© ‘De leegte’ S. Bostelaar 2007-
. Uiteindelijk was het niet zo moeilijk. Ik twijfel er niet aan dat degene die ik nog wel voel geen moeite hebben met het geloven van deze woorden, maar deze ‘geschriften’ zijn juist voor diegenen die de gebeurtenis van vandaag al over tientallen jaren afdoen als kletspraat van ‘oude-van-dagen’. Juist zij moesten eens weten…… Met nadruk heb ik het over geschriften. Heeft niet iedere boodschapper van een levensbeschouwing tot nu toe geschriften nagelaten? Daarom zal ik het ook doen, in de ijdele hoop dat wij over duizend of tweeduizend jaar niet op hetzelfde foute pad zijn beland. De waarheid is eigenlijk te simpel om die fout te herhalen. Maar nu al voel ik dat veel van de vormen die ik uit elkaar heb doen vallen als een zandsculptuur, angstig op zoek zijn naar een nieuwe grip op deze wereld. ‘Ze’ zijn bang, echte angst kennen ze natuurlijk niet meer, maar het is alsof ze door een onzichtbare hand plotseling onder water worden gehouden en ze panisch een weg naar de oppervlakte zoeken. Verreweg de meeste heb ik in ieder geval van hun voorlopig lijden verlost. Natuurlijk is een veel te hoog percentage van hen niet klaar voor wat ze nu meemaken. Iedere plek die vrijkomt zal worden opgevuld door een naar deze laag klauwend cluster bewustzijn. Na verloop van tijd zal er meer plek zijn voor nieuwe mensen. Een groot aantal zal tegen die tijd echter berust zijn in hun lot en zal alles zien en worden. Net als een ongeboren kind zullen zij zich herinneren dat ze ooit zonder problemen water inhaleerde in de baarmoeder. De wereld is, mocht je het nog niet begrepen hebben, sinds enkele uren (misschien voor jouw al veel langere tijd, de verre toekomst is op dat gebied ook voor mij onzeker) leeg en stil. Niet helemaal leeg natuurlijk, ik heb een aantal mensen en natuurlijk al het dierlijk leven overgeslagen. Het feit dat jij dit leest wil zeggen dat je een van hen of een afstammeling van hen bent. Het leven op aarde is niet bedoelt waarvoor het de laatste millennia gebruikt werd. Te veel stupiditeit, haat en pijn zorgden voor onbalans. Het trok me terug uit het alzijn, meegezogen als ik werd door al die oude menselijke gevoelens die ik opnieuw ervoer en mijn band met deze planeet in het oneindige alles waarin we ons bevinden weer aanhaalde. Verdriet en wanhoop dreven mij terug en staken mijn herinneringen aan het leven opnieuw aan. De ‘grote’ realiteit is even simpel als de elementaire en logische wetten die haar beheersen, het bestaan is er eenvoudig, maar diep. En de waarheid kan iedereen rust en voldoening geven. Jouw leven hier op aarde is om de overdruk een plaats te geven. Het biedt rust aan onze gedesoriënteerde goddelijke ziel, door te herinneren aan zijn vormende gaven. Je bent deel gaan uitmaken van een kettingreactie van energie en bewustzijn, een combinatie die door jou wordt vastgehouden, maar uiteindelijk ook weer door jou moet worden losgelaten. Hoe langer en hoe meer wij ons op aarde manifesteerden hoe meer verstoring en aantrekkingskracht wij uitoefenden. Wij werden verslaafd aan leven, terwijl wij veel meer dan een begrensde ziel kunnen zijn. Door het handelen van je voorgangers was het alsof de stop uit een bassin was getrokken en alles in deze realiteit dat banden had met jullie zielen langzaam in jullie riool van ellende werd gezogen. Zoals ik net al duidelijk maakte; het riool zit nu aardig verstopt. De balans heeft meer tijd gevonden om zich te herstellen. Hopelijk echoën mijn daden lang genoeg door om jou en de mensheid van mijn beweringen te overtuigen. Ik weet nu al dat dat moeilijk zal gaan, want het feit dat jij dit leest wil waarschijnlijk zeggen dat je er niet klaar voor of klaar mee bent. En waarschijnlijk zal na duizenden jaren, misschien zelfs eerder, een hoop van wat ik heb proberen om te buigen terug bij af zijn. Tijd is echter niet iets waar ik mij zorgen om maak. Dat zou jij ook niet moeten doen. We zullen nooit verdwijnen. De eenheid zal ooit terugkeren.
Dit is de eerste keer dat ik echt iets ga schrijven. Verder heb ik nooit echt aan kunstuitingen gedaan. Zo’n 370 jaar geleden heb ik het wel geprobeerd, maar met geen enkel andere bezigheid dan vechten kon ik door mijn plafond breken. Snel besloot ik me toen weer te concentreren op datgene dat ik echt kon. Ik zal je nu een verhaal vertellen, hopelijk blijft het je bij, en heeft het invloed op de beslissingen die jij maakt in het zorgen voor rust. Ik zal het zo menselijk mogelijk proberen te maken. Een andere manier om mijn daden te verklaren kan ik niet bedenken.
HET BOEK VAN DE VECHTER
1. In mijn vorige leven was ik, net als nu, een vrouw. Ik denk niet dat dat toeval is. Takezo, want zo blijf ik hem graag noemen, was ook een man toen ik hem leerde kennen en dat is hij nu nog. Het maakt hoe dan ook niet zo veel uit. Het is nodig voor de voortplanting, de echte verschillen zijn biologisch van aard. Culturele en sociale aspecten die het man/vrouw zijn met zich meebrengen hebben ‘wij’ bedacht, de realiteit niet. Ik ben hiervoor geboren in Japan, in het gebied dat bekend staat als Yamagata. Het ligt aan de westkust van Japan ten noorden van Tokio. Nog niet zo lang geleden ben ik er achter gekomen dat mijn toenmalige geboortedag ergens tussen 1605 en 1610 na Christus zou moeten liggen, maar dat zal ik nooit meer precies kunnen achterhalen. Mijn toenmalige ouders waren keuterboeren. Ik denk dat bijna iedereen in die tijd, of het nu Europa, Azië, Amerika of Afrika was, ‘keuterboer’ van beroep was. Er groeide iets uit de grond, dat at je, wat je over had verkocht je en als je iets extra’s overhad, vond, maakte of ving, at je dat op of verhandelde je het. Als ik aan mijn Japanse ouders terugdenk komt er weinig in me op. Over de jaren heb ik natuurlijk aan die gesteldheid gewerkt, maar voor hen heb ik nooit moeite hoeven doen. Niet dat het negatieve gevoelens waren, maar ze zeggen me echt niet zo veel. Waarschijnlijk was dat andersom ook. De reden dat ik geboren werd was waarschijnlijk praktisch van aard. Ze stierven in ieder geval snel, mijn moeder eerder dan mijn vader, en ik was rond mijn tiende wees. In die tijd waren vrouwen, vooral in de buitengebieden van dorpen en steden, al snel een prooi voor rondtrekkende bendes en omdat voelde dat ik eerst nog een kind en al snel (en dat was waarschijnlijk erger) een vrouw zou worden, in een voor de rest verlaten huis, had ik een probleem. Nu had ik wel familie, maar die woonde niet direct in de buurt en bovendien hadden zij het waarschijnlijk te druk met hun eigen ‘gekeuter’, waardoor ik besloot mijn ouderlijk huis te verlaten en een nieuw hutje in het bos achteraf te bouwen. In die tijd leefde ik vooral van voedsel dat ik, of in het bos vond, of op de een of andere manier uit het naburige dorp verkreeg. Natuurlijk was in de directe omgeving wel bekend dat ik een wees was en in mijn eentje woonde, maar dat was een van de reden dat ik afgelegen was gaan wonen. Ik was namelijk aanwezig, maar viel niet echt op. Wat mijn buurtbewoners betreft rekende ik op medelijden. Medelijden dat mij zou behoeden voor kwaad van hun kant. Sommigen, en dat was gebleken, namen mijn hulp bij klusjes aan voor voedsel en andere spullen die ik nodig had. Tegenwoordig (Alhoewel dat niet waar is, want jij, jouw nakomelingen of wellicht jouw voorouders, zullen het door mij een stuk zwaarder hebben gehad, en ik bedoel dus eigenlijk meer gisteren, of zelfs daarstraks. Ik zal deze vermoeiende kronkel in het vervolg maar voor duidelijk aannemen.) klinkt dit behoorlijk heftig, maar in die tijd was ik zeker niet het enige kind dat op een soortgelijke maniet z’n boontjes probeerde te doppen. Meisjes liepen alleen iets meer risico dan jongens. De dagen verliepen gespannen en traag en ik had eigenlijk van alles te weinig. Het waren harde en eentonige jaren die essentieel zijn geweest voor mijn ontwikkeling. Los van mijn bezigheden om aan voedsel en spullen te komen, vulde ik mijn dagen met wandelingen, of (en dat kwam vaker voor) overpeinzingen over datgene wat de werkelijkheid mij tot op dat moment had voorgeschoteld. Al met al was ik eenzaam, met vaak niets meer dan de natuur om mij heen of de stem van mijn gedachte in mijn hoofd. Ik zal snel verdergaan met de tijd dat ik er achter kwam dat ik een vechter was. Dat was uiteindelijk het begin van een periode die verantwoordelijk was voor het zetten van mijn meest fundamentele stap. Terwijl ik dit schrijf realiseer ik me dat het Nederlandse woord vechter erg loos klinkt. In het Japans spreek je het woord uit als bu (en dan heb ik het nog niet eens over de diepte die de
karakters in het schrift brengen). Zelfs het Engelse woord warrior klinkt poëtischer. Nederlands is een gebonden, nuchtere taal die weinig ruimte biedt voor voorstellingsvermogen en onbegrensdheid. Toch is het de meest geschikte taal om mijn verhaal in op te schrijven, omdat het realisme stimuleert en aanmoedigt tot acceptatie bij de lezer. Ik heb er zelfs aan gedacht om voor de zekerheid een Nederlands-Engels woordenboek bij dit manuscript te voegen als ik het achterlaat. Er is geen reden om aan te nemen dat niemand dat monnikenwerk niet op zich zal nemen.
2. Na een koude winter, begon eindelijk de lente door te breken. Hoewel ik blij was dat de kou leek weg te trekken, kon ik nog wel erg genieten van de rust dat het ontdooiende bos rondom me uitstraalde. De zuiverheid van onvervuilde sneeuw in combinatie met het ontluikende groen tussen de gesmolten plekken en het geluid van op verschillende manieren bewegend water, gaven me een bijzonder gevoel. De winter maakte me hard en leeg en had me in een staat gebracht die mij erg liet openstaan voor de contrasten die de komst van het nieuwe seizoen bracht. Later realiseerde ik me, mits ik er voor openstond, ik toen al een glimp van het universum kon opvangen; van de stromen energie en tijd waaruit het bestaat, al wist ik dat op dat moment nog niet. Veel van jullie zullen dat gevoel ook kennen, wanneer op sommige momenten de elementen waaruit een situatie bestaat op hun plek vallen en je de stromen om je heen lijkt te voelen, maar ze nog net niet kunt ‘aanraken’. Veel, onwaarschijnlijk veel, mensen, laten die situaties aan zich voorbijgaan en doen ze later af met een vergelijkbare, banale omschrijving als die die ik net gaf. Het zijn slechte pogingen onze, in veler ogen beangstigende potentie, met een romantische omschrijving te vangen en te beteugelen. Zodat ze tastbaar en begrijpelijker worden en toehoorders of lezers knikken en deze situaties herkennen. We vangen ze in ons ‘normale’ leven, zodat we daar zo snel mogelijk mee door kunnen gaan. En, je zult begrijpen, dat ik toen ook snel over ging tot die reflex, omdat ik me realiseerde dat ik nog naar het dorp moest om misschien nog ergens een of ander klusje te doen, want door de voorbije winter had ik nog weinig over om te eten of te verhandelen. Plotseling hoorde ik, verderop rechts van waar ik me op dat moment bevond, takken kraken. Ik besloot me te verstoppen achter een rotsblok vlak naast mij. Aan de sterkte van het geluid te horen had ik nog wel de tijd om het open stukje voor me over te steken, maar door het gebrek aan begroeiing was de kans groot dat ik ontdekt zou worden. Het was handiger als ik achter mijn rots bleef zitten, want als diegenen die ik hoorde – en ik was er inmiddels van overtuigd dat het meer mensen waren – zich in een rechte lijn bleven voortbewegen, zouden ze mij gewoon passeren. Vreemden waren in die tijd een risico, daarom wachtte ik in een mix van spanning en berusting af. Het was niet de eerste keer dat ik in zo’n situatie zat, en bijna altijd merkte ik de andere partij op en zorgde er voor dat er geen ontmoeting plaatsvond. Waarschijnlijk was het andersom ook al een aantal keren voorgekomen. In dit geval bleek de andere partij te bestaan uit vier mannen. Een was overduidelijk plattelandsadel. Hij droeg zijn kenmerkende twee zwaarden, een kort en een lang, en had een duurder soort overjas aan. Toch leek hij me niet echt voornaam. In mijn tijd noemde wij ze samoerai, maar je kunt ze niet vergelijken met het beeld dat wij nu van ze hebben. Dat zou hetzelfde zijn als denken dat iedere ridder bij Koning Arthur heeft aangeschoven. De andere drie waren ook gewapend met minder elegante (en een stuk goedkopere) lansen. De mannen spraken niet tegen elkaar en terwijl ze doorliepen waren ze alle vier met dingetjes bezig die mensen zo kunnen doen terwijl ze ogenschijnlijk nergens heenlopen. De ene tikte met de punt van zijn lans tegen een laaghangende tak, ervoor zorgend dat de laatste resten sneeuw er vanaf vielen en een ander deed eigenlijk precies hetzelfde, maar dan met de onderkant van zijn lans tegen een hoopje dat nog ergens de dooi trotseerde. Ik begon al mijn belangstelling te verliezen en de spanning vloeide langzaam uit mijn lichaam, toen de situatie onopvallend veranderde. Een van de drie mannen, die naar ik aannam hun leidinggevende vergezelden en tot dat moment gelijkwaardig opliepen, veranderde zijn positie ten op zichtte van de leider. Er was tot op dat moment geen contact geweest tussen de drie mannen, maar toen was er opeens vluchtig oogcontact. Vanuit mijn positie was dit redelijk makkelijk op te merken, maar de
leider van het groepje had niets in de gaten. Toen degene die aan het achterblijven was genoeg ruimte tussen hem en de leider had om zijn lans te hanteren, stootte hij de punt van zijn wapen zonder waarschuwing precies in de nek van de man voor hem. De man schokte een fractie van een seconde, maar werd bijna ogenblikkelijk slap en stortte dood ter aarde. Degene die had toegeslagen kreeg zijn wapen niet op tijd los uit de nek van de man. Hij kreeg met de achterkant van zijn lans een tik tegen zijn eigen hoofd, veroorzaakt door de hefboomwerking van het vallende lichaam. De man vloekte, waarschijnlijk omdat hij zich een kluns voelde, en keek daarna de andere twee aan. Nadat de drie mannen elkaar een vreemd soort blik hadden gegeven en nog een laatste maal naar hun voormalig leider keken, liepen ze, een stuk sneller ditmaal, weg van de plaats waar dit alles gebeurd was. Ik wachtte nog even voordat ik me bewoog. Ik had nog niet eerder een mens een ander mens zien doden. Niet dat het zo uitzonderlijk was (en is), maar ik was wel geshockeerd. Toen ik naar de man was gelopen hurkte ik naast hem neer. Hij was inderdaad dood. Zijn ogen en mond waren wijdopen en onder zijn kaak zat een rafelige scheur waar de punt van de lans weer naar buiten was gekomen. Bloed sijpelde nog langzaam uit zijn mond en nekwond, maar het meeste leek al uit hem gelopen. Het was niet alleen de eerste keer dat ik iemand gedood zag worden, nooit eerder had ik zo veel bloed gezien. Ik heb daarna nog een aantal keer waargenomen dat juist deze tint rood in combinatie met de vloeibare beweging van het levensvocht iets doet met mensen. De intensiteit waarmee het leven roodgekleurd uit een lichaam kan stromen doet zogenaamd dappere mensen beven als een rietje. Later werden juist zulke angsten voor mij het bewijs van de afstand die sommige mensen nog moesten afleggen en al snel lukte het me om gevoelens die ons zo plat maken van me af te schudden. Maar dat was later. Door wat ik toen als instinct omschreef, pakte ik wat ik graag wilde hebben van het lijk. Het was misschien niet zo slim om de zwaarden van de man te pakken, want later bedacht ik dat dit juist mij aan de moord bond, mocht ooit iemand ze bij mij aantreffen. Dat was waarschijnlijk de reden dat de mannen die echt verantwoordelijk waren voor de moord de man verder ongemoeid lieten. Een andere reden, die ik later bedacht, was wellicht een soort bijgeloof, maar daar had ik weinig last van. Uiteindelijk hoefde ik mij weinig schuldig te voelen over het vermoorden van de man. Toen ik thuiskwam bekeek ik de in alle haast meegenomen zwaarden. Al snel besloot ik ze niet te verkopen, want dat bracht dus een risico met zich mee. Bovendien was de kans klein dat ik in mijn leven ooit nog eens zwaarden in handen zou krijgen en daarvoor was ik al veel te gefascineerd door de twee wapens. Ik wist dat het grote zwaard een katana was en het kleine een wakazashi. Van zo dichtbij had ik ze nooit gezien, laat staan ze wel eens in mijn handen gehad. Toen ik ze uit hun scheden haalden en ze stevig in mijn handen hield gaven ze me het gevoel dat ik mijn lichaam en zelfs mijn bestaan onder controle had. Later realiseerde ik me dat het net zo goed met ieder slag- of stootwapen had kunnen zijn, maar ik denk dat de esthetische waarde en het vakmanschap waarmee Japanse zwaarden gemaakt werden me wakker schudde. Voldaan verborg ik mijn buit in een hoek van mijn hutje, tussen de takken en het hout die in dat gedeelte de muur vormden. Daar bleven ze meestal liggen, tot de dag dat ik van mijn seizoensbaantje in de rijstoogst terugkwam en een man van rond de veertig jaar voor mijn schamele onderkomen zag zitten. De man zat op een aparte manier. In de moderne tijden zou zijn houding direct herkent worden als een mediterende, maar in die tijd had ik nog maar weinig van de wereld meegekregen. Bovendien kwam ik er later achter dat meditatiekunsten vaak geassocieerd worden met geestelijken.De geestelijken die ik tot dan toe was tegengekomen waren grotere
schooiers dan ikzelf was. Ze hielden zich vooral met het aftroggelen van voedsel en geld bezig. Deze man zat in de, tegenwoordig, overbekende ‘benen-over-elkaar-handen-in-deschoot-rechte-rug-ogen-dicht-houding’, of zoals ik later zou leren; de zuochan-houding. Op dat moment een onderdeel van een beschouwende stroming die aan het opkomen was. Ik naderde voorzichtig en deed mijn best zo stil mogelijk te zijn, want de man had dus zijn ogen dicht. Ik was best moe, en had de geroosterde karpertjes die ik die dag had gekregen als extraatje voor mijn werk willen opeten en gaan slapen. Nu schopte dit potentiële gevaar roet in het eten. Toen ik een meter of tien van de man verwijderd was besefte ik ineens dat hij gewapend was (met twee zwaarden, waardoor ik gelijk voorgevoelens kreeg rondom de twee zwaarden die ik van het lijk had meegenomen) en dat ik in plaats van mij te laten verleiden door mijn nieuwsgierigheid beter rechtsomkeer kon maken en later terugkeren. In de hoop dat mijn hutje, en liever nog, mijn schat ongemoeid zouden zijn. Wat dacht ik wel niet, voorzichtig als ik altijd was? Op dat moment deed de man zijn ogen open, keek licht geamuseerd, waarschijnlijk door mijn geschrokken gezicht en zei, voor ik hard kon wegrennen; ‘Ik ben een reiziger, ver van huis in een vreemde streek. Kunt u me onderdak voor de nacht bieden?’ Nu waren er een aantal dingen vreemd aan deze vraag, maar de twee volgende dingen bevreemde mij het meest. Waarom vroeg de man toestemming aan een meisje van rond de vijftien, terwijl hij in de positie was om zich mijn magere onderkomen toe te eigenen en waarom sprak hij mij met een misplaatste beleefdheidsvorm aan? Het had iets uitdagends en ik besloot de handschoen op te pakken. ‘Het is maar een kleine hut van hout, modder en riet. Hoe kan ik een gerespecteerde gast als u ontvangen?’ Ik sprak ‘gerespecteerde’ uit alsof ik honing op een rijstkoek smeerde. De man was een samoerai, maar enkel als zodanig te herkennen aan zijn twee zwaarden. De rest van de man was qua bezit weinig indrukwekkend. Mijn qua welvaart weinig uitstralende zwaarddonor had er rijk uit gezien vergeleken deze man. Ronin, was de juiste term voor de man die mij aansprak, doelend op een armzalige, rondzwervende samoerai zonder heer. En dat was deze persoon overduidelijk. Hij gaf het enige juiste antwoord; ‘Voor een reiziger als ik, is alleen een dak genoeg.’ Met dit antwoord schonk de man mij voorlopig vertrouwen en probeerde mij gelijkwaardigheid te tonen. Daarnaast had hij een eerbiedwaardige uitstraling. De koele, maar vriendelijke gezichtsuitdrukking van de man, gaf aan dat hij niets seksueels van zins was en mij beroven van mijn bezittingen bracht de man geen welvaart. Op dat moment ging ik er nog van uit dat de man niets wist van mijn verborgen zwaarden. Ik was daarom voorlopig gerustgesteld, maar besloot erop te letten dat altijd vrij in mijn rug te zijn, zodat ik het desnoods op een lopen kon zetten. Het was altijd nog een optie om de nacht gewoon ergens buiten door te brengen en ’s ochtends voorzichtig terug te keren in de hoop dat de vreemdeling weg was. Plotseling stond de man op, snel en vloeiend. Het was de eerste keer dat ik Takezo een grote beweging zag maken en het deed mij denken aan de manier waarop water van een hoger naar een laag punt beweegt. In dit geval alleen omgedraaid. Ik had mensen van dezelfde leeftijd als Takezo vermoeid, en bijna hoorbaar krakend als hout, zien opstaan. ‘Moesashi, Mijamoto Moesasji, althans zo ben ik tegenwoordig bekend. Noem mij liever Shinmen Takezo, dat past meer in onze situatie. Takezo is goed. Ik zal hout halen voor de nacht. Er is geen reden waarom ik geen bijdrage kan leveren voor ons vuur.’, sprak de man. Ik grinnikte inwendig om de toevalligheid (het woord heeft ondertussen in mijn ogen een
lachwekkende betekenis gekregen) van het feit dat Takezo blijkbaar ook aan hout dacht, en verwonderde mij ook aan het opvallende gebruik van de woorden onze en ons. Ergens vond ik het wel vertederend, maar drukte me wel weer met de neus op het feit dat ik op mijn tellen moest blijven passen. ‘Iori…..’, zei ik. De man knikte en verdween ‘stromend’ in het struikgewas. Ik had hem nog willen zeggen dat een vuur die avond overbodig was, maar bedacht dat ik wel blij was dat hij even weg was. Zo kon ik de zaken even op een rij zetten. Misschien had hij wel eten bij dat nog bereid moest worden. Ik hoopte in ieder geval van wel, want met tegenzin dacht ik aan het vooruitzicht mijn karpertjes te moeten delen. Ik realiseerde me dat ik uiteindelijk niet echt bang van Takezo was, maar veel meer dan mijn intuïtie had ik op dat moment niet om de man helemaal te vertrouwen. En een van de redenen dat ik het al een paar jaar in mijn eentje had gered, was omdat ik zo min mogelijk contacten zocht en mij zo onopvallend mogelijk gedroeg. Ik had, met andere woorden, een natuurlijk wantrouwen richting de rest van de wereld ontwikkeld. Er was nu niet echt een reden om dat wantrouwen te laten varen. De vraag was uiteindelijk wat de man uiteindelijk bij mij deed. Erg ver van het dorp woonde ik uiteindelijk niet en het was logischer geweest dat hij daar onderdak had gezocht. Aan de andere kant had hem dat waarschijnlijk wel iets gekost. Ik was op dat moment, terecht zou blijken, in de veronderstelling dat hij mij niet met geld zou betalen. Het leek mij daarom het meest aannemelijk dat Takezo op doorreis was, geen zin of de mogelijkheid had om geld uit te geven, en van de doorgaande weg was afgedwaald op zoek naar een plek om een beetje door de natuur beschut de nacht door te kunnen brengen. Mensen dwaalden wel vaker om allerlei redenen van het paadje dat als reizigersroute diende af. Zoals al duidelijk is geworden kwam ik wel vaker iemand tegen in mijn dagelijkse tochten door het bos. Hij was uiteindelijk bij mijn hutje terechtgekomen en besloot daar maar te blijven. Dat hij expliciet naar mij had gezocht leek me daarom onwaarschijnlijk. En daarom schreef ik uiteindelijk zijn verschijnen toe aan het toeval. Ik besloot hem maar gewoon een beetje met rust te laten en was ergens wel dankbaar voor de afwisseling die de spanning van zijn aanwezigheid meebracht. Omdat ik op dat moment niet zo veel te doen had besloot ik al wat van mijn karpertjes te eten. Mijn aandacht voor het doen en laten van Takezo zou dan wat gerichter kunnen zijn bij zijn terugkeer. De visjes smaakte mij goed en met lichte moeite hield ik er een paar apart voor mijn gast. Geserveerd op een van de twee houten eetplankjes die ik ooit uit verveling had gemaakt, legde ik zijn aandeel op de plek waar hij had gezeten toen ik hem bij mijn hut aantrof. Daarna pakte ik een holle bamboestam, die ik als een soort smal emmertje gebruikte, en liep stil en op mijn hoede naar het nabije beekje om vers water te halen. Op mijn terugweg rook en hoorde ik al snel het vuurtje dat Takezo inmiddels had aangestoken. Bij mijn terugkomst zat hij op zijn knieën en ditmaal met zijn ogen open. Hij gaf me stellig de indruk dat hij op mij had gewacht en dat bevestigde de onaangeraakte karpers naast hem. Ik probeerde een beetje in te schatten waar de lichtcirkel van het vuur zou gaan eindigen na de al invallende schemering, zette het water daar neer en ging op die plek zitten. Hem observerend zag het er niet naar uit dat hij uit eigen beweging het eten aan zou raken. Persoonlijk vond ik het een beetje overdreven beleefd, vooral daar ik geen aanstalten maakte zelf te gaan eten en wij in een tijd en situatie leefden waarin men nooit te lang moest afwachten als zich een kans tot eten voordeed. Op de koop toe bleef hij me ook nog taxerend opnemen. Een knetterende explosie in het kampvuur blies een hoop vonken samen met de rook van het klamme hout omhoog en leek een aanzet te doen om de situatie te doorbreken.
‘Neem, ze.’, zei ik. ‘Het spijt me, maar als ik ze aanneem kan ik ze moeilijk vergoeden.’ ‘Alsjeblieft zeg! Er is geen reden om gierig te zijn, als geëerde gast verdient u het beste.’, gromde ik kortaf en hield daarna mijn mond. Ik moest mijn geluk niet te veel op de proef stellen, want de man gedroeg zich weliswaar onderdanig en slikte mijn brutale toon, maar het voelde niet aan alsof ik de overhand had. Toen hij bijna klaar met eten was, had ik wel een beetje een probleem. Hij had ongetwijfeld dorst, maar het water stond naast mij. Toen ik ermee terugkwam realiseerde ik me dat al wel, maar koos er op dat moment voor om de overdracht van de holle stam uit te stellen. Hem naar mij te laten komen, zou Takezo wijzen op mijn angst (en angst was een emotie waar ik altijd al een hekel aan had gehad, ik wist, dat als ik me zou laten leiden door angst, ik daarna erg van mijzelf zou balen), maar tegelijkertijd kwam ik liever niet uit eigen beweging echt bij hem in de buurt. Het verstandigst zou zijn om op te staan en het water halverwege neer te zetten. Zo zou ik niet als een verlamd konijntje maar als een behoedzame vos overkomen. Statig stond ik op, gaf hem de indruk dat ik naar hem toe zou lopen, zette plots het water neer op de plek waar ik bedacht had, draaide om en liep even statig, maar met grotere passen terug. ‘U houdt niet van erg van andere mensen?’, sprak Takezo. De vraag was naar mijn mening retorisch, dus ik beantwoordde hem niet. Natuurlijk had hij gelijk, de gebeurtenissen in mijn leven in combinatie met het weinige dat ik van de wereld had gezien bracht me maar tot een conclusie. Ik trok mijn knieën op tot mijn gezicht en keek hem door mijn wantrouwende ogen, die net boven mijn knieën uitstaken, aan. ‘….En spreken?’, was de conclusie die hij blijkbaar uit deze houding trok. ‘Nee.’, zei ik gebonden. ‘Mooi, ik ook niet. Morgen zal ik vertellen wat ik kom doen. Slaap alsjeblieft in je hut, voor mij hoef je niet buiten te blijven.’ Hij liet zijn ironische, glijdende toontje ineens varen en verwisselde deze voor zijn (zoals ik later zou weten), normale rustige, maar zakelijke stemgebruik. ‘Nee dank je. Ik blijf liever op deze plek. Dan kan ik je beter in de gaten houden.’, probeerde ik even serieus te zeggen, er op lettend geen spoortje van verontschuldiging in mijn woorden te mengen. ‘Verstandig, maar overbodig. Ik heb evenveel van jou te vrezen. Stel dat je me met een van jouw twee zwaarden mijn keel doorsnijdt als ik slaap en mijn zwaarden aan jou collectie toevoegt? Maar ik vertrouw jou als gelijkwaardige, niet omdat ik je ken, maar omdat ik mijn intuïtie volg. Welterusten.’ Na het uitspreken van die woorden gooide de man zijn twee zwaarden in mijn richting, ging liggen waar hij zat, draaide zich op zijn zij en krulde zich een beetje op zoals ik katten in het dorp wel eens zag doen. Ik wist eigenlijk niet waar ik verbaasder over was; over het feit dat hij wist van mijn zwaarden en ze ook blijkbaar als mijn rechtmatige eigendom zag, of dat hij juist mij als een eventuele bedreiging zag. Even dacht ik na over wat hij had gezegd. Met name dat stukje over zijn intuïtie. Het was als een hint overgekomen. Op zich had hij wel gelijk. De angsten die ik nog had kwamen voort uit een algemeen wantrouwen. Het verblindde mijn eigen zintuigen en daardoor mijn mening. Om me niet te laten kennen raakte ik zijn zwaarden niet aan, zodat ik zeker zou weten dat hij ’s ochtends wist dat ik ze niet had aangeraakt. Ik probeerde daarna zo stil mogelijk op mijn rug te gaan liggen, legde mijn armen ontspannen naast mijn lichaam richting mijn voeten en sloot mijn ogen. Met de gedachte dat ik over het algemeen sowieso licht sliep, probeerde ik in slaap te vallen. Toen ik er na een uur van overtuigd was dat de man een paar meter verderop al lang sliep, lukte dat.
Normaal gesproken sliep ik nauwelijks buiten. Japan heeft een gematigd klimaat en vaak laat het weer het gewoon niet toe. Binnen sliep ik op een rieten matje met daarop een deken die een keer zo groot als het matje was, waardoor ik hem ook om mij heen kon slaan en er tegelijkertijd op kon liggen als dat nodig was. Als het te koud was sliep ik meestal met mijn kleren aan. En als de temperatuur het toeliet in mijn ondergoed. Meestal had ik dan ook mijn kleren gewassen in het beekje. Kleren had ik overigens voldoende. Ik was zo slim geweest een aantal essentiële dingen uit mijn ouderlijk huis mee te nemen. Een hoop van die spullen hadden een tienjarige erg handig geleken, maar bleken absoluut overbodig. Andere dingen, iets triviaals als bijvoorbeeld eetgerei, had ik niet meegenomen. Je kon toch met je handen uit de pan eten? Maar kleding had ik wel ruim ingeslagen. Destijds was de jongste mens er al snel van doordrongen dat je het zonder de bescherming van kleding niet lang uithield. Tegenwoordig dachten mensen in de rijke landen daar nog maar weinig aan. Moeizaam kwam ik omhoog. Mijn, in een staart gebonden haar, zat vol met takjes, bladeren en vast nog veel meer. Op mijn rug, billen en benen zaten afdrukken van alles waar ik die nacht op gelegen had. Er zat een vieze smaak in mijn mond en kwijl had een hard geworden spoortje naar mijn slaap gevormd. Het bos was nog schimmig, maar de vogels (waar ik altijd wakker van werd), maakte al volop geluid. Takezo lag al niet meer op de plek waar hij in slaap was gevallen, maar de zak die hij bij zich had en zijn twee zwaarden lagen er nog. Net als iedere dag stond ik op om me te gaan wassen en slenterde richting de beek. In de loop der jaren was ik erg gewend geraakt aan het geluid dat de beek maakte bij de plek die ik het meest gebruikte voor praktische zaken, dus al gauw hoorde ik een ander gespetter dan dat het water normaal maakte als het zijn weg zocht tussen de stenen. Ik ging er vanuit dat het Takezo was, dus lette verder niet zo op wat mijn nog slaperige ogen registreerde, tot ik echt uit het struikgewas kwam. Takezo lag naakt op zijn rug in een ondiep stukje van het beekje en kwam alleen met zijn gezicht boven het water uit. Zijn ogen had hij gesloten, maar ik wist inmiddels dat de man een talent had voor het opmerken van zaken met zijn ogen dicht. ‘Scherpe oren’, dacht ik toen nog. Een beetje verbouwereerd liep ik naar het water, deed mijn grove, ruwe overjas van hennep, mijn hemd en mijn korte pofbroek uit, maar hield mijn omslagbroekje aan. De waarheid gebied te zeggen dat naaktheid lang niet zo’n taboe als het nu is was, en op zich waren zijn volkomen naaktheid en mijn topless voorkomen niet zo heel erg vreemd. Zijn ongegeneerde kalmte echter, was toch wel een beetje raar. Ik waste me snel, hing mijn kleren te luchtten, en ging op veilige afstand op een grote steen in de ochtendzon zitten drogen. Ondertussen keek ik naar mijn excentrieke gast. In het begin van de periode waarin wij elkaar leerde kennen heb ik nog vaak op een soortgelijke wijze op Takezo zitten wachtten. Het zou vanaf dat moment weer een tijd gaan duren voordat ik het initiatief in mijn leven weer echt in eigen handen zou krijgen. Takezo kwam plotseling met zijn bovenlichaam omhoog, bleef een moment stoïcijns in het water zitten, keek mij aan, en vroeg; ‘Wil je een zwaardvechter worden?’ Die vraag had ik niet verwacht, alhoewel ik, daar zittend in de zon, al wel tot de conclusie was gekomen dat het gesprek snel over de zwaarden in mijn hut zou gaan. Die waren te bijzonder om het niet meer over te hebben. Ik dacht goed na over wat ik zou zeggen, aangezien Takezo zijn ogen weer gesloten waren en hij zijn gezicht naar de zon gedraaid had. Haast had hij overduidelijk niet. Waarom zou ik een zwaardvechter willen worden? Ik had nooit het gevoel gehad dat ik dat niet was. Er expliciet over nagedacht of ik kon zwaardvechten had ik nooit gedaan, maar dat kwam, bedacht ik toen, omdat ik nooit het gevoel had gehad dat ik dat niet kon. ‘Nee.’, zei ik, maar ik vroeg me af of overkwam wat ik bedoelde.
‘Wil je met mij vechten?’, vroeg hij toen, nog met zijn gezicht in de zon. Ik kwam er later achter dat, doordat de grote oorlogen min of meer achter de rug waren, veel leden van de stand waartoe Takezo officieel behoorde, eer en glorie via duels probeerden te behalen in plaats van op het slagveld. Zijn verzoek was, had ik die kennis op dat moment gehad, misschien nog wel lachwekkender. Blijkbaar snapte hij de implicatie van mijn weigering, maar om mij dan gelijk als serieuze tegenstander te zien was een vreemde inschatting. Al snel bekroop me echter het gevoel dat dit misschien een manier was om mijn zwaarden in te pikken, nadat hij mij genadeloos in tweeën had gekliefd. Wellicht voelde hij zich daardoor minder schuldig, dan als hij ze ordinair stal van een tiener. Nog eens een meisje ook. Ik kon de zwaarden natuurlijk ook gewoon geven. Uiteindelijk deed ik er niet veel meer mee dan ze eens in de zo veel tijd gefascineerd vasthouden. Het was uiteindelijk niet de tijd en de plaats voor een meisje met twee zwaarden, die ze had gepikt van een lijk dat officieel ook nog eens tot een hogere stand dan haarzelf behoorde. Aan de andere kant had ik niet veel dat mijn leven bijzonder maakte, en hoewel ik een drang tot leven had, realiseerde ik me dat datgene dat mijn leven bijzonder maakte, ik met datzelfde leven wel wilde verdedigen. Zoals ik al zei, als ik de zwaarden in mijn hand hield en ze schaapachtig hanteerde, had ik het gevoel boven mezelf uit te stijgen en met mijn geestelijke vermogens via de zwaarden de realiteit te vormen. ‘Het is me niet om je zwaarden te doen, maar uiteindelijk wel om je leven. Ik stel je eigenlijk voor de volgende keuze; kies voor je leven in het bos en wordt beknot door je beperkte bestaan en je drang tot overleven. Of kies voor een nieuwe stap, een nieuwe fase, waarin je de kettingen die je aan de gekluisterd houden van je afschud, waarin je alles achter je kan laten en boven alles uit kan stijgen. Het zal een moeilijke stap zijn, en als ik eerlijk ben, zijn de momenten waarop mij is gelukt wat ik net beschreven heb, kort en weinig voorkomend. Maar ooit is mij gewezen op de potentie en de daarmee gepaarde voldoening die ik zou kunnen bezitten en sindsdien doe ik mijn best die weg te bewandelen. Ik ben erachter gekomen dat het niet volgen van die weg nutteloos is en dat al het andere in het leven plat en doelloos lijkt. Via mijn zwaarden en de perfecte beheersing die ik nastreef, probeer ik niet het zijn van de beste zwaardvechter na te streven, want dat is een belachelijk en overbodig doel. Op sommige momenten brak ik door de grens die mijn lichaam opwierp en voelde alle voorwerpen, zelfs de lucht om me heen, beter dan ik ooit met mijn ogen kon zien. Kort werd ik een van hen en kon moeiteloos anticiperen op de acties van de tegenstanders om mij heen. Maar aan de ‘horizon’ was meer, meer dan de bevrediging van perfectie in het hanteren van zwaarden, vrijheid die een grenzeloze en bevrijdde geest in de verte te wachten stond. Maar toen ik daar heen wilde werd ik teruggetrokken door mijn lichaam, alsof dat letterlijk niet meewilde. Zo werd mijn lichaam en de gevoelens die daarbij horen mijn ware vijand en zoek ik naar manieren om me van die vijand te bevrijden. Desnoods met mijn dood, als er geen andere manier is. Ik heb geen verdere interesse in het leven dan dit.’, sprak Takezo toen, de lacunes achter en tussen mijn gedachten opvullend, realiseerde ik me. Toen keek hij me doordringend aan en zei; ‘Ik heb de intentie je te doden als je kiest voor een duel. Maar als je niet verliest zal ik je adopteren en zal ik je helpen dezelfde weg af te leggen. Vergis je niet; mijn adoptie zal geen vervanging zijn voor je ouders en je aan mij hechten zal zinloos zijn. Je zult mijn lessen dan blijkbaar niet begrepen hebben en uiteindelijk nog eenzamer en gekwetst achterblijven.’ Het was hoe dan ook een uniek voorstel. Zijn woorden gaven mij toen een vaag gevoel van herkenning en het idee mijn leven niet te verkwanselen aan overleven, maar te zoeken naar een manier om uit te breken en ware vrijheid te leren kennen sprak mij aan. Natuurlijk klinkt dit alles naar huidige 21ste eeuwse maatstaven vaag. Wij zijn in deze vorm op zoek gegaan naar juist datgene dat ons overduidelijk bindt aan onze gematerialiseerde
staat, ervoor zorgend dat juist iets elementairs als wetenschap vaak vanuit het verkeerde perspectief start. De foute ‘waarheid’ verdwijnt dan vanzelf achter een gordijn van zelf opgeworpen vragen. Maar ik maakte me geen zorgen om verklaringen. Veel natuurkundige processen waren toen sowieso niet duidelijk en de wereld stond bol van stromingen die min of meer hetzelfde verkondigde. Ik had natuurlijk wel vluchtig kennis gemaakt met de mengeling van het Aziatische boeddhisme en het inheemse shintoïsme dat in die tijd, met meer overgave dan nu, werd aangehangen. Uiteindelijk was ik op dat moment wel een Japanse en in zekere zin hadden die ideeën wel raakvlakken met wat de man mij vertelde. Als ik hem goed begreep waren vrijheid en perfectie zijn enige dogma’s. In ‘vrijheid’, zoals hij dat voor ogen had, was ik eigenlijk al wel aardig bekwaam en perfectie wilde ik best nastreven. Waarom dan niet met de zwaarden die mij door het lot in handen waren gekomen? ‘Goed.’, zei ik. ‘Prima, we zullen zien of ik je goed heb ingeschat. Laat me je één advies geven; het heeft betrekking op de perfectie die ik zoek, en die nu ook jij wilt bereiken. Met welk ‘voertuig’ je dat ook doet, de volgende regel geldt, volgens wijzere mannen dan ik, altijd. Wat je ook doet, iedere emotie en daarmee gepaarde banden die je in je hart draagt, leiden je af. In het geval van het beheersen van het zwaard moet je nooit denken aan de oorzaken of gevolgen van een slag. Je hebt geen vijanden, er is geen goed of kwaad, er is alleen maar beheersing. Vergeet al het andere, ook wat ik daarnet zei. Voorlopig lijkt het me genoeg dat je je daar op richt. Ik zal je nu alleen laten en vanavond voor ons duel terugkomen’ Ik liep terug naar mijn hutje en dacht na over wat de man mij nu wilde duidelijk maken en waarom hij mij had gekozen om zijn visie mee te delen. Wat hij verkondigde kwam neer op een leven zonder banden en emoties, waardoor je volgens mij, de connectie met de wereld via je lichaam zoveel mogelijk wilde verliezen. Wat dan gebeurde was niet echt duidelijk, maar hij suggereerde een bestaan zonder grenzen. Tevreden met het feit dat ik dit gegeven voor mezelf kon resumeren, dacht ik na over het verband van zijn uiteenzetting met mijzelf. Een eenzaam, simpel en qua emoties en verlangens mager leven, leidde ik al, dat had hij goed gezien, maar wat bracht hem naar mij toe? Verbaasd als ik daar op dat moment nog best over was, moest ik wel toegeven dat ik even verbaasd was over de eenvoudige manier waarop ik alles wat hij zei en van plan was, zo makkelijk slikte. Zijn visie omarmde mij als een oude vriend en mijn eventueel spoedig heengaan baarde mijn geen onrust. Bij mijn onderkomen aangekomen ging ik naar binnen en pakte de beide zwaarden uit hun bergplaats. Ik ging weer naar buiten en keek goed om mij heen of ik wellicht ergens tekenen van Takezo’s aanwezigheid zag. Daarna sloot ik mijn ogen en probeerde hetzelfde, maar dan met mijn oren en daarna, om een beetje in de stemming te komen, zelfs met mijn gevoel. Toen ik er zeker van was dat hij niet in de buurt was trok ik het lange zwaard uit zijn schede. Ik had er toen nog niet veel verstand van, maar voor mijn gevoel lag het wapen prettig en met de juiste balans in de hand. Ik legde de katana in het gras en pakte toen de wakazashi. Het was een stuk kleiner dan de katana en het kwam mij voor alsof het wapen voor erg dichtbij bedoeld was. De katana had als een fijner wapen aangevoeld en ik wisselde de wakazashi weer om met de katana. Ik sloot mijn ogen, spreidde mijn benen en armen en draaide daarna mijn bovenlichaam richting mijn rechterarm. De houding voelde niet prettig. Ik plaatste mijn voeten haaks ten op zichtte van mijn lichaam en zakte iets door mijn knieën. Automatisch had ik het gevoel dat ik al meer controle kreeg over mijn lichaam. Ik kon krachtig afzetten of soepel incasseren door de spanning in mijn onderlichaam te controleren.
Daarna concentreerde ik me op mijn bovenlichaam. Mijn torso leek me een essentiële spil tussen de vier helften van mijn lichaam. Mijn boven- en onderkant en mijn linker- en rechterkant. De mate waarin ik mijn middenrif en mijn schouderpartij kon bewegen was voor mijn gevoel nog belangrijker dan de manier waarop ik dat met mijn armen deed. Ik probeerde zo ver mogelijk naar voren en naar achter te leunen zonder mijn voeten te verplaatsen. De mate waarin ik met mijn kniegewrichten compenseerde was erg van belang realiseerde ik me. Geoefend was ik toen niet en ik kwam een stuk verder als ik door mijn knieën zakte. Bleven mijn armen over. Ik had tot dat moment het zwaard in mijn rechterhand en gebruikte mijn linkerarm als tegengewicht om mijn lichaam in balans te houden. Toch leek het me niet verstandig om mijn linkerarm als een molenwiek rond te laten zwaaien. De kans dat het expres of per ongeluk geraakt kon worden leek me groot. Ik bracht mijn linker- onder mijn rechterhand op het heft van het zwaard en dit voelde beter aan. De grip, en überhaupt de kracht achter het zwaard, leek me meer, maar de balans was weg. Ik besloot een middenweg te kiezen. Ik liet mijn linkerhand los, maar liet hem in de buurt van het gevest. Zo kon ik qua balans als kracht makkelijk bijsturen, mocht de situatie dat verlangen. Ik stelde me voor dat ik er nu van een afstandje uitzag als een boogschutter die zijn wapen per ongeluk had verwisseld met een zwaard. De dekking zat me nog niet helemaal lekker. Ik hield voor mijn gevoel mijn zwaard iets te hoog, waardoor mijn onderlichaam een lastige en grote open plek in de verdediging had. Door mijn armen iets te laten zakken, waardoor de punt van het zwaard met een flauwe hoek naar de grond verderop wees, had ik het gevoel dat mijn hele lichaam gedekt was. Ik kon desgewenst mijn hele bovenlichaam, inclusief de snijkant van het zwaard, een beetje bijdraaien, waardoor de inkomsthoek ten op zichtte van de tegenstander kon worden aangepast. Zo bleef ik een tijdje staan en bedacht met mijn gesloten ogen een aantal openingen om toe te slaan. Het leek mij van noodzakelijk belang om een duel in zo min mogelijk slagen te winnen. Het volhouden van een hoge mate van concentratie leek mij moeilijker naarmate het gevecht duurde. Ik schatte dat drie slagen en eventuele contrabewegingen wel mijn maximum zouden zijn. Snelheid en de juiste timing waren dus van cruciaal belang. Vermoeid deed ik mijn ogen open, want hoewel ik er nu makkelijk over schrijf, gingen mijn redenaties toen lang niet zo professioneel als mijn geschreven woorden nu. Ik plofte neer en dacht na over wat Takezo had gezegd over de eerdere ervaringen waar hij zo vol van was. Meer nog dan het juiste zwaard en de juiste houding leek het mij te gaan om het aanvoelen van de tegenstander. Maar hoe kon hij deze aanvoelen? Beheersing was een van de sleutels had hij gezegd. Ik sloot maar weer mijn ogen, misschien omdat Takezo dat ook opvallend vaak leek te doen, en probeerde voor te stellen wat hij bedoelde. Al snel viel ik in slaap. Ik werd alleen even wakker toen mijn lichaam zich, aangemoedigd door de zwaartekracht, in het gras liet zakken. Toen ik wakker werd besefte ik ineens dat ik die dag eigenlijk had afgesproken om weer mee te helpen bij de rijstoogst. Ik deed dit in ruil voor een kleine zak rijst (in die tijd was rijst zo essentieel en waardevol, dat het zelfs een geldige valuta, of op zijn minst een indexcijfer was voor allerlei waardebepalingen) en als ik geluk had nog wat andere kleine gunsten, maar ik was het straal vergeten. Ik vond het wel vervelend dat ik de vriendelijke boerenfamilie wellicht had teleurgesteld, maar toch vooral heel typerend. Mijn simpele bestaan was in die afgelopen vierentwintig uur al zo veranderd, dat voorheen fundamentele praktische zaken, nu al op de achtergrond aan het verdwijnen waren. De aparte geruststelling die Takezo in mijn wereld had gebracht deed blijkbaar al snel zijn werk.
De man zelf kwam op dat moment achter mij tevoorschijn, want hoewel ik hem niet opgemerkt had, liet hij merken dat hij er was door het woord; ‘Klaar?’ Ik kwam omhoog en knikte bevestigend. Takezo liep wat dichterbij, ging in een bepaalde houding staan en zei uiteindelijk; ‘Hier is goed. Vind je niet?’ Weer knikte ik. Ik ging staan zoals ik dat die middag had bedacht. Ik voelde me allerminst schaapachtig. Takezo en ik keken elkaar strak aan. Fysiek was ik nog niet helemaal volwassen, maar we scheelden in lengte uiteindelijk niet veel. Dat leek me in ieder geval geen nadeel. Zijn houding leek voor een gedeelte best op die van mij, alleen leek het de hoek en snijrichting meer te verraden. Het leek duidelijk dat hij van rechtsonder, schuin naar een denkbeeldig punt linksboven hem, zou uithalen. Als hij dat deed was ik gedwongen mijn linkerkant te dekken, maar door de kracht die bij zijn uithaal vrij zou komen op mijn zwaard zou ik volkomen uit balans zijn. Hierdoor zou ik waarschijnlijk geen tijd zou hebben me te herstellen voor Takezo’s tweede slag of stoot. Hij dwong me daarom min of meer tot het initiatief, want afwachten zou de situatie flink in mijn nadeel brengen. Het enige aanvaardbare risico dat hij tot nu toe liep was dat ik op de een of andere manier sneller zou zijn. Terwijl om me heen de tijd de krachten van het heelal voortduwde, leken wij in een bevroren pose tegenover elkaar te staan. Natuurlijk stonden we niet muisstil, dat is onmogelijk, maar we straalden een serene rust uit, die ieder die ons aanschouwde had kunnen waarnemen. Takezo liet weinig merken. Terwijl ik hem aankeek en probeerde te doorgronden wat zich in het donker achter zijn ogen afspeelde, werd al het andere onbelangrijk. Alleen het doorgronden van dat ene moment in de nabije toekomst, waarop het lemmet tegenover mij zich in mij zou proberen te boren, was waar ik mij op richtte. Mijn eigendommen op dat open plekje in het bos, Takezo, de oneffenheden onder mijn blote voeten, de geluiden van de dieren en planten, de wind, de stralen van de zon, mijn hand om het zwaard, de kleding op mijn huid, het gevoel dat je lichaam aan je zenuwen van binnen af doorgeeft, mijn ademhaling…. Het verloor alle betekenis en liet de ruimte achter mijn eigen ogen opgaan in wat alleen mijn zintuigen, even daarvoor, veel oppervlakkiger hadden waargenomen. Mijn geest, ziel, of hoe je het wilt noemen, herinnerde het zich. Toen voelde ik het, zo helder en duidelijk, alsof ik het met mijn menselijke ogen zag. Vanuit Takezo’s schouders ging een spanning uit, die zich verspreidde naar zijn onderarmen en daarna zijn zwaard. Hoewel hij zelf weinig meer liet merken dan de fractie van een moment daarvoor, golfde de turbulentie van zijn opbouwende energie mijn richting op. Vanaf dat moment zou hij altijd te laat zijn. Als een flits schoot ik naar voren, mijn bewustzijn terugzuigend in mijn lichaam, onmiddellijk alle spieren spannend. Ik bracht in een vloeiende beweging mijn linkerhand naar het heft van mijn zwaard. Hield daarna mijn handen op dezelfde positie als waar zij toen zaten, terwijl ik mijn lichaam, nog voor ik allebei mijn voeten in de lucht had, met een krachtige afzet naar voren bracht. Het zwaard dekte nu mijn linkerzijde voor het geval Takezo reageerde op mijn uitval. Dat deed hij, maar ik was inmiddels te dichtbij, zodat de impact van zijn zwaard geen kracht meer had. Zwak ketste het van mijn blad af. Mijn heft suisde inmiddels met hoge snelheid op Takezo’s voorhoofd af. Hij had nog net genoeg tijd om het grootste gedeelte van zijn energie om te leiden naar zijn middel. Ik stopte alle kracht die in mijn voorwaartse beweging en mijn spieren zat in mijn onderarmen, versnelde, maar miste Takezo’s hoofd op een haar. Zijn lot was echter bezegeld, want hij had
zich als laatste redmiddel op zijn rug laten vallen, waardoor hij, op zijn zachtst gezegd, in een nadelige positie kwam. Ik zette mijn voorwaartse beweging om in een draai en nam snel mijn eerste houding weer aan. Op hetzelfde moment landde Takezo met zijn rug in het gras, maar wist de controle over zijn zwaard te behouden. Hierdoor kon ik niet gelijk toeslaan. Vanuit zijn liggende positie keek hij mij aan, wachtend op mijn definitieve aanval. Hij zou nooit veilig overeind kunnen komen. Aan de andere kant had ik veel van mijn kruit verschoten en het zag er niet naar uit dat ik het hoge niveau van bewustzijn van zoëven weer tevoorschijn kon toveren. De kans dat ik een van mijn benen zou verliezen bij een nieuwe uitval was vrij groot. ‘Zullen we het maar op een gelijkspel houden?’, zei ik uitdagend. Takezo liet zijn gespannen blik varen, keek mij taxerend aan en antwoordde; ‘Dat lijkt me verstandig.’ Hij gooide zijn benen naar achteren en rolde achterwaarts door, tot zijn voeten weer de grond raakte. Ogenblikkelijk stond hij op.
3. ‘Draag hem maar op je rug. Dat bespaart ons een hoop moeilijkheden.’ Hij had natuurlijk gelijk en ik dacht er niet aan zijn advies in de wind te slaan. Op het moment dat ik de katana op een andere manier zou dragen dan op mijn rug, zou ik (in het gunstigste geval) een hoop vraagtekens bij mensen oproepen. Het was hoogst ongepast, voor nietsamoerai eigenlijk zelfs verboden, zwaarden te dragen. Laat staan voor een jonge vrouw, in de ogen van veel nog een meisje. Dus, om geen onnodige agressie op te roepen, droeg ik het lange zwaard alsof ik een bediende was, en het korte droeg ik in een zak waarin ik ook de rest van het hoogst noodzakelijke in meenam. Ik had mezelf voorgenomen niet meer achterom te kijken toen wij wegliepen van de plek waar ik al die tijd had verbleven. Het leek me wel toepasselijk, maar het komt achteraf natuurlijk hopeloos afgezaagd op mij over als ik er aan terugdenk. Ik was hoe dan ook niet treurig. Door mijn verrassende succes in ons duel de vorige avond, had ik het gevoel dat ik een nieuwe fase van mijn toenmalige leven begon. Ik had nooit een echte hekel aan mijn leven in het bos gehad, maar achteraf eraan terugdenkend, leek ik wel verdwaald. Takezo leek zich zijn nederlaag niet erg aan te trekken, want te neergeslagen kwam hij niet over. Hij leek eerder tevreden met de uitkomst, maar we hadden er desondanks nog niet over gesproken. Al snel kwamen we bij het weggetje, dat wij rechts aanhielden, en daarom zou ik mijn geboortedorp niet meer zien. Dat wist ik op dat moment niet zeker, maar ik had al meer dan genoeg indrukken gekregen dat Takezo’s weg alleen maar vooruit ging en nooit terug. We liepen een flinke tijd en waren al snel verder dan ik ooit was geweest. Het was al een tijdje middag, aan de stand van de zon te zien, toen wij stil hielden bij een punt waarop ons kleinere weggetje verderging in een grotere hoofdroute. Even naast de weg liep, waarschijnlijk hetzelfde beekje al bij mijn hut. Het was een mooie plek voor een pauze. ‘Zullen we iets drinken?’, zei mijn reisgenoot. Dat leek me een goed voorstel en ik knikte bevestigend. Samen daalden we iets af naar het beekje, want het had in de loop der eeuwen een geul uitgesleten in de rotsachtige bodem. Half glijdend bereikten we het water. Ik leegde eerst mijn, eerder genoemde, bamboe-emmertje en vulde het met vers water. Voor de gelegenheid had ik het dichtgestopt met een stuk stof, maar ik had me voorgenomen een passend dekseltje te snijden als ik daar de tijd voor had. Zolang ik het redelijk recht hield voldeed mijn oude lap echter.