De leden van de Vaste Kamercommissie voor VWS Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Plaats en datum: Kenmerk: Onderwerp:
Churchilllaan 11, 4 e etage Postbus 2069 3500 GB Utrecht Telefoon 030 276 99 85 Fax 030 271 90 38
[email protected]
Utrecht, 27 november 2009 B 6062 Bst/WM/HS AO VWS over PGO en subsidiebeleid
Geachte dames en heren, Binnenkort vergadert de VWS-commissie in een Algemeen Overleg met de bewindslieden van VWS over het PGO-beleid. De CSO, waarin verenigd de Unie KBO, PCOB, NVOG en NOOM, wil u graag zijn visie op de versterking van de ouderenorganisaties geven in relatie tot de gekozen subsidiesystematiek. Samenvattend zeggen de ouderenorganisaties het volgende daarover: 1. De belangenbehartiging van ouderen onderscheidt zich van de belangenbehartiging van mensen met een handicap of chronische ziekte en moet anders gefinancierd worden. 2. Versterking van de ouderenorganisaties wordt niet bereikt met het huidige beleid, integendeel. 3. Oormerking en instandhouding van het budget “ouderenorganisaties” is dringend noodzakelijk om de belangenbehartiging, informatievoorziening en onderlinge steun van ouderen op peil te houden. 4. Ouderenorganisaties hebben voor hun versterking geen behoefte aan PGO support. 5. De vier ouderenorganisaties en de CSO zijn bereid met hun subsidie van 2008 aangevuld met 1/5 van de € 1.500.000 subsidie van PGO support, onderling een versterking van de ouderenorganisaties te realiseren. 6. Projectfinanciering in plaats van instandhoudingsubsidie draagt niet bij aan het versterken van de ouderenorganisaties.
a. Geschiedenis. Ooit was de kabinetsbrede coördinatie van het ouderenbeleid ondergebracht bij VWS die daartoe een Directie “ouderenbeleid” had. De belangenbehartiging van ouderen op alle relevante levensterreinen werd vanuit die directie gesubsidieerd. De rijksoverheid realiseerde zich toen dat door middel van die subsidie bijgedragen werd aan het bouwen van een goede samenleving voor ouderen. De minister of staatssecretaris stelde er een eer in zich binnen het kabinet te profileren als coördinerend bewindspersoon. De ouderenorganisaties en het rijk waren het er gedurende een lange periode over eens dat een stevige koepel een effectieve bijdrage leverde aan dat gemeenschappelijke doel. De afgelopen 15 jaar is achtereenvolgens de koepel van ouderenorganisaties sterk afgeslankt, de VWS Directie Ouderenbeleid opgeheven als onderdeel van het opheffen van het doelgroepenbeleid, de financiering van de ouderenorganisaties in een mandje gelegd met die van Patiënten- en Gehandicaptenorganisaties bij het Fonds PGO en binnen dat fonds een traject gestart naar gelijkschakeling van PatiëntenGehandicapten- en Ouderenorganisaties in een subsidiesystematiek. Al deze bewegingen hebben de positie, de kracht van de ouderenorganisaties aangetast en bedreigen die zeer ernstig. De Unie KBO en de PCOB leveren samen 1,5 miljoen euro aan structurele subsidie in. De CSO subsidie is 4 jaar gegarandeerd en wordt niet geïndexeerd, loopt dus ieder jaar de facto terug. Toch staat er nog een krachtige bundeling van Unie KBO (12 verenigingen en ruim 320.000 leden), PCOB (110.000 leden), NVOG (87 verenigingen en 110.000 leden) en het NOOM (8 groepen oudere migranten) die samen optrekken in CSOverband. De ouderenorganisaties groeien in ledental, hebben een uitgebreide decentrale infrastructuur en zijn voor veel ouderen van betekenis. Zij zijn het voorbeeld van een sterke beweging. Hoewel het beleid van de minister het versterken van de Patiënten- Gehandicapten- en Ouderenorganisaties heet te zijn, is het effect van het beleid voor de ouderenorganisaties tegengesteld. b. Onderscheid tussen Patiënten- gehandicaptenorganisaties enerzijds en ouderenorganisaties anderzijds. Al bij de overheveling van de subsidie van de ouderenorganisaties naar het Fonds PGO, ongeveer 7 jaar geleden, vreesden de bonden gedwongen te worden op te gaan in het beleid dat vooral gericht was op Patiënten- en Gehandicaptenorganisaties. Ouderenorganisaties vertegenwoordigen een veel bredere groep mensen dan alleen ouderen met een ziekte of handicap en passen daarom niet in dat beleidskader. Bij de ouderenorganisaties gaat het om het belang van alle ouderen op alle levensterreinen.
2
Het gaat over de grote bijdrage van ouderen in het vrijwilligerswerk, in de mantelzorg. Het gaat over arbeidsparticipatie van ouderen, (VUT, OBU, langer door mogen werken, langer door moeten werken). De ouderenorganisaties zijn bereid een rol te nemen in de bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen. Het gaat over inkomen (Onvolledige AOW voor veel migranten, erfrecht, pensioenwetgeving, afschaffing Partnertoeslag in de AOW). Het gaat over ouderenzorg, ondersteuning van ouderen met beperkingen. Het gaat over het wonen van ouderen. Het grote tekort in de toekomst aan voor ouderen geschikte woningen. Het gaat over een sociaal en fysiek veilige woonomgeving voor ouderen. Het gaat over welzijn, eenzaamheid. Het gaat over mobiliteit van ouderen met beperkingen. Duidelijk is dat een aantal van deze onderwerpen van grote maatschappelijke importantie zijn, maar niets van doen hebben met (ontstane) beperkingen aan lijf of verstand. Derde en vierde generatie De derde generatie, ouderen tussen de 55 en 75 jaar, is in de Nederlandse samenleving groot in omvang en groot in maatschappelijke betekenis. De ouderenorganisaties verenigingen veel ouderen van de derde en van de vierde generatie. In hun werkzaamheden hebben de ouderenorganisaties betekenis voor beide groepen. In de informatie verstrekking, in de belangenbehartiging op individueel en collectief niveau is dat zichtbaar. De kennis, ervaring en energie van de derde generatie wordt ingezet voor de hele samenleving bijvoorbeeld in het vrijwilligerswerk in de sport, in de kerken, in lidmaatschappen van maatschappelijke verbanden, in kinderopvang. Ouderenorganisaties pleiten voor verhoging van de arbeidsparticipatie van 60 - 65 jarigen wat de druk verlaagt op de verhoging van de AOW leeftijd. Onze inzet is er ook op gericht beide groepen betekenis voor elkaar te laten hebben. We willen bijdragen aan de solidariteit tussen de derde en vierde generatie. Als de politiek het belang en de betekenis van de derde generatie voor de samenleving onderschrijft, zal herkent worden dat de ouderenorganisaties hun werkzaamheden en ambities daarmee niet kwijt kunnen binnen de kaders van de PGO financiering, die zijn immers gemaakt voor organisaties van mensen met een handicap of ziekte.
3
We zien dat het de CG-Raad en het platform VG al de grootste moeite kost om binnen de regeling te focussen op participatie, op toegankelijkheid, op mobiliteit. Heel de wereld om hen heen denkt dat het over “zorg” moet gaan als je beperkingen hebt. Eens te meer is het voor de ouderenorganisaties ondoenlijk om niet in het keurslijf van “zorg” gestoken te worden als je moet opereren in de wereld van Patiënten- en Gehandicaptenorganisaties. Wanneer we met de belangen van die organisaties moeten concurreren, komen we in ethisch heel lastige situaties terecht. Zowel aan de kant van de ouderenorganisaties als aan de kant van de subsidieverstrekkers. Weeg maar eens tegen elkaar af het belang van subsidie voor de ouderenorganisaties op het terrein van de arbeidsparticipatie tegen het belang van een patiëntenvereniging die voorlichting wil geven over een chronische ziekte. Onvergelijkbare grootheden. Zaken die geen enkele relatie met elkaar hebben moeten niet in één regie, in één subsidiesysteem worden gebracht. c. Onderlinge samenwerking, echte versterking! In het belang van de ouderen is het ons, de ouderenorganisaties, geraden krachten te bundelen waar dat kan. Op veel terreinen gebeurt dat al. Veel wordt samengewerkt met externe partijen, bondgenoten op bepaalde dossiers. Voorbeelden daarvan zijn: Kwaliteit in het aanbesteden van contract taxivervoer was een project van vakbonden, gehandicaptenorganisaties en de taxibranche. Een WMO als participatiewet realiseren is een samenwerkingsproject van de VNG, de CG-Raad en de CSO. Werken aan een verbetering van de ouderenzorg gebeurt in samenwerking tussen ZonMW, universitaire centra en de CSO. Ook de onderlinge samenwerking zou kansen kunnen bieden. Vier Ouderenorganisaties (Unie KBO, PCOB, NVOG en NOOM) werken intensief samen, zeer vaak in CSO-verband. Zij hebben zich erover uitgesproken de samenwerking nog verder te kunnen intensiveren mits het budget dat voor ouderenorganisaties en hun koepel nu beschikbaar is, niet afneemt. Waar aan te denken bij deze intensivering van de onderlinge samenwerking: * NOOM, een bijzondere en succesvolle loot aan de stam van de ouderenorganisaties komt niet in aanmerking voor instellingssubsidie. Ze moeten proberen te overleven met ad hoc projectsubsidies en een klein basis bedrag. Het aantal oudere migranten neemt de komende jaren toe van 200.000 naar 360.000 in 2015. Het blijkt dat diverse algemene voorzieningen onvoldoende toegankelijk zijn voor deze groep nieuwe Nederlanders. Op den duur kan dit gegeven aan twee kanten problemen opleveren voor onze samenleving. Het kabinet pleite in 2006 voor de oprichting van een netwerk van oudere migranten. Dat kwam er in 2007. In 2009 moet NOOM vechten voor zijn continuïteit.
4
Het NOOM neemt binnen de CSO een bijzondere plaats in, omdat NOOM in staat is om de diverse nieuwe Nederlanders te bereiken en bij elkaar te brengen, zodat ze zelf voor hun belangen kunnen opkomen. Daarnaast levert NOOM kennis en expertise aan de ouderenbonden en de algemene instellingen zodat deze hun dienstverlening aan de nieuwe Nederlanders beter kunnen aanpassen aan hun wensen en behoeften. Was het NOOM er niet dan duurt het zoeken naar de juiste vraag en aanbod veel langer en zullen vele "witte" zorginstellingen moeten sluiten, terwijl de Turken, Marokkanen, Surinamers, Molukkers en Chinezen eigen instellingen zullen opzetten. In een nieuwe vormgeving van de samenwerking komen de krachten van de 4 organisaties beschikbaar om daar betere alternatieven voor in de plaats te zetten. * De NVOG, die geen aanspraak op basissubsidie kan maken, diende projectplannen in op het terrein van de medezeggenschap in pensioenfondsen, maar vond geen gehoor bij minister Klink. * Unie KBO en PCOB leveren, bij ongewijzigd beleid, samen 1,7 miljoen in en krijgen daarvoor mogelijk tijdelijke projectsubsidies terug. Onder de voorwaarde dat de budgetten van de ouderenorganisaties en hun koepel voor de CSO-partners beschikbaar blijven, zijn de vier ouderenorganisaties van harte bereid en zeer gemotiveerd de samenwerking opnieuw vorm te geven en het NOOM en de door NVOG bepleite medezeggenschapsondersteuning in pensioenfondsen daarbinnen een goede plaats te geven. d. (Project- ) financiering Pgo-organisaties Het heeft de voorkeur van de Ouderenorganisaties gefinancierd te worden met een eigen regeling. Het PGO keurslijf knelt te zeer, het staat hun versterking in de weg. Kijken de ouderenorganisaties toch naar de nieuwe werkstructuren in het PGOsubsidiebeleid, alsof onze subsidiering daarbinnen zou blijven, dan maken wij daarover de volgende opmerkingen: Vooraf: Veel waardevols hebben wij aangetroffen in het rapport van de Commissie Wenkend Perspectief, onze opmerkingen staan vaak in het verlengde van die analyse.
5
1. projectfinanciering – basisfinanciering- activiteitenfinanciering. De ouderenorganisaties worden niet versterkt door het systeem van projectfinanciering in ruil voor instandhoudingsubsidie. Instandhoudingsubsidie telkens voor 4 jaar op basis van een goed plan is verre te verkiezen boven projectfinanciering. De druk op vernieuwen is groot. Wat goed is moet sneuvelen ten gunste van wat nieuw is. Een pervers effect. Sprekend voorbeeld daarvan is dat de financiering van Vrijwillige Ouderen Adviseurs is afgewezen omdat het niet vernieuwend is. Dat kan op zichzelf waar zijn, waardevol is het werk van de ouderenadviseurs beslist wel. (Opmerkelijk detail: MEE ontvangt extra middelen om de mensen die geen indicatie voor begeleiding meer krijgen de weg te wijzen. Dat gaat buiten PGO subsidie om. Intussen wordt het onmogelijk gemaakt dat de Vrijwillige Ouderen Adviseurs hier hun werk voor ouderen kunnen vervullen). De Ouderenorganisaties stellen –indien gedwongen te werken binnen PGO subsidie beleid- voor de subsidiemiddelen ter beschikking te stellen voor: I instellingssubsidie voor de basis van de organisatie II projectsubsidie voor wat echt vernieuwend is, vanuit een veel kleiner projecten budget dan nu. III programma- / activiteiten subsidie voor diensten aan de samenleving. Meerjarig behouden en voortzetten wat goed is. Ad I. Instellingssubsidie kent binnen de huidige systematiek een staffel. Hoe meer leden hoe hoger de basis- / instellingssubsidie. Maar de staffel heeft 10.000 leden als hoogste getal. Een vereniging met 10.000 leden ontvangt dus evenveel basis subsidie als een vereniging met 100.000 of 300.000 leden. Dit treft de ouderenbonden in het bijzonder. De staffel moet veel verder doorlopen, zodat grote verenigingen meer basissubsidie behouden.
2. Als toch besloten zou worden door te gaan met de huidige projectfinanciering dan signaleren de ouderenorganisaties het volgende: a. De Programmaraad onder voorzitterschap van mevrouw H. Van Leeuwen lijkt zorgvuldig gewerkt te hebben binnen de kaders die gesteld waren. Die kaders zelf waren voor de ouderenorganisaties niet goed. b. De goedgekeurde projecten vallen wel erg binnen de VWS-kaders van mensen met een vlekje, een handicap of ziekte. Een tikkeltje levensbreed (breder dan zorg alleen) voor gehandicapten en zieken zit nog wel in de goedkeuringen, maar mager. VWS lijkt niet het hele kabinet te vertegenwoordigen in deze regeling.
6
c. Dat de Consumentenbond wel projecten mag aanvragen (en goedgekeurd krijgt) maar de CSO en de andere koepels niet, is fout. Zo wordt de beweging niet versterkt. De toegang tot subsidie afsluiten voor niet-PGO-organisaties en openstellen voor koepels (mits die draagvlak hebben bij hun lidverenigingen voor het in te dienen project). d. Dat de programmacommissie samenwerking stimuleren wil, teneinde de effectiviteit van elke bestede euro te vergroten is redelijk. e. De CSO, de koepel van ouderenorganisaties Het afgelopen jaar waren er pogingen te komen tot één brancheorganisatie van Patiënten- en Gehandicaptenkoepels. De CSO, de koepel van ouderenorganisaties heeft zich steeds langs de zijlijn opgesteld. Reden daarvoor is beschreven in paragraaf b “Onderscheid tussen Patiënten- gehandicaptenorganisaties enerzijds en ouderenorganisaties anderzijds”. De CSO spant zich in voor krachtenbundeling en effectiviteit. Maar zal niet opgaan in een koepel of brancheorganisatie met Patiëntenof Gehandicapten-koepels. De CSO kreeg er opeens een extra taak bij: het besturen van PGO support. Daarover hieronder. De CSO heeft een subsidiegarantie gekregen voor 4 jaar, waarvan 2009 het eerste jaar is. De subsidie van € 378.000.- wordt niet geïndexeerd, ook niet voor personeelsgebonden kosten. Incidenteel is dat voor 2009 wel gebeurd voor de personele kosten (OVA), niet voor de materiële kosten, na grote druk vanuit de drie koepels. Geen enkele organisatie kan op den duur overleven als personele en materiële kostenstijgingen niet geïndexeerd worden. Als het doel is het versterken van de organisaties dan moeten PGO gefinancierde organisaties hun basissubsidie geïndexeerd krijgen. f. PGO support Voor de ouderenorganisaties volstrekt onverwacht kwam er opeens 1,5 miljoen euro subsidie beschikbaar voor PGO support. Bij de ouderenorganisaties was de behoefte aan een groot ondersteuningsbureau niet aanwezig. Aan directe subsidie voor kerntaken worden de Unie KBO en de PCOB voor 1,7 miljoen gekort en ongevraagd is er opeens een ondersteuningsinstituut dat 1,5 miljoen euro mag uitgeven. De ouderenorganisaties stellen voor dat zij 1/5 van het PGO-budget voor ouderen afgezonderd krijgen, zijnde €300.000 en dat zij dan verder van PGO support geen gebruik zullen maken. De CSO wordt dan ook niet meer belast met het besturen van een instituut waaraan bij de ouderenorganisaties veel minder behoefte bestaat in vergelijking met kleinere patiënten- en gehandicaptenorganisaties.
7
De ouderenorganisaties vragen van de Kamer De CSO, de Unie KBO, de PCOB, de NVOG en het NOOM vragen de Kamer de bewindslieden te bewegen te stoppen met het verzwakken van de ouderenorganisaties. Met en voor de grote groep ouderen van de derde en de vierde generatie willen de ouderenorganisaties veel betekenis hebben en verantwoordelijkheid nemen voor vormgeven van de samenleving. Op allen die aan de samenleving kunnen bijdragen door participatie wordt een beroep gedaan, voor allen die zorg en ondersteuning nodig hebben wordt verantwoordelijkheid genomen. Hoogachtend,
drs. G. van Soest, voorzitter
8