Een monstrueuze leegte ❖ Een toerist arriveert per trein in Rotterdam. Zonder veel ongemakken baant hij zich een weg door het station en verwondert zich over de spoedige en gesmeerde aanbouw van het nieuwe station. Dat zal wel te danken
zijn
aan
de
harde-werker-mentaliteit
van
de
nuchtere
Rotterdammers. De toerist vervolgt zijn pad langs het water van de Westersingel waar hij getrakteerd wordt op een beeldenroute van ‘s werelds grootste beeldhouwers. Zo weeft de toerist zich een weg door de stad. Hij vergaapt zich aan de spectaculaire architectuur, hij winkelt wat bij de bekende winkelketens, hij eet een friet-met bij de Bram Ladage en misschien sluit hij zijn bezoek af met een bezichtiging van het Rotterdamse boegbeeld ‘Verwoeste stad’ van Zadkine. Met open mond bewondert hij het met brons omlijste gat. En dan bekruipt hem een leeg gevoel. De stedelijke eenzaamheid van deze metropool wordt hem zwaar te moede. Ja, deze stad werkt hard, maakt mooie gebouwen en leeft. Maar bij dat leven wordt hij niet betrokken. Sterker nog, de moderne façades van de hoogbouw, de winderige Erasmusbrug over de grijze Maas versterken bij hem alleen maar het gevoel dat hij hier alleen is. Een eenzaamheid die niet oplost in gezelschap. De leegte in het beeld van Ossip Zadkine is niet alleen een herinnering aan het weggevaagde hart van Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog. De metafoor reikt nog verder. De weglating verwijst ook naar het gemis dat een bezoeker aan Rotterdam voelt. Een gemis door het niet kunnen deelnemen aan het échte Rotterdam. Een onzichtbaar gedeelte in het hart van de stad dat alleen beleefd kan worden door de bewoners. Rotterdam is een leuke en eigenaardige stad. Haar ware gezicht wordt alleen zichtbaar door een langdurig verblijf. De Rotterdamse mentaliteit is alleen te benaderen via omwegen. Deze eigenaardige geslotenheid staat in schril contrast met bijvoorbeeld een stad als Amsterdam, waar een toerist zich onmiddellijk thuis voelt. Voor de nietsvermoedende toerist is een
1
bezoek aan Rotterdam zonder begeleiding grotendeels een teleurstellende wandelgang door een winderige en zakelijke stad waar na zonsondergang alleen nog drugsrunners en junks over straat zwerven. Waar zijn de gezellige kroegen, de hippe restaurants, de verrassende winkels en de mooiste tuinen? Vindt hij een leuke plek bij toeval dan is de kans groot dat hij er niet op het juiste moment is. Kortom, om op het juiste tijdstip op de juiste plaats te zijn is een publiek geheim gedeeld onder Rotterdammers. Deze kennis is een onuitgesproken meme die zich niet laat overbrengen op buitenstaanders. Het echte Rotterdam blijft even onzichtbaar als het gapende gat in het beeld van Zadkine. Rotterdam wordt gemaakt door de bewoners en hun ‘geheime’ kennis en verborgen activiteit. Niet verwonderlijk voor een stad die continu verandert en zelfs meerdere malen werd vernietigd. Helaas is het stadsbestuur van Rotterdam gevoelig voor kritiek van buitenaf en te ongevoelig voor haar onzichtbare kwaliteit. Met een eindeloze parade aan festivals probeert het stadsbestuur Rotterdam als een leuke stad bekend te maken in de rest van Nederland. Een poging het ongrijpbare te vatten in publieke evenementen. Ieder zijn vermaak: museumnacht, zomercarnaval, city racing, de havendagen enzovoort. Elk festival is een kunstmatig laagje vernis dat de ware aard van een subcultuur van Rotterdam probeert te tonen maar helaas al snel afbladdert in entertainment en commercie. Echte Rotterdammers blijven tijdens die festivals liever thuis. Laat die provincialen maar een dagje spelen in onze stad, laat ze maar grijpen naar het Rotterdamse gevoel dat hen als Maaswater door de vingers glipt. Het lijkt wel of de cultuursector de ware aard van Rotterdam ook niet begrijpt. De cultuursector in deze stad loopt voorop in de nationale en internationale tendens om bestaansrecht te verwerven door uiterlijk vertoon. De beeldende kunst in Rotterdam is een prachtig voorbeeld van de alom heersende zucht naar erkenning door middel van opzichtig
2
spektakel. Wellicht vanwege de relatief kleine en kwetsbare kunstsector maar de grote toepasbaarheid van beeldende kunst zien visuele kunstenaars zich genoodzaakt om zich kruislings te bestuiven met andere disciplines zoals architectuur, muziek, theater, dans maar ook het bedrijfsleven.
Vervolgens
loopt
het
reeds
verwaterde
‘beeldende’
kunstwerk het risico om tot afvalwater gereduceerd te worden door de wanhopige en inspiratieloze media. Elke enigszins nieuwe stijl of esthetiek wordt herkauwd door sociale media, tv en film tot ver voorbij het verzadigingspunt van het publiek. De beeldende kunst wordt zo een onderdeel van een maatschappelijk
gesamtkunstwerk dat zelfs de meest simpele ziel moet kunnen verleiden en zodoende ook geld in het laatje brengt voor alle betrokkenen. Het is een hellend vlak van de entertainment-kunst van het Witte-de-Withfestival naar bijvoorbeeld de volledige uitholling van Munch’s ‘De schreeuw’ in goedkope merchandise en Hollywood-kaskrakers. De toepassingsbereidheid is een zogenaamd echte Rotterdamse aanpak van beeldende kunst. De kunstenaar als flexibele arbeider, als creatieve dieselmotor achter verandering. De perfecte entrepreneur in tijden van immateriële arbeid. De kunstenaar dient zichzelf als ondernemer op te stellen in een competitieve markt. Op zoek naar concurrentievoordeel om het hoofd boven water te houden. Ik ben echter overtuigd dat deze instelling in het geheel niet Rotterdams is en ook nog eens de doodsteek betekent voor goede kunst. Sterker nog, ik denk dat een echte Rotterdamse aanpak van de beeldende kunst juist het begin kan zijn van een remedie tegen het oppermachtige entertainmentdenken. Op het eerste gezicht lijkt de interdisciplinaire kunstpraktijk een typisch voorbeeld van de Rotterdamse arbeidsethos 'geen woorden maar daden'. Gewoon lekker werken, doen en ondernemen. Dit Feyenoordiaanse motto wordt echter verkeerd geïnterpreteerd. In andere steden wordt tenslotte ook gewerkt. De nadruk ligt hier op 'geen woorden'. Dat wil zeggen geen
3
'gelul', geen zinloze opsmuk, geen zeepbel met een schitterend oppervlak maar een lege binnenkant. Het echte Rotterdam is zelfs zo allergisch voor uiterlijk vertoon dat het onzichtbaar is. Het zou de kunstsector in Rotterdam dus veel meer sieren om het zwaartepunt
van
de
kunstpraktijk
te
verschuiven
van
creatief
ondernemerschap naar onzichtbare inhoud. Een beleid waarbij de beeldende kunst zich niet als een slet aanbiedt aan elke mogelijke toepassing alleen maar om op te vallen. Geen aandachtsjunky die tevreden is met lauwe vla geschikt voor een tandeloos publiek. Typisch Rotterdamse kunst zou zich juist moeten onderscheiden door onzichtbaar en hermetisch gesloten te zijn. Beeldende kunst die volledig gespeend is van uiterlijk vertoon. De kunstenaar keert terug naar zijn eenzaam bestaan op de zolderkamer waar hij doet wat hij moet doen. Zonder de druk van verkoop, publiek of een roep om nuttigheid kan de kunstenaar zich weer richten op de kunst zelf. Dit biedt hem de mogelijkheid om kunst te maken die niemand begrijpt. Werken die bewijsstukken zijn van de doorwrochte gekte van de kunstenaar. Onzichtbaarheid bevrijdt de kunst en de kunstenaar om te falen, zichzelf te overtreffen of om morele grenzen te overschrijden. De kunstenaar kan door het dragen van de ring van Gyges ontsnappen aan het vastgeroeste sociale construct van de kunstwereld. Het naar beeldende kunst smachtende publiek zal zich tevreden moeten stellen met de idee dat er achter de Rotterdamse gevels mogelijk kunstenaars bezig zijn om af te dalen in de onbekende dieptes van de beeldende kunst. Achter elk tot-laat-verlichte zolderraam is iemand potentieel op zoek naar het mysterieuze, het miraculeuze en de leegte. Een kunst die niet besmet raakt met de agressie van media-realiteit, maar die smetteloos ideëel en potentievol blijft. Een niet toe te eigenen kunst die op zijn plek is in Žižek’s woestijn van het reële.
4
Zal iemand dan ooit deze beeldende kunst kunnen aanschouwen? Natuurlijk kan de kunstenaar er voor kiezen om zijn werk zichtbaar te maken. Op zijn eigen voorwaarden kan de kunstenaar naar buiten treden. Dit blijft echter een gevaarlijke stap. Het kunstwerk loopt het risico om vastgeklonken te worden in interpretaties van anderen, een gevierendeeld slachtoffer te worden van de belangen van wanhopige partijen die de kunst willen toe-eigenen. Als de beeldende kunst toch in aanraking moet komen met de agressie van de media-realiteit, dan is het misschien beter om dit te doen op een meer radicale manier. Om commodificatie te voorkomen moet de kunst zijn toevlucht nemen in de monstruositeit. Zoals Kant beschrijft in zijn 'Kritiek van het oordeelsvermogen’
zou je kunst kunnen verdelen in drie
benaderingen: de schoonheid, het sublieme en de monstruositeit. De schoonheid is het vrije spel van verbeelding en begrip, wanneer alles samenkomt in een harmonieus geheel. De schoonheid is momenteel het
leitmotif van de interdisciplinaire kunst. Het sublieme is het weerbarstige onderdeel van de formele kwaliteiten van schoonheid, iets vormeloos, onbestemd en machtig. De onzichtbare kunst van de echte Rotterdammer is hier mogelijk een voorbeeld van zolang het niet naar buiten treedt. De monstruositeit gaat echter nog een stap verder. Waar het sublieme het 'bijna-te-veel'
is,
is
de
monstruositeit
het
'absoluut-te-veel'.
De
monstruositeit is het definitief onvatbare, het ontsnapt volledig aan conceptueel begrip. Een Dionysische activiteit die zich meer verhoudt tot de terreur dan tot de esthetiek. Het monstrueuze is het niet te bevatten doel voor de naar buiten tredende onzichtbare kunst. Vooral in Rotterdam zou een overscheiding van de beeldende kunst in het monstrueuze toepasselijk zijn. Het onzichtbare gat van Rotterdam is tenslotte ontstaan door haar veelvuldige vernietiging. In plaats van creatieve commodificatie, zou de stap naar buiten voor de beeldende kunst de destructieve ontsnapping aan de realiteit zijn. Niets voor niets noemde de dirigent Karlheinz Stockhausen de terreuraanslag op de WTC-torens in
5
New York 'The greatest work of art imaginable for the whole cosmos'. De terreur als kunstwerk waarbij elke toeschouwer niets anders kan dan in niet-begrijpende angst proberen te vluchten. Een perfect voorbeeld van het weerstaan van toe-eigening. De Rotterdamse kunstenaar is als een van elke realiteitszin gespeende
lone wolf, die na jarenlange inwendige verwrongenheid naar buiten treedt via de monstrueuze kunst. De ultieme uiting, niet van haat of ongenoegen, maar van volledige vrijheid door onzichtbaarheid. Dat is de uitdaging voor de kunstenaar die ver genoeg wil, kan en durft af te dalen in de amorele leegte. De monstruositeit moet hierbij niet simpelweg begrepen worden als abjecte kunst. Een voorbeeld van niet-abjecte monstrueuze kunst is het werk 4’33” van John Cage. Destijds was dit werk een totaal niet te vatten vorm van muziek. In de immer aanzwellende kakofonie van de mediarealiteit kan ook de stilte, het minimale of wellicht het oersaaie een uiting van monstruositeit zijn. Misschien is de monstruositeit tegenwoordig niet meer
het
‘absoluut-te-veel’
maar
eerder
het
‘absoluut-te-weinig’.
Stockhausen’s compliment ‘greatest work of art imaginable’ verwijst in deze
context
niet
naar
de
terreuraanslag
zelf
maar
naar
de
daaropvolgende leegte. Het ‘absoluut-te-weinig’ is de ideale uiting van de onzichtbare arbeid van de kunstenaar. De monstrueuze leegte zou het streven van de beeldende kunst moeten zijn en Rotterdam is hiervoor de ideale onzichtbare verschroeide geboortegrond. ❖
Politeia, Plato, 2003, Uitgeverij de Driehoek, Amsterdam Welcome to the desert of the real, Žižek, Slavoj, 2002, Verso, Londen Absolutely-Too-Much, Critchley, Simon, http://www.brooklynrail.org/2012/08/art/absolutely-too-much, d.d. 30-082012
6
Monstrous Art, Spinola, Julia, 25 september 2001, Frankfurter Allgemeine Zeitung
7
Een monstueuze leegte Geschreven door Constantijn Smit -+-+-+-+Drs. C. Th. Smit BFA Bleiswijkstraat 52 3035TL Rotterdam 06-29514273
[email protected] www.constantijnsmit.nl
8