Revolutionaire netwerken
Revolutionaire netwerken: Het politieke en sociale activisme van vrouwen in het Italië en Joegoslavië van de Koude Oorlog (1945-1957)
Chiara Bonfiglioli Proefschrift samengevat door Evelien Vanden Broeck
D
Dr. Chiara Bonfiglioli is momenteel onderzoeksmedewerker aan de Universiteit van Edinburgh, in het kader van het CITSEEproject (The Europeanisation of Citizenship in the Successor States of the Former Yugoslavia). Ze verdedigde onlangs haar doctoraatsthesis ‘Revolutionary Networks. Women’s Political and Social Activism in Cold War Italy and Yugoslavia (1945-1957)’ aan het Onderzoeksinstutuut voor Geschiedenis en Cultuur, Graduate Gender Programme, aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoeksinteresse gaat vooral uit naar vrouwen- en feministische geschiedenis in Europa, gender en globalisering, postsocialistische en postkoloniale studies.
28
© RoSa vzw
e Koude Oorlog wordt doorgaans voorgesteld als een conservatief tijdperk op het vlak het activisme van vrouwen. Terwijl de politieke deelname van vrouwen in de Tweede Wereldoorlog tot in detail is bestudeerd, is dat niet het geval voor hun politieke en maatschappelijke activisme in het Europa van de Koude Oorlog. In haar proefschrift bespreekt Chiara Bonfiglioli het sterke politieke en maatschappelijke vrouwenactivisme in Italië en Joegoslavië in de vroege periode van de Koude Oorlog (1945-1957). Antifascististische vrouwenorganisaties speelden een belangrijke rol in de dagelijkse koudeoorlogspolitiek, zowel op lokaal als op internationaal niveau. In het bijzonder bestudeert ze de lokale en internationale activiteiten van de Unie van Italiaanse Vrouwen (UDI) en het Joegoslavische Antifascistische Vrouwenfront (AFŽ). Deze twee vrouwenorganisaties, die werden opgericht ten tijde van de antifascistische verzetsbewegingen in Italië en Joegoslavië, speelden ook een actieve politieke rol in de naoorlogse periode. Daarnaast schenkt Bonfiglioli ook aandacht aan de activiteiten van de Unie van Italiaans-Sloveense Antifascistische Vrouwen (UDAIS) in de betwiste grensstad Triëst. Het proefschrift is gebaseerd op uitgebreid veldwerk in archieven in Italië en voormalig Joegoslavië, aangevuld met cruciale oral history interviews en autobiografieën. Archiefdocumenten en fragmenten uit oral history interviews en Franse, Italiaanse en Servo-Kroatische autobiografieën zijn vertaald en geordend tot één historisch verhaal. In dit verhaal komt de complexe naoorlogse geschiedenis van antifascistische vrouwenorganisaties in Italië en Joegoslavië tot leven. Het schrijven van deze complexe geschiedenis stelde Bonfiglioli in staat om aan te tonen hoe vrouwen transnationale verbanden aangingen over de Italiaans-Joegoslavische grens en koudeoorlogsgrenzen heen. Ze verkent de bilaterale en multilaterale betrekkingen tussen de UDI, AFŽ en UDAIS, en hun verschuivende positie ten opzichte van de Internationale Democratische Vrouwenfederatie (WIDF).
Dr. Chiara Bonfiglioli
Het antifascistische verzet van vrouwen in Italië en Joegoslavië Reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er ontmoetingen geweest tussen Joegoslavische en Italiaanse antifascistische vrouwen, bijvoorbeeld in fascistische gevangenissen of concentratiekampen zoals het vrouwenkamp Ravensbrück. Italiaanse antifascistische vrouwenorganisaties ontstonden zo goed als parallel met de Joegoslavische. Het Joegoslavische Antifascistische Vrouwenfront (Antifašistički Fronta Žena Jugoslavije - AFŽ) werd in 1942 gevormd en een jaar later de Italiaanse Groepen voor de Verdediging van de Vrouw en voor de Steun aan Vrijheidsstrijders (Gruppi di difesa della donna e per l’assistenza ai Combattenti per la libertà - GDD). In 1944-45 werden deze Italiaanse Gruppi getransformeerd tot de Unie van Italiaanse Vrouwen (Unione Donne Italiane -UDI). Zowel de Italiaanse als de Joegoslavische organisatie zorgden voor een bondgenootschap tussen een avant-garde van politiek geëngageerde antifascistische vrouwen en de boeren- en arbeidersvrouwen die tegen de oorlog en vreemde bezetting gekant waren. Maar terwijl het Joegoslavische Antifascistische Vrouwenfront enkel bestond uit communisten, vormde de Unie van Italiaanse Vrouwen een bonte verzameling van vrouwen van uiteenlopende politieke strekkingen (communistisch, socialistisch, links-christelijk en links-liberaal) die deel uitmaakten van de Italiaanse antifascistische coalitie. Feministische historici zien de massale vrouwelijke deelname aan de antifascistische beweging in de Tweede Wereldoorlog vaak als tijdelijke breuk met de oude genderorde (bv. het Joegoslavische ideaalbeeld van vrouwelijke strijders) en de naoorlogse periode als een tijd van conservatieve backlash (het ideaal van de zorgende moeder als ondersteuning voor sociale, economische en morele heropbouw). Ook al waren deze shifts in genderrepresentaties cruciaal bij de strijd en nadien bij het opbouwen van de natie en het vestigen van een nieuwe sociale orde, toch waren de individuele en collectieve ervaringen van vrouwen in het Verzet veel complexer en heterogener dan deze symbolische representaties doen vermoeden. Voor vele antifascistische vrouwen betekende hun deelname in het antifascistische Verzet
namelijk een radicale breuk met de oude genderorde die ook hun leven bleef beïnvloeden na de oorlog. Zelfs traditioneel vrouwelijke zorgtaken kregen een totaal andere betekenis in de context van de vrijheidsstrijd. Vrouwen voelden zich gewaardeerd als ondersteuners van de nieuwe samenleving in opbouw, een gevoel van zelfrespect dat direct gelinkt is aan hun deelname aan het Verzet. Het succes van de bevrijding en het overleven van gemeenschappen en hun meest kwetsbare inwoners (kinderen, ouderen en gewonden) zagen ze als iets waartoe ze zelf hadden bijgedragen. Aan hun antifascistische acties hielden veel Italiaanse en Joegoslavische vrouwen ook na de oorlog het respect van anderen, organisatorische vaardigheden en een passie voor politiek over. Veel van deze vrouwelijke voormalige partizanen bleven bijgevolg ook in de Koude Oorlog politiek actief en een aantal van hen ging deel uitmaken van het leiderschap in linkse politieke partijen en vrouwenorganisaties in Italië en Joegoslavië.
De nasleep van de oorlog: de UDI, de AFŽ en de wederopbouw Te midden van de wijdverspreide armoede en vernielingen slaagden het Italiaanse UDI en het Joegoslavië AFŽ er in om hun eerste congressen te organiseren en hun naoorlogse prioriteiten vast te leggen. Beide organisaties wilden werken aan de gelijke toegang van vrouwen tot de publieke sfeer. Tegelijkertijd - zoals blijkt uit de speeches van communistische leidsters Vida Tomšič en Rita Montagnana - werd de marxistische idee van de ‘social motherhood’zeer belangrijk in de onmiddellijke naoorlogse periode. Volgens deze visie droegen vrouwen niet enkel bij tot de samenleving door hun gelijke engagement in de publieke sfeer, maar ook door hun belangrijk aandeel in de reproductie van de samenleving omwille van hun natuurlijke eigenschap om kinderen te krijgen. De staat moet bijgevolg adequate sociale maatregelen voorzien voor moeders en kinderen. Een tweede aspect van ‘social motherhood’ houdt in dat vrouwen volgens hun ‘natuur’ geneigd zijn tot sociaal werk, zorg, hulp en wederopbouw na de vernielingen van de oorlog. Daarom engageerden de UDI en de AFŽ zich in sociale hulpverlening op grote schaal, met indrukwekkende resultaten op het vlak van vrouweneducatie, hulp voor arme en weeskinderen, ziekenzorg,... Terwijl deze organisaties de ‘natuurlijke’ rol van vrouwen als moeders en sociale werkers benadrukten, drukten ze zich op het politieke en juridische niveau uit in termen van gelijkheid. Ze streefden naar het recht om te stemmen, het recht om verkozen te worden en het recht om deel te nemen aan het onderwijs en de arbeidsmarkt, op een evenwaardige manier als mannen. Ze wisten vrouwen te mobiliseren en zo kwam het dat de revolutionaire antifascistische krachten in Italië en Joegoslavië deze vrouwenrechten opnamen in hun grondwetten – beide goedgekeurd in 1946. Ook het recht op speciale sociale voorzieningen voor moeders en het recht van vrouwen om een gelijke partner te zijn bin-
Uitgelezen, jrg.18, nr. 3-4, 2012
29
Revolutionaire netwerken
nen het gezin, werd opgenomen in de grondwetten van de twee landen. De legislatieve veranderingen waren radicaler in Joegoslavië aangezien de communistische autoriteiten er het Sovjetmodel konden volgen en –in tegenstelling tot de Italianen – geen compromissen moesten sluiten met andere politieke krachten die het traditionale patriarchale gezin niet graag zagen verdwijnen. In beide landen zagen vrouwen emancipatie en vrouwenrechten niet meteen als een doel op zichzelf, maar als erkenning van hun bijdragen in oorlogstijd en als onvermijdelijke en noodzakelijke uitkomst van de socialistische revolutie (in Joegoslavië) of van het democratiseringsproces (in Italië). Dit alles toont niet alleen aan dat Italiaanse en Joegoslavische vrouwen actieve deelnemers waren in de politieke en sociale ontwikkelingen na het einde van de Tweede Wereldoorlog, maar Vrouwenorganisatie met Tito ook dat Italiaanse en Joegoslavische antifascistische vrouwenorganisaties cruciaal waren bij het verwerven van vrouwenrechten en bij de bewustmaking van vrouwen. Anderzijds namen deze organisaties dezelfde hiërarchische, top-down structuur aan die karakteristiek was voor het ‘democratisch centralisme’ van de communisten.
De internationalisering van vrouwen na 1945 De periode tussen het einde van 1945 en de zomer van 1948 wordt gekenmerkt door beginnende Koude Oorlogsconfrontaties tussen Oost en West, waarbij de Italiaans-Joegoslavische grens de scheidingslijn vormde tussen de twee invloedssferen. In deze jaren waren er regelmatig ontmoetingen tussen de Italiaanse UDI en de Joegoslavische AFŽ. Deze ontmoetingen vonden niet enkel bilateraal plaats maar ook gekaderd binnen de multilaterale setting van de Women’s International Democratic Federation (WIDF), een antifascistische, internationalistische en transnationale organisatie waarvan UDI en AFŽ stichtende leden waren. Tijdens deze ontmoetingen speelden nationale belangen op, net als conflicten over de grensstad Triëst. Tezelfdertijd waren alle leden het eens met het belang van onderlinge samenwerkingsverbanden. Terwijl de Italiaanse vertegenwoordigers de reputatie van hun natie moesten herstellen en hem ontdoen van zijn fascistische verleden, was het Joegoslavische revolutionaire model met de vestiging van een socialistische republiek een voorbeeld voor Italiaanse militanten dat hen hoop gaf om de naoorlogse Italiaanse conservatieve politiek omver te werpen.
karakter van het socialistische discours. In hun campagnevoering om van Triëst de Zevende Joegoslavische Republiek te maken, gebruikten lokale vrouwelijke miltanten een utopische beeldspraak die het socialisme gelijkstelt aan vrouwenemancipatie en welzijnsrechten. UDAIS promootte actief de Sovjet- en Joegoslavische ‘droomwereld’ in Triëst door te stellen dat de ‘social motherhood’ en vrouwenrechten een belangrijk onderdeel vormden van socialistische ‘volksdemocratieën’. Door de ontmoetingen en wederzijdse beïnvloedingen tussen UDI, AFŽ, UDAIS en WIDF vormden deze antifascistische vrouwenorganisaties een belangrijke link tussen Oost en West in de vroege Koudeoorlogsperiode. Progressieve ideeën rond vrouwenemancipatie werden uitgewisseld over de Koudeoorlogsgrenzen heen, net als utopische denkbeelden van revolutie en sociale rechtvaardigheid. De Resoluties die de WIDF goedkeurde in de jaren 1945-1947 waren cruciaal in het promoten van vrouwenrechten in de verschillende landen verbonden met de WIDF, net als het steunen van burgerrechten- en dekolonisatiebewegingen in andere delen van de wereld. Hiermee maakten de betrokken antifascistische vrouwenorganisaties duidelijk dat ze een vooruitstrevende multi-level kritiek hadden ontwikkeld van gender-, etnische en klasserelaties.
Van kameraden tot verraders: de Cominform Resolutie uit 1948 Onder meer omdat het Joegoslavië van Tito zich te onafhankelijk was gaan gedragen ten opzichte van Moskou, werd de Joegoslavische communistische partij –overeenkomstig de Cominform Resolutie in 1948 - verdreven uit het socialistische blok. Volgens diezelfde reso-
Wat de conflicten om Triëst betreft, illustreert de Union of Italo-Slovene Antifascist Women (UDAIS) het gegenderde Pamflet van de UDI
30
© RoSa vzw
Dr. Chiara Bonfiglioli
lutie werd de Joegoslavische AFŽ geweerd uit de WIDF federatie. Als gevolg verbrak de Italiaanse UDI, net als de andere nationale afdelingen van de WIDF, ook haar bilaterale contacten met de AFŽ. Ook het UDAIS in Triëst werd gesplitst volgens ideologische en etnische grenzen. De Cominform Resolutie had daarom enorme gevolgen, niet alleen voor de vrouwenorganisaties in de Balkan, maar ook voor de relatie tussen de Italiaanse en Joegoslavische vrouwenorganisaties. Een groot verschil tussen UDI en AFŽ is dat terwijl de UDI een linkse oppositie-organisatie bleef in een kapitalistisch en anti-communistisch land, de AFŽ volledig geïntegreerd werd in het staatsapparaat van het Joegoslavische socialistische regime van Tito. Het emancipatorische proces werd dus deel van de staatsideologie, waardoor emancipatie iets werd dat ‘uitgeoefend’ werd op vrouwen, eerder als objecten dan als subjecten. Toch konden de vrouwelijke massa’s uitdrukking geven aan hun ‘agency’, door bijvoorbeeld te weigeren mee te gaan in de intra-communistische vijandigheden die veroorzaakt waren door de Sovjet-Joegoslavische splitsing. Vrouwen namen ook actief deel aan interne conflicten. Zo werden in deze vroege koudeoorlogsjaren vele antifascistische vrouwen berecht en soms terechtgesteld als vijanden van de Joegoslavische staat, met goedkeuring van de AFŽ. Een ander gevolg van de polarisering was de relatie tussen de leiders van de marxistische vrouwenorganisaties en hun ‘massa’s’. In deze tijden van sociale paniek en paranoia over externe en interne vijanden, beschouwden de leidsters hun ‘massa’s’ vaak als passief, onverschillig of zelfs potentieel reactionair. Daarom verscherpten ze de controle onder hun gelederen en werd de hiërarchie van de organisaties versterkt. De ‘passiviteit’ of het ‘dwalen’ van de vrouwelijke massa’s kan op verschillende manieren gezien worden: vrees voor oorlog, alledaagse overlevingsmechanismen, maar ook een weerstand tegen de hiërarchie en de staatscontrole. Wat de internationale relaties tussen de vrouwenorganisaties betreft, kozen zowel de Italiaanse als de Joegoslavische vrouwenorganisaties ervoor de belangen van hun respectieve partijen te behartigen en in te gaan tegen hun ‘zusterorganisaties’ over de grens. Loyaliteit aan de internationale ‘sisterhood’ was dus van ondergeschikt belang aan trouw aan de eigen partij. De vrouwenorganisaties WIDF, AFŽ, UDI en UDAIS produceerden dus actief koude oorlogsdiscoursen en deze discoursen droegen bij aan politieke repressie en de schepping van interne en externe vijanden.
In het veld: AFŽ, UDI en de praktijk van de emancipatie Tussen 1948 en 1953 probeerden zowel het Joegoslavische AFŽ als het Italiaanse UDI tegemoet te komen aan de alledaagse noden van vrouwen in een situatie van naoorlogse armoede, ongeletterdheid en onderontwikkeling, en dit
Uitgelezen, jrg.18, nr. 3-4, 2012
vooral op het platteland. Zo voerde de AFŽ onder meer campagne tegen islamitische gezichtsbedekkende sluiers en hielden ze acties voor gezondheidsvoorlichting en sanitaire voorzieningen in Kosovo. De UDI ijverde bijvoorbeeld voor de rechten van landbouw-en fabrieksarbeiders, steunde de landbouwersbeweging in Zuid-Italië en hielp Italiaanse slachtoffers van oorlogsverkrachtingen door geallieerde soldaten. Overeenkomstig met de marxistische visie beschouwden UDI- en AFŽ-activisten de bestaande ondergeschikte positie van vrouwen als een teken van algemene achterlijkheid: ze beschreven patriarchale gedragingen vaak in woorden als ‘feodaal’ of ‘bijgelovig’. Dit kon enkel veranderd worden worden door economische vooruitgang, politieke organisatie en educatie van zowel mannen als vrouwen. Deze collectieve veranderingen zouden dan ook veranderingen op het persoonlijke niveau teweeg brengen.1 Tijdens hun veldwerk zagen militante vrouwen echter veel gevallen van seksisme en discriminaties op het interpersoonlijke niveau. Bovendien kregen ze zelf vaak te maken met seksisme en dubbele standaarden bij hun mannelijke lokale ‘kameraden’. De vrouwen realiseerden zich dat veranderingen op het niveau van het gezin en interpersoonlijke relaties zich veel trager ontwikkelden dan andere, collectieve (economische en politieke) veranderingen. Nog steeds loyaal aan hun partij, maar solidair met de vrouwelijke massa’s, probeerden ze de marginalisering van vrouwenproblemen binnen hun eigen partij aan te pakken. Hun voorstel om vrouwenzaken te ‘mainstreamen’ op alle niveau’s van de partij werd niet vlot aangenomen. Zowel de Joegoslavische als de Italiaanse communistische partijen waren vooral bezorgd om de legitimiteit van het volk en dus niet geneigd om aan de traditionele morele standaarden te tornen. Toch slaagden de AFŽ en de UDI erin om in deze moeilijke omstandigheden en met weinig politieke autonomie een belangrijke vooruitgang te boeken in de genderrelaties en de levensomstandigheden van Joegoslavische en Italiaanse vrouwen in de Koude Oorlog. In 1953 koos de leiding van de Joegoslavische AFŽ er echter voor om haar organisatie te ontbinden. Onder meer uit loyaliteit aan de communistische partij die vreesde voor een autonoom feminisme, gaf de AFŽ-top voorrang aan ‘bredere’ (klasse-)politieke noden. Bovendien werd het bestaan van een aparte vrouwenorganisatie reeds van bij het begin gezien als tijdelijk, ‘tot de vrouwelijke massa was meegetrokken in het socialistische verhaal voor allen’. De AFŽ als aparte vrouwenorganisatie werd dus afgeschaft en de vrouwenwerking werd gedecentraliseerd binnen de lokale, regionale en staatsraden.
Na 1956: nationale wegen naar de emancipatie van vrouwen Geopolitieke veranderingen in 1956 (bv. Chroesjtsjovs ‘geheime speech’ die de intussen gestorven Stalin in diskre-
31
Revolutionaire netwerken
diet bracht, de verzoening tussen de Sovjet-Unie en Tito’s Joegoslavië en het neerslaan van de Hongaarse anti-Sovjet Revolutie) hadden niet alleen grote gevolgen voor de wereldpolitiek maar ook voor de vrouwenbeweging in Italië en Joegoslavië. De Sovjet hegemonie werd niet langer als vanzelfsprekend beschouwd in de internationale arbeidersbeweging, net zomin als de hiërarchische relatie tussen partijleiders en militanten. Deze veranderingen boden nieuwe mogelijkheden voor intern debat en voor transnationale samenwerking voor Italiaanse en Joegoslavische vrouwen. De Italiaanse UDI maakte gebruik van de Destalinisatie2 . Omdat ze de eenheid in hun organisatie wilden bewaren ondanks het einde van de alliantie tussen de Italiaanse Communistische Partij en de Socialistische Partij, ontwikkelden ze een autonome positie ten opzichte van de Italiaanse linkse partijen. De nadruk kwam dus weer te liggen op vrouwenemancipatie in plaats van klassepolitiek (in tegenstelling tot de Joegoslavische situatie waarbij de vrouwenkwestie geïntegreerd werd in het communistische proces) . Het gevolg van hun nieuwe autonomie was dat de UDI zich weer meer ging bezighouden met internationale vrouwenkwesties en discussies op gang bracht over de WIDF, nl. over de Sovjethegemonie in de WIDF en de veranderende doelen en de noden van een wereldvrouwenorganisatie tijdens de opkomst van de dekolonisatiebewegingen wereldwijd. Ook de Joegoslavische vrouwelijke leiders hadden kritiek op de Sovjethegemonie binnen de WIDF. Deze kritiek kwam uiteraard door de uitsluiting van Joegoslavië uit het Sovjetblok in 1948, maar werd ook ingegeven door het internationale ideaal van de “nationale wegen tot het socialisme”. Dit ideaal kan in het geval van de Joegoslavische vrouwenactivisten vertaald worden naar “nationale wegen tot vrouwenemancipatie”. Ook zij versterkten nu opnieuw hun internationale contacten. Door hun gemeenschappelijke kritiek op de WIDF, werden tijdens de Ljubljana ontmoeting tussen de Italiaanse UDI en de Joegoslavische vrouwelijke leiders ideeën uitgewisseld over internationale kwesties zoals dus de WIDF, het Westerse imperialisme en de Hongaarse crisis. Ze hadden het ook over de meest dringende vrouwenkwesties in Italië en Joegoslavië, namelijk de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt, welzijnsvoorzieningen voor werkende moeders en huisvrouwen, de levensomstandigheden van vrouwen op
het platteland en in onderontwikkelde regio’s, het huwelijk, scheiding, anticonceptie en abortus. Geopolitieke veranderingen van de Koude Oorlog hadden niet enkel hun invloed op vrouwenorganisaties in Italië en Joegoslavië; op hun beurt speelden hun leidsters een grote rol in de politiek van de Koude Oorlog in de jaren 1955-1957. Voormalige partizanen en communistische leidsters zoals Carmen Zanti en Vida Tomšič droegen met hun engagement en hun politieke ervaring bij tot de interne en internationale politiek.
Uit dit onderzoek blijkt dat antifascistische vrouwenorganisaties een actieve rol speelden in de dagelijkse Italiaanse en Joegoslavische kouderoorlogspolitiek. Daarnaast waren deze organisaties van cruciaal belang voor de bevordering van vrouwenemancipatie tijdens de Koude Oorlog. Antifascistische vrouwenorganisaties stimuleerden op grote schaal de geletterdheid van vrouwen, evenals hun toegang tot werk en politieke participatie. Vanuit een marxistisch geloof in modernisering en historische vooruitgang bestreden vrouwelijke antifascistische leiders de minderwaardige positie van vrouwen op juridisch, economisch en maatschappelijk gebied. Ten derde stelden deze organisaties vrouwen in staat om banden te onderhouden die de koudeoorlogsgrenzen overschreden, niet alleen de Italiaans-Joegoslavische grens, maar ook de grenzen tussen het Westen, de communistische landen en de derde wereld. De antifascistische internationalisering van vrouwen veroorzaakte een uitwisseling van progressieve ideeën over vrouwenemancipatie die over grenzen heen reikte. De Italiaanse UDI en de Joegoslavische vrouwelijke leiders verwierpen dan wel het ‘feminisme’ op basis van hun marxistische overtuigingen; toch kunnen ze in feite feministen genoemd worden. Het engagement van de Italiaanse en de Joegoslavische activisten naar vrouwenemancipatie toe, was oprecht, daadkrachtig en uitzonderlijk voor hun tijd. Hoewel ze gekenmerkt worden door een ‘pedagogische’, hiërarchische aanpak, waren deze vrouwenorganisaties cruciaal in het bekomen van vrouwenrechten, zowel politiek, economisch als sociaal. In de RoSa-bibliotheek: Revolutionary networks – Women’s Political and Social Activism in Cold War Italy and Yugoslavia (1945-1957) / Chiara Bonfiglioli, 2012 (RoSa exemplaarnummer FIIm/0715) Noten 1
Dit geloof in staatsmoderniseringen en in politieke instituties is wat de
antifascistische generatie onderscheidt van de Joegoslavische en Italiaanse feministische bewegingen die opkwamen na 1968. 2
De periode na Stalins dood, waarin zijn verheerlijking afgesloten
wordt. Stalins opvolger Nikita Chroesjtsjov begint met een nieuw beleid. Vrouwelijke partizanen in Joegoslavië
32
© RoSa vzw