DE KLEINE PRINS – EEN SPANNENDE ZOEKTOCHT OP DE AARDE Lesbrief voor kleuterleidsters en leerkrachten in het lager onderwijs
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 1
INLEIDING: HOE IS HET SPEL IN DE KLAS TE INTEGREREN? Iedere klas werkt op school een project uit rond de vier natuurelementen: wind, aarde, vuur en water. Zo’n project duurt een week en is klasoverschrijdend (bijvoorbeeld 1ste en 2de leerjaar/groep 3 en 4 werken samen). Je kunt het thema natuurlijk ook los in de klas uitwerken en er één tot twee weken aan besteden. Stap 1: introductie van het thema Als je op de projector klikt, kun je het verhaal bekijken zoals een tekenfilm zonder interactie. Zo maken de leerlingen kennis met het verhaal en de vier natuurelementen en zien ze hoe die verdwenen zijn en waar ze die kunnen terugvinden. De kinderen stellen het volgende vast: • de roos heeft water nodig, • de lantaarnopsteker heeft geen vuur meer, • het hol van de vos begint te scheuren door de aarde die beweegt, • bij de aardrijkskundige waait alles weg door een hevige storm. De eerste stap kun je klassikaal doen. Stap 2: kern van het thema De kinderen moeten de vier natuurelementen zoeken om alles weer in orde te maken in het wereldje van de Kleine Prins. Je kunt elke dag van de week aandacht besteden aan een natuurelement. Hierbij kun je een klassikaal gesprek op gang brengen, gevolgd door individuele opdrachten. Een van die opdrachten kun je uitvoeren met behulp van de cd-rom. De leerlingen kunnen op zoek gaan naar dat ene natuurelement en het op zijn plaats terugzetten (bijvoorbeeld de waterput). Verdeel de kinderen in vier groepjes (om de vier natuurelementen op te sporen) en laat ze aan de computer werken. Zo leren ze samenwerken en is er iedere dag iemand anders van het groepje verantwoordelijk voor het terugvinden van een van de vier natuurelementen. Stap 3: evaluatie De vier natuurelementen staan weer op hun plaats: • de roos heeft weer voldoende water, • de lantaarnopsteker heeft weer vuur, • het hol van de vos beeft niet meer, • bij de aardrijkskundige is de wind gaan liggen. Kinderen geven hun bevindingen over het werken met de cd-rom en halen de moraal uit het verhaal (het verstoren van de natuurelementen, de gevolgen voor de planeet, enzovoort). Nu zijn de kinderen vertrouwd met het programma en hebben ze op een speelse manier kennisgemaakt met de vier natuurelementen. Ze kregen ook de nodige begeleiding aan de computer. Vervolgens wordt
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 2
het programma geïntegreerd in het hoekenwerk. Daar kunnen ze het spel opnieuw spelen en kennismaken met extra verdiepingselementen die hun interesseren. Zo kun je hun leergierigheid aansporen. Als leerkracht kun je hun ook nog extra opdrachten geven door ze bepaalde informatie zelf te laten opzoeken (hoewel dat voor leerlingen van de eerste graad te moeilijk zal zijn).
VERDIEPING: HET ELEMENT WATER DE AARDE: EEN BLAUWE PLANEET
Het grootste deel van de aarde bestaat uit water. Daarom noemen wij de aarde ook wel de ‘blauwe planeet’. Ongeveer twee derde van het aardoppervlak is bedekt met water. Op aarde is er 326.000.000 m³ water (1 m³ = 1000 flessen water van een liter).
OCEANEN
De oceaan is een grote massa water en bevat 97% van al het water op aarde. Mensen noemen het ook wel de zee (maar verderop bij de lestips zal blijken dat er verschillen bestaan tussen zeeën en oceanen). De oceaan is veel meer dan alleen een plaats om te zwemmen, te varen en andere activiteiten. Oceanen zijn een bron van voedsel, energie en mineralen. Bovendien helpen ze het klimaat van de aarde gezond te houden, bijvoorbeeld doordat ze vocht bevatten dat regen veroorzaakt. Als er geen oceanen waren, kon er geen leven op onze planeet bestaan. Wat het landschap betreft, is er evenveel afwisseling op de bodem van de oceaan als op het land: grote vlaktes liggen verspreid over de bodem van de oceaan en lange bergketens klimmen op naar de oppervlakte. Er zijn zelfs vulkaanuitbarstingen en diepe valleien op de oceaanbodem! Hier kun je prenten laten zien van onder andere: • een vulkaanuitbarsting onder water, • een landschap van valleien op de oceaanbodem, • de breuklijnen die zeebevingen kunnen veroorzaken. De oceaan is een fascinerende plaats die nog veel geheimen heeft voor ons. Oceanografen zijn wetenschappers die deze geheimen proberen te ontrafelen. Zij bestuderen hoe de oceaan beweegt en hoe die de atmosfeer beïnvloedt. Ze onderzoeken hoe dieren leven en hoe de zeebodem gevormd wordt. Hierbij gebruiken ze moderne middelen zoals satellieten en computers om de oceaan steeds beter te begrijpen. Ter herhaling kun je de leerlingen vragen welke drie oceanen er bestaan. Je kunt ze aanwijzen op een wereldkaart of aardbol: Atlantische Oceaan, Stille/Grote Oceaan en Indische Oceaan. Elke oceaan bevat kleinere wateren, zeeën, golfen en baaien die aan de rand van de oceaan liggen. De Noordzee is dus een deeltje van een grote oceaan! Weet je ook van welke? De oceanen zijn niet allemaal even groot. Als we het noordelijk en zuidelijk halfrond met elkaar vergelijken, zien we al een duidelijk verschil:
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 3
• de Grote Oceaan: ongeveer 181 miljoen m², • de Atlantische Oceaan: 94 miljoen m², • de Indische oceaan: 74 miljoen m². Hoeveel bedraagt de totale oppervlakte van de oceanen? (We berekenen dit samen.) Welke oceaan heeft de grootste, en welke de kleinste oppervlakte? De oppervlakte van België is 30.518 km², die van Nederland 41.526 km². Hoeveel keer kan België of Nederland in de Atlantische Oceaan? (We berekenen dit samen.) DE OCEANEN ZIJN NIET ALLEMAAL EVEN DIEP:
• de Grote Oceaan: gemiddeld 4200 m diep, • de Atlantische Oceaan: gemiddeld 3660 m diep, • de Indische Oceaan: gemiddeld 3890 m diep. Hoeveel bedraagt de totale diepte van de oceanen? (We berekenen dit samen.) Aansluitend kun je vragen in welke oceaan de Titanic gezonken is (het noordelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan). DE VERSCHILLENDE DELEN VAN EEN OCEAAN
De oceaan bestaat uit verschillende delen met specifieke eigenschappen. • Kelpwoud Dit is een groot onderzees woud, waar bomen groeien van ruim 40 m hoog. In het woud leven allerlei dieren die er rondzwemmen of rondkruipen op zoek naar hun prooi. Deze ‘bomen’ zijn natuurlijk geen echte bomen. Het zijn kelpwieren of grote zeewieren. Onder andere slakken en zee-egels smullen van deze kelpwieren. Er zijn heel wat dieren die hun ‘optrekje’ hebben in het zeewier: vissen, sponsen, zeeanemonen, wormen, zeesterren, octopussen, slakken en krabben. Deze dieren vormen dan weer een prooi voor roofdieren: roofvissen, zeezoogdieren, zeeleeuwen en zeeotters. Hier kun je prenten laten zien van de dieren en ze uitdelen in de klas. Vervolgens schrijf je twee groepen op het bord: de prooien en de roofdieren. De leerlingen mogen dan de prenten bij de juiste groep hangen. • Oppervlaktewateren Deze bovenlaag is 200 m diep. Doordat het zonlicht hier nog kan doordringen, komen er vrij veel planten voor. Deze piepkleine plantjes (ook wel fytoplankton genoemd) hebben geen stengels, wortels en bladeren. Er leven ook hele kleine diertjes (het zoöplankton). Dat plankton is voedsel voor allerlei kleine dieren (zoals garnalen en kwallen) en grote dieren (grote vis- en walvissoorten). • De schemerzone Op diepten van meer dan 200 m dringt in het oceaanwater nog maar heel weinig zonlicht door. Bij meer dan 1000 m diepte kan er zelfs helemaal geen licht meer doordringen. De dieren in deze schemerzone leven van afval afkomstig uit hogere waterlagen: dode dieren, rottende dieren en uitwerpselen van andere dieren. Sommige vissen hebben lichtgevende organen om prooien te lokken.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 4
• Onder de 1000 m Onder de 1000 m begint de volkomen duistere wereld. Hier komen heel weinig dieren voor. Sommige dieren, zoals vissen, inktvissen, kwallen en alen, geven zelf licht af, zodat er niet altijd een volledige duisternis heerst. Deze lichtgevende organen hebben meerdere functies: prooien lokken, signalen doorgeven aan elkaar, de omgeving afzoeken of roofdieren verblinden als verdediging. • Op de bodem van de oceaan Op 2500 m diepte bereiken we de bodem van de oceaan. Door de neerslag van plantaardige en dierlijke resten heeft zich op de bodem een zachte sliklaag gevormd. Hier leven heel wat dieren, met bizarre namen, zoals de Californische rog, de diepzeekreeften, de slangster en de gevlekte knorhaan. • Koraalriffen Koraalriffen worden dikwijls beschreven als regenwouden of tuinen onder water. Net als het regenwoud zijn ze zeer kleurrijk. Er leeft een overvloed aan felgekleurde vissen, zeesterren, reuzenschelpdieren en zeeslakken. Bijna een derde van alle vissoorten leeft op koraalriffen. Je kunt prenten laten zien van bijzondere dieren die in de oceaan leven. Ter herhaling kun je vragen uit welke verschillende delen een oceaan bestaat. Vervolgens kun je vragen welke dieren bij welke oceaanlaag horen. DE OCEAAN EN DE MENS
De mens is geen oceaandier. Toch is de oceaan altijd al belangrijk geweest voor de mens. Hij leerde de aarde kennen door over de oceanen te varen. De ontdekkingsreizen in de 16de eeuw zijn daar een zeer goed voorbeeld van. Bovendien haalt de mens voedsel uit de oceaan, vooral vis. De oceaan is een prachtig oord om in te vertoeven. Met een duikbril kun je de schoonheid van de dieren en planten bewonderen. Het Wereld Natuur Fonds (WNF) vindt het leven in de oceaan ook heel belangrijk. Deze organisatie probeert bijzondere dieren zoals dolfijnen en walvissen te beschermen. Daarnaast beschermt ze ook hele natuurgebieden. Het WNF probeert de mensen ervan te overtuigen dat ze de natuur moeten respecteren en dat ze niet zomaar al hun afval in de oceaan mogen gooien. Anders wordt het natuurlijk evenwicht van planten en dieren grondig verstoord. Het WNF (www.wnf.nl) heeft verscheidene zeereservaten aangelegd om vooral de koraalriffen te beschermen. Je kunt eens surfen op de site van het Wereld Natuur Fonds en vragen wie er al van deze organisatie gehoord heeft. Kennen de leerlingen nog andere organisaties die zich inzetten voor de natuur? LESTIPS VOOR DE TWEEDE EN DERDE GRAAD /GROEPEN 5, 6, 7 EN 8
De leerlingen komen binnen in de klas en zien golvende blauwe doeken die over alle banken liggen. Misschien merkt een leerling meteen op dat de klas net een zee lijkt. De leerkracht zegt: ‘Als je vanuit de ruimte naar de aarde zou kijken, zou je meteen opmerken dat het lijkt alsof de aarde blauw is. De aarde bestaat voor minder dan een derde uit land. De rest (twee derde) bestaat uit een enorme massa zeewater. Geen enkele andere planeet heeft zoveel water als de aarde. Daarom gaan we
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 5
vandaag wat dieper in op het thema water.’ ‘Vandaag is de klas geen echte klas maar een grote zee, een grote oceaan… Wie weet er welke de twee belangrijkste soorten watermassa’s zijn?’ De leerlingen antwoorden: ‘zeeën en oceanen’. ‘Maar wat moet men nu eigenlijk zeggen: “zee” of “oceaan”? Zijn er verschillen tussen deze twee?’ De leerlingen antwoorden wat ze denken. Opdracht: Elke leerling maakt het stuk doek aan zijn of haar eigen bank los door het veiligheidsspeldje los te maken. Ze knippen daarna golven uit de doeken. Ze knippen minstens twee golven uit en schrijven er iets op over zeeën en/of oceanen (kenmerken, verhalen, verschillen, enzovoort). Daarna plakt de leerkracht twee grote uitgeknipte vissen op het bord: op één vis staat ‘zee’ geschreven en op een andere vis ‘oceaan’. De leerkracht overloopt samen met de leerlingen de gevonden kenmerken en hangt ze, na overleg met de leerlingen, bij de ‘oceaanvis’ of bij de ‘zeevis’. Wat zeker aan bod moet komen: • zeeën zijn delen van oceanen die aan twee of drie kanten worden ingesloten door land, • zeeën zijn veel kleiner en minder diep dan oceanen. De leerkracht vraagt aan de leerlingen om eens te komen kijken naar de grote wereldkaart die voor aan het bord hangt. Iedereen kan er mooi omheen staan. De leerkracht vraagt de kinderen een oceaan aan te duiden en te kijken naar de verschillen in grootte bij de oceanen. Zo ontdekken de kinderen onder andere de Atlantische Oceaan. Vervolgens vraagt de leerkracht om zo veel mogelijk zeeën te zoeken en vraagt of ze verschillen kunnen vinden tussen deze soorten zeeën. De leerlingen zullen antwoorden dat de ene zee helemaal ‘apart’ ligt en een andere zee misschien een kleine opening heeft. De leerkracht zegt dat er drie soorten zeeën zijn: open zeeën, binnenzeeën en ingesloten zeeën. De leerkracht schrijft deze begrippen op het bord en verdeelt de klas in drie gelijke groepen. De eerste groep mag de betekenis van de drie begrippen opzoeken in atlassen, de andere groep op internet en de derde groep in woordenboeken. De leerkracht speelt in op de gevonden antwoorden van de leerlingen en geeft bijkomende uitleg waar nodig. De meeste informatie wordt opgezocht door de leerlingen zelf, opdat ze de leerstof beter begrijpen. De leerkracht vraagt: ‘Wat zien we steeds op de zee of oceaan en is leuk om in te spelen?’ De leerlingen antwoorden: ‘Dat zijn golven.’ ‘Maar hoe komen die golven daar? Kan iemand daarop antwoorden?’
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 6
Wanneer de leerlingen niet antwoorden dat het de wind is die deze golven veroorzaakt, laat de leerkracht hen weer aan de slag gaan met de woordenboeken, computers en atlassen. De groepjes wisselen qua opzoek- en bronmateriaal. Door de golven staat de zee of de oceaan dus niet stil. Het is de wind die deze golven veroorzaakt. Zijn er nog redenen waarom de zee of de oceaan niet stilstaat? Misschien antwoordt een leerling dat er ook zoiets is als ‘eb en vloed’ en dat het water daardoor stijgt en weer daalt. Is dit niet het geval, dan gaan ze verder met hun opzoekwerk, natuurlijk weer met wisseling van groepjes. De leerkracht laat hen ook de oorzaak opzoeken van de getijdenwisseling. De leerkracht haalt ook nog het onderwerp van de zeestromingen aan. Nog eenmaal worden de materialen omgewisseld en wordt er in groepjes gewerkt en opgezocht. De leerkracht stuurt hier en daar bij en geeft de nodige bijkomende uitleg. De leerkracht kan bijvoorbeeld nader toelichten wat ‘dichtheidsverschillen’ zijn door een stukje klei te vergelijken met een handvol zand. Aan de hand daarvan wordt uitgelegd dat deze dichtheidsverschillen te maken hebben met temperatuur en zoutgehalte. Opdracht: De klas doet een klein proefje: de leerlingen nemen twee potjes en doen in beide evenveel water. Het ene potje wordt sterk verwarmd en het andere belandt even in de diepvriezer. De leerlingen mogen het verschil in zwaarte meten. De leerkracht legt het verband met water in zeeën: koud water krimpt, wordt zwaarder en daalt en warm water zet uit, wordt lichter en stijgt. Opdracht: De leerlingen moeten water proeven met een lepeltje uit twee bekertjes. In het ene potje zit veel meer zout dan in het andere. De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen zelf dit verschil verwoorden. Na hun antwoord licht de leerkracht verder toe dat het water met een groter zoutgehalte een grotere dichtheid zal hebben dan het andere water, zoals de klei die een grotere dichtheid had dan het zand. Daardoor zal het water ook sneller dalen, omdat het zwaarder zal worden. Het andere water (met minder zout), zal een kleinere dichtheid hebben en stijgen omdat het lichter is. In een volgende les kan het thema uitgebreid worden: - welke soorten kusten zijn er, - in welke beroepen komen mensen dikwijls in contact met water, - enzovoort.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 7
VERDIEPING: HET ELEMENT WIND WIND, WINDRICHTING EN WINDKRACHT
Wind is eigenlijk lucht die beweegt. De lucht komt in beweging omdat er verschillende soorten luchtdruk op aarde zijn. Hierdoor kunnen de windrichting en de windkracht veranderen. De windrichting wordt vaak uitgedrukt in windstreken. Wie kan de vier belangrijkste windrichtingen opsommen? Als de windrichting verandert, noemen we dat omlopen (met de klok mee) of krimpen (tegen de klok in). De windkracht wordt vaak als nummer weergegeven. De windkracht kan op de Beaufortschaal gemeten worden. Het is belangrijk dat de windkracht altijd 10 m boven land gemeten wordt. Het is windstil als de snelheid van de wind minder dan 1 m per seconde bedraagt. Als de snelheid hoger ligt dan 63 m per seconde, spreken we van een orkaan. De zon verwarmt de aarde gelijkmatig, waardoor de lucht in de atmosfeer begint te bewegen. De warme lucht van de evenaar verplaatst zich naar de polen en de koude poollucht stroomt naar de evenaar. Deze wisselwerking zorgt ervoor dat het niet te koud wordt aan de polen en niet te warm aan de evenaar. Daarnaast zorgt de oceaan voor de verspreiding van warmte. De lucht beweegt echter niet rechtstreeks van de evenaar naar de polen en terug. De wind wordt ook beïnvloed door het draaien van de aarde. De wind die van de evenaar naar het noorden waait, wordt een beetje naar het oosten gericht door het draaien van de aarde. Er zijn een aantal specifieke gevallen waarbij de wind zeer krachtig optreedt, zoals tornado’s en orkanen. Tornado’s zijn zeer zeldzaam in ons land. Meestal krijgen wij alleen te maken met windhozen. In landen zoals de Verenigde Staten, China, Bangladesh en India – gebieden waar veel warmte en vocht is – komen veel meer tornado’s voor. Ze kunnen snelheden bereiken van meer dan 480 km per uur! Orkanen, tyfonen en tropische cyclonen zijn verschillende benamingen voor hetzelfde fenomeen. Een orkaan is een superstorm met extreem veel regen en wind. Hij komt voor in tropische gebieden en kan traag, maar ook razendsnel voortbewegen. Uiteindelijk komen ze terecht in een kouder gebied of op land, waar ze dan verdwijnen. Een orkaan is 500 km breed en in het midden van de orkaan bevindt zich het oog. Daar is het windstil. Je kunt een aantal recente voorbeelden geven van streken die geteisterd zijn door tornado’s en orkanen. Luchtdruk en wind zijn begrippen die nauw met elkaar samenhangen. Het werkblad hieronder kun je laten invullen door de leerlingen. Eventueel kunnen ze de antwoorden opzoeken in encyclopedieën of op internet. Vervolgens wordt een aantal ‘lucht’-proefjes beschreven die je samen met de leerlingen kunt uitvoeren in de klas.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 8
WERKBLAD ‘LUCHTDRUK’
Wat? Luchtdruk is ……………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Lucht drukt in alle richtingen. Als de luchtdruk in het voorwerp of lichaam kleiner / even groot / groter is dan de luchtdruk buiten het voorwerp of lichaam merken we niets van de luchtdruk. Luchtdruk verlagen Bij vacuüm (= ……………………………………………………………………………………) is de luchtdruk in het voorwerp veel kleiner/groter dan buiten het voorwerp. Grote vacuümproef (de Magdeburgbollen) De Magdeburgbollen zijn twee halve bollen die tegen elkaar zijn gezet en waar de lucht is uitgehaald. Ze hebben aan weerszijden van de bollen acht paarden gezet om de bollen uit elkaar te trekken en dit is niet gelukt. Dit kwam omdat de druk buiten de bollen veel …………………………… was dan in de bollen. Luchtdruk verhogen Als we ergens lucht inblazen (bijvoorbeeld in een ballon), dan verhogen we de luchtdruk in de ballon. Luchtdruk meten De luchtdruk kunnen we meten met een ………………………………………… De gemeten luchtdruk drukken we uit in hectoPascal (net zoals we de temperatuur uitdrukken in graden Celsius). De normale luchtdruk bedraagt …………. hectoPascal. Invloed van luchtdruk op ons weer Aan de hand van de luchtdruk kunnen we weersvoorspellingen doen. Als we elke dag de luchtdruk nakijken, kunnen we weten of het beter of slechter weer gaat worden. Als de luchtdruk hoger is dan de normale luchtdruk, dan wordt het goed/slecht weer. Is de luchtdruk lager dan normaal, dan wordt het goed/slecht weer. Zelf een barometer maken Als we geen echte barometer hebben en toch het weer willen voorspellen, kunnen we zelf een barometer maken. Op deze barometer kunnen we niet aflezen hoe hoog de luchtdruk precies is maar wel of die gestegen of gedaald is tegenover de dag ervoor. Is de luchtdruk gestegen, dan wordt het beter/slechter weer. Is de luchtdruk gedaald, dan wordt het beter/slechter weer. Oplossing • Vacuüm = luchtledigheid; de luchtdruk is daarbij kleiner dan in de gewone lucht. • Luchtdruk wordt gemeten met een barometer. • Normale luchtdruk bedraagt 1013 hectoPascal. • Verhoogde luchtdruk wijst op goed weer. • Verlaagde luchtdruk wijst op slecht weer. www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 9
PROEFJES MET LUCHT Je kunt deze proefjes uitvoeren op verscheidene tafels in de klas. De leerlingen worden in groepjes verdeeld zodat ze de proef goed kunnen zien. Hoewel lucht overal aanwezig is, kun je het niet zien. De volgende opdrachten tonen dit duidelijk aan: - Houd een drinkglas omgekeerd in een bak met water. Aan de stand van het water zie je dat er iets in zit. Dat is lucht. De lucht is sterk genoeg om het water uit het glas te houden. - Blaas met rietjes in het water. De lucht zelf zie je niet. Wat zie je wel? (De verplaatsing van het water.) Lucht is sterk. Dat kun je merken bij de volgende proefjes: - Pak een grote vuilniszak. Leg hem plat op tafel. Doe er een handdoek overheen en leg er een groot dienblad op. Maak aan de open kant een mondstuk door de rand samen te nemen. Vraag iemand om op het blad boven op de zak te gaan zitten. Blaas lucht in de zak. Wat zie je? - Pak een ballon. Leg op de ballon een stapel boeken. Zorg er wel voor dat het mondstuk van de ballon zichtbaar blijft. Blaas de ballon op. Wat gebeurt er? - Blaas een ballon op. Als het niet lukt moet je de ballon met je handen uitrekken. Merk je hoeveel lucht je nodig hebt? Je moet eerst goed inademen voordat je een ballon opblaast. Laat de ballon los. Wat gebeurt er? De lucht beweegt, daarom vliegt de ballon weg. - Pak een fles. Doe de ballon in een fles. De hals van de ballon doe je over de rand van de fles. Probeer de ballon op te blazen. Lukt het? Het kleine beetje lucht in de fles is sterker dan jij. - Blaas twee ballonnen op. Knoop een draad aan de ballonen vast. De lucht kan er nu niet meer uit. Een leerling houdt de ballonnen niet te ver van elkaar. Een andere leerling blaast met een rietje lucht tussen de twee ballonnen. Gaan de ballonnen van elkaar af of naar elkaar toe? Een kaarsje heeft lucht (zuurstof) nodig om te kunnen blijven branden. Als er geen of onvoldoende zuurstof is, dooft het kaarsje uit. Dit kun je zien bij de volgende proefjes: - Een kaarsje brandt op een schoteltje. Zet een pot omgekeerd over het kaarsje heen. Wat gebeurt er? - Blaas een ballon op. In een pot zit een theelichtje. Laat voorzichtig een beetje lucht uit de ballon lopen in de pot. Wat zie je? - Een kaars staat in een ondiep schaaltje. Giet een laagje water in het schaaltje. Zet een pot over de brandende kaars. Wat gebeurt er?
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 10
VERDIEPING: HET ELEMENT AARDE VORM, GROOTTE EN MASSA
De aarde heeft de vorm van een bol. Dit kunnen we merken aan een aantal eenvoudige dingen, zoals de cirkelvormige schaduw die de aarde op de maan achterlaat tijdens een maansverduistering. De aarde draait rond haar as. Hierdoor is het geen perfecte bolvorm. Aan de polen (de noordpool en de zuidpool) is de aarde immers afgeplat en daardoor is er ook een uitstulping aan de evenaar. Hier kun je prenten laten zien van onder andere de bolvormige aarde. Je kunt de evenaar en de noord- en zuidpool aanduiden. Voor jongere kinderen kun je de vorm van de aarde verduidelijken door te verwijzen naar dagelijkse bolvormige voorwerpen: een voetbal, een tennisbal, enzovoort. De massa van de aarde is niet zo gemakkelijk te berekenen. Heel wat wetenschappers hebben zich hierin verdiept. Vandaag wordt gesteld dat de massa van de aarde gelijk is aan 5,98 x 1024 kg. Je kunt erop wijzen dat de massa van de aarde een zeer groot getal is, maar dat de aarde zeker niet de grootste planeet in het heelal is. Jupiter bijvoorbeeld (de grootste planeet) is maar liefst 318 keer groter dan de aarde. Je kunt een foto laten zien van de negen planeten in het melkwegstelsel en tonen waar de aarde zich bevindt ten opzichte van de andere planeten. BEWEGINGEN
De belangrijkste bewegingen van de aarde zijn: • een draaiende beweging om haar eigen as, • een baanbeweging rond de zon. Je kunt beide bewegingen tekenen op het bord. Voor jongere kinderen kan het helpen om twee leerlingen aan te duiden: de ene leerling is de zon, de andere de aarde. Zij kunnen de bewegingen nabootsen. De aarde draait om een denkbeeldige as die het aardoppervlak snijdt in de noord- en zuidpool. Deze as noemen we de aardas. Je kunt de leerlingen vragen om de aardas aan te duiden op een foto. De aswenteling van de aarde gebeurt tegen de wijzers van de klok in, vanuit het noorden bekeken. Deze aardrotatie zorgt ervoor dat wij dag en nacht kennen. De rotatie-as staat als het ware scheef. Dit vormt de voorwaarde voor de wisseling van de jaargetijden. De aswenteling is ook van invloed op een aantal andere belangrijke dingen: • de afplatting van de aarde, • de bewegingsrichting van de zeestromingen, • tijdsverschillen op aarde, • de richting van winden en passaten. De aarde beweegt in een elliptische baan rond de zon.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 11
Je kunt het verschil laten zien tussen een cirkel en een ellips door beide vormen op het bord te tekenen. Daarbij kun je ook cirkel- en ellipsvormige voorwerpen tonen en laten rondgaan in de klas. Eén keer rond de zon draaien, duurt iets meer dan 365 dagen, vandaar dat wij het schrikkeljaar kennen. De aarde kan op verschillende afstanden van de zon staan. In onze zomer komt de aarde het verste van de zon, in onze winter staat ze het dichtste bij de zon. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de zonnestralen anders op het aardoppervlak invallen. Zo ontstaan dus de seizoenen. Je kunt vragen of iedereen weet wat een schrikkeljaar is en waarom de maand februari zo speciaal is. Aansluitend kun je vragen wie er op 29 februari verjaart of iemand kent die op die dag jarig is. VERDELING VAN HET AARDOPPERVLAK
De verdeling van het aardoppervlak is zeer ongelijkmatig: water neemt ongeveer 70% in van de totale oppervlakte en het land slechts 30%. De grote landmassa’s zijn vooral op het noordelijk halfrond te vinden en zijn als het ware gegroepeerd rond de Noordpoolzee. Je kunt het noordelijk en zuidelijk halfrond aanduiden op een kaart en enkele landen opsommen die zich op deze halfronden bevinden. Oceanen en continenten liggen ongeveer tegenover elkaar: • Antarctica tegenover de Noordpoolzee, • Europa tegenover de Grote Oceaan, • Noord-Amerika tegenover de Atlantische Oceaan, • Azië tegenover de Indische Oceaan. Je kunt de leerlingen vragen om de verschillende continenten en oceanen aan te duiden op de kaart. Aansluitend kun je vragen wie er al eens op reis is geweest naar een of meerdere van deze continenten en in welke landen ze precies geweest zijn. De aarde bestaat uit hoge en lage delen, met de zeespiegel als een soort neutraal niveau. De gemiddelde hoogte van het continent boven de zeespiegel bedraagt 875 m, de gemiddelde diepte van de zeeën 3729 m. Het meeste vasteland bevindt zich onder de 1000 m, terwijl in oceanen diepten tussen 3000 en 6000 m het meeste voorkomen. Het hoogste punt op het land bereikt 8848 m, dit is de Mount Everest. De grootste tot nu toe gemeten zeediepten liggen in de Marianentrog en de Filipijnentrog. Je kunt de Mount Everest, de Marianentrog en de Filipijnentrog aanduiden op de kaart. SAMENSTELLING VAN DE ATMOSFEER EN DE AARDE
De atmosfeer rond de aarde bestaat uit een aantal lagen, met moeilijke namen zoals de troposfeer en de stratosfeer. De temperatuur verschilt van laag tot laag. Volgens Plato bestaat de aarde uit een gloeiende, vloeibare substantie die omgeven is door een dunne, gestolde korst. Die korst is op sommige plaatsen niet zo sterk waardoor de inwendige materie naar boven kan komen en zo voor het ontstaan van vulkanen zorgt.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 12
Je kunt een foto van een vulkaan laten zien en daarop de verschillende delen aanduiden: de krater, de flanken, de pijp, enzovoort. Vervolgens kun je vragen of de leerlingen voorbeelden kunnen geven van vulkanen. Je kunt ook vragen waarom mensen toch nog in de buurt van vulkanen gaan wonen hoewel ze het risico lopen dat hun huis vernield wordt door de lavastroom. (De bodem is er zeer vruchtbaar.) De aarde is voor het grootste deel vast. Ze is opgebouwd uit drie lagen, die je kunt vergelijken met de lagen van een ui: • De aardkorst (dunne opperhuid -> nog dunner dan een eierschaal bijvoorbeeld): de temperatuur neemt gemiddeld met 3 °C per 100 m toe; • De aardmantel (het grootste deel): de temperatuur tussen de mantel en de kern is iets meer dan 2000 °C. De mantel bestaat uit twee delen (de bovenmantel en de ondermantel) en maakt drie vierde uit van de totale dikte van de aarde; • De aardkern (het centrale deel): de temperatuur bedraagt 4000 °C. De kern bestaat uit een vloeibare buitenkern en een harde binnenkern. De structuur van de aarde wordt tegenwoordig onderzocht door middel van zware explosies, diepteboringen en de seismologie. Met deze techniek kunnen dieper gelegen lagen onderzocht worden. Je kunt moeilijke woorden zoals explosies, diepteboringen en seismologie op het bord schrijven en er platen van laten zien. PLATENTEKTONIEK
In het begin van de 17de eeuw (1620 om precies te zijn) ontdekte Bacon dat de oostkust van ZuidAmerika past in de westkust van Afrika. Je kunt beide kusten aanduiden op de kaart en de leerlingen erop wijzen dat de vorm van de kusten zeer goed overeenkomt. Bacons theorie werd bevestigd door Wegener die in 1912 zijn Continentendrifttheorie voorstelde. Vroeger was er één supercontinent, Pangea, dat alle continenten bevatte. 135 miljoen jaar geleden viel Pangea uiteen in verscheidene delen. Deze theorie kan bewezen worden op drie verschillende manieren: • De vorm van de kusten: de kusten van de continenten pasten in elkaar; • De geologie: aardlagen op verschillende continenten sluiten bij elkaar aan; • De biologie: zowel in Zuid-Amerika als in Afrika werden dinosauriërs gevonden. Deze theorie werd echter verworpen. Wegener kon immers niet bewijzen hoe continenten van positie konden veranderen. Tegenwoordig wordt de theorie van de platentektoniek gevolgd. Er zijn twee soorten platen, namelijk oceanische en continentale platen. De continenten Amerika en Afrika verschuiven vandaag nog steeds: ongeveer 4 cm per jaar. Gebergten kunnen ontstaan waar twee continentale platen samenkomen. Een voorbeeld hiervan is het Himalayagebergte. De Himalaya is het hoogste gebergte op aarde en bevindt zich in Azië. Het Andesgebergte strekt zich uit van Colombia tot Chili (van noord naar zuid) over een afstand van meer dan 8000 km. Hier komen meer vulkanen voor dan in de Himalaya.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 13
HOELANG LEEFT DE AARDE NOG?
De aarde zal waarschijnlijk nog minder lang bestaan dan aanvankelijk werd gedacht. Tal van wetenschappers hebben berekeningen gemaakt met de computer om te onderzoeken hoelang de aarde nog zal leven. Volgens recente berekeningen zal de aarde het nog zo’n 500 miljoen jaar uithouden. Aanvankelijk werd gedacht aan 5 miljard jaar. De aarde is samen met de zon 4,5 miljard jaar geleden ontstaan. De zon zou nog 5 miljard jaar voor de boeg hebben. Als ze aan het einde van haar leven komt zal ze haar buitenste lagen afstoten en instorten tot een witte dwergster. Hete gassen zullen onze aarde omspoelen en zij zullen zo een eind maken aan de oceanen en atmosfeer. Sommige wetenschappers denken dat de zon ook niet meer zo heel lang te leven heeft en dat de aarde daardoor vroeger zal vergaan. Het is echter nog niet helemaal duidelijk welke wetenschappers het bij het rechte eind hebben.
VERDIEPING: HET ELEMENT VUUR De mens heeft het vuur niet zelf uitgevonden maar hij heeft wel ontdekt hoe hij het kon gebruiken. Hierdoor werd hij minder afhankelijk van zijn omgeving. Er zijn prehistorische vuurplaatsen gevonden die 450.000 jaar oud zijn. Vuur is tot op de dag van vandaag nog steeds onmisbaar. DE ONTDEKKING
Vuur is een verschijnsel dat in de natuur veel voorkomt, bijvoorbeeld vulkaanuitbarstingen en bliksemstralen die op een natuurlijke wijze vuur voortbrengen. Toen de primitieve mens dit natuurverschijnsel waarnam, viel hem op dat er warmte en licht vrijkwam. Zodra hij wat vuur bemachtigd had – misschien een brandend takje opgeraapt tijdens een bosbrand – hield hij het brandende door er af en toe wat nieuwe takjes op te gooien. In het begin wist de prehistorische mens dus niet hoe hij vuur moest maken. Als het vuur uitdoofde, moest hij wachten tot de natuur hem opnieuw vuur gaf. Je kunt prenten laten zien van vulkaanuitbarstingen en bliksemstralen. VUUR MAKEN
Wetenschappers zijn het erover eens dat de mens al vroeg vuur heeft leren maken. De makers van werktuigen stelden vast dat er vonken rondvlogen als zij stenen tegen elkaar sloegen. Ze begonnen stenen uit te kiezen waarvan bij het bewerken vonken afvlogen, bijvoorbeeld vuurstenen. Later leerde de mens de vuurboor en de vuurzaag gebruiken. Je kunt afbeeldingen laten zien van verschillende werktuigen die de primitieve mens gebruikte, zoals een vuurboor en vuurzaag. WAARVOOR WERD HET VUUR EERST GEBRUIKT?
• Verwarming: de mens heeft immers geen natuurlijke, beschermende vacht. Het vuur was dus vooral zeer nuttig in de lange, koude winternachten. Als het vuur werd aangelegd onder een overhangende rots of in een grot, verspreidde het een aangename warmte. • Licht: vuur geeft licht zodat mensen ook in het donker konden zien. Waarschijnlijk hebben de eerste kunstenaars in de grotten bij het licht van vuur prachtige rotsschilderingen aangebracht op de wanden van grotten. www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 14
• Bescherming: vuur was het eerste verdedigingswapen tegen wilde dieren. • Koken: het heeft heel lang geduurd voor de primitieve mens het vuur ging gebruiken om te koken. Dit zal ook weer heel toevallig gebeurd zijn doordat een stukje rauw vlees in het vuur viel of misschien vonden jagers na een bosbrand een verbrand dier. TECHNIEK EN INDUSTRIE
Twee ontdekkingen die zeer vroeg gedaan moeten zijn, waren het bakken van klei en het smelten van metaal. In de pottenbakkerij stapelde de primitieve mens stenen rond zijn vuur. Om deze stenen op hun plaats te houden, gebruikte hij klei. Zijn verbazing zal wel groot geweest zijn toen hij ontdekte dat deze klei na verhitting hard was geworden. Zo ontstond de pottenbakkerij. De mens zag al gauw in dat hij de zachte klei met zijn handen een bepaalde vorm kon geven en er zo gebruiksvoorwerpen van kon maken. Je kunt een aantal prenten laten zien van een pottenbakkerij, voorwerpen uit klei vervaardigd, enzovoort. Misschien kun je er een knutselactiviteit aan koppelen, waarbij je de leerlingen een voorwerp uit klei laat boetseren. Daarna kun je de voorwerpen bakken in een oven. Rond dezelfde periode ontdekte de primitieve mens dat metaal kon smelten. Hij zag ook dat deze straaltjes metaal die uit de stenen liepen, hard werden na afkoeling. Het eerste metaal dat werd gebruikt, was koper. Koper was immers zeer gemakkelijk te smelten en een bepaalde vorm te geven. Vele duizenden jaren later leerde hij ook andere metalen smelten. Je kunt een aantal prenten van metalen voorwerpen laten zien. Tegenwoordig wordt vuur op vele manieren gebruikt, maar bij het koken, het maken van aardewerk en het smelten van metalen gebruiken we het vuur nog steeds op dezelfde manier als onze primitieve voorouders. Aansluitend kun je vragen hoe we vandaag onze huizen verwarmen. (We gebruiken aardgas, stookolie of hout.) Vervolgens kun je vragen wie er de benodigdheden kent om vuur te maken: • brandstof: iets dat kan branden, • zuurstof: dat zit in de lucht, • een goede temperatuur: de ontbrandingstemperatuur. Als een van deze zaken ontbreekt, kun je geen vuur maken. De ontbrandingstemperatuur kan laag of hoog liggen. Dat hangt van het materiaal af: benzinedampen zullen bij een lagere temperatuur al gaan branden en hout pas bij een hogere temperatuur. Duizenden jaren geleden konden de mensen al vuur maken. Ze maakten hierbij gebruik van wrijvingswarmte. Wrijvingswarmte ontstaat als je twee dingen snel over elkaar wrijft.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 15
Opdracht: Wrijf met je handen over elkaar. Wat merk je na een tijdje? In vroegere tijden sloegen mensen twee brokken vuursteen tegen elkaar. Door de wrijvingswarmte sprongen gloeiende vonken van de steen. Zo lukte het om een hoopje droge bladeren in brand te steken. Opdracht: Sla twee vuurstenen tegen elkaar. Wat merk je na een tijdje? (Er springen vonkjes van de stenen af en ze geven een bepaalde geur af.) Eeuwen later brandde in veel huizen een open haardvuur. De bewoners probeerden dat dag en nacht aan te houden. Soms werd er vuur gehaald bij de buren of kochten mensen gloeiende kolen bij de smid. Rond 1800 ontstonden de eerste lucifers en later kwam ook de aansteker. Vuur heeft niet alleen positieve functies, het kan ook nare gevolgen hebben. Er kunnen bijvoorbeeld grote bosbranden ontstaan, maar ook thuis kan vuur schade veroorzaken. Je kunt de leerlingen vragen hoe ze veilig omspringen met vuur in huis: • niet met vuur spelen, • niet met vuurwerk spelen, • opletten in de buurt van gasfornuizen, • geen kaarsen op gevaarlijke plaatsen zetten (bijvoorbeeld dicht bij gordijnen), • geen smeulende lucifers in de vuilnisbak of prullenmand gooien. WAT KUN JE IN HUIS HEBBEN VOOR BRANDPREVENTIE:
• rookmelders , • een brandblusser, • sprinklers (sproeiertjes aan het plafond: bij een te hoge temperatuur gaan ze water sproeien). Als er toch brand uitbreekt, hoe moet je dan te werk gaan? De leerlingen kunnen uitleggen wat ze in dit geval zouden doen. Als je de brand zelf niet kunt blussen, moet je de brandweer verwittigen. Die zal de brand blussen met water, poeder of schuim. Water koelt af en brengt dus de te hoge temperatuur omlaag. Poeder en schuim dekken af, zodat er geen zuurstof meer bij kan komen. Opdracht: Verdeel de klas in groepjes en geef ieder groepje een theelichtje/kaars en een glas. Plaats het glas over het theelichtje. Na een tijdje is alle zuurstof weg uit het glas, waardoor de vlam uitdooft. Mensen kunnen brandwonden oplopen. Soms zijn die zelfs levensgevaarlijk en is de huid blijvend verminkt. Mocht iemand in jouw buurt brandwonden oplopen, spoel dan zo snel mogelijk met water en haal knellende kledingstukken weg, tenzij je hier de wond mee openhaalt.
www.lannoo.com/lesbrief
l
De Kleine Prins – Een spannende zoektocht op de aarde 16