Doelstelling •
de leerling maken kennis met gedichten over dingen die niet bestaan
•
of gedichten die je moet ontcijferen, ze leren spelenderwijs iets over cryptische beschrijvingen
•
ze zien dat je met illustraties gedichten van sfeer kunt laten veranderen
•
en dat de wijze waarop voorgelezen wordt en het toevoegen van muziek ook kleur kan geven aan gedichten
Kleur geven aan een gedicht In de vorige les hebben jullie gezien dat je met een gedicht iets kunt beschrijven; iets wat je ziet, wat je doet of voelt. Ook weten jullie nu dat je in een gedicht nieuwe, nog niet bestaande, jouw eigen woorden mag gebruiken. Sommige gedichten die iets beschrijven, zoals het gedicht van Wessel van de Wal uit de vorige les,
Ik Kan niet Zo goed horen Dan Kan ik ook Niet goed Naar juf luisteren Ik moet nog Buisjes
Gaan over iets ‘echts’, iets wat Wessel meemaakt en wat wij zouden kunnen meemaken. Maar er zijn ook gedichten die verhalen vertellen die je niet zo snel zult meemaken. Neem bijvoorbeeld Het meubilair van Annie M.G. Schmidt:
Het meubilair Mag ik met je meegaan? Vroeg de tafel aan de stoel. Van dat stilstaan in de kamer krijg ik toch zo’n stijf gevoel. Inderdaad, zo sprak de stoel, ik word óók wel een tikje stijf. Kom, we gaan, we hebben tenslotte poten aan ons lijf.
Mag ik je dan vergezellen? Vroeg het eikenhout dressoir. Maar ik loop een beetje langzaam, want ik ben zo vreselijk zwaar. Al die kopjes en die borden en die glazen in mijn maag. Gaat u ook mee, boekenkastje? En de boekenkast zei: Graag.
Zo ging het meubilair een eindje wand’len langs de zee. Niet de klok en niet de lamp, die mochten allebei niet mee. Dus die staan nu wat te kniezen in het grote lege huis. Tja, zo gaat het in dit leven: wie geen poten heeft, blijft thuis.
Je zou toch raar staan te kijken als je zo’n optocht van meubels zag. V. Wie weet er wat een dressoir is? Het antwoord staat een beetje in het gedicht. A. ‘Al die kopjes en die borden en die glazen in mijn maag.’ (brede, lage kast) V. Zien jullie ‘m op de tekening?
Het is een beetje vreemd, maar het is wel duidelijk wat er wordt verteld. Bij het volgende gedicht van Alice Hoogstad is dat wat moeilijker te begrijpen.
Trommelbrood en ketelfluit. Potbloem voor de vensterruit. Vader groot en zijn kind klein. Leven stil bij het glasgordijn. Meisje buur met de wagenpoppen komt bij de deur voor aankloppen. Vader groot van het rijk dromen laat haar om achter binnenkomen. Muts slaap op, hemd nacht aan. Kan hij in je plakboek staan?
V. Waar denken jullie dat dit gedicht over gaat?
(NB. Bespreek de zinsnede: Vader groot van het rijk dromen … V. Wat wordt er bedoeld met: ‘Kan hij in je plakboek staan?’ A. Misschien bedoeld hij dat er wat woorden geknipt en geplakt zijn. Het gedicht wordt een stuk duidelijker als je wat woorden aan elkaar plakt of omdraait.
Broodtrommel en fluitketel. Bloempot voor de vensterruit. En: Buurmeisje met de poppenwagen komt bij de voordeur aankloppen. En ten slotte: Slaapmuts op, nachthemd aan …
V. Hier zien jullie de tekening die gemaakt is bij dit gedicht. Klopt het een beetje met hoe jullie dachten dat vader en buurmeisje eruit zouden zien?
In de vorige les hebben jullie zelf tekeningen gemaakt van onder andere een flubberkop en een schubberol. Als je een tekening van een gedicht maakt, laat je een beetje zien wat voor een gedicht het is, bijvoorbeeld vrolijk, verdrietig of griezelig – zoals de flubberkoppen die je beter niet kunt tegenkomen. Maar door de tekening kun je ook iets aan het gedicht veranderen, zo kan in de ene tekening het gedicht griezelig zijn en in de andere grappig.
Spoken in het kasteel Er staat een kasteel in Hoenderadeel, waar spoken zitten. Soms zijn het er weinig en dan weer veel, maar altijd witte.
Soms hoor je ze kermen, soms hoor je ze kreunen, soms zie je ze tegen een manestraat leunen, daarginds bij het vijvertje naast de liguster, En dan zegt de boswachter tegen z’n zuster: Neel, het spookt weer op ’t kasteel.
Maar eens per kwartaal gaan ze allemaal (zo vertelt de gravin) spontaan uit zichzelf om kwart over elf de wasmand in.
En de stoomwasserij komt per auto voorbij om de mand te halen. En de volgende nacht wordt hij thuisgebracht; de gravin moet betalen.
En dan hoor je ze ’s avonds weer kreunen en piepen. Je ziet ze weer fladderen tussen de iepen, daarginds bij het vijvertje naast de liguster, en dan zegt de boswachter tegen z’n zuster: Neel, Het zijn er weer veel. En dan zegt zijn zuster bitter: Ja, en ze zijn wéér witter.
Dit is de tekening die Sieb Posthuma gemaakt heeft.
V. Maakt die het gedicht grappig of griezelig? V. En wat gebeurt er als je dit plaatje bij het gedicht ziet?
Het maakt natuurlijk ook uit hoe je het voorleest, want al je nu ook nog een hele enge stem opzet… Er staat een kasteel in Hoenderadeel, waar spoken zitten. Soms zijn het er weinig en dan weer veel, maar altijd witte. en een muziekje erbij… Soms hoor je ze kermen, soms hoor je ze kreunen, soms zie je ze tegen een manestraat leunen, daarginds bij het vijvertje naast de liguster, En dan zegt de boswachter tegen z’n zuster: Neel, het spookt weer op ’t kasteel. Brrrrr.
Het aankleden van een gedicht We gaan nu zelf een gedicht aankleden, eerst bepalen we wat voor illustratie er bij het gedicht hoort en daarna kiezen we een vertelstem en muziek.
(NB. Er zijn twee gedichten, één voor groep 1 & 2 en de ander voor groep 3.) Voor groep 1 & 2
Ik droom als de nacht nog niet zo oud is en mijn bed niet meer zo koud is droom ik dat ik alles mag en alles kan
en alles heb maar één ding wil ik niet een potje om te huilen een potje voor verdriet
(Hans en Monique Hagen)
Voor groep 3 De lucht was blauwer en de zee was blauwst en ik zwom zo mooi.
Het wijde zoute water had ik aan als een zomerjurkje in de wind.
Ik stootte per ongeluk mijn voet tegen de scherpe rots en ik zag
een dapper wolkje bloed weg vloeien uit het sneetje in mijn teen.
Het was een hartelijke druppel drinken voor een Haai met dorst.
(Ted van Lieshout)
(NB. maak groepjes – het aantal is afhankelijk van de begeleiding – en laat de kinderen met de collagedoos een illustratie bij het gedicht maken. De groepjes mogen één voor één een muziekje en vertelstem uitzoeken. Eindig de les met het tonen van de gemaakte collages en één of twee daarvan met tekst en muziek. Laat aan het eind ook even de originele illustratie zien.)
Ik droom
De lucht was blauwer…
(NBVoor deze les heb ik gebruik gemaakt van Engeltje, bengeltje van Alice Hoogstad en Ienne Biemans , Een vijver vol inkt van Annie NG Schmidt en Sieb Posthum, Jij bent de liefste van Hans & Monique Hagen en Marit Törnqvist, Van Ansjovis tot Zwijntje van Ted van Lieshout en Sieb Posthuma. Een ei is geen ei van Kasparavicius en Poëzie is overal, De mooiste gedichten van kinderen2008/2009.)