en welzijnsinstellingen, gedreven door (schaalgrootte en) hen opgelegde productienormen, kleinschalig initiatief van mensen incorporeren en afromen en stimulans de ruimte te geven. • Om ook op kleinschalig niveau concrete activiteiten op het vlak van integratie vorm te geven.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
61
Uitgangspunten van het Broedplaatsenbeleid De gemeente Amsterdam geeft de volgende uitgangspunten voor het Broedplaatsenbeleid: Van de website: “Met het project Broedplaats Amsterdam wil de gemeente Amsterdam ervoor zorgen dat er voldoende betaalbare woonruimtes komen, en blijven, voor kunstenaars … met het project Broedplaats Amsterdam probeert de gemeente betaalbare plekken te creëren voor kunstenaars en groepen die voorheen voornamelijk in kraakpanden huisden.” In het Plan van Aanpak Broedplaats van 21 juni 2001 wordt de doelstelling van het Broedplaatsenbeleid als volgt omschreven: “doelstelling van het Project Broedplaats is het zorgdragen voor het realiseren van kleinschalige infrastructuur voor (overwegend) niet commerciële, culturele ondernemers (waaronder met name (semi) professionele kunstenaars) en het scheppen van voorwaarden voor een duurzame instandhouding van dergelijke infrastructuur in de stad”.
De volgende vragen kwamen in het onderzoek naar voren: 1. Zijn de publieke en commerciële sector benaderbaar of aanspreekbaar voor de, in onze ogen, gezamenlijke verantwoordelijkheid om een leefbare omgeving of een solidaire economie of omgeving in stand te houden? De lokale overheid voelt zich verantwoordelijk en is aanspreekbaar op deze verantwoordelijkheid, maar zij erkent te weinig dat dat alleen samen kan met een actief, stimulerend, uitnodigend, open en positief klimaat voor eigen (lokaal/burger) initiatief op sociaal economisch terrein en dat dat moet worden gefaciliteerd en niet gedomineerd. De overheid ziet vaak niet dat zij niet het sociale verband kan aanbrengen in een wijk, dat moeten de mensen zelf doen en daar is tijd en ruimte voor nodig. Bij het bedrijfsleven is dat besef volledig afhankelijk van de betrokken ondernemer of manager. Over het algemeen erkent het bedrijfsleven die verantwoordelijkheid niet: daar is immers de overheid toch voor? 2. Hoe reageren de publieke en commerciële sector op burgerinitiatieven, die hen benaderen de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hoe is deze houding te beschrijven? De overheid erkent te weinig dat lokaal burgerinitiatief op sociaal economisch terrein gefaciliteerd moet en ook kan worden door de eigen instellingen en dat dat op verschillende wijzen mogelijk is. De overheid verwijst te vaak naar het eigen sociaal, economisch of cultureel beleid en de daarvoor aanwezige middelen zonder te beseffen dat kleinschalige burgerinitiatieven lokaal wel eens hetzelfde resultaat kunnen hebben of de doelgroep veel beter bereiken dan de te grote instellingen. De instellingen hebben nog te veel de neiging te domineren in plaats van te faciliteren. De welzijninstellingen hebben nog te veel de neiging te domineren in plaats van te faciliteren, de mensen alleen als klant te zien en niet als initiatiefnemer en uitvoerder, misschien kan ‘Weven Aan Samenleven’ daar het begin van een verandering in aanbrengen. Bij het bedrijfsleven is de bereidheid tot samenwerking met burger initiatieven afhankelijk van onder meer: • de betrokken ondernemer of manager. • de manier waarop men aangesproken wordt door het initiatief. • het bedrijfsbeleid en karakter van de onderneming. Over het algemeen kijkt het bedrijfsleven vooral naar de producten van zulke initiatieven (kinderopvang, catering, kunst en cultuur) en niet zozeer naar de sociale meerwaarde. Als men dat wel doet, dan komt dat door de persoonlijke interesse van de betrokken ondernemer of manager.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
62
3. Wat zijn de argumenten om een initiatief niet te ondersteunen? De overheid verwijst vaak naar de beperkte budgetten en tijdsbesteding van ambtenaren voor sociaal beleid of cultuur beleid. Een initiatief wordt bijvoorbeeld naar een bepaalde afdeling verwezen die met eigen beleid en taakstelling niet gewend is met nieuwe initiatieven om te gaan. Ook wordt vaak van loket naar loket verwezen als projecten meerdere beleidsterreinen bestrijken. Daarachter kan zeker bij de instellingen intern een werkgelegenheidsaspect meespelen: als vrijwilligers succesvol zijn waar men zelf professioneel niet verder komt. Ambtenaren voelen zich bijvoorbeeld aangevallen op hun verantwoordelijkheid en hun werk en gaan zich verzetten in plaats van dat ze erkennen dat samenwerking met zulke initiatieven waarschijnlijk meer succes heeft. Het bedrijfsleven verwijst wederom vaak naar de overheid, die dat moet steunen of regelen.
4. Wat zijn de argumenten om een initiatief wel te ondersteunen? De overheid is bereid een initiatief te ondersteunen als: • Het precies past in het eigen beleid en men nog geen goede invulling daarvoor heeft. • Het niet concurrerend is met de eigen werkgelegenheid en projecten. • Het maatschappelijk voordeel voor de mensen en omgeving overduidelijk aanwezig is. • Het op een positieve en begrijpelijke manier wordt aangesproken. Het bedrijfsleven is bereid een initiatief te ondersteunen als: • Het maatschappelijk voordeel voor de mensen en omgeving overduidelijk aanwezig is. • Als het bedrijf zelf bekendheid krijgt en lokaal in een positief daglicht komt te staan. • Het bedrijf een duidelijke maatschappelijke doelstelling heeft. • Het op een positieve en begrijpelijke manier wordt aangesproken. 5. Hoe kunnen de actoren het beste worden benaderd om hen te stimuleren om samen te werken met burgerinitiatieven, of deze te stimuleren en te faciliteren? Over het algemeen zal gelden dat het voor het project erg handig is om zowel naar overheid als bedrijfsleven: • De maatschappelijke meerwaarde duidelijk voor het voetlicht te brengen: goede publiciteit en veel netwerken en mensen aanspreken en uitnodigen bij het initiatief. • Het gesprek altijd open en met interesse, respect voor elkanders oprechtheid, belang en inzet in te gaan. Bij de overheid: • Te onderzoeken welke beleidsterreinen van de overheid het project bestrijkt en met het daarbij heersende woordgebruik de overheid te benaderen op hun mede verantwoordelijkheid. Bij het bedrijfsleven: • Het belang van het bedrijf mede in overweging te nemen. • Beseffen dat bedrijven niet op onbetaald werk en kosten zitten wachten buiten hun eigen kernactiviteit: dus men moet zich afvragen hoe de betrokken ondernemer of het bedrijf werkelijk geïnteresseerd of geraakt kan worden.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
63
6. Hoe kunnen de partners van een sociaal initiatief een bijdrage leveren? De overheid kan op de volgende wijzen steun bieden aan de projecten, die we hier bedoelen: • Met aangepaste regelgeving. • Gesubsidieerde banen. • Oppervlakte, een (deel van een) gebouw ter beschikking stellen. • Op de functie aangepaste huren (sociale huren voor sociale functies). • Financiering. • Kennis overdracht van de ambtenaar naar de initiatieven. • De tijd geven t.b.v. de continuïteit, ruimhartigheid. • Het probleem hierbij is altijd dat instellingen, die overigens niet van de overheid zijn, met eigen werkplannen en doelstellingen en planningen komen en er dus geen ruimte of tijd is om nieuwe initiatieven te steunen. • Flexibiliteit. • Het initiatief moet ook mogen mislukken, dat is geen probleem, dat hoort ook bij uitproberen en sociale initiatieven. De vraag is hierbij wel wie het risico draagt (zie EMES). Zijn dat de initiatiefnemers of ligt het risico bij anderen. • Door een open, uitnodigend en stimulerend klimaat voor het sociaal en cultureel initiatief te creëren binnen de eigen organisatie en de betrokken instellingen. Qua samenwerking op lokaal niveau met middenstand en bedrijven in de buurt: • Door in de uitwisseling op het niveau van producten en diensten te kiezen voor het product met de lokale sociale meerwaarde in plaats van het product van een grote multinational ver weg. • Door in de uitwisseling zowel rekening te houden met persoonlijke belangen en interesses van werknemers (kinderopvang, cursussen, culturele uitjes, catering, recreatie mogelijkheden) die het bedrijf (in)direct betaald of aan het bedrijf ten goede komen en met de belangen van het bedrijf als geheel (uitbesteding van werk, reclame, kunst aan de muur). • Door in overleg samen te investeren in gezamenlijke belangen zoals sociale veiligheid op straat, voorzieningen voor jongeren, et cetera.
Versteviging van het eigen initiatief: de burger aan het roer. Ten slotte willen een aantal aanbevelingen doen aan de partijen die een rol spelen in de samenwerking met eigen initiatieven van burgers. Centraal hierbij staat het uitgangspunt dat de initiatiefnemers en uitvoerders zelf aan het roer blijven. De maatschappelijke onderneming als instrument In maatschappelijke ondernemingen in de sociale economie door heel Europa werken momenteel meer dan 6 miljoen mensen en het is de sector waarin de werkgelegenheid het hardst groeit. Een maatschappelijke onderneming is een bedrijf dat een sociale doelstelling vooropstelt, maar combineert met economische activiteiten. Het behoort daardoor definitief niet tot de eerste publieke sector noch de tweede commerciële sector. In Europa is na een brede inventarisatie een lijst met indicatoren opgesteld, waaraan zo’n maatschappelijke onderneming over het algemeen voldoet (www.emes.net). Eén van de belangrijkste daarvan is dat de betrokkenen (doelgroep, cliënten en werkenden) zelf vorm kunnen geven aan hun eigen beleid en werk en niet dat het voor hen gedaan wordt door een instelling of aandeelhouders. Het is duidelijk dat initiatieven zoals bijvoorbeeld een moedercentrum, mits zelf gerund door de bezoeksters en uitvoerenden, of een broedplaats, met een duidelijke sociale meerwaarde een maatschappelijke onderneming kan zijn. Wij zien gezien het bovenstaande de maatschappelijke onderneming als het antwoord op de beleidsvoornemens van de verschillende instellingen op het gebied van ‘Weven aan Samenleven’ en het Broedplaatsenbeleid. Wij bevelen derhalve aan dat de sociale initiatieven die ontstaan binnen deze twee kaders ondersteund worden door de andere actoren op weg naar de maatschappelijke onderneming. Dat houdt ons inziens in dat ze niet worden ‘gedomineerd’
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
64
door welzijnsinstellingen, gemeentelijke diensten woningbouwverenigingen of projectontwikkelaars, maar worden ‘gefaciliteerd’ in faciliteiten, benodigdheden en ondersteund met kennis en vaardigheden. Instrumenten voor handhaving van de sociale doelstelling. Het concept van de maatschappelijke onderneming biedt ook handvatten om de combinatie van financiële of materiele steun en de ontplooiing van economische activiteiten in goede banen te leiden en met elkaar in balans te houden. Er zijn diverse instrumenten ontwikkeld op tal van terreinen om dat te doen, het gaat hierbij met name om: • De controle op en de handhaving van de (verwezenlijking van de) sociale doelstelling van het project. • Het bieden van (periodiek) inzicht in de financiële stromen binnen het project om oneigenlijk gebruik van faciliteiten tegen te gaan. • De opzet van een contractstructuur, waarbinnen de partners van een sociaal initiatief, hetzij de overheid, hetzij een bedrijf, het vertrouwen in de maatschappelijke onderneming kunnen opbouwen. In het kader van deze ontwikkeling pleiten wij in dit rapport niet alleen voor het ontstaan van initiatieven van burgers om de eigen leefomgeving en die van anderen te verbeteren, maar ook dat die initiatieven door de andere actoren worden ondersteund en gefaciliteerd. Dat geldt zowel voor de Moedercentra, die vanuit de lokale overheid, een welzijnsinstelling of een sympathiek bedrijf ondersteuning kunnen krijgen, als voor de Broedplaatsen die vaak gebaat zijn bij geschikte plekken in de stad om de functie ten volle te benutten of met een projectontwikkelaar willen samenwerken. Het is zeker niet de bedoeling dat het initiatief afhankelijk van de andere actoren wordt. Wij pleiten voor een sterk collectief dat de bestaansmiddelen uit de eigen activiteiten kan halen, maar geen enkel initiatief kan geheel autarkisch bestaan. Mede daarvoor zijn ook de instrumenten ontwikkeld die in eerdere paragrafen naar voren kwamen. Aan de initiatieven Sociale initiatieven van burgers kunnen uitgroeien tot duurzame maatschappelijke ondernemingen als zij in staat zijn om samen te werken met partijen uit andere sectoren en succesvol te functioneren in een netwerk en hun eigen omgeving. Zij kunnen hiertoe werken aan een vijftal belangrijke eigenschappen: Bewustzijn, Zichtbaarheid, Professionaliteit, Organisatorische Kwaliteit en Netwerken. Er zijn en worden verschillende instrumenten ontwikkeld om de ontwikkeling naar een zelfstandige organisatie van dit soort initiatieven te ondersteunen en te faciliteren en ook de rol van de initiatieven in een netwerk te versterken. Het verdient aanbeveling dat de maatschappelijke initiatieven zowel de lokale overheid als het bedrijfsleven uit hun omgeving aanspreken op hun mede verantwoordelijkheid voor de sociale kwaliteit in de samenleving. Het burgerinitiatief is niet altijd in staat om zo te communiceren dat overheid en bedrijfsleven begrijpen wat er wordt bedoeld. Aan de overheid De lokale overheid is niet altijd in staat om te erkennen dat een burgerinitiatief op sociaal, cultureel en economisch gebied vaak beter werkt dan het eigen vaak gefragmenteerde beleid. Op een overkoepelend gemeentelijk niveau zal de keus gemaakt kunnen worden om in een open ontvangend en uitnodigend klimaat lokaal sociaal, cultureel en economisch beleid uit te laten voeren door sociale initiatieven en maatschappelijke ondernemingen te faciliteren met de middelen en mogelijkheden zoals hierboven en elders in dit rapport genoemd. Zo kunnen middelen bespaard worden op andere beleidsterreinen en zal in veel gevallen het rendement van het beleid toenemen omdat de lijnen met de doelgroep via het maatschappelijk initiatief veel korter zijn en het eigen initiatief van burgers direct bevorderd wordt. De burger wordt zo niet meer aangesproken op iets wat hij/zij niet doet of niet kan, maar krijgt de kans, de tijd en de ruimte om lokaal te laten zien al ze wel kan en zelf wil. Dat is een veel betere manier om mensen weer actief en aan de slag te krijgen of te stimuleren een vaardigheid te leren en zichzelf te helpen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
65
Aan het bedrijfsleven Te erkennen dat een maatschappelijk onderneming en een sociaal initiatief geen concurrerend bedrijf is maar iets is wat sociaal verband aanbrengt en iets toevoegt aan de lokale samenleving wat via de overheid of op commerciële wijze niet realiseerbaar is. Het is echter essentieel dat zo'n initiatief ook een economische component mag en kan ontwikkelen en toch een speciale positie nodig heeft. In een duidelijke juridische structuur met afspraken en contracten kan misbruik voorkomen en de maatschappelijke functie gehandhaafd blijven
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
66
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
67
Literatuurlijst Breek, P., de Graad, F., Draaisma, J., Dokkum H. en Hollants, E., (2001), ‘Laat 1000 vrijplaatsen bloeien' - een onderzoek naar vrijplaatsen in Amsterdam, De Vrije Ruimte, sept 2001, Amsterdam, www.vrijeruimte.nl. Brinkman, K., Dijk, W. van, Draaisma J., Duivenvoorden, E. van, Graad, F. de, Jonkers, A., Kallenberg, F., Leeuwen, J. van, (2002) Gouden Gids Woon-, werk- en Cultuurpanden, wegwijzer voor startende en gevestigde groepen, De Vrije Ruimte, V.o.f. de Verandering, Raamwerk, Amsterdam, www.vrijeruimte.nl. Buis, N., Schröder, K. (red.) (2001). Projectcentra en lokale economie, ideeën voor financiering en wederzijdse hulp bij commerciële en sociaal georiënteerde kleinschalige bedrijven. Uitgeverij De Papieren Tijger, Breda. Defourny, J., Borzaga, C. (ed). (2001), The Emergence of Social Enterprise, Routledge, London. Hoofdstuk 14 gaat over Nederland. Duyvendak, J.W., Engbersen, G., (2002) Open deuren, sleutelwoorden van lokaal sociaal beleid: Sociale infrastructuur., NIZW, Verwey Jonker instituut, Utrecht. Duyvendak, J.W., van der Laan, G., Veldboer, L, (2003), ‘ONTEIGENING’ in tijden van vraagsturing en accountability, Opstellen over de gewenste verhouding tussen bewoners, overheden, instellingen en professionals, Dr. Gradus Hendriks Stichting, Den Haag. Galesloot, H., I. Horstik (2002), Dragers & Schragers, sleutelfiguren in de lokale samenleving, Instituut voor Publiek en Politiek, Amsterdam. Hes, J. (2002), Domineren of faciliteren, Universiteit van Amsterdam, Nieuwsbrief nr. 19, Landelijk Netwerk Moedercentra, Landelijk Centrum Opbouwwerk, Den Haag. Hupe, Meijs & Vorthoren (2000), “Hybrid governance. The impact of the nonprofit sector in the Netherlands”, Working report 65, Social and Cultural Planning Office. (www.scp.nl/boeken/werkdocumenten/doc65uk/uk/metainfo.htm) “Mothers in the centre, Mother centres” (2002), oorspronkelijke titel: “Mütter im Zentrum – Mütterzentrum” (1997), MINE, e.v. Hamburg, Germany, www.bestpractices.org/cgibin/bp98.cgi?cmd=detail&id=21506 Project groep Broedplaats Amsterdam, (2003), Voortgangsrapportage Broedplaats Amsterdam, Projectmanagementbureau, Amsterdam, www.broedplaatsamsterdam.nl. Schindowski, Voss (ed), Yearbook Sustainable economics, issue 1 AG SPAK Bücher, Neu-Ulm, 2002, Germany, www.leibi.de/yearbook Voogt, P.W., Broekman, H. (2003), De grote kleine-kansen atlas, LCO, Den Haag, www.kansenatlas.nl. XminY solidariteitsfonds, Universiteit Brabant, (2001) Voor de Verandering - Alternatieven voor het Neo-liberalisme, Amsterdam. www.globalternatives.nl Linklist: www.solidair.nl www.deverandering.com www.opbouwwerk.nl. www.wevenaansamenleven.nl. www.emes.net
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
68
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
69
Bijlagen I.
Instrumenten voor Handhaving van Sociale functies
71
II.
Strategie advies voor lokaal sociaal beleid
73
III.
Convenant ter ondersteuning van zelfinitiatieven
77
IV.
Communicatie analyse en strategie
79
V.
De Gouden Gids Woon-, werk- en cultuurpanden
83
VI
Interview Gina Giavarra, Landelijk Netwerk Moedercentra
85
VII
Verslag gesprek moedercentrum de Koffiepot
89
VIII
Kort verslag workshop verzelfstandiging, verjaardag Moedercentra, 5-11-2002.
93
Samenvattend verslag Landelijke bijeenkomst verzelfstandiging Moedercentra, 2003.
95
Een overzicht van de “stimuleringstools” Weven aan Samenleven
101
IX X.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
70
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
71
Bijlage I Instrumenten voor Handhaving van Sociale functies 1. Beschrijving van het instrument Met de ‘instrumenten voor handhaving van sociale functies’ wordt het geheel aan afspraken, contracten en statuten bedoeld, die toegepast worden in een maatschappelijke onderneming en in relaties met andere partijen. Het doel is om alle betrokken partijen het vertrouwen te geven dat de sociale functies, die de onderneming heeft, gehandhaafd blijven en niet langzaam door de belangen van de individuele leden van de maatschappelijke onderneming geërodeerd of uitgehold raken. Het gaat er daarbij om dat er evenwicht in de maatschappelijke onderneming is tussen de economische activiteit en de sociale doelstelling. Het instrumentarium biedt handvatten om de combinatie van subsidiering, economische activiteiten en het vervullen van een sociale functie in goede banen te leiden. Er zijn in de praktijk talrijke instrumenten ontwikkeld om dat te doen, het gaat hierbij met name om: • Inzicht in en de handhaving van de (verwezenlijking van de) sociale doelstelling van het project • Het bieden van (periodiek) inzicht in de financiële stromen binnen het project om oneigenlijk gebruik van faciliteiten tegen te gaan. • De opzet van een contractstructuur waarbinnen de partners van een sociaal initiatief, hetzij de overheid, hetzij een bedrijf het vertrouwen in de maatschappelijke onderneming kunnen opbouwen Idealiter voldoen wetten en regels aan de wens van mensen om leven, werk en wonen zoveel mogelijk in eigen hand te nemen. Mensen nemen in dat geval zelf verantwoordelijkheid en krijgen daar erkenning voor. Dit leidt tot ‘positieve institutionalisering’. Overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke onderneming durven wetgeving en regels in te zetten om een maatschappelijke doelstelling, die gecombineerd is met een economische activiteit via zelfinitiatief van burgers te verwezenlijken. Geld dat vrijkomt uit de economische activiteit wordt weer geïnvesteerd in het realiseren van de speciale doelstelling van het project. 2. Functie, toepassing Een maatschappelijke onderneming is: not-for-profit. Men maakt de sociale activiteiten mogelijk door de economische activiteiten uit te voeren. Er is dus een duidelijke combinatie van sociale meerwaarde en economische activiteit binnen het project. In enkele gevallen (sociale ontwikkeling, activering, dagbesteding) kan het werk ook het sociale doel zelf zijn, maar dat hoeft niet. De sociale functie kan bijvoorbeeld bestaan uit: • Opleidingen, aandacht voor mensen, persoonlijke ontwikkeling, leertrajecten. • Een ontmoetingsplek voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, kansen voor mensen met weinig geld en mogelijkheden, kinderopvang, dagbesteding, creativiteit. • Publieke ruimtes in de buurt voor kunst- en theateruitingen of voor activiteiten in zelfbeheer en vrije ontplooiing van mensen. • Een mix van activiteiten samengebald in één project; een synergie op sociaal, economisch en cultureel vlak en inspiratiebron voor de persoonlijke ontwikkeling van mensen. De economische activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit: • Wonen (huur opbrengst) met groepen in zelfbeheer. • Producten van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, een handicap of achterstand zoals in een sociale werkplaats. • Zelfstandige bedrijfjes in groenbeheer, recyclingprojecten, winkels met tweedehands spullen, restaurantjes, bakkers, fietsenmakers. • Kleinschalige innovatieve ondernemers of een alternatieve boekhandel, een ideële drukkerij of uitgeverij, biologische, vegetarische of veganistische catering, verzorging van kinderpartijtjes, filmhuizen. • Architecten, grafisch ontwerpers, kunstenaars, theatermakers.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
72
•
Cursussen en opleidingen verzorgen tegen (gereduceerde) betaling.
Onderdelen van de contractstructuur waarin afspraken ter handhaving van de sociale functie kunnen worden vastgelegd. • Erfpacht contract (tussen eigenaar en de gemeente, waarin de speciale betekenis van een project en de eisen, die daaraan gesteld worden, kan worden vastgelegd). • Huur- of gebruiksovereenkomsten (tussen deelnemers en eigenaar of beheerder). • Verenigingsstatuten (de vereniging staat voor het belang van de deelnemers, de leden van de vereniging kunnen de doelstelling veranderen). • Stichtingsstatuten (in de stichting is doelstelling van het project vastgelegd, de deelnemers aan de maatschappelijke onderneming kunnen de doelstelling niet veranderen). • Subsidie beschikking of een door de gemeenteraad vastgesteld beleidsstuk of besluit. Enkele voorbeelden van type afspraken ter handhaving van de sociale functie • Verevening: profit functies binnen het project dragen zoveel bij dat de non-profit functies (kunst, theater, publieke ruimtes en wonen) betaalbaar blijven. • Anti speculatie beding: een afspraak dat woonwerkruimte verkregen voor een appel en een ei niet met winst doorverkocht mag worden binnen een bepaalde periode. • Inkomen (of winst) gerelateerde huur: mensen, die meer verdienen dan een bepaald basis bedrag betalen een hogere vierkante meter prijs, X. • Fonds bijzondere voorzieningen: extra gelden uit X, die alleen voor het gehele project en de sociale meerwaarde ervan ingezet mogen worden. • Sociaal jaarverslag: het project doet jaarlijks verslag van de sociale kwaliteit van het project: men maakt de sociale functies zichtbaar maar ook meetbaar in aantallen bezoekers, opleidingen, klanten, films, producties, tevreden deelnemers en bewoners, festiviteiten verslagen, et cetera. • Financieel jaarverslag: het project doet jaarlijks verslag van de geldstromen in het project en hoeveel daarvan t.b.v. de verschillende functies is gebruikt. 3. Kritische variabelen en relaties De belangrijkste variabelen die het instrumentarium helpen ontwikkelen zijn “netwerken” en “bewustzijn”. De partners in een netwerk kunnen met elkaar omgaan en economische, beleidsmatige en sociale afspraken in onderling vertrouwen maken. Door de doelstellingen en afspraken vast te leggen in contracten en duurzame relaties worden de deelnemende partijen zich ook bewust van het speciale karakter van de maatschappelijke onderneming. 4. Huidig gebruik van het instrumentarium In het Broedplaatsenbeleid in Amsterdam wordt de contractstructuur gebruikt om afspraken te maken en subsidies te kunnen verlenen aan atelierpanden in zelfbeheer en broedplaatsen in samenwerking met een projectontwikkelaar of woningbouwvereniging. In de broedplaats aan de Plantage Doklaan in Amsterdam zijn “inkomen (of winst) gerelateerde huur” en “het fonds bijzondere voorzieningen toegepast”. Dit project heeft door subsidies van de gemeente Amsterdam een betaalbare vierkante meter prijs kunnen realiseren van 35 euro per m2 per jaar exclusief gas, water en licht voor 10 “woonruimtes” en 30 werkruimtes. In steden met erfpacht kan bij dit soort collectieve projecten, waar subsidies mee gemoeid zijn, een anti speculatie beding aan het erfpacht contract toegevoegd worden.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
73
Bijlage II
Strategie voor een nieuw Lokaal Sociaal beleid
1. Beschrijving van het instrument Dit instrument is feitelijk een voorstel aan de rijksoverheid, gemeenten en relevante instellingen om te komen tot een andere opzet voor sociaal (en economisch) beleid. De nieuwe opzet bestaat in de kiem al naast de oude, maar wordt alleen incidenteel en ad hoc toegepast. Om tot een structureel succesvol lokaal sociaal beleid te komen is een transformatie nodig, een geleidelijke verschuiving van aandacht, middelen en faciliteiten van de ene aanpak naar de ander. Dit wil niet zeggen dat de nieuwe aanpak de huidige volledig zal kunnen vervangen, het zal waarschijnlijk naast elkaar blijven bestaan. De omvang van het huidige beleid zal echter sterk gereduceerd zijn en er zal altijd een voorkeur bestaan voor het stimuleren van de doe-hetzelf aanpak omdat dat op de langere termijn altijd tot lagere maatschappelijke kosten zal leiden. Het huidige sociale beleid Het huidige beleid, gericht op het versterken van de sociale cohesie in de maatschappij, kenmerkt zich door een enorme versnippering en verkokering van activiteiten en beleidslijnen waarvan velen niet de doelgroep of de gestelde doelen bereiken. De overheid (rijk, gemeente) stelt daartoe middelen en capaciteit ter beschikking die deels verloren gaan omdat de doelgroepen niet goed bereikt worden of verkeerd aangesproken worden. 23
De “Doe-het-zelf aanpak” met “sociaal economische kiemen” De overheid zou zich meer moeten richten op het faciliteren van verschillende vormen van zelforganisatie door groepen met een lokale sociale doelstelling, die de sociale samenhang versterken, en tegelijk in broodnodige sociale, educatieve, culturele en/of economische 24 behoeften voorzien . Het gaat hier ook om nieuwe vormen van werkgelegenheid, gecreëerd door mensen zelf, waarin economische activiteiten en publieke, sociale verantwoordelijkheid op een open en beheerste wijze samen kunnen gaan in een maatschappelijke onderneming. Een sociaal initiatief van burgers is zodoende te zien als een ‘kiem’ voor een nieuw type sociaal beleid. Momenteel wordt dat niet algemeen toegepast of herkend of zelfs ontweken mede door het spanningsveld dat nu eenmaal bestaat tussen middelen en activiteiten vanuit de publieke en de commerciële sector. Het onderstaande overzicht probeert onderscheid te maken tussen een bureaucratische centrale aanpak vanuit de overheid, die de samenleving tot in de uiterste sociale puntjes toe wil blijven sturen, en een aanpak die vanuit de doelgroep zelf werkt. Beide vormen bereiken een doelgroep die om allerlei redenen een afstand of achterstand tot de maatschappij en de reguliere arbeidsmarkt hebben. Huidig beleid Versnipperde aanpak. ¾ Iemand heeft een drankprobleem, geen werk, een psychiatrisch probleem, een taalprobleem of geen opleiding. Uitgevoerd door (aan de overheid gelieerde) instellingen op het gebied van welzijn en zorg.
Doe-het-zelf aanpak Integrale aanpak. ¾ De mens als geheel ziend: bouw verder met datgene wat iemand leuk vindt en goed kan en laat iemand gaandeweg de problemen oplossen. De doelgroep gaat uit van de eigen behoeften vaak ondersteund, gefaciliteerd (en niet
23
De sociaal economische ‘kiem’ is een sociaal initiatief door burgers dat door de overheid gesteund en geaccepteerd wordt als een duurzame bijdrage aan haar sociale (en economische) beleid. Het initiatief is dus een ‘kiem’ voor een nieuw type beleid. Ingebed in een samenwerkingsverband met overheid of bedrijfsleven kan zo’n kiem een lokale maatschappelijke onderneming worden.
24
Het meest recente beleid van de Nederlandse overheid bestaat uit het sterk reduceren van de financiering van aan welzijn gerelateerde instellingen en het stoppen van structurele subsidies voor sociale initiatieven. Daarvoor in de plaats komt een veel kleiner budget bij de gemeenten zelf waaruit projectsubsidies of opstartsubsidies gegeven kunnen worden. Dit lijkt slechts ten dele op de strategie die hier voorgesteld wordt. De omvang van het budget voor het nieuwe sociale beleid via het steunen van zelforganisaties moet niet zozeer omlaag het moet op een andere wijze aangewend worden en via andere middelen, zoals het ter beschikking stellen van ruimte en onroerend goed of het bieden van faciliteiten en ondersteuning. De huidige beleidswijzingen laten zien dat een structurele afhankelijkheid van subsidies de sociale initiatieven kwetsbaar maakt.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
74
Grote “persoonlijke” afstand tussen mensen uit de doelgroep en de beleidsuitvoerders. Het is lastig om vertrouwensrelaties op te bouwen. Door de gefragmenteerde aanpak is daar ook te weinig tijd voor. Gericht op individuen. ¾ De doelgroep is bekend vanuit adresbestanden van gemeenten en instellingen. ¾ Mensen wisselen niet zo snel ervaringen m.b.t. achterstanden uit, men schaamt zich daarvoor. Regelmatig is er sprake van verspilling van geld, capaciteit; de doelgroep wordt slecht bereikt. Officiële, bureaucratische, schriftelijke benadering, probleem georiënteerd, dwangmatig. ¾ U heeft een drankprobleem, u spreekt de taal niet, u zou een opleiding moeten volgen. Gaat er vanuit dat in principe iedereen op de reguliere arbeidsmarkt moet kunnen werken. Men past zich maar aan de werkomstandigheden en het werk aan die door anderen worden bepaald. ¾ Mensen passen zich aan werk aan. Gaat uit van wat mensen nog niet kunnen en zouden moeten leren. ¾ Ontkenning. Houdt weinig rekening met culturele of etnische drempels of verschil man en vrouw. Het initiatief komt van de overheid.
gedomineerd) door beroepskrachten. Geen “persoonlijke” afstand tussen mensen in de groep. Vertrouwensrelaties met elkaar zijn veel eenvoudiger. Er is genoeg tijd voor maatwerk. Gericht op groepen en hun sociale samenhang ¾ Mensen uit de doelgroep komen uit eigen beweging langs. ¾ Mensen leren elkaar kennen, wisselen ervaringen m.b.t. achterstanden uit, overwinnen hun schaamte en versterken elkaar. Vooral faciliteiten nodig; de doelgroep moet ergens in de buurt samen kunnen komen. Informele, persoonlijke, mondelinge benadering, oplossingsgericht, uit vrije wil. ¾ Kom even los van je problemen: wat zou je graag willen doen? Ontdek je zelf. Gaat er vanuit dat mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt beter functioneren in een ander type en socialer werkverband waarin men zelf het werk en de werkomstandigheden bepaalt. ¾ Het werk past zich aan de mensen aan. Gaat uit van wat mensen willen leren en wat ze al kunnen. ¾ Bevestiging. Houdt wel rekening met culturele en etnische voorkeuren. Het initiatief komt uit de doelgroep.
2. Functie, toepassing Het mes snijdt op deze manier aan twee kanten. Ten eerste zijn de deelnemers en deelneemsters in zo’n “sociale, economische culturele kiem” sociaal én economisch actief en indien nodig leert men al doende wat nodig is om dichter tot de reguliere arbeidsmarkt te komen. Men onderwijst elkaar, wisselt ervaringen uit en heeft tegelijkertijd sociale, economische en culturele functies in de lokale gemeenschap. Ten tweede zijn er over het algemeen lagere kosten (salaris, materialen, huisvesting) voor de maatschappij wanneer verschillende maatschappelijke behoeften en beleidslijnen op deze meer integrale manier door mensen zelf lokaal kan worden verzorgd, dan door regionale instellingen met een grote afstand tot de cliënten en klanten. De condities voor het ontstaan en functioneren van kiemen van lokaal sociaal (en economisch) beleid kunnen op de volgende manieren verbeterd worden: Via de overheid: • Betaalbare ruimte. Het toestaan van het “om niet” gebruik van langdurig leegstaand onroerend goed, ter beschikking stelling van ruimtes tegen sociale huren voor sociale functies. • Combinatie van economische activiteit en een sociale doelstelling moet toegelaten worden, instrumenten ter handhaving van sociale doelstelling nodig. Via de overheid en de instellingen: • Middelen en capaciteit uit de bestaande uitvoeringsstructuur voor sociaal (en economisch) beleid losmaken en omvormen tot lokaal beschikbare middelen en beroepskrachten voor het faciliteren (en niet domineren) van maatschappelijke ondernemingen geïnitieerd door en in handen van burgers zelf. • Het gesprek aangaan, tijd vrijmaken, open staan voor zichzelf aanbiedende en vragenstellende groepen zelforganiserende burgers met een sociale doelstelling en deze zeer serieus nemen. • Via het bedrijfsleven:
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
75
• •
•
Het gesprek aangaan, tijd vrijmaken, open staan voor zichzelf aanbiedende en vragenstellende groepen zelforganiserende burgers met een sociale doelstelling en deze zeer serieus nemen. Trainingsmethoden of administratieve middelen aanbieden, samenwerkingsverbanden aangaan op lokaal niveau, nog goed bruikbare tweedehands producten en faciliteiten bieden, giften. Investeren in sociale voorzieningen voor jongeren waardoor de sociale veiligheid voor supermarkten en winkelcentra wordt vergroot; klanten voelen zich geïntimideerd door ‘hangjongeren’ en dergelijke.
3. Kritische variabelen en relaties De nieuwe aanpak voor lokaal sociaal beleid is "voorwaarde scheppend" voor de ontwikkeling van sociale initiatieven en maatschappelijke ondernemingen. Het kan net als het Amendement Middel c.s. een enorm stimulerende werking hebben op “bewustzijn” bij instanties en sociale initiatieven over de rol die kleinschalige, lokale maatschappelijke ondernemingen kunnen hebben in verschillende vormen van beleid. Wat is er nu beter als mensen zich vol overtuiging in groepen organiseren en zichzelf helpen in plaats van dat ambtenaren vanachter verschillende loketten individuen aanspreken op hun tekorten en verplichtingen. Als de overheid de doe-het-zelf aanpak voor sociaal beleid stimuleert naast het bestaande centraal sociaal beleid, dan vergroot dat het “bewustzijn“ van mensen, dat zelforganisatie en eigen initiatief in groepsverband niet tevergeefs is en daadwerkelijk een maatschappelijke en economische betekenis kunnen hebben op lokaal niveau. Het zet mensen dus aan tot sociaal initiatief. 4. Huidig gebruik van het instrument Er zijn diverse voorbeelden te noemen voor het nieuwe beleid, dat uitgaat van de doelgroep zelf. Moedercentra Er zijn momenteel 30 moedercentra of ouder kind centra in Nederland. In een beschermde omgeving ontwikkelt men activiteiten en vaardigheden met een maatschappelijke en economische betekenis: er zijn voorbeelden te over: catering en vervoer voor thuiswonende ouderen, kinderdagopvang, speeltuinvoorzieningen, naschoolse opvang en huiswerk begeleiding, dagbesteding voor gehandicapte mensen, computer- en taalonderwijs, tussen schoolse opvang (overblijfmoeders) sociale activering, advies op maat bij mogelijkheden voor gezondheidszorg, kraamzorg, thuiszorg, een tweede hands winkel, sociaal culturele activiteiten voor de buurt. Wanneer een moedercentrum dus goed is ontwikkeld, heeft het naast het voordeel voor de vrouwen zelf ook nog eens een grote impact op de lokale sociale voorzieningen, die normaliter worden verleend door verschillende andere welzijnsinstellingen. Zie ook het lokale rapport van de Nederlandse partner, de Verandering, 2003. Woon-, werk- en cultuurpanden In heel Nederland wonen naar schatting vele tienduizenden mensen in woon-, werk- en cultuurpanden in eigen beheer zowel in de stad als op het platteland. In deze gemeenschappen bepalen mensen zelf hoe men woont en werkt. In enkele steden, zoals de gemeente Amsterdam, wordt er beleid gevoerd om deze combinaties van betaalbaar wonen en werken in groepsverband samen met het atelierbeleid in de stad een eigen plek te geven. De combinatie van de verschillende disciplines leidt tot een versterking van het sociale verband. Daarnaast heeft een culturele en economische innovatie vaak meerwaarde voor de buurt en/of de stad. Voorbeelden: kunstenaars en culturele ondernemers (schilders, beeldhouwers, theatermakers, muziek evenementen) werken in hetzelfde gebouw als ambachtelijke of andere kleine ondernemers (bakkers, architecten, elektriciens, kinderdagopvang) en sociale, culturele en of politieke publieke functies. Zie ook de instrumenten van de Nederlandse partner m.b.t. ‘Communicatie analyse en strategie’ en ‘Handhaving van sociale functies’. Dorpsservice centra Dorpsservice centra worden in diverse kleine gemeenten en kernen in Nederland opgezet. Daar verdwijnen veel voorzieningen (huisarts, slager, café, bakker of supermarkt, bibliotheekfiliaal, gemeente loket, bank filiaal) en er zijn allerlei initiatieven om deze door samenwerking beschikbaar te houden. Men koopt samen een pand (een dorpshuis bijvoorbeeld), exploiteert dat en houdt het zo betaalbaar. Daarnaast kun je ook aan het aantrekken en faciliteren van
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
76
toerisme en dergelijke economische functies denken. Ook het afwezig zijn of verdwijnen van de zorgvoorzieningen uit de kleine kernen, zoals het bejaardentehuis leidt tot zorginitiatieven van mensen zelf. Zie ook het instrument van de Nederlandse partner m.b.t. ‘Convenant tussen meerdere partijen ter ondersteuning van zelfinitiatieven’.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
77
Bijlage III Convenant (tussen meerdere partijen) ter ondersteuning van zelfinitiatieven 1. Beschrijving van het instrument Het Convenant is een afspraak tussen gemeentelijke afdelingen, welzijninstellingen (opbouwwerk) en indien aanwezig zelforganisaties op gemeentelijk of regionaal niveau om (potentiële) nieuwe zelfinitiatieven te ondersteunen volgens de uitgangspunten van het stimuleringstraject ‘Weven aan Samenleven’. De werkwijze richt zich primair op de versterking van de organisatie van deze initiatieven en op de opbouw van een zelfstandige positie. Dit geschiedt met name door het coachen, ondersteunen en begeleiden van deze initiatiefgroepen door opbouwwerkers en (op afstand) door V.o.f. de Verandering. Daarnaast zal V.o.f. de Verandering de betrokken opbouwwerkers coachen, met name gericht op het ontwikkelen van een werkwijze die tot zelfstandigheid van initiatieven leidt (uit convenant gemeente Zwolle). Het traject beoogt in deze periode een positieve bijdrage te leveren aan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van (eventueel nog te ontwikkelen) burgerinitiatieven, door middel van stimulering. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten van belang: 1. Primaire focus op organisatie en structuur van het zelfinitiatief. 2. Ondersteunend i.p.v. sturend naar het initiatief toe. 3. Het initiatief is opdrachtgever voor dit traject op basis waarvan afspraken tussen het initiatief en de welzijnsorganisatie gemaakt worden. 4. Door middel van signaleren, adviseren, coachen en het aanbieden van (mogelijk onconventionele) instrumenten, wordt gestreefd naar het versterken van de organisatie van het initiatief. 5. Het betreft een landelijk experiment, waarin evaluatie, uitwisseling, rapportage, leermomenten een belangrijke rol spelen. 2. Functie, toepassing In 2000 is er door de Tweede kamer een amendement op de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Middel, referentie nummer 27 400 XVI, nr. 24) aangenomen, dat de weg vrijmaakte voor het Meerjarig Stimuleringstraject ‘Weven aan Samenleven’. Het is van belang dat men zich in de loop van de jaren heeft gerealiseerd dat de verzakelijking van de welzijnsinstellingen in het welzijnswerk en het opbouwwerk zijn doel voorbij is geschoten. Door verantwoording af te willen of moeten leggen aan de opdrachtgevers worden initiatieven gedomineerd of ‘onteigend’ door die instanties die de initiatieven eigenlijk alleen maar hoefden te faciliteren. Op deze manier worden de sociale- of buurtinitiatieven beroofd van het zelfstandig sociaal-economisch potentieel dat ze in zich hebben. Het amendement is gericht op bemoediging en versterking van de rol van het eigen initiatief van de burger met een sterke sociale meerwaarde, daarbij slechts begeleid door gemeentelijke ambtenaren en de welzijnsinstellingen. De bedoeling is derhalve om een zo gunstig mogelijk klimaat te scheppen voor het eigen initiatief van de burger. In het amendement werd voorgesteld om een beperkt budget van het sociaal beleid te reserveren om gedurende 3 jaar aan de realisatie van dit klimaat te werken. Het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO) is de opdrachtgever voor diverse lijnen. De toepassing van convenanten is onderdeel hiervan. Het convenant is meestal niet verplichtend voor de betrokken partijen, maar het is eigenlijk een openbaar verslag van de afspraken en de intenties van de partijen. Het stimuleert de betrokkenen om open te staan en na te denken over de meerwaarde van sociaal initiatief in hun stad of dorp. 3. Kritische variabelen en relaties De overeenkomst heeft tot doel om het bewustzijn te vergroten bij vertegenwoordigers en ambtenaren van overheid en opbouwwerk om zelf initiatieven te steunen. Een convenant in een stad, kleine kern of een regio is daarmee "voorwaarde scheppend" voor sociale initiatieven en maatschappelijke ondernemingen, die een kans willen om zich te kunnen ontwikkelen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
78
4. Huidig gebruik van het instrument Het functioneren van het convenant wordt uitgetest in de stad Zwolle en in het plaatsje Sumar. In Zwolle wordt een aantal concrete buurtprojecten in het convenant betrokken. Binnen deze aanpak is het expliciet de bedoeling dat (eventueel nog te ontwikkelen) zelfinitiatieven vanuit de wijk worden ondersteund vanuit het opbouwwerk in het kader van de Zwolse wijkgerichte aanpak: “Onze Buurt aan Zet”. Enkele voorbeelden zijn: 1. Buurtbewoners bemiddelen zelf bij conflicten in de buurt. 2. De ‘Buurt vol Verhalen’; bewoners / burgers halen de verhalen in de buurt naar boven en organiseren de presentatie daarvan, met bijv. scholen, kunstenaars, e.a. . 3. Aansluiting bij het betrekken van burgers bij de beleidsontwikkeling per straat. Bijvoorbeeld: de bewoners van een tweetal (grauwe) straatjes gaan zelf groen en kleur in de straat aanbrengen. Het proces is beëindigd voordat het convenant formeel ondertekend werd, maar het had wel het 25 gewenste effect. Het voorbeeld van een dorpservice centrum ofwel een multifunctioneel dorpshuis wordt in diverse gemeenten en kernen opgezet. Er verdwijnen er veel voorzieningen (huisarts, slager, café, bakker of supermarkt, bibliotheekfiliaal, gemeente loket, bankfiliaal) in de kleinere kernen (dorpjes) en er zijn allerlei initiatieven om deze door samenwerking beschikbaar te houden. Men koopt samen een pand (een dorpshuis bijvoorbeeld), exploiteert dat samen en houdt het zo betaalbaar. Daarnaast kun je ook aan het aantrekken en faciliteren van toerisme en dat soort economische functies denken. Sumar is een kleine plaats in Friesland binnen de gemeente Tytsjerksteradiel. Een lokaal initiatief genaamd Dorpsbelangen Sumar heeft een concept uitvoeringsprogramma ontwikkeld 26 (2003-2004) ‘Meiinoar Foarinoar’ met als speerpunt het ‘Dorpscentrum Sumar’. Dit is een multifunctioneel dorpservicecentrum, waarin een aantal voorzieningen gecombineerd worden, die anders dreigen te verdwijnen uit kleine kernen op het platteland. Deze voorzieningen kunnen zowel sociaal als economisch van aard zijn. Om dit mogelijk te maken is een convenant gesloten tussen de gemeente, het welzijnswerk, de Verandering en Dorpsbelangen Sumar. Voor een ander initiatief, dat sterk lijkt op het dorpsservicecentrum zie ook www.Kulturhus.nl. Een ander actueel voorbeeld. De Friese stichting voor gehandicapten zorg ‘Talant’ heeft een supermarkt, die failliet dreigde te gaan, overgenomen in het dorp Oldeberkoop in Friesland. Hier is het behoud van de supermarkt met het huidig personeel en de dagbesteding van enkele verstandelijk gehandicapten gecombineerd. Zo is voor het dorp een not-for-profit supermarkt met een nieuwe naam ‘Attent’ behouden gebleven en is er geen werkgelegenheid verloren gegaan.
25
In de praktijk hoeft het proces van totstandkoming van een convenant niet altijd voltooid te worden. Met name in grote gemeenten kan dit een langdurig en bureaucratisch proces betekenen. Daar is minder kans op in kleinere gemeenten. Het proces van voorbereiding van een convenant heeft al een positief effect op de betrokken ambtenaren en professionals en creëert bij hen al een open en ondersteunende cultuur ook al wordt het proces niet afgemaakt. 26 Het Friese "Meiinoar Foarinoar" betekent: "Met elkaar voor elkaar".
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
79
Bijlage IV
Communicatie analyse en strategie
1. Omschrijving van het instrument Dit instrument is een analysemethode gericht op de communicatie tussen partners uit verschillende sectoren en met verschillende culturen. Het doel is het verbeteren van die communicatie ten gunste van een positieve ontwikkeling van de maatschappelijke onderneming. Het vormt de aanzet tot een communicatie strategie voor de maatschappelijke onderneming gericht op het netwerk waarin zij samenwerkt of wil gaan samenwerken met partners uit de commerciële en publieke sector. Er zijn linken met andere instrumenten of methoden, die gebruikt kunnen worden. Het doel van de communicatie analyse is inzicht verschaffen in de motivaties en belangen van partners met verschillende achtergronden. Dit inzicht en de communicatie strategie die daaruit voortvloeit vergroot het aantal opties en partners om mee te kunnen samenwerken. De taal die zij spreken, de woorden die zij gebruiken en de manier waarop men elkaar aanspreekt of typeert vervat het denkkader dat men hanteert, de visie op de maatschappij. Deze visie hangt weer samen met het eigenbelang en ook met de achtergrond of het milieu waar men in verkeert.
Doel, belang Taalgebruik Belangen
1
2
Taalgebruik Belangen
Doel, belang 1 Beleid, belang A Doel, Belang 2
3
Beleid, belang B
Taalgebruik Belangen De figuur laat zien dat drie partijen (1, 2 en 3) ieder op een eigen manier in de maatschappij staan met eigen doelstellingen, beleid en belangen en dat daar ook een eigen taalgebruik bij hoort. Als de partijen tot samenwerking willen komen, zullen ze elkaar moeten vinden op gemeenschappelijke belangen, doelen en beleidslijnen (de rondjes). Je kunt je voorstellen dat partij 1 de overheid is, partij 2 een commerciële partij en partij 3 de maatschappelijke onderneming. Partners die willen samenwerken moeten ook beseffen en accepteren, dat de partners verschillende belangen en denkkaders hanteren die ieder voor zich mogelijk en nodig zijn in de maatschappij. Ze kunnen met elkaar conflicteren. Paul Dijkstra zegt hierover: maak gebruik van "de productiviteit van het verschil". Het instrument, de analyse methode, bestaat de volgende onderdelen: • Een analyse van het woordgebruik in krantenartikelen, beleidsdocumenten en vergaderstukken van de verschillende sectoren, die over het sociale initiatief gaan of over het beleid dat daarvoor relevant is. • Het opstellen van een verklarende woordenlijst, met de woorden en hun betekenis, die karakteristiek zijn voor de verschillende visies. • Indien mogelijk: het houden van interviews en gesprekken met vertegenwoordigers van de verschillende sectoren, gericht op het bekend en zichtbaar maken van het sociale initiatief en de verkenning van de mogelijkheden en voorwaarden van die partij voor samenwerking met het initiatief.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
80
2. Functie, toepassing Voor het Broedplaatsenbeleid in Amsterdam is in 2001 een verklarende woordenlijst gemaakt op basis van een literatuurstudie. Vijf mensen lazen 25 tot 50 documenten (publicaties, artikelen, boeken, pamfletten, folders, wetten, notulen van vergaderingen e.d.) geproduceerd door de doelgroep, de media, de overheid en adviseurs en wetenschap. Gezocht werd naar de woorden, die het meest gebruikt worden en nodig zijn om de doelstellingen, het beleid of een verantwoording van het al dan niet samenwerken met de maatschappelijke onderneming te typeren en te omschrijven. Van deze woorden werd een lijst gemaakt, waarin de verschillende betekenissen uitgelegd en geduid werden. Het bleek, dat de publieke sector en de doelgroep andere woorden gebruiken om soms hetzelfde te zeggen en ook dat er een ontwikkeling in het woordgebruik plaatsvindt. In 2003 zijn in het kader van het MPLE onderzoek interviews gehouden met representanten van overheid en commerciële sector. Hierin komt duidelijk naar voren dat er verschillende denkkaders en motivaties zijn waarmee de commerciële en publieke sector de samenwerking aangaat. In de tabel hieronder een overzicht van enkele termen, die partijen gebruiken in hun communicatie over het onderwerp: het broedplaatsenbeleid. Project omschrijving Doelgroep omschrijving Andere veel gebruikte termen Belang, beleid, doel
Overheid Broedplaats, ateliergebouw Kunstenaars, culturele ondernemers, subcultuur Gedoogd wonen, professionalisering, atelierruimte Economische spin-off door culturele diversiteit in de stad. Maatschappelijke innovatie, kwaliteit, leefbaarheid in buurt.
Projectontwikkelaar Sociaal initiatief Startersgebouw, Vrijplaats, woonwerkpand bedrijfsverzamelgebouw De Kleine stadswas, Collectieven, Helmgras, pioniers, idealisten woonwerkgroepen, sociale functies Startende ondernemers Betaalbaar, Zelfbeheer, basis democratie, maatschappijkritisch Betaalbaar, vrij, creatief en Geld verdienen innovatief werken en wonen Behoud van waarde en Maatschappelijke verandering kwaliteit van gebouwen.
Enkele voorbeelden van woorden nader toegelicht: “Gedoogd wonen” betekent dat het gebruik van een ruimte afwijkt van de originele bestemming. Als er bijvoorbeeld "gewoond" wordt in bedrijfspanden, waar qua bestemming alleen "gewerkt" mag worden. Dit komt in Nederland bij uitzondering voor als de gemeente een woonwerkproject in zijn geheel waardevol acht, maar niet de bestemming van het pand zoals vastgelegd in het bestemmingsplan kan of wil wijzigen. Aan brandveiligheid worden dan wel dezelfde hoge eisen gesteld als bij wonen. Met "De Kleine Stadswas" doelt de projectontwikkelaar op de onrendabele, maar erg speciale leuke projecten voor een marginale, kleine doelgroep, die altijd iets aparts wil. Het idee erbij is: het is nodig, omdat deze mensen ook bij de stad horen, maar bij wijze van uitzondering. Hiertegenover staat de 'Grote Was', de rest van de projecten, het echte werk, waar gemeente en project ontwikkelaars hun geld mee kunnen verdienen. Met "Helmgras", een pionierplant, doelt de ontwikkelaar op mensen, die in vervallen wijken lege panden kunnen betrekken en in staat zijn er weer een levende buurt van te maken, met sociale en economische functies. Deze mensen verdwijnen echter als de stad economisch in staat is om de gehele buurt weer leefbaar te maken en te herstructureren (middels renovatie en/of nieuwbouw). Net als bij 'verlanding' van een zoute strook land aan de kust wordt het helmgras dan vervangen door zoutwater minnende planten. Soms blijven de pioniers en gaan over in de vernieuwde stad zoals bij broedplaatsen in het Broedplaatsenbeleid. De lessen uit het Broedplaatsenbeleid zijn als volgt: • De doelgroep (de sociale initiatieven) dient uiteindelijk regelgeving te aanvaarden.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
81
•
De overheid zou zich meer kunnen richten op een andere invulling van sociaal, cultureel en economisch beleid dan ze gewend is namelijk door sociale initiatieven van burgers zelf te steunen en kan daarvoor tijd van ambtenaren vrij maken en/of faciliteiten (ruimte, lege panden) aanbieden.
3. Kritische variabelen en relaties De kritische variabelen, waar dit instrument op inspeelt zijn met name “netwerken” en “bewustzijn”. Het is een erg belangrijke voorwaarde voor samenwerking om in te zien dat de mogelijke partners verschillende bedoelingen hebben. Tevens zijn zij zich misschien niet allen bewust van wat de activiteiten inhouden noch zullen ze met alles wat eenieder beweert eens zijn. Maar door deze samenwerking ontwikkelt een lokaal, sociaal initiatief zich naar een volwassen door partners geaccepteerde maatschappelijke onderneming. Hier zijn drie voorwaarden aan verbonden: Een eerste vereiste is dat de deelnemers aan een sociaal initiatief bereid zijn om samenwerking aan te gaan met partners waarmee ze het niet altijd eens zijn en accepteren dat er verschillende motieven zijn. Ten tweede is het besef nodig dat het initiatief alleen door kan groeien naar een volwassen maatschappelijke onderneming als men zich verplaatst in de visie van de partners en men weet om welke redenen de publieke en commerciële sector bereid zouden kunnen zijn om het initiatief te steunen en er mee samen te werken. Dit kan door zich te verdiepen in de belangen en beleidsdoelen van de publieke en commerciële sector en met een open geest het gesprek aan te gaan. Ten derde is het erg handig om vervolgens deze vertegenwoordigers aan te spreken met precies die woorden, en gericht op precies die belangen, die samenvallen met het belang en de doelstelling van de andere partners, zonder echter je eigen taal of woordgebruik te verliezen. In andere woorden: de zichtbaarheid van de volle betekenis van de maatschappelijke onderneming is erg belangrijk om samenwerking haalbaar te maken. Dat betekent dus de zichtbaarheid van zowel de producten met een economische functie als de sociaal toegevoegde waarde in al zijn facetten. Dit alles uiteraard om de maatschappelijke onderneming te kunnen verstevigen en de sociale doelstelling te kunnen handhaven. Mocht deze in het proces verloren raken dan is de missie mislukt. 4. Huidig gebruik van het instrument Deze methode (woordenlijst, analyse van stukken en interviews) is tot nu toe eenmaal toegepast binnen het broedplaatsbeleid in opdracht van de projectgroep Broedplaats en met medewerking van de doelgroep. De interviews met vertegenwoordigers van de publieke en commerciële sector zijn naderhand toegevoegd om een completer beeld te krijgen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
82
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
83
Bijlage V
Gouden Gids Woon-, werk en -cultuurpanden
1. Omschrijving van het instrument Dit instrument is een informatiebron en vraagbaak voor groepen, die in eigen beheer een project op het gebied van wonen, werken en cultuur willen ontwikkelen. Het doel is om hen een handleiding te bieden om zich beter te kunnen organiseren, zelf een exploitatie op te zetten, een haalbaar plan te maken en om links te geven naar de benodigde expertise. De Gouden Gids voor Woon-, werk- en Cultuurpanden bestaat uit acht hoofdstukken, die op een website van een samenwerkingsverband van de doelgroep staan (www.vrijeruimte.nl). Elk hoofdstuk bestaat uit een algemene toelichting en eindigt met een aantal links naar websites of namen en adressen. De acht hoofdstukken zijn: 〈 De groep en formele organisatie . 〈 Financiering en exploitatie. 〈 Zelfbeheer. 27 〈 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. 〈 Zelfwerkzaamheid en Duurzaam Bouwen. 〈 Bedrijvigheid en Publieke Ruimte. 〈 Public Relations. 〈 Engagement. 2. Functie, toepassing De Gouden Gids voor Woon-, werk- en Cultuurpanden is gemaakt door het samenwerkingsverband van woon- werkpanden en vrijplaatsen in Amsterdam, De Vrije Ruimte, samen met de advies- en begeleidingsbureaus Raamwerk uit Nijmegen en de Verandering uit Utrecht met financiering van het project Broedplaats Amsterdam. De gids bestaat uit een makkelijk toegankelijke website en wordt regelmatig gebruikt door groepen, die zelf een project op willen starten, ondersteuning zoeken of op zoek zijn naar informatie. 3. Kritische variabelen en relaties De kritische variabelen, of eigenschappen zoals we het in het hoofdrapport noemen, waar dit instrument op inspeelt zijn met name “professionalisering” en “organisatorische kwaliteit”. De Gouden Gids is een open toegankelijke informatieplatform voor groepen die zelf aan de slag willen met de ontwikkeling van hun project. In de context van het Broedplaatsenbeleid gaat het met name om projecten, die met de huidige groep gebruikers en of bewoners hun pand met diverse functies duurzaam willen vernieuwen en blijven exploiteren. In dat proces komt de expertise van pas die bij de ontwikkeling, woon- of bedrijfsruimte nodig is. Het gaat hierbij om Juridische kennis, Belastingwetgeving, Bedrijfsplannen, Bouwkundige opnamen van achterstallig onderhoud, Renovatieplannen, Bouwbegeleiding, maar ook en vooral: de interne organisatie, besluitvormingsprocessen en de wijze waarop men de sociale doelstelling van het project tracht te handhaven. De Verandering vraagt daarom naast aandacht voor de “fysieke architectuur” van zo'n project ook altijd aandacht voor de “sociale architectuur”. Een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen komen tot een duurzame collectieve organisatie in zelfbeheer is de sociale samenhang van de groep. Citaat uit het hoofdstuk 'De groep en formele organisatie': “Hangt de groep van los zand aan elkaar dan bestaat een grote kans dat de interne organisatie vastloopt en is het project gedoemd te mislukken. Er bestaat geen afgerond pakket voorschriften hoe sociale cohesie in een woonwerkproject tot stand gebracht en gewaarborgd kan worden, omdat elke groep dat voor zichzelf moet uitvinden. Wel zijn er enkele gespecialiseerde organisaties, die een groep in dit proces van advies kunnen dienen en/of begeleiden.” 27
Het "collectief particulier opdrachtgeverschap" is een onderdeel van het landelijke beleid "particulier opdrachtgeverschap", waarmee het ministerie van VROM probeert te stimuleren dat toekomstige bewoners van nieuwbouwwijken en van te renoveren woningen in eigen beheer hun woning laten (ver)bouwen. Deze beweging is ontstaan omdat er steeds meer kritiek kwam op de te uniforme en grootschalige bouwwijzen van projectontwikkelaars in nieuwbouwlocaties. Het "collectief particulier opdrachtgeverschap" omvat groepen en zelfs hele straten, die gezamenlijk onder begeleiding van adviesbureaus en architect hun eigen huizen verbouwen of laten bouwen. Ook de woon-, werk- en cultuurpanden uit het broedplaatsenbeleid vallen hier dus onder.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
84
4. Huidig gebruik van het instrument De Gouden Gids voor Woon-, werk- en Cultuurpanden is een product van samenwerking tussen de sociale initiatieven en de gemeente in de marge van het Broedplaatsenbeleid. De website wordt door de doelgroep regelmatig geraadpleegd als men op zoek is naar informatie bij het verder ontwikkelen van hun eigen project.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
85
Bijlage VI Interview Gina Giavarra, Landelijk Netwerk Moedercentra, Den Haag. Datum: 31-3-03 We voerden het gesprek met name over de voorwaarden voor samenwerking tussen moedercentra en publieke en commerciële sector. Kloof tussen overheid en burger Gina bevestigt de aanname dat er een steeds groter gat op lokaal niveau ontstaat tussen de publieke sector, de commerciële sector en de sociale en economische processen en de betrokkenheid van de burger zelf. Het valt haar op dat het hele Nederlands sociale beleid gekarakteriseerd wordt door één centraal thema: het pogen de kloof tussen overheid en burger te overbruggen. Het Nederlandse sociale beleid is ontworpen op landelijke schaal, maar de uitvoering ervan wordt gedelegeerd naar het gemeentelijk en regionaal schaalniveau. Het bestaat uit vele compartimenten die allen met hun eigen probleem gebied en doelgroep werken. Dit verschijnsel leidt tot fragmentatie van het sociale beleid in het algemeen en bevordert niet het bereiken van een optimale, integrale consistente aanpak van sociale vraagstukken op lokaal niveau. Bedrijfsleven Ook het bedrijfsleven is betrokken bij moedercentra, maar niet zozeer in vaste verbanden. Als men geïnteresseerd is dan met name in de producten van moedercentra zoals kinderopvang en catering. Sponsoring komt ook voor zoals bijvoorbeeld de gift van van Lanschot bankiers in 's Hertogenbosch, maar dat is dan eenmalig. Bedrijven in de buurt worden vaak door de vrouwen zelf gebeld of aangeschreven om aan een activiteit zoals een open dag bij te dragen. Maar ook dit gebeurt incidenteel. Dit zou op een veel grotere schaal en veel bewuster kunnen gebeuren. Over het algemeen lijkt het MKB (Midden en Klein Bedrijf) beter bereikbaar dan grote bedrijven. Als er al sprake is van een vorm van concurrentie met andere bedrijven door een e moedercentrum, dan kunnen met name buurt- en clubhuizen, 2 handswinkels, sociaal-cultureel werk, kinderopvang, ROC’s (o.m. taal opleidingen) en cateringbedrijven dat voelen. In 2004 wordt een nieuwe wetgeving voor kinderopvang van kracht. Het is al erg lastig om de kinderopvang vast te houden. Alleen informeel is het nog mogelijk. Daarnaast hanteren moedercentra de regel dat moeder en kind altijd in hetzelfde gebouw moeten blijven. Negatief voorbeeld In de gemeente Schiedam was in eind jaren negentig een initiatiefwerkgroep OKC (Ouder Kind Centrum) opgericht. Bij de gemeentelijke instelling voor sociaal cultureel werk vond men in eerste instantie geen gehoor voor de plannen van het OKC zelf, het ‘paste niet binnen de kernactiviteiten’. Samen met een bureau gericht op “werk en scholing” kon de groep echter via het Juliana Welzijnsfonds een subsidie binnenhalen, met een looptijd van twee jaar, om een OKC op te zetten. Toen was het sociaal cultureel werk opeens wel geïnteresseerd en werd samen met het Bureau voor werk en scholing werkgever van een (tijdelijk) OKC. In eerste instantie liep het redelijk goed en werd een coördinator aangesteld, die ook weer andere kleinere fondsen en subsidies wist binnen te halen. Er werd gestart met een groep van 9 vrouwen en zelforganisatie en de 4 pijlers van het moedercentrum stonden centraal. Met name de kinderpartijtjes en de catering waren redelijk succesvol. Zo succesvol dat er zelfs een klacht van de lokale MacDonalds binnenkwam, dat de omzet door kinderpartijtjes om die reden was gedaald. Helaas is er nog al veranderd van locatie, wat de bekendheid en het aantal bezoeksters niet ten goede kwam. De plaatsing van het OKC in de kelder van een buurthuis (opening in mei 2000), waarbij onder meer een speel-o-theek en een 2e handskledingwinkel gevestigd waren, was niet gunstig. Hierbij was het probleem tweeledig: • Er was geen kinderopvang gewenst of mogelijk in het gebouw. • Er zaten op de begane grond achter de ingang altijd mannen te roken en te verpozen waardoor voor allochtone vrouwen de drempel erg hoog was om naar het centrum toe te gaan en daarnaast waren vrouwen met hoofddoek ook niet echt welkom. Onderhandelingen voor samenvoeging met een plaatselijk emancipatiecentrum waren helaas niet succesvol. In 2002 is het initiatief beëindigd door de gemeente.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
86
Bij een recente ontwikkeling zoals de Brede School projecten worden onder meer het stimuleren van creativiteit bij kinderen en naschoolse opvang gecombineerd. Maar daarnaast wordt met name ook geprobeerd om ouder en zelfs ook het club en buurt huis werk erbij te betrekken. Het is allemaal erg bedacht en topdown georganiseerd. Dat verstikt de organische opbouw van een eigen initiatief Nederlands sociaal beleid Het Nederlandse beleid, dat te maken heeft met werkgelegenheid, sociale problematiek, de burger, inburgering, jongeren e.d., is veel te verkokerd. Er is overal een “loket” voor, je krijgt een stickertje met een bepaald probleem opgeplakt en er zitten vaak verplichtingen aan vast. Er zijn veel verschillende terreinen in het Nederlandse beleid gericht op sociaal-culturele en sociaaleconomische vraagstukken, die allen een eigen doelgroep en probleemformulering hebben. Het beleid is erg probleem georiënteerd (wat een persoon niet kan of niet heeft) en niet georiënteerd op de capaciteiten en mogelijkheden van mensen (wat diezelfde persoon wel kan, welke kwaliteiten die wel heeft). Dat is op zichzelf al één van de grootste obstakels van mensen met een achterstand tot deelname aan sociale of economische processen om uit hun geïsoleerde situatie te komen. Door mensen op een officiële en negatieve manier aan te spreken, creëer je meteen al een drempel en weerzin bij de doelgroep. > JL: het niet kunnen bereiken van de doelgroep door instanties (gezondheidszorg, inburgering, taal onderwijs, sociale activering) wordt ook bevestigd in gesprek bij moedercentrum de Koffiepot.< Gina geeft een overzicht (aangevuld door Jaap) Sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen Sociaal cultureel werk, buurthuizen, ouderenwerk Sociaal-maatschappelijk werk, welzijns- en opbouwwerk Sport verenigingen Jongerenwerk, bureau HALT
Doelgroep cq probleem
Doel
Burgers in de wijk, iedereen, ouderen Mensen met een wens of probleem, de buurt Iedereen Jongeren
Brede school, naschoolse opvang
Jonge kinderen
Werk en Inkomen (Werk en Scholing) Opvoedings ondersteuning
Langdurig werklozen
Sociale voorzieningen en faciliteiten op wijk niveau voor iedereen Sociale problemen in de buurt oplossen, burgers begeleiden Sport en spel Sociale problemen, activering en overlast door en met jongeren oplossen Huiswerkbegeleiding, leuke cursussen, creativiteit bevorderen, kinderen v.d. straat Mensen aan het werk krijgen, sociale activering Bieden van hulp t.b.v. een betere of meer volledige opvoeding Integratie Inburgering, taal cursussen en meer Onderdak en werk voor vluchtelingen met een status voor bepaalde of onbepaalde tijd Begeleiding van mensen met geestelijke problemen Begeleiding van ouderen, gehandicapten thuis Begeleiding van ex- psychiatrische patiënten, ex-verslaafden, ex-daklozen Mensen met een sociale, geestelijke of fysieke achterstand of handicap een eenvoudige maar productieve dagbesteding geven
Ouders
Migranten en allochtonen werk Regionaal Opleiding Centrum Vluchtelingenwerk/Emplooi
Migranten Migranten/iedereen Vluchtelingen, asielzoekers
RIAGG, geestelijke gezondheidszorg Thuiszorg
Mensen met een geestelijk probleem Mensen met een fysiek probleem Mensen met een aanpassingsprobleem Mensen met een achterstand (sociaal, geestelijk , fysiek)
Woonbegeleiding (ambulante) Sociale werkplaatsen (recycling, groen beheer, verpakkingen, postverzendingen)
Het welzijnswerk in de Nederlandse maatschappij kenmerkt zich door het willen overbruggen van de afstand tussen burger en overheid. Er speelt een aantal processen, die dit proces frustreren of bemoeilijken: • Schaalvergroting. • commercialisering, kwantificering, verzakelijking.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
87
• •
Wet en regelgeving (kinderopvang, inburgering). Geldstromen en subsidieregels zijn ook verkokerd.
Een moedercentrum legt die dwarsverbanden wel. Dat is een vorm van sociale cohesie. Door diverse functies te kunnen combineren op lokaal niveau maakt het moedercentrum deze functies beter bereikbaar (in de tijd en in de ruimte) voor de doelgroep dan de reguliere voorzieningen met hetzelfde doel. Er zijn naast in Nederland bijvoorbeeld ook moedercentra in Tsjechië, Italië, Duitsland, de VS, Canada, Slowakije, Oostenrijk, Zwitserland, Rwanda, Burundi, Bulgarije, Kenia en op de Filippijnen. Als een initiatiefgroep voor een moedercentrum naar een commercieel bedrijf of een wethouder stapt met een verzoek tot steun, dan is hun eerste reactie altijd: waarom doen jullie dit? Er bestaan toch voorzieningen voor kinderopvang en taalcursussen? Zie dan maar eens in een kort gesprek uit te leggen en samen te vatten waarom een moedercentrum beter werkt dan het bestaande beleid op een aantal speerpunten en zeker voor die doelgroep. Het is lastig om de sociale meerwaarde van een moedercentrum zichtbaar te maken in een gesprek. Zo’n wethouder zegt dan vaak: als het moedercentrum zo’n succes is, sluit dan maar aan bij de bestaande instanties. Het probleem daarbij is dat deze instanties het initiatief als concurrerend ervaren en dat de inpassing bij één beleidsveld door de verzuiling van het beleid ook nauwelijks mogelijk is. Er is immers per lijn maar een beperkte hoeveelheid capaciteit en middelen. Dan komt het moedercentrum bijvoorbeeld bij opvoedingsondersteuning terecht, maar het houdt zich ook bezig met sociale activering, onderwijs, kinderopvang en de voorbereiding op werk of zelfs kleine economische activiteiten zoals catering of een tweedehands kledingwinkel. Grote bedrijven voelen zich door schaalvergroting ook steeds minder betrokken bij de buurt en vinden het ook moeilijker te begrijpen wat nu precies de meerwaarde is. Bestaand beleid is gericht op wat je niet kan en niet op wat je wel kan. En het is te gefragmenteerd en op problemen gericht. Een vrouw krijgt bij dat loket gevoelsmatig ook meteen een stempel opgedrukt en schaamt zich daarvoor t.o.v. de buurt. Is ze dan geen goede moeder e.d.. Het beleid werkt dus deels stigmatiserend en werpt psychologische drempels op. Er geen vaak geen plek waar je ‘zomaar’ als moeder met kind naar toe kan; een vrije plek waar je ongehinderd andere moeders kan ontmoeten. Adviezen a. In tegenstelling tot een ‘verkokerde landelijke’ benadering zou je ook kunnen kiezen voor: • Een ‘territoriale’ benadering: maak binnen een klein gebiedje een integraal beleid met maatwerk en overleg naast doelstellingen uit sociaal beleid meteen doelstellingen voor het wonen, milieu, werkgelegenheid en dergelijke met de mensen in de wijk. De loketten moeten weg! • Een ‘categoriale’ benadering: geef aandacht aan bijvoorbeeld de categorie “vrouwen” in een bepaalde buurt. De overheid wil het té goed doen volgens een bepaald stramien, de overheid reikt te ver en is te betuttelend. b. Bij de allianties met de commerciële sector zou je je het best op de kleine en middelgrote bedrijven kunnen richten: denk ook aan evenementen zoals sociale veiligheid en braderieën en wijkfeesten. c. Laat de vertegenwoordigers en bestuurders uit de publieke en commerciële sector (wethouders, managers van bedrijven) op bezoek komen. Dan zien ze vaak wel wat de sociale meerwaarde kan zijn. Men heeft vaak zelf ook vrouw en kinderen en begrijpt opeens wat er speelt. In reactie op de stellingen dat (om tot samenwerking te komen) de commerciële sector a. de werkelijke sociaal toegevoegde waarde van het initiatief getoond moet worden, b. eraan herinnerd of uitgelegd moet worden welke gezamenlijke verantwoordelijkheid een bedrijf draagt voor de lokale gemeenschap,
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
88
c.
uitgelegd zou kunnen worden dat betere sociale omstandigheden en sociale investeringen in de lokale gemeenschap tot een grotere omzet voor het bedrijf in de buurt leiden op de kort en lange termijn, stelt Gina dat b) je in zijn algemeenheid wel kan vergeten, ook al is dat incidenteel wel mogelijk. Met name a) en c) zijn beter voor te stellen. Het collectieve is uit onze maatschappij. Ze schetst een beeld van wat er moet veranderen om in stedelijke gebieden en achterstandswijken een positief effect teweeg te brengen: • een goede klantenbinding. • Het uit de wijk weg verhuizen van mensen tegengaan. • Een goede sociale veiligheid, zodat mensen weer de straat op durven. • Het doorbreken van de anonimiteit, versterking van de sociale cohesie in een buurt. • Kleine bedrijven vast houden in tegenstelling tot grote bedrijven. • Eigen bedrijvigheid opzetten: Buurtbeheer, postbezorging: werkgelegenheid in de wijk creëren. • Leegstand van woningen en kantoren tegengaan. • beheersbaarheid: hoe geef je een samenleving vorm waar mee we winst maken en die beheersbaar is? Is dat door de grootschaligheid en de eenvormigheid wel mogelijk? Gina Giavarra en Wil van der Leur (directeur LCO): Daarnaast heeft de verkokering van dit beleid ook een bepaalde traagheid, iets wat zich bewust of onbewust verzet of weerstand biedt tegen verandering: • Er zijn op verschillende beleidsterreinen beleidsdoelen geformuleerd door ambtenaren bij het rijk en de gemeente (= werkgelegenheid). • Er zijn portefeuilles verdeeld en financieringslijnen vastgesteld over bestuurders en ambtenaren bij rijk en gemeente (= werkgelegenheid en verdeling van geldpotjes). • Er is werkgelegenheid mee gemoeid bij instellingen zelf op al die verschillende beleidsterreinen, verdeeld over welzijns- en opbouwwerk, gezondheidszorg, inburgering, onderwijsinstellingen, centra voor werk en inkomen, sociaal cultureel werk, ouderenzorg en ga maar door. Daar zit ook weer een vakbeweging achter die tegen verlies aan werkgelegenheid is. • Er zijn allerlei opleidingen ontwikkeld gespecialiseerd voor de beroepen in deze sectoren. Dit geeft aan dat een ander beleid gericht op een andere minder individuele en meer collectieve opbouw van de samenleving op lokaal niveau niet zo eenvoudig door te voeren is vanwege de te sterk geprofessionaliseerde en betuttelende overheid. Als de verschillende gespecialiseerde diensten samenkomen en zelf een integraal lokaal beleid uitstippelen voor de burger spreekt Wil van het risico van het complot van de bureaucratie tegen de burger. Het gaat juist om de maximale betrokkenheid van die burger (het liefst zoveel mogelijk zelf actief zijn) en dat blijft met alle goede bedoelingen van de gemeente ook weer achterwege. De overheid kan op de volgende wijzen steun bieden aan het soort ontwikkelingen, dat we hier bedoelen: • Met aangepaste regelgeving. • Gesubsidieerde banen. • Oppervlakte, een (deel van een) gebouw ter beschikking stellen. • Financiering. • Kennisoverdracht van de HBO ambtenaar naar de initiatieven. • De tijd geven t.b.v. de continuïteit, ruimhartigheid. • Het probleem hierbij is altijd dat instellingen met eigen werkplannen en doelstellingen en planningen komen en er dus geen ruimte of tijd is om nieuwe initiatieven te steunen. > JL: zie ook de soortgelijke opmerkingen bij het Onteigeningsverhaal van Jan Willem Duyvendak en Geert van der Laan, i.o.v. het LCO, 2003.< • flexibiliteit • het initiatief moet ook mogen mislukken, dat is geen probleem, dat hoort ook bij uitproberen en sociale initiatieven.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
89
Bijlage VII Verslag gesprek Moedercentrum De Koffiepot d.d 17 november 2003 Met: Noortje van der Kaaden en Wil Kerkvliet (MC de Koffiepot) Door: Ien Tuankotta en Jaap van Leeuwen, (Verandering) Ondernemend Welzijn Tijdens het gesprek was De Koffiepot in Den Haag nog onderdeel van de instelling ‘ Ondernemend Welzijn’. Deze instelling is inmiddels failliet. Dat betekende in eerste instantie ook het einde van het moedercentrum. Stichting de Laak, onderdeel van Welzijn Eskamp te Den Haag heeft het moedercentrum echter ‘overgenomen’. Veel van de activiteiten die het moedercentrum pleegt te doen hadden goedkeuring nodig van het management van 'Ondernemend Welzijn', dit was alles behalve een ideale situatie. Er bleek een te grote afstand tussen het management en de werkvloer om goed te kunnen overzien wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van het centrum zijn. Noortje meldt ook dat men bij het moedercentrum liever het beleid en de fondsenwerving in eigen hand wil nemen, omdat vanwege de afstand van het management tot het moedercentrum een aantal financieringsopties en mogelijkheden voor samenwerking zijn mis gelopen. Het is op dit moment nog onduidelijk of dat bij Eskamp het geval zal zijn. Financiering Het zou voor het moedercentrum prettig zijn eigen geld te verdienen en dit in eigen beheer te kunnen uitgeven. De Koffiepot heeft een tweedehands kleding winkeltje waar tegen lage prijzen kleding verkocht wordt. Voorheen zat dit winkeltje aan de straatkant van het gebouw en was ook zichtbaar voor mensen die niet in het moedercentrum komen. De afdeling Beheer van 'Ondernemend Welzijn' heeft echter besloten, dat het winkeltje in een andere ruimte moest worden geplaatst. Nu is het niet meer zichtbaar aan de straat en trekt geen bezoekers meer van buitenaf tenzij mensen er al eerder op de hoogte van waren. Op de vraag of het het moedercentrum zou lukken om zichzelf te bedruipen qua huur en 28 betaalde krachten en dergelijke is het antwoord: nee. Los van de ID-banen is het nu nog niet mogelijk om de betaalde banen te bekostigen uit de activiteiten van het moedercentrum: buffet, de kinderopvang, de kleding winkel en een groot aanbod aan opleidingen en cursussen. Maar als daar aandacht aan besteed zou worden, dan zou dat wellicht anders kunnen. Men meldt in dit verband een haalbaarheidsonderzoek dat studenten van de Haagse Hogeschool hebben uitgevoerd naar de mogelijke financiële haalbaarheid van een zelfstandig moedercentrum Rumour in de wijk Escamp. Activiteiten, doelgroep In tegenstelling tot bijvoorbeeld moedercentrum Alida (veel vrijwilligers) werken bij De Koffiepot maar liefst 9 ID-ers en twee betaalde krachten. Zij zijn betrokken bij activiteiten zoals de administratie, buffet, kinderopvang, de winkel en de cursussen. De meeste vrouwen die binnenkomen zijn laag of niet opgeleide vrouwen (soms analfabeet) met een minimuminkomen of een uitkering. De bezoekers verschillen in leeftijd van 18 tot 80 jaar en komen van ongeveer 30 verschillende culturen. Op dit moment werken er 9 ID-ers binnen het moedercentrum en ongeveer 5 vrijwillig(st)ers. Er zijn ongeveer 800 bezoeksters per maand. De doorstroom uit de ID regeling valt tegen. Werkhouding betaald/vrijwillig levert gespannen discussie op. De insteek is immers: "werk wordt betaald". Nu echter de subsidies aan de welzijninstellingen en de ID banen zwaar onder druk staan kan dit niet meer volgehouden worden. Men zal weer meer vrijwilligerswerk nodig hebben om het moedercentrum draaiende te houden. Niet alleen met betrekking tot de toekomst maar ook als het gaat om dagelijkse gang van zaken. De vrouwen met een ID-baan met kinderen werken op relaxte tijden en bijvoorbeeld niet in de schoolvakanties, wat nog wel eens een scheef gezicht kan opleveren bij de ID-ers elders bij de instelling. 〈 Kinderopvang, dit is nu nog maar beperkt mogelijk (4 kinderen per persoon, aanpassingen in de ruimte) met een deels opgeleide kracht en vrijwilligers. De gemeente eist dat hier een beroepskracht aanwezig is. Deze is door de welzijnsinstelling meerdere malen toegezegd maar nooit gekomen. De opvang is een essentieel onderdeel van een moedercentrum: dat er een plek is waar op de kinderen gepast wordt als je zelf als moeder een cursus volgt. 〈 Opleidingstrajecten op maat, met kinderopvang, extra ondersteuning bij huiswerk, toegespitst op de doelgroep, die niet regulier worden geboden met -voor een klein deel28
Landelijke regeling gesubsidieerde banen. De regeling wordt afgebouwd en stopgezet vanaf 2004.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
90
• •
de mogelijkheid mondelinge examens af te nemen bij vrouwen die de schrijftaal niet machtig zijn: 〈 Middenstandsdiploma. 〈 EHBO- diploma. 〈 sport/recreatie leidsters, zwemleidster A; leidster kindercentra. 〈 Kraamzorg (assistent): 29 eerste aanmeldingen, 5 geslaagd met certificaat: 3 zijn nu gediplomeerd kraamverzorgster. 〈 Oriëntatie op werk in de zorg. 〈 Tussenschoolse opvang, professionalisering van overblijfmoeders: 24 geslaagd, 29 vervolg: 7 vrouwen doorgestroomd naar SPW3 (een ROC opleiding). 〈 Computercursussen van goede kwaliteit (sommige vrouwen zijn minder goed in taal maar zijn wel erg goed op de computer!). Uitwisseling met dagactiviteitencentrum voor geestelijk gehandicapten. Diverse projecten zoals het project: Spelen met Kinderen is gaaf.
Er is goed contact met het ROC over opleidingen maar vaak ontstaat een hiaat wanneer geen rekening kan worden gehouden met vrouwen die NT 1 of 2 (de laagste twee niveaus voor mensen met Nederlands als tweede taal (NT)) of analfabeet zijn maar wel prima in staat zijn om praktisch een aantal taken uit te voeren. Normaal kijkt het ROC bij een toets slechts naar taalvaardigheid en niet naar onderliggende talenten. Met steun en voorbereiding vanuit de Koffiepot blijken in overleg met het ROC veel meer vrouwen, dat eerste struikelblok te kunnen overwinnen. De Koffiepot pleit voor het creëren van duale trajecten waarbij naast opleiding ook aandacht is voor taalonderwijs. Er zijn allerlei opleidingen (denk aan de Vrouwen Vakschool, Parnassia (geestelijke gezondheidszorg), opleidingen via het CWI, et cetera), die de doelgroep (allochtone vrouwen) niet bereiken, maar daar wel structureel geld en mensen voor ter beschikking hebben. Terwijl het aanbod en de vraag hier in het moedercentrum elkaar dagelijks tegenkomt met veel te weinig van die middelen. Er blijkt geen goede communicatie te zijn tussen de verschillende opleidingscentra en derhalve is er ook een slechte afstemming van vraag en aanbod. Het gemeentebeleid versterkt dit effect. >Voorbeeld 1: hier kan overheidsgeld dus beter ingezet worden De Koffiepot geeft de cursussen overdag expres binnen de schooltijd van de kinderen. Het ROC houdt qua tijden van opleidingen geen rekening met moeders met kinderen. Ien noemt hierop het voorbeeld van het ziekenhuis UMC waar men begonnen is met een proef om de operatieassistentes alleen tijdens schooltijd te laten werken dus tussen 9.00 en 15.00 uur. Dit blijkt zeer goed uit te werken: oudervriendelijk werkgeversbeleid. Kraamzorg en het geboortehuis plan Voor het feit dat de allochtone vrouwen weinig van kraamzorg gebruik maken na de geboorte zijn in diverse gesprekken verschillende verklaringen gegeven: 1. Allochtone families willen geen vreemden thuis over de vloer. 2. Men is niet op de hoogte als men de gynaecoloog uit het ziekenhuis verlaat, dus men begrijpt niet wat kraamzorg is of hoe men het moet aanvragen. 3. Men reageert niet op het schriftelijke aanbod van een kraamzorg instantie. 4. Men wenst het benodigde geld niet van tevoren te betalen omdat men niet weet wat men ervoor krijgt, en of men dat weer vergoed krijgt. Het komt echter regelmatig voor dat er een verloskundige op bezoek komt bij de familie die constateert, dat allerlei basale benodigdheden voor tijdens en vooral na de bevalling niet voorbereid zijn. Het blijkt dat er geen kraamzorg is ingeschakeld terwijl dat uitdrukkelijk wel geadviseerd is. De Koffiepot heeft nu twee allochtone zwangerschapsconsulenten in huis gehaald die eerst in het gezondheidscentrum in de buurt zaten. Die hebben daar echter gedurende twee jaar bijna nooit iemand doorverwezen gekregen! Nu ze hier zitten lopen vrouwen veel makkelijker bij hen binnen met vragen die ze moeilijk vinden! Men houdt nu maandelijkse voorlichtingsbijeenkomsten aan meerdere vrouwen. > Voorbeeld 2: hier kan overheidsgeld dus beter ingezet worden De Koffiepot heeft een mooi bedrijfsplan voor “een geboortehuis” klaar liggen, waar helaas nog niks mee gedaan kon worden. Dit is niet hetzelfde als het geboortehotel. Nee, het gaat om 29
Regionaal Opleiding Centrum.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
91
zwangerschapscursussen voor met name allochtone vrouwen die vragen hebben m.b.t. de zwangerschap, de borstvoeding, de bevalling, kraamzorg, het ziekenhuis en de mogelijke regelingen, et cetera. Het blijkt dat hier zeer veel behoefte aan is. In het geboortehuis kun je je kind zelf krijgen met de regie in eigen hand. Momenteel komen er ruimtes vrij op de locatie waar het moedercentrum is gehuisvest. Het moedercentrum zou deze ruimtes graag betrekken bij hun activiteiten; zij denken aan het opzetten van een geboortehuis. Een overzicht van activiteiten: advies/begeleiding op het gebied van zwangerschap of het voorkomen daarvan, hulp en uitleg over bevallingen, kraamzorgbureau en zuigelingenzorg, mediatheek op het gebied van gezondheid, verloskundige praktijk, opleidings- en stage plek voor kraamzorg en assistent verloskundigen. Voor een aantal opleidingen en cursussen wordt voor de deelneemsters een vergoeding betaald door Sociale Zaken. Uit een inventarisatie die in het moedercentrum onder de bezoeksters gehouden is, is gebleken dat de meeste vrouwen een voorkeur geven aan opleidingen in zorgberoepen. In november heeft er een workshop plaatsgevonden naar vrouw en buurtmaatschap gegeven door de FNV Vrouwenbond, hiervan is een handleiding uitgegeven. Mozaïek, De Baarsjes Amsterdam, Continuering De beroepskracht van de Koffiepot heeft in de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met allerlei aspecten van het moedercentrum. Haar werk blijkt echter zo veelomvattend en druk dat zij niet toekomt aan het opschrijven van haar ervaringen en bevindingen om dit door te kunnen geven aan anderen binnen het moedercentrum of andere moedercentra om te gebruiken. Dit is een suggestie voor het landelijk netwerk moedercentra. Er blijkt te weinig tijd om ervaringen in kaart te brengen. Zo is er bij de Koffiepot veel ervaring opgedaan met verschillende opleidingstrajecten die nu niet ter beschikking worden gesteld aan andere moedercentra. Veel van het werk gedaan door moedercentra zijn taken waarvoor verschillende maatschappelijke instellingen gesubsidieerd worden, maar op een of andere manier bereiken deze instellingen niet altijd de doelgroep. Doordat het moedercentrum zeer laagdrempelig is en middenin de wijk staat, bereikt zij deze groepen wel, zij ontvangen hier echter geen ondersteuning voor, noch financiering, noch facilitering. Samenvatting van het integrale takenpakket van de Koffiepot volgens diverse beleidslijnen: • Opleiding/cursussen (een erg breed pakket). • Sociale activering. • Taalcursussen, inburgering. • Opvoedingsondersteuning. • Gezondheidsvoorlichting. • Maatschappelijk werk (ook huiselijk geweld). • Huiswerk begeleiding. • Leefbaarheid, veiligheid (politiespreekuur). • Werkgelegenheid. • Gehandicapten. • Integratie en ontmoeting. De doelgroep van veel moedercentra heeft een laag inkomen en is vaak laag of niet opgeleid. Veel mensen zijn afhankelijk van een uitkering. Het probleem voor vrouwen in een uitkering is dat zij elke cent die ze bijverdienen moeten inleveren bij Sociale Zaken. Afhankelijk van de gemeente waar je woont, mag je tot 25 % van je verdiende geld houden, de rest mag je inleveren. Verder hebben gezinnen op een minimuminkomen het nadeel dat zij met een beetje extra inkomen buiten allerlei gemeentelijke regelingen vallen zoals een reductieregeling en tegemoetkomingen uit het rijk, zij belanden in de zogenaamde armoedeval. Een gezin gaat er in inkomen een beetje op vooruit maar moet het extra verdiende geld inleveren omdat de huursubsidie lager wordt, men valt buiten de regeling voor kwijtschelding gemeentelijke belastingen, enzovoorts. Naast het probleem van de bijverdienste heeft een uitkeringsgerechtigde ook te maken met sollicitatieplicht en zich beschikbaar houden voor de arbeidsmarkt. Het is niet in iedere gemeente gebruikelijk dat men vrijwilligerswerk mag doen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
92
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
93
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
94
Bijlage VIII 2002
Kort verslag workshop verzelfstandiging verjaardag moedercentra 5 nov.
De workshop over verzelfstandiging is georganiseerd door de Verandering o.l.v. Jaap Draaisma en bestaat uit 4 groepen, waarvan ik (Jaap van Leeuwen) er aan één heb deelgenomen. Zelfstandigheid kan betekenen: • Qua geld, zelf (als groep) beslissen waar je het aan uit geeft. • Qua informatiestroom en contacten met de politiek. Als je onderdeel bent van een welzijnsinstelling, wordt alles voor je geregeld. Wat zijn de positieve en negatieve aspecten van zelfstandigheid? De volgende punten werden genoemd: Positief • Je kunt “echt” de baas zijn, je hoeft niet alles te overleggen met de welzijnsmedewerkers. • Je kan sneller inspelen op zaken. • Er zijn kortere lijntjes naar de doelgroep en er zijn veel meer contacten mogelijk in de buurt. Negatief • Je bent kwetsbaarder, het is minder vanzelfsprekend, dat je subsidie of geld krijgt van de overheid, dan als je een onderdeel van het welzijnswerk vormt. • Het kan een bedreiging zijn voor de werkervaringsplaatsen, zoals ID banen. • Het kan een bedreiging zijn voor de continuïteit van het MC. • Er wordt over je beslist (waarschijnlijk bij de subsidie verstrekking). Leiden De Spiegeling, vroeger in Leiden Noord inmiddels in het centrum met een eigen pand, is los van welzijnsinstellingen zelfstandig gestart. Een initiatiefgroep van 4 vrouwen is begonnen in een huiskamer in Leiden. Nadat ze een aantal jaar op deze manier draaiden, zijn ze een lobby naar de politiek gestart. Die leek te mislukken, maar door direct contact te zoeken met vrouwelijke raadsleden heeft de lobby alsnog geresulteerd in een pand waarvan de gemeente huur, gas, water en licht betaalt. De initiatiefgroep heeft ook een cursus fondsenwerving gevolgd en haalt haar eigen fondsen binnen. De doelgroep bestaat onder meer uit Marokkaanse vrouwen die veel thuis te zitten, nauwelijks contact hebben met de buitenwereld en daar erg ongelukkig mee zijn. Momenteel draait het moedercentrum goed. Het heeft 6 bestuursleden en 11 medewerksters. Er werken alleen onbetaalde krachten in het centrum. Vraag: word je (als persoon, als vrouw) pas serieus genomen (door de politiek?) als je betaald wordt voor het werk dat je doet? Ook al is het hetzelfde werk, dat je als vrijwilligster doet? Vraag: hoe zit dat in centra die binnen het welzijnswerk begonnen zijn? Sneek Het moedercentrum in Sneek is ook begonnen in een huiskamer, maar is nu onderdeel van een groter stuk nieuwbouw met ook een peuterspeelzaal en andere faciliteiten. Vraag: Is er bij hen ook een behoefte tot verder verzelfstandiging? Antwoord: Men wenst een betaalde baan i.p.v. WIW of ID banen. Continuïteit Het lijkt erop, dat de continuïteit van het moedercentra ook erg afhankelijk is van zogenaamde kartrekkers. Vrouwen die zich volop inzetten voor het moedercentrum, een goede organisator zijn en daarmee andere vrouwen weer inspireren. Als zo’n kartrekker weg valt, dan zakken de activiteiten ook in tot zich weer een nieuwe kartrekker opwerpt. Dat kan een nadeel zijn bij zelfstandige initiatieven, terwijl de initiatieven bij een welzijnsinstelling altijd weer terug kunnen vallen op de coördinator daar. Aan de andere kant –qua financiën- kan een moedercentrum door een nieuwe bezuinigingsgolf (er zijn momenteel plannen tot bezuinigingen van 30 % bij de overheid) bij het welzijnswerk ook eenvoudig sneuvelen. Dan kun je als zelfstandig moedercentrum altijd nog gaan fondsenwerven en maak je nog een kans. Doorstroming Iemand benadrukt ook het belang van “doorstroming” en van het individuele traject. Het kan ook heel goed een doelstelling van een moedercentrum zijn dat vrouwen individueel leren en met hun nieuwe kunde door stromen naar een baan elders. Bij een moedercentrum als onderdeel
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
95
van een welzijnsinstelling is dat wellicht eenvoudiger te realiseren, omdat de kartrekker functie en de continuïteit voor een groot deel in de begeleiding vanuit het welzijnswerk zit. Publiciteit Het is erg belangrijk om als onderdeel van je publiciteit de politiek langs te laten komen bij het moedercentrum. Meestal dan pas ziet men het werkelijke belang in van zo’n initiatief. Stichting t.o.v. vereniging Iemand merkt op dat het handiger is om als zelfstandig moedercentrum een stichting te zijn dan een vereniging. Dat is “werkbaarder”. Het is wel van belang om de bestuursleden elke twee jaar te wisselen. Teamspirit -Heb je een groep vrouwen die er aan willen trekken?- dat is erg belangrijk. Teamspirit is essentieel. Kort verslag: Nieuwegein, 5 november 2002, JvL.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
96
Bijlage IX Samenvattend verslag Landelijke bijeenkomst verzelfstandiging moedercentra 30 oktober 2003 Utrecht
LCO-project ‘Weven aan Samenleven’
Reden Het project ‘verzelfstandiging moedercentra’, onderdeel van het LCO-project ‘Weven aan Samenleven’, loopt nu ruim een jaar. De startfase met het in kaart brengen van de centra en inventarisatie van wensen en vragen is achter de rug. Eén van de vragen van de betrokken centra was het verzoek om een laagdrempelige bijeenkomst te organiseren waarbij alle betrokken centra aanwezig waren; ook de centra die al zelfstandig zijn zodat de vrouwen met elkaar in gesprek kunnen en concrete informatie kunnen uitwisselen. Doel De betrokken vrouwen met elkaar in contact brengen om ervaring, informatie, tips en vragen uit te wisselen. Volgens het ‘learning on the job’ principe (welke ervaring heb je in de praktijk opgedaan, waar loop je tegen aan, hoe los je zaken op) en elkaar waar nodig ook steun te bieden en contacten aan te knopen. Subdoel is een onderling netwerk van de betrokken vrouwen tot stand te brengen, waardoor er een laag ontstaat die de afstand tussen landelijk en plaatselijk kan overbruggen. Betrokkenen Vanuit LCO/de Verandering, Jaap Draaisma, Gina Giavarra en Joost van der Spek. Beroepskrachten en sleutelfiguren uit de centra op weg naar verzelfstandiging; De HeksenketelHeerlen, Dubbel en Dwars-Den Bosch, Luna-Arnhem, De Mallemolen-Haarlem. Reeds zelfstandige centra: De Boei-Groningen en Maximina-Roermond. Voorbereiding In de voorgaande weken zijn er gesprekken gevoerd met de betrokken centra zowel telefonisch als ter plekke, waarin geïnventariseerd is waar de knelpunten en informatiebehoefte op dit moment liggen. De uitkomsten van deze inventarisatie is deels meegenomen op de landelijk bijeenkomst. Werkwijze Er is gekozen voor een werkwijze waar bij er geen sprake was van een eenzijdige informatievoorziening van uit LCO/de Verandering naar de betrokken vrouwen toe, maar juist voor een werkwijze waarbij de vrouwen de andere vrouwen informeren, advies geven en contact kunnen leggen. Dit is opgezet aan de hand van spelvormen. De kennismaking geschiedt d.m.v. een zogenaamde ijsbreker; een (voorstel)ronde waarin iedereen iets vertelt over de leukste ervaring in het moedercentrum. Vervolgens een situatiespel waarin de vrouwen op een tekening aangeven welke actoren bij hun moedercentrum betrokken zijn. Enerzijds staan de vrouwen stil bij hun centra en alle betrokken partijen in het proces. Anderzijds is dit de leidraad om aan andere vrouwen uit te leggen wie zij zijn. Op die manier ontstaat per moedercentrum een schets van de interne organisatie en van hun externe netwerk. Als laatste onderdeel, een interviewspel met vragensetje, bestaat er uit dat de vrouwen elkaar interviewen over wat naar hun mening hun centrum te bieden heeft en wat ze te vragen hebben. Met deze informatie wordt een uitwisselingsmoment, d.m.v. een markt bestaande uit flap-overs, gecreëerd waarbij de vrouwen direct zelf de onderlinge contacten kunnen leggen en zodoende ervaring kunnen uitwisselen en afspraken kunnen maken.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
97
Aandachtspunten De bijeenkomst was nu in de Ramadan georganiseerd; dit maakte deelname voor een aantal vrouwen lastig. Het plannen van een landelijke bijeenkomst blijft altijd lastig i.v.m. de spreiding van de schoolvakanties. Het merendeel van de betrokkenen heeft schoolgaande kinderen. 1. Voorstelrondje, de ijsbreker 2. Situatiespel Wie zijn er bij het Moedercentrum betrokken. Zowel binnen het Moedercentrum als daarbuiten? Hieronder worden drie van de zes voorbeelden gegeven ter illustratie. MC Maximina
In de cirkel van Maximina bevinden zich de werkgroep, de subsidiegever en de vrijwilligers. Rechts buiten de cirkel staan het bestuur en de provincie. Links bevinden zich de partners van het netwerk; de welzijnsinstelling, de gemeente, de wijkraad, thuiszorg en jeugdzorg, en de basisscholen etc. De Heksenketel
In het midden van de Heksenketel bevindt zich de stuurgroep. Er zijn veel actoren die een rol spelen bij de Heksenketel. In de cirkel bevinden zich individuen van het missionariscentrum, werkgroep, Lokaal beleid Minderheden, Vin vereniging, Tracee Zeswegen (naam van de wijk), bezoeksters, Wethouder sociale zaken, ambtenaren, individuele gemeenteraadsleden, stichting buurtbeheer, een actiegroep(?). Tegen de Heksenketel aan bevinden zich Jeugdzorg, Tracee Welzijnsinformatie Centrum, Wethouder Welzijn, LCO, Thuiszorg, woningbouwvereniging en iets verder weg bevinden zich andere individuele gemeenteraadsleden, school en de rest van Tracee.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
98
MC De Mallemolen De mallemolen heeft een hele mooie schets gemaakt met echte tekeningen; die kan ik helaas niet namaken; ik heb er cirkels en vierkantjes van gemaakt. de buurt
Kern groep
T Mede Werk sters
De T in de Mallemolen staat voor de taallessen, de drie grote blauwe cirkels voor de kerngroep en de medewerkers; deels binnen en deels buiten de Mallemolen en de bezoeksters binnen de Mallemolen. De kleine cirkels van links bovenaf staan voor de wethouder (er net buiten) de brede school, Rodas, vrijwilligerscentrale, vluchtelingenwerk. De grotere cirkel staat voor zelforganisaties, daaronder het gezondheidscentrum, de kleintjes voor het consultatiebureau en maatschappelijk werk, het Stedelijk Vrijwilligers Werk en het LCO. De gele cirkel zijn de ambtenaren van de gemeente. Het centrum wordt geraakt door de buurt en de Multiculturele raad. Wat verder weg staan de scholen het wijknetwerk, de wijkraad ROC Nova en wel een belangrijke de sociale dienst (het anker). Verder weg staan de politiek te weten GroenLinks, beetje VVD, PvdA, SP en CDA, en de Moskee, Primo, de collega’s van Radius en Radius zelf. 4. Markt van Welzijn en Geluk Vraag van moedercentra: De vragen zijn voor de leesbaarheid gegroepeerd naar enkele thema’s. > Werving • Ondersteuning bij werving van (multiculturele) medewerkers. • Hoe betrek je nieuwe medewerksters erbij? • Hoe werf je actieve en betrokken medewerksters? • Hoe behoud je de continuïteit in de bezetting? > De kerngroep of het bestuur • Hoe krijgen wij allochtone vrouwen in de stuurgroep? • Advies over goed functioneren de stuurgroep. • Scholing bestuur, kerngroep. • Hoe krijgen we een sterke stuurgroep? • Hoe krijg je mensen met kennis van zaken in het bestuur? • Verbetering samenwerking Welzijn-Provincie en bestuur. > Financiering en zelfstandigheid • Hoe krijgen we een eigen financiering? • Wat zijn de valkuilen van verzelfstandiging? • Alles m.b.t. verzelfstandiging.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
99
• Info over financiën. • Hoe werkt men toe naar verzelfstandiging? • Hoe om te gaan met onzekerheid verzelfstandiging i.v.m. sloopplannen? > Publiciteit en netwerken • Hoe maak je goede PR? • Hoe bespeel je de landelijk en gemeentelijke politiek? • Hulp bij werkplan, beleidsplan, communicatieplan? • Hoe moet je overheidsinstellingen benaderen? > Organisatie • Info over stichting met gekoppeld daaraan Coöperatie o.i.d.? • Hoe ga je om met doorstroom van goede mensen en de kwaliteit en stabiliteit van je centrum? • Inzicht en kennis i.v.m. overdracht bestuurlijke taken van beroepskrachten? • Welke vorm te kiezen? > Overig • Is er een registratievorm voor de evaluatie van de gemeente? • Info over behoud gesubsidieerde banen (ID-banen). • Tips over verkrijgen goede keuken. • Wie heeft Lets systeem ervaringen? Aanbod van ervaringen door moedercentra: Het aanbod is ten behoeve van de vergelijkbaarheid naar dezelfde thema’s gegroepeerd als de vraag. > Werving • Goede werving van docenten. • Advies bij werving (multiculturele) medewerksters. • Hebben een goed lopende conversatie activiteit; vanuit de pijlers van de moedercentra wordt er gepraat met allochtone vrouwen. Op deze wijze worden er nieuwe vrouwen geworven. > De kerngroep of het bestuur • Goed functionerende stuurgroep die in staat is elkaar aan te spreken. > Financiering en zelfstandigheid • > Publiciteit en netwerken • Goede PR. • Goed netwerk binnen de gemeente met diverse instanties. • Goed contact met wethouders. • Hebben een goedlopend kookcafé wat ook goed door de buurt wordt bezocht. Veel netwerkpartners komen ook koken! > Organisatie • Goed kunnen samenwerken. • Advies over goed georganiseerde catering. • Advies bij totstandkoming breed activiteiten aanbod. > Overig • Advies t.a.v. doorstroom naar betaalde arbeid en opleidingen. > Ervaring met de organisatie van concrete activiteiten • Goede opzet catering en lunchverzorging. • Multicultureel centrum. • Goede kinderopvang. • Ondersteuning bij opzetten diverse activiteiten. • Advies over kinderoppascentrale. • Divers aanbod activiteiten ook voor allochtone vrouwen. Hieruit blijkt dat een groot deel van de vragen in principe ook beantwoord kunnen worden door de collega’s van andere moedercentra die al oplossingen gevonden en ervaring daarmee hebben. Ter vergelijking hieronder het overzicht van het LCO en de Verandering t.a.v. de expertise die zij denken te kunnen leveren waar de moedercentra wat aan hebben: Aanbod LCO • Coaching beroepskracht.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
100
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Loonfunctie gebouw. Kiezen van rechtsvorm. Maken van statuten. Bestuursvorming. Maken van afspraken tussen bestuur en kerngroep. Landelijke bijeenkomsten. Contact legging met andere zelfstandige moedercentra. Onderhandelen met welzijnsinstelling. Afspraken maken met welzijnsinstelling. Contracten met welzijnsinstelling. Overleg met gemeente. Afspraken maken met gemeente. Advies bij aanvragen Europese subsidie. Advies bij aanvragen landelijk subsidie. Inzicht financiën van moedercentrum. Op de hoogte houden van ontwikkelingen rond ID-ers. Steun bij werkplan/beleidsplan. Steun financieel plan. Steun communicatie en PR plan.
Over het algemeen was iedereen positief en vond het een geslaagde dag. Het is een goede eerste aanzet die zeker een vervolg behoeft. Maar er zijn wel heel veel vragen op tafel gekomen zonder dat die nu beantwoord zijn. Die antwoorden moeten o.a. komen vanuit LCO. Een volgende bijeenkomst graag samen inhoudelijk voorbereiden, zodat de vragen van de moedercentra centraal staan en beantwoord kunnen worden ( Nog zoeken naar een voorbereidingsvorm). Volledig verslag: Den Haag, 4 november 2003, Joost van der Spek.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
101
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
102
Bijlage X Een overzicht van de stimuleringstools “Weven aan Samenleven” Door J. Draaisma nov. 2003. De Deelstudies De deelstudies die eerder in het kader van ‘Weven aan Samenleven’ zijn verschenen blijken een uitstekend instrumentarium op te leveren voor het stimulerings- en advieswerk op dit terrein. Zo worden deze producten op dit moment ingezet bij de betrokken initiatieven. Het gaat daarbij om: Het boek “Dragers en Schragers”. “De Grote Kleine-kansen atlas”. Het Cahier “Onteigening in tijden van vraagsturing en accountability”. Plan van Aanpak (2002) Bij de start van dit traject is een Plan van Aanpak gemaakt De uitgangspunten, zoals hierin geformuleerd, blijken in de praktijk steeds opnieuw ter sprake te komen en moeten regelmatig weer opgefrist worden. Ook tijdens het stimuleringsstraject (en daarna) is het van belang steeds duidelijk te houden wat je wilt stimuleren: Sociale initiatieven “Het zelfinitiatief is een privé of sociaal initiatief en in die zin onafhankelijk van partijen in de context”. Zelfstandig “De deelnemers aan het initiatieven nemen de verantwoording voor de keuzes en beslissingen en initiëren het ontstaan van voorwaarden voor het bestaan en de ontwikkeling van het initiatief” “Het functioneren van dit sociaal verband is gericht op het vergroten van zelfstandigheid en onafhankelijkheid van het initiatief” Kleinschalig Duurzaam Sociaal verband “Van belang is hier dat de wijze waarop het initiatief georganiseerd is, voldoende garantie biedt voor een duurzame participatie van een brede groep deelnemers, zowel wat betreft uitvoering als de beslissingen die het initiatief neemt”. Sociaal Het zelfinitiatief heeft primair een sociale doelstelling Convenanten In 2002 is met een groot aantal organisaties van lokaal opbouwwerk en lokale overheden overlegd of zij wilden participeren in ‘Weven aan Samenleven’. Daarbij gingen wij ervan uit, bij een succesvolle afsluiting van dit overleg, de afspraken en intenties vastgelegd zouden worden in een convenant. Zowel voor Zwolle, Amsterdam Zuidoost als het platteland van Noord Nederland zijn hiervoor concept convenanten ontwikkeld en besproken. Het convenant voor de ondersteuning van het multifunctionele dorpshuis in Sumar (gemeente Tyttsjerksteradiel- Fr.) is op 8 november 2003 door alle betrokken partijen ondertekend. De overige convenanten hebben een nuttige bijdrage geleverd voor de afspraken over inzet, rollen en posities, maar zijn uiteindelijk niet ondertekend. De (concept-) convenanten kunnen van nut zijn als voorbeeld van het formuleren van toekomstige, vergelijkbare afspraken. De Nulmeting Bij de start van de concrete begeleiding en ondersteuning van sociale initiatieven, voorjaar 2003, is een format voor de nulmeting ontwikkeld. Door de uitgangssituatie goed in kaart te brengen is het in een later stadium beter mogelijk om aan te geven wat er als gevolg van het stimulerings- en ondersteuningstraject is veranderd. Tevens kan de nulmeting bij betrokkenen het inzicht vergroten in hun eigen situatie. De format is bruikbaar voor soortgelijke situaties, waarbij het van nut is om een compact, omvattend inzicht te krijgen in de achtergrond, omgeving, motivatie, zelfbeeld, de aanwezige kennis en vaardigheden en het perspectief van een sociaal initiatief. In vervolg op de nulmeting zal waarschijnlijk een ‘format voor case’ beschrijving ontwikkeld worden. Hoe ontwikkelt het initiatief zich verder en welke interne en externe activiteiten spelen daarin een rol. Waarbij voor ‘Weven aan Samenleven’ met name van belang is om de betekenis/het effect van de ondersteuning en advisering duidelijk te krijgen.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
103
Met het Bureau IGG/Voogt, wat de midterm evaluatie/analyse van ‘Weven aan Samenleven’ verzorgt, zullen hier afspraken over gemaakt worden. Stappenplan – Plannen van Aanpak Begeleiding & Ondersteuning Voorjaar 2003 zijn enkele beknopte plannen voor “stappen naar zelfstandigheid” gemaakt. Doel daarvan was om betrokkenen enig idee te geven van de noodzakelijke stappen en gezamenlijk een planning te kunnen afspreken. Dat viel niet in goede aarde cq was geen goede aanpak. Men zag dit als een keurslijf waarin men door de landelijke begeleiding in gedrongen werd, terwijl zij de eigen situatie als uitgangspunt wilden nemen. Hetgeen vervolgens ook overal gebeurd is. Wij denken toch dat het nuttig is in de toolkit enkele beknopte stappenplannen op te nemen, om zo te laten zien hoe het zou kunnen, wat er allemaal bij komt kijken en je een planning kunt maken. Anders uitgedrukt: er zijn vele wegen naar zelfstandigheid en enkele daarvan willen we laten zien. Producten per aandachtsveld a. Sociale kracht en kwaliteit ontwikkelen en versterken. Vragenlijst sociale kracht en kwaliteit. Om inzicht te krijgen in de huidige sociale kracht en kwaliteiten zijn diverse vragenlijsten ontwikkeld en rondgestuurd, o.a. voor de moedercentra. Hierdoor kwamen o.a. zaken als onderling vertrouwen en wantrouwen, het bestaan van subgroepjes binnen het geheel van de actieve groep en het ‘inslikken’ van problemen boven water. Motivatiespel. Om zowel de individuele als de groepsmotivatie duidelijk te krijgen is een motivatiespel ontwikkeld (zowel in uitgebreide als in compacte vorm). Bij de meeste initiatieven is hiermee gewerkt, soms daadwerkelijk als spel met interviewrondes e.d., soms als onderdeel van een algemene bijeenkomst. Doel motivatiespel: Zo werd allereerst zichtbaar gemaakt dat er een verschil is tussen de individuele motivaties en de groepsmotivatie. Meestal ligt hier een soort taboe en durft niemand haar of zijn persoonlijke ambitie, nut en voordeel expliciet te formuleren. Wanneer die op tafel liggen, kun je veel beter werken aan de persoonlijk band van betrokkenen met het initiatief. Dan kunnen ‘groeitrajecten’ in de vorm van cursussen, trainingen, begeleiding, etc. met hen afgesproken worden. En kan ook in kaart gebracht worden welke rollen en functies die noodzakelijk vervuld moeten worden om zelfstandig het initiatief te kunnen runnen, door de betrokkenen zelf (eventueel op termijn) vervuld kunnen worden. b. Profiel en positie. Notitie Profilering. Workshop over gehouden met Danfodio. Wie en wat wil je zijn. Welke metaforen zie je daarbij. c. Interne organisatie structuur (incl. intern begeleiden en coachen) Werkverdeling: Elke interne organisatie structuur begint met het verdelen van het werk. Doordat iedereen verschillende dingen gaat doen heb je een structuur nodig, moet je verschillende soorten afspraken maken, o.a. over wanneer je bij elkaar komt, hoe je kijkt of iedereen zijn toezeggingen is nagekomen, wat je afzonderlijk en gezamenlijk gaat doen en hoe je naar buiten treedt. Omdat bij de start van een burgerinitiatief meestal een of enkele personen alles doen, is het vaak al een gevoelige stap om tot afspraken over werkverdeling over te gaan. Dreigende vergadercultuur. Werkgroepen. Instroom (hoe vindt ik nieuwe mensen) en uitstroom (waarom gaan mensen weg). d. Communicatie (intern en extern) , p.r. Stimuleren bij zoeken aansprekende naam: Centrum voor Advies en Hulpverlening Afrikanen in Amsterdam Zuidoost wordt Danfodio, een bekende historische schrijver uit West Afrika. Afspraken over opzetten interne communicatie.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
104
Ppa Koenders Instituut is email-nieuwsbrief begonnen. e. Netwerk en netwerken Workshop ‘Relatienetwerk in kaart brengen.’ Met verschillende initiatieven is hun huidige netwerk in kaart gebracht. Hiervoor is zowel met workshops gewerkt (o.a. Danfodio) als in spelvorm (o.a. landelijke bijeenkomst moedercentra), waarbij men in de vorm van tekeningen het netwerk uitbeeldt. Vervolgens is aan de orde gesteld hoe die relaties beter te benutten zouden zijn. Afsluitend hoe een ideaal netwerk voor het initiatief eruit zou moeten zien en hoe je dat actief kunt onderhouden. Soms lukte het dat men hierover meteen onderlinge afspraken maakte. Nog in de maak: Notitie “Netwerken als werkwoord: : Het actief een netwerk opbouwen, onderhouden en benutten. f. Financiën/inkomstenverwerving. Uitgangspunt voor financiële zelfstandigheid: De financiële afhankelijkheden over meerdere instanties te spreiden Meerjarige financiële zekerheden te verwerven Notitie Algemeen overzicht van alle vormen van inkomstenverwerving. Globaal overzicht van alle mogelijke vormen. Hier is zowel met Heyplaat als met Danfodio bijeenkomst aan besteed. Tijdens bespreking wordt onderling afgesproken waar men mee verder wil en wie dat oppakt. Notitie over gemeentefinanciën: De procedure voor het vaststellen van de begroting (met welke stappen, wanneer, wie, hoe daarop als burgerinitiatief op in te spelen). Gemaakt voor Rotterdam Heyplaat. g. Rechtsvorm en contracten Hand out met eenvoudige weergave van mogelijke rechtsvormen en de voor- en nadelen daarvan; Gemaakt voor diverse initiatieven. (bewerking overzicht uit De Kleine Coöperatie – LCO 1998) Notitie over mogelijke vormen van zelfstandigheid Korte schets van mogelijkheden: van zelfstandige werkgroep, zelfstandige unit met eigen financiën en BTW-nummer, rechtspersoon onder de vleugels van een welzijnsinstelling tot rechtspersoon buiten de welzijnsinstelling. Gemaakt voor moedercentrum Luna en welzijnsstichting Rijnstad in Arnhem. h. Bestuur en besturen Notitie Taken en functies trekkerschap / coördinatie Voor moedercentrum Mallemolen (Haarlem) is een notitie gemaakt waarin een overzicht gegeven wordt van alle taken en functies die bij het leidinggeven/coördinatie/trekkerschap horen. Om op die manier de overdracht van taken en functies van de beroepskracht naar de actieve vrouwen te kunnen organiseren. De discussie over competenties en motivatie van de betrokken vrouwen en over collectief of individueel leiderschap laait hier direct bij op. Die discussie willen we in 2004 met alle betrokken initiatieven expliciet voeren, zodat men hierin bewust een positie kan kiezen. Vanuit het Weven aan Samenleven streven wij vormen van collectief leiderschap na. Per initiatief zal dat, afhankelijk van wat men wil en in huis heeft en de externe omstandigheden, op een andere manier vorm krijgen Intern of extern bestuur of een mix daarvan. Hoewel nog niet in de vorm van een notitie of beschrijving is het thema van de bestuurssamenstelling bij diverse initiatieven volop aan de orde. Bij een ‘intern’ bestuur, een bestuur gevormd door de actieve mensen uit het initiatief zelf, is men ook op papier baas in eigen toko. Maar men kan ook enkele externen in het bestuur vragen om op die manier kennis en vaardigheden, die binnen de actieve groep ontbreken, alsnog in huis te halen. Om die reden kan men kiezen voor een ‘gemengd’ bestuur van internen en externen. Relatie bestuur en actieve groep (kerngroep, stuurgroep, etc.). Nog in de maak. Competentieprofiel bestuursleden burgerinitiatief. Nog in de maak.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
105
i. Plannen; van werkplan tot bedrijfsplan. Een aantal initiatieven hebben zelf werkplannen en activiteitenplannen gemaakt (o.a. Ppa Koenders, Danfodio, Chill Inn). Wij hebben deze van commentaar voorzien. Door de grote verscheidenheid van initiatieven is het de vraag in welke vorm bepaalde plannen gepresenteerd moeten worden om van meer algemeen nut te kunnen zijn.
De maatschappelijke onderneming: de burger aan het roer
Bijlagen
106